direct naar inhoud van Artikel 6 Wonen
Plan: Tusveld 77
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00089-0601

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een woning;
  • b. aan huis verbonden beroepen met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van deze functie maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen bedraagt tot een maximum van 50 m²;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen hebben een inhoud van maximaal 750 m³;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 5 meter;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter;
  • d. het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak mag niet meer bedragen dan één.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de goothoogte bedraagt maximaal 3,30 meter, waarbij de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  • b. de nokhoogte bedraagt maximaal 6,60 meter, waarbij de nok van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
  • d. de afstand tot het hoofdgebouw bedraagt maximaal 25 meter.

6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1 meter;
  • b. de bouwhoogte bedraagt in de overige gevallen maximaal 2 meter;
  • c. de oppervlakte van een paardenbak bedraagt maximaal 1.000 m².

6.3 Nadere eisen
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:
    • 1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:
    • 1. ter voorkoming van een onevenredige verkeers- en parkeeroverlast;
    • 2. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
    • 3. ter voorkoming van het plaatsen van een reclamebord/naambord groter dan 0,5 m².

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken met betrekking tot bijbehorende bouwwerken
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder c. en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken maximaal 150 m² bedraagt.
  • b. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:
    • 1. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen en gebruikers van omliggende gronden;
    • 3. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 4. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
    • 5. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

6.4.2 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b. tot verhoging van de bouwhoogte tot maximaal 3 meter.
  • b. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:
    • 1. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • 2. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;
    • 3. geen verkeersonveilige situaties ontstaan.