Plannaam: Kolkschool
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.0098-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ruimtelijk-functionele structuur

2.2 Stedenbouwkundige opzet

2.3 Verkeersstructuur

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

4.2 Fysieke veiligheid

4.3 Externe veiligheid

4.4 Groepsrisico

4.5 Luchtkwaliteit

4.6 Geluid

4.7 Bodemkwaliteit

4.8 Flora en fauna

4.9 Archeologie

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Vigerend beleid

5.2 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

7.2 Juridische systematiek

7.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

De Kolkschool in Almelo, is een prachtig oud schoolgebouw, dat in 1902 is gebouwd voor het lager onderwijs. Het gebouw ligt aan de Bornerbroeksestraat 19 en heeft geen beschermde status als rijksmonument of gemeentelijk monument. Wel is door Het Oversticht in 2010 een rapportage uitgebracht waaruit blijkt dat de Kolkschool over cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten beschikt. Zij adviseren om in toekomstige transformaties rekening te houden met deze specifieke waardevolle kwaliteiten. Er ligt nu een plan voor om de Kolkschool te transformeren naar 16 loftwoningen.

 

Ook de gymzaal aan de Zwanenbelt 2 maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het gebouw verkeert helaas in een zeer slechte staat. Het is niet onderhouden en staat al geruime tijd leeg. Er zijn zichtbare lekkages in zowel daken als muren. Kozijnen zijn slecht en de constructie vraagt op vele plekken aandacht. Los van de huidige staat van het gebouw geven de verdeling van de kozijnen en de balklaag weinig flexibiliteit om het gebouw, net als de Kolkschool, te transformeren naar woningen. Om die reden wordt op de plek van de gymzaal voorzien in 4 grondgebonden woningen. De gymzaal wordt gesloopt. Tevens wordt het bouwvlak dusdanig gedraaid dat deze beter past in het straatbeeld en aansluit op de aanwezige straten.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Omdat het voornemen niet passend is binnen het vigerende bestemmingsplan is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin en toont aan dat het

gewenste plan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Voor de Kolkschool is reeds eerder, namelijk op 17 mei 2022, met een afwijking van het bestemmingsplan omgevingsvergunning verleend. Nu wordt het in het bestemmingsplan opgenomen om dit ook juridisch planologisch te verankeren.

 

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Kolkschool" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting;

  4. bijlagen bij de regels.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

 

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

De Kolkschook en de gymzaal liggen tegen het zuidelijkste deel van het centrum van Almelo aan.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ligging van het plangebied ten opzichte van Almelo (bron: googlemaps)

 

Het plangebeid wordt aan de noordzijde ontsloten door Mennistenhoek, aan de oostzijde door de Bongerd en de Kolkstraat, aan de zuid-oostzijde door de Bornerbroeksestraat.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving (bron: googlemaps)

 

 

 

1.4 Huidige planologische situatie

De Kolschool en de gymzaal zijn gelegen in het bestemmingsplan "Centrum Zuid". Beide gebouwen hebben een maatschappelijke bestemming omgeven door de bestemming "verkeer". Het perceel van de gymzaal is aan de noord-oostzijde bestemd als "Groen".

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

kaartfragment van de verbeelding.

 

Op gronden met de bestemming "Maatschappelijk" zijn sociale en culturele voorzieningen -zoals een wijk- en verenigingsgebouw- en dienstverlening toegestaan. De hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij voor de Kolkschool een maximale bouwhoogte van 15 meter geldt, en voor de gymzaal een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter.

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft en toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeersstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

 

Bij de Toelichting op dit bestemmingsplan zijn de volgende bijlagen toegevoegd:

1. Bodemonderzoek Zwanenbelt 2

2. Bodemonderzoek Bornerbroeksestraat 19 Kolkschool

3. Akoestisch onderzoek Kolkschool en gymzaal

4. Nader onderzoek flora en fauna

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

2.1 Ruimtelijk-functionele structuur

 

2.1.1 Algemeen

 

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende soorten bebouwingen te vinden met als belangrijkste functies wonen en detailhandel. Direct tegenover de Kolkschool aan de Bornerbroeksestraat bevindt zich vooral kleinschalige detailhandel en horeca. In de overige gebouwen rondom het plangebied wordt met name gewoond zowel in (boven)woningen als appartementen.

De Kolkschool en de gymzaal zijn vrijstaand gelegen en worden aan meerdere zijden begrensd door parkeerplaatsen.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Omgeving Kolkschool - Bornerbroeksestraat (bron: googlemaps)

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Omgeving gymzaal - Kolkstraat (bron: googlemaps)

 

2.1.2 De Kolkschool

Een deel van de Kolkschool werd door de gemeente verhuurd aan twee verschillende huurders: Turkse Vereniging ATIB en kleinschalig poppodium Stichting Paco Plumtrek. De rest van de Kolkschool stond leeg en is, net als de verhuurde delen, aan een grondige renovatie toe, zowel

binnen als buiten.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Kolkschool in Almelo is een voorbeeld van een typische gangschool. In de tweede helft van de negentiende eeuw ontwikkelde het type van de gangschool zich, dat gekenmerkt wordt door de ordelijke rijen hoge ramen en hoge lokalen met de banken gericht op het schoolbord. Dit type groeide

uit tot hét beeld van het schoolgebouw. Niet alleen de mogelijkheid tot klassikaal lesgeven maakte dat dit type zo succesvol, maar de opstelling was ook een manier om orde in de klas te creëren. De gangschool ontwikkelde zich door tot aan de Tweede Wereldoorlog.

 

De kolkschool werd in 1902 ontworpen. Op de plattegrond is de structuur van de school duidelijk zichtbaar. Naast de entree bevinden zich twee gangen, met daartussen de gemeenschappelijke

verblijfsruimte, waar de lokalen langs gesitueerd zijn. Deze structuur wordt op de verdieping voortgezet. In 2009 heeft Het Oversticht in opdracht van de gemeente Almelo een cultuurhistorische

waardestelling van de kolkschool uitgevoerd. De kolkschool heeft diverse waardevolle elementen die bij transformatie aandacht vragen. Geadviseerd wordt om in ieder geval de volgende randvoorwaarden te stellen bij transformatie:

 

  1. Exterieur

Behoud stedenbouwkundige positionering van het gebouw in de context van de ruime opzet van de school in de wijk, verrijkt met groen. Laat het pand autonoom en zelfstandig zijn. Behoud het vroegtwintigste-eeuwse karakter van het hoofdgebouw, in volume, materiaalgebruik en detaillering. Dit betekent dat er aan het exterieur weinig aangepast hoeft te worden. Breng de entree terug in de voorgevel van het gebouw. Hiermee wordt de relatie met de belangrijke ader Bornerbroeksestraat hersteld. Aanpassingen aan het gebouw kunnen op kleine schaal en op een terughoudende manier gebeuren. Ook is het mogelijk dakkapellen te realiseren mits die een juiste verhouding hebben ten opzichte van het dakvlak en door materiaal en kleurgebruik zich voegen in het bestaande beeld.

 

  1. Interieur

De symmetrische plattegrond van het pand is een van de belangrijkste waarden van het nterieur van het pand. Behoud en zelfs herstel daarvan is een pre. Op de verdieping zou de originele brede gang weer terug moeten komen, lage plafond en tussenmuren eruit. De lokalenstructuur en de ruimtelijke beleving moeten herkenbaar blijven. Het interieur beschikt over vele oorspronkelijke elementen zoals kozijnen, lambrisering en een luie trap met gestileerde balusters en een golvende handlijst. Daar waar mogelijk dienen zulke elementen behouden te blijven.

 

 

 

 

 

 

2.1.3 De gymzaal

De gymzaal verkeert in een zeer slechte staat. Het is niet onderhouden en staat al geruime tijd leeg. Er zijn zichtbare lekkages in zowel daken als muren. Kozijnen zijn slecht en de constructie vraagt op vele plekken aandacht. Los van de huidige staat van het gebouw geven de verdeling van kozijnen en balklaag weinig flexibiliteit om het, net als de Kolkschool, te transformeren naar woningen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De gymzaal is in dezelfde periode als de Kolkschool gebouwd, rond 1902. Het geheel lag oorspronkelijk aan een driehoekig plein. De aanbouw die later aan het gebouw is toegevoegd heeft geen waarde. De positie/situering van het gebouw valt op doordat omliggende bebouwingen, die van latere datum zijn, meer de vorm van de wegenstructuur aanhouden. Het gebouw staat ook vrij dicht op de straat Bongerd. Achter het gebouw staat een gedenkobject. Het is door het personeel van Bendiens Confectiefabrieken geschonken ter herinnering aan het 40-jarig bestaan van de fabriek. De fabriek stond niet op deze locatie maar aan de Holtjesstraat 16 te Almelo, circa 150 meter richting het noordoosten. In 1930 bestond het door Isaac Bendien opgerichtte bedrijf 40 jaar, er waren toen ruim 1000 werknemers in dienst. In de jaren 80 is de fabriek gesloten en gesloopt. Voor Almelo 1 van de grootste werkgevers van die tijd.

 

 

 

2.2 Stedenbouwkundige opzet

 

Met betrekking tot de realisatie van appartementen in het voormalig schoolgebouw de Kolkschool kan worden gesteld dat het belangrijk is dat een dergelijk waardevol gebouw behouden blijft. Met het bestemmingsplan wordt dit behoud juridisch geborgd en wordt er een belangrijke functie als Wonen aan vebonden. Een dergelijke functie past goed op deze plek in de stad. De vele en diverse voorzieningen in de buurt, maken dit tot een zeer geschikte locatie om te wonen. Het historische karakter van het gebouw blijft behouden en wordt versterkt door een passende inrichting van de omgeving en de buitenruimte.

 

Voor de gymzaal geldt dat het niet mogelijk was om te behouden. Bij de vervangende nieuwbouw was het van belang dat de functie past op de locatie. Met vier grondgebonden woningen is dat goed gelukt. Hiermee blijft er nog voldoende ruimte over om het plan zorgvuldig in te passen in de omgeving. In de planvormingsfase zijn verschillende verkavelingsstudies gedaan. Uiteindelijk is gekozen voor een verkaveling en een bebouwingsrichting (een draaiing van de bebouwing ten opzichte van bestaand) dat zich beter schikt in het stratenpatroon. Het zorgt voor een geleiding van de Bongerd en maakt er meer nog een woonstraat van. Door belangrijke groenelementen te behouden, blijft er sprake van voldoende lucht en ruimte in het plan.

 

Architectonisch komt de karakteristieke en historische bouwstijl van de oude gymzaal goed naar voren en wordt met het metselwerk en de lijsten een nadrukkelijke link gelegd.

 

[image][image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Nieuwe bebouwingsrichting passend in het stratenpatroon en een beeld uit de verkavelingsstudie

 

2.3 Verkeersstructuur

 

2.3.1 Bereikbaarheid en ontsluiting

Het plangebied ligt tegen het zuidelijkste deel van het centrum aan. Voorzieningen als winkels, supermarkten, treinstation en busstation zijn op loopafstand.

 

Via de N349, de Burgemeester Raveslootsingel en de Bornerbroeksestraat is de Kolkschool binnen 10 minuten bereikbaar van de A35.

 [image]

Hoofdverkeersstructuur t.o.v. plangebied

 

2.3.2 Parkeren

Appartementen Kolkschool

In het kader van de omgevingsvergunningverlening is de parkeersituatie voor het appartementengebouw Kolkschool beoordeeld. Op grond van artikel 4.1 van het bestemmingsplan Parapluherziening Parkeren kan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor specifieke activiteiten pas worden verleend als bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de vastgestelde beleidsnota

Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Als deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt), dan treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats.

Dat is de 'Herschreven beleidsregel Parkeernormen Almelo'.

 

In de 'Herschreven beleidsregel Parkeernormen Almelo' is opgenomen dat de hantering van parkeernormen voor de diverse gebieden (centrum en overige gebieden) verschillend is. In de parkeernormering staan in het algemeen twee uitgangspunten centraal:

 

Voor toepassing van de parkeernormen voor de gemeente Almelo wordt uitgegaan van

centrumgebied en worden de minimum parkeernormen, ongeacht het type ontwikkeling, gehanteerd. Het onderhavige project (blauwe pijl, in onderstaande afbeelding) ligt binnen deze in de beleidsregel opgenomen begrenst gebied, binnenstad/centrum,

 [image]

Kaart met begrenzing opgenomen in 'Herschreven beleidsregel Parkeernormen Almelo'

 

Met het realiseren van het project van 16 appartementen, wordt voorzien in aanleg van 20

parkeerplaatsen op eigen terrein. In onderstaande tabel is het aantal te realiseren parkeerplaatsen

weergegeven voor zowel koop als huur in het hogere dure segment (lees: hoogste parkeernorm). Het

middensegment voor zowel koop als huur heeft een lagere parkeernorm.

 

 [image]

Aangetoond is dat - gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw en/of gronden- in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren op eigen terrein, zoals vereist op grond van het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren'.

 

Grondgebonden woningen Zwanenbelt 2

Vanuit de bestaande functie (“sportzaal”) zou er in dit gebied (centrum, matig stedelijk, maximale CROW-norm) een berekende behoefte zijn van 3 parkeerplekken. Dit aantal is gebaseerd op een bruto-vloer-oppervlak van globaal 200 m2 en een parkeernorm van 1,4 per 100 m2 BVO.

In de oude situatie waren er op de kavel zelf 2 parkeerplekken aanwezig, dus de norm werd niet volledig gefaciliteerd.

 

Voor de nieuwe situatie geldt een parkeernorm van 1,9 parkeerplek per woning  (rijen-koopwoning, midden-segment, matig stedelijk, centrum). De nieuwe situatie genereert dan een parkeerbehoefte van 8 plekken (4 x 1,9). Vanwege de functiewijziging is er dan sprake van een toename in de parkeerbehoefte van 5 plekken (8 - 3). Met de realisatie van 7 nieuw aan te leggen parkeervakken wordt hier, met toepassing van de saldering, aan voldaan (de 2 oude in een nieuw jasje + 5 nieuwe). De parkeersituatie rondom de grondgebonden woning voldoet hiermee aan het geldende parkeerbeleid.

 

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

 

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

 

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

 

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;

  2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;

  3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

 

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. De Omgevingsagenda.
    Voor Oost-Nederland wordt een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

 

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen Rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

 

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe stedelijke functies mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

 

Onderhavige ontwikkeling ziet weliswaar op de realisatie van meer dan elf woningen, maar er is wel sprake van vervangende nieuwbouw binnen een stedelijke omgeving. Hiermee is niet per definitie sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Het woningbouwplan voorziet in een behoefte en is gepland binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling doorstaat wat dat betreft de laddertoets.

 

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

 

 

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening 2017 vastgesteld, deze zijn beide in 2018 geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

 

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  1. Of – generieke beleidskeuzes;

  2. Waar – ontwikkelingsperspectieven;

  3. Hoe – gebiedskenmerken.

 

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 

Of - generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een maatschappelijke opgave. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Andere generieke beleidskeuzes betreffen het voorkomen van overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantoorlocaties. Ook wordt in deze fase de zogenaamde Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking gehanteerd. Deze Overijsselse ladder geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden. Integraliteit, toekomstbestendigheid, concentratiebeleid, (boven)regionale afstemming en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn beleidskeuzes die invulling geven aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Voor specifieke gebieden in Overijssel geldt dat niet alle initiatieven mogelijk zijn. Dit heeft te maken met zwaarwegende publieke belangen, gebiedsspecifieke beleidskeuzes om de zwaarwegende publieke belangen te borgen, zijn: reservering voor waterveiligheid en beperking wateroverlast, drinkwater/grondwaterbeschermingsgebieden, het Natuurnetwerk Nederland, de Nationale Landschappen en het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

 

Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Onderstaande afbeelding geeft dit schematisch weer.

 

 [image]

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

 

Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Wanneer we het initiatief ontwikkeling kolkschool en locatie gymzaal toetsen aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

 

Of - generieke beleidskeuzes

Ten aanzien van de generieke beleidskeuzes zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

 

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "groene omgeving" nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip "bestaand bebouwd gebied" nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening

De voorgenomen woningbouwontwikkeling betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. De bestaande maatschappelijke bestemming wordt gewijzigd in een passende woonbestemming ten behoeve van 16 appartementen en 4 grondgebonden woningen die goed passen in een omgeving die reeds overwegend een woonfunctie kent. Gelet op het vorenstaande is er sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

 

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen

  1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

  2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.

  3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

  4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

  5. Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten.

  6. In afwijking van het bepaalde in lid 5 geldt de eis dat gemeenten in de regio moeten hebben ingestemd niet voor buurgemeenten die gelegen zijn buiten de provincie Overijssel. In dat geval moet zijn aangetoond dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

 

De van belang zijnde begrippen in het kader van artikel 2.2.2 zijn hierna opgenomen:

Nieuwe woningen: te realiseren woningen, waarvoor nog geen omgevingsvergunning is afgegeven

Actueel onderzoek woningbouw: door de raad vastgesteld onderzoek waarin de behoefte van de gemeente aan nieuwe woningen is onderbouwd op basis van de regionale behoefte woningbouw, markt- en vastgoedanalyses en andere relevante gegevens.

Regionale behoefte woningbouw: door Gedeputeerde Staten vastgestelde provinciale analyse waarin de regionale behoefte aan nog te realiseren woningen is onderbouwd op basis van provinciale behoefteprognoses.

Woonafspraken: bestuurlijke afspraken tussen provincie Overijssel en gemeenten over onder meer doelgroepen, wonen en zorg, stedelijke vernieuwing, toekomstbestendigheid bestaande voorraad, programmeren en zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bijbehorende programmeringsdocumenten, zoals voor een aangegeven periode zijn gemaakt.

Regio: de gemeenten die onderdeel uitmaken van de samenhangende woningmarkt die bediend wordt met de woningbouwmogelijkheden die een gemeente biedt.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening

In artikel 2.2.2 van de provinciale omgevingsverordening is opgenomen dat bij bestemmingsplannen die voorzien in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen de behoefte is aangetoond door middel van actueel onderzoek. In lid 4 van dit artikel staat dat deze behoefte is aangetoond wanneer het aantal woningen past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming. Daarvan is in voorliggende situatie sprake.

 

De gemeente Almelo heeft via de nota Regionaal Woonprogrammering (RWP) regionale afspraken gemaakt met de Twentse gemeenten en de provincie. Het RWP Twente legt de afspraken vast waarin marktinzichten over woningvraag- en aanbod zijn meegenomen. Het RWP is in april 2017 geactualiseerd. Uit het RWP blijkt dat voor de gemeente Almelo nog een totale vraag tot 2026 bestaat van 1.765 tot 2.090 woningen. In totaal is er nog een harde plancapaciteit beschikbaar van 1.775 woningen. Dat betekent dat 85 tot 100% van de vraag tot 2026 beschikbaar is in harde bestemmingsplannen. Binnen de woonprogrammering is er dus nog ruimte om beperkt woningen toe te voegen. Uit de 'Analyse woningbouwplanning en - programmering 2017 t/m 2026' van de gemeente Almelo volgt dat voor 'overige binnenstedelijk' en 'herstructurering' tot 2026 een ruime hoeveelheid woningen per jaar kan worden toegevoegd. Met onderhavig plan wordt een deel van de woningbehoefte tot 2026 ingevuld.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

 

'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico's op overstroming of wateroverlast.

 

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

Voorliggend plan valt overduidelijk aan te merken als een initiatief dat past binnen het ontwikkelingsperspectief dat ruimte biedt voor herstructurering en transformatie van binnenstedelijke locaties. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt een duurzame functie toegekend aan de gronden binnen het plangebied. Verder leidt de ontwikkeling niet tot belemmeringen voor omliggende (bedrijfs)functies.

 

Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en de ‘laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven omdat deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Het plangebied heeft op de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van de beleving' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen eveneens buiten beschouwing worden gelaten.

 [image]

1. De “Stedelijke laag”

De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen, spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke wegen en paden. Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstype "Historische centra binnensteden" (op bovenstaande afbeelding weergegegeven). De historische centra, binnensteden en landstadjes vormen de functionele en emotionele kernen van de steden en dorpen. Ruimtelijk kenmerkend zijn de compacte bebouwingsstructuur, veelal binnen (voormalige) omwalling en veel individuele karakterverschillen op korte afstand. De historische centra kenmerken zich door een hoge dynamiek: functieveranderingen, verdichting en inbreiding. Belangrijke ambitie is het creeren van een vitaal stadscentrum met een gevarieerd functioneel en ruimtelijk beeld. Eigen karakter van het centrum wordt opgezocht en versterkt. Het patroon van straten, pleinen en andere openbare ruimten wordt in stand gehouden en waar mogelijk versterkt of hersteld.

 

Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"

Met voorliggend bestemmingsplan wordt ter plaatse van het plangebied een toekomstbestendige invulling gegeven aan een inbreidings- transfomratielocatie. Met het plan wordt uitdrukkelijk bijgedragen aan de ambities voor de stadscentra. De nieuwe bebouwing voegt zich naar aard, maat en het karakter in de buurt. Wat betreft de bouwmogelijkheden wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan voor de omliggende woningen. Hiermee worden bouwkenmerken (o.a. goot-/bouwhoogte) afgestemd op de omgeving, zodat de woningen en de bijbehorende bouwwerk(en) qua bouwmassa en verschijningsvorm goed opgaan in het bebouwingskarakter van de omgeving.

 

Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

 

3.2.2 Regionale Woonagenda Twente

De provincie Overijssel, de Overijsselse gemeenten, WoON Twente en hun partners werken al jaren samen aan een kwantitatieve en kwalitatieve balans op de woningmarkt. De partijen maken periodiek meerjarige afspraken over opgaven en ambities. Voor de periode 2021-2025 krijgt dat vorm in twee regionale Woonagenda’s, met ruimte voor een eigen aanpak en eigen accenten voor de regio’s West-Overijssel en Twente. In voorliggend geval is de woonagenda Twente 2021-2025 van belang. In deze woonagenda schetsen de provincie, de gemeenten (Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand en Wierden), de woningcorporaties, marktpartijen en andere partners wat de komende jaren prioriteiten zijn op Twentse woningmarkt en hoe hier samen aan wordt gewerkt. De woonagenda is het kompas van gemeenten en provincie op de woningmarkt. In de woonagenda zijn op de volgende thema's ambities beschreven:

1. Toevoegen van 60.000 woningen tot 2030;

2. Inspelen en voorsorteren op veranderende woningvraag;

3. Verstedelijking en stedelijke vernieuwing;

4. Sterke dorpen en platteland in regionale netwerk:

5. Versnelling;

6. Verduurzaming;

7. Toegangelijkheid en doorstroming;

 

Capaciteit en woningbehoefte

De ambitie om 60.000 woningen toe te voegen is provinciebreed en gericht op het snel oplossen van de woningnood in grote delen van de provincie en in verschillende segmenten. De ambitie is opgebouwd uit drie elementen: de beschikbare woningbehoefteprognoses3 tot 2030, het naar voren halen van de woningbehoefte die ontstaat na 2030 en een extra impuls om bij te dragen aan het oplossen van de actuele woningnood in Nederland. Op basis van deze drie elementen vult de regio Twente circa 1/3 deel van de ambitie om 60.000 woningen in Overijssel toe te voegen, de regio West Overijssel circa 2/3 deel. De druk op West-Overijssel is immers groter door een toenemende trek vanuit de Randstad en andere landsdelen en voornamelijk de aantrekkingskracht van de regio Zwolle (en in mindere mate ook Deventer). Concreet betekent het dat de regio Twente ambieert om tot 2030 in totaal circa 20.000 tot 22.000 woningen toe te voegen. Op basis van de prognoses van de huishoudensgroei tussen 2020 en 2030 en de benodigde ruimere programmering is een behoefte van ruim 15.000 woningen te verwachten tot 2030. Dit aantal definieert men als de lokale behoefte. Daarnaast heeft Twente een extra woningbouwambitie/-opgave op basis van onder andere de (gedeeltelijke) inloop van het huidige woningtekort (circa 3%), de krapte op de woningmarkt, de verstedelijkingsopgaven en de toenemende migratiestromen vanuit de Randstad en andere landsdelen. Deze extra woningbouwambitie/-opgave bedraagt voor Twente circa 5.000 tot 7.000 woningen tot 2030. De volgende acties zijn afgesproken:

Almelo heeft per 1-1-2020 volgens een analyse van Companen een netto harde planacapaciteit van 940 woningen en een zachte plancapaciteit van 1.020 woningen. De gemeente levert hiermee met in totaal 1.960 woningen een flinke bijdrage in het gehele woningaanbod in Twente (in totaal ca. 14.130 woningen). Er bestaat echter een ambitie/opgave van 20.000 tot 22.000 woningen. De uiteindelijke vraag en behoefte dient echter ingevuld te worden op basis van de wens om te sturen op kwaliteit. De juiste woning op de juiste plek, inspelend op de kwalitatieve woningbehoefte en een goede bijdrage leverend aan de leefbaarheid en kwaliteit van wijken/buurten in de steden.

 

Toetsing van het initiatief aan de Regionale woonagenda Twente

Het bestemmingsplan maakt planologisch gezien de realisatie mogelijk van 20 woningen (a6 appartementen en 4 grondgebonden woningen) binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voorzien in een deel van de vraag naar nieuwe woningen in Almelo tot 2030.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie Almelo

 

Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040

De omgevingsvisie Almelo is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van Almelo vastgesteld. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet die vanaf 2022 inwerking zal treden. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Almelo. In de omgevingsvisie wordt gewerkt met overkoepelende thema's namelijk:

 

Omdat het grondgebied van de gemeente Almelo erg verschillend is, wordt in de omgevingsvisie gewerkt met vier gebieden:

 

Het plangebied 'Sportpark Almelo' ligt in het gebied wijken & dorpen. De gemeente wil wijken creëren met gemengde woonmilieus waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep met daarbij de bijbehorende voorzieningen.

 
De wijken & dorpen

 

Prettig wonen begint natuurlijk met een passende woning. Met de kans om woonwensen te vervullen, doordat er voldoende keuze is. Daarom willen we wijken creëren met gemengde woonmilieus, waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. Wij zijn van mening dat dorpen en wijken een belangrijke functie hebben. Dorpen en wijken moeten een fijne woonomgeving bieden. Ieder dorp en wijk heeft haar eigen sfeer, eigen voorzieningen en unieke sociale samenhang.

 

Binnen het thema Wijken & dorpen spelen drie subthema's:

Bewoners hoeven idealiter hun wijk of dorp niet uit voor hun dagelijkse boodschappen en behoeften. In elk van deze leefgemeenschappen zijn en blijven de voorzieningen zo dichtbij mogelijk. De inwoners en de ondernemers versterken elkaar hierin.

 

Veel wijken zijn rustig op doordeweekse dagen, wanneer de bewoners naar hun school of werk zijn vertrokken. Daarom wil de gemeente stimuleren op het werken in of dichtbij huis. Ideaal voor zzp’ers en startups, die (nog) geen grote werkruimte nodig hebben. Of die elkaar juist graag opzoeken en een leegstaand pand in de wijk omvormen tot verzamelgebouw.

 

Zoals heel Nederland maakt ook de gemeente Almelo de woningen voor 2050 aardgasvrij. Deze wijken worden gerealiseerd in samenwerking met de bewoners. Zoals het plaatsen van zonnepanelen, installeren van een warmtepomp of isoleren van vloer, muren, ramen en dak. Maar ook het vergroenen van daken en ‘ontstenen’ van de tuin, want elke vergroening draagt bij aan de gezamenlijke klimaatbestendigheid en biodiversiteit.

 

Toetsing van het initiatief aan de Almelose omgevingsvisie

De ontwikkeling van een woningbouwlocatie binnen het stedelijk gebied van Almelo past goed binnen de thema's en ambities die in de omgevingsvisie zijn vastgelegd. Het programma is gedifferentieerd en sluit aan op de behoefte en draagt ook bij aan de duurzaamheidsambities van onze stad.

 

3.3.2 Uitvoeringsagenda stadsontwikkeling

 

De gemeenteraad heeft in 2020 de Omgevingsvisie vastgesteld als richtinggevend perspectief voor de leefomgeving. De ambities in de Omgevingsvisie hebben impact op de ruimtelijke koers. Met de Omgevingsvisie als basis heeft Almelo behoefte aan een gerichte uitvoeringsagenda voor stadsontwikkeling. De agenda geeft houvast en kader voor de ontwikkeling van wijken, gebieden en locaties. Het college heeft op 13 juli 2021 de uitvoeringsagenda Stadsontwikkeling vastgesteld en heeft hierin besloten om een aantal gebieden te benoemen als prioritaire ontwikkelopgaven voor de komende jaren. Een aantal gebiedsontwikkelingen is reeds in gang gezet, zoals de Binnenstad en Nieuwstraatkwartier, en wordt de komende jaren gecontinueerd. Met de toevoeging van de Spoorzone wordt het gebied rondom de binnenstad versterkt. De wijken Kerkelanden en Ossenkoppelerhoek zijn aangemerkt als prioritaire herstructureringswijken. Ook ziet het college de uitbreiding van bedrijventerreinen en een grote woningbouwlocatie als prioritaire opgaven. De gemeente wil de ontwikkeling van deze gebieden samen met partners oppakken zodat Almelo haar krachtige positie behoudt als centrumgemeente in Noordwest Twente.

 

Het toevoegen van woningen in de binnenstad en daarmee bijdragen aan de vitaliteit ervan sluit goed aan op de uitvoeringsagenda stadsontwikkeling.

 

3.3.3 Woonvisie

 

De woonvisie van de gemeente Almelo gaat over wonen in Almelo en de vele onderwerpen die daarmee samenhangen, zoals demografische ontwikkelingen, de bevolkingssamenstelling, de zorgvraag omtrent wonen, de kwaliteit van de woningvoorraad en verduurzaming. Met de visie wordt 15 jaar vooruit gekeken. Op basis van de prognose, historische en huidige woonsituatie zijn de belangrijkste ambities bepaald.

 

Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regiofunctie voor Noordwest-Twente. Om dat op woongebied te realiseren zijn drie grote ambities geformuleerd. De gemeente streeft naar:

  1. Een flexibele woningvoorraad.

  1. Een evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad.

  1. Een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.

 

De woningvoorraad kan tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen groeien en die groei zal vooral bestaan uit koopwoningen. In dit segment is er meer vraag naar eengezinswoningen dan naar meergezinswoningen (niet-grondgebonden/appartementen). In de huursector is het de opgave om meergezinswoningen toe te voegen. Per saldo neemt het sociale huursegment in omvang af.

 

Kwaliteitsverbetering en differentiatie van de woningvoorraad bereiken we in belangrijke mate middels herstructurering van de woningvoorraad. We brengen zo het aandeel koop- en huurwoningen meer in evenwicht in de wijken.

 

Het initiatief voegt weliswaar appartementen toe aan de voorraad, maar doet dat wel in een segment en op een locatie waar dit wenselijk is. Ook gelet op programmering en duurzaamheid sluit het initiatief aan op de doelstellingen uit de Woonvisie.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid. Het plangebied betreft in hoofdzaak een centrumgebied/woongebied. Op enkele locaties zijn maatschappelijke activiteiten, lichte bedrijfsactiviteiten (aan huis) en dienstverlening gevestigd.

 

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

 

4.1.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De

publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

4.1.3 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving

De aanwezige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied zijn geïnventariseerd op basis van de bedrijvenlijst van de gemeente Almelo. De bedrijvenlijst geeft aan welke bedrijven in bedrijf zijn en zich hebben gemeld of een vergunning hebben gekregen op basis van de Wet milieubeheer. Zowel een melding als een vergunning geeft rechten aan een bedrijf.

 

Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten.

 

In en om het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op woningen of woonwijken.

 

 

4.2 Fysieke veiligheid

 

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.2.2 Bereikbaarheid

 

4.2.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

4.2.2.2 Situatiebeschrijving bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Bornerbroeksestraat. Deze weg sluit in verschillende richtingen aan op het verdere wegennetwerk van Almelo. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

 

4.2.3 Opkomsttijd

 

4.2.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 4.2.3.2 beschreven.

 

4.2.3.2 Situatiebeschrijving opkomsttijd

Voor (overige) woningen geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

 

4.2.4 Bluswatervoorziening

 

4.2.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

4.2.4.2 Situatieschets bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

 

4.2.5 Zelfredzaamheid

 

4.2.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.2.5.2 Zelfredzaamheid specifiek

De toekomstige bewoners van de nieuwe woningen worden in beginsel aangemerkt als zelfredzaam. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.

 

4.2.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal in de komende jaren verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handeling.

 

 

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

 

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

 

De regelgeving omtrent buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

 

Beoordeling

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (zwarte cirkel) en omgeving weergegeven.

 [image]

Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart)

 

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied zich niet bevindt:

 

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.3.2 Risicobronnen in het plangebied

 

Inrichtingen

Geen

 

Transportassen

Geen

 

4.3.3 Risicobronnen in de omgeving

Er kunnen risicobronnen buiten het plangebied liggen, die wel invloed hebben op het plangebied.

 

Inrichtingen

Spoorwegemplacement Almelo

Formeel wordt het spooremplacement van Almelo nog als risicovolle inrichting beschouwd omdat dit emplacement is genoemd in bijlage 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Deze vermelding in bijlage 3 is inmiddels achterhaald, omdat het rangeren met wagons, geladen met gevaarlijke stoffen, niet meer plaatsvindt binnen deze inrichting. Er wordt derhalve niet verder ingegaan op deze risicobron.

 

Preston Palace

Aan de Laan van Iserlohn 1 is inrichting Preston Palace aanwezig waar opslag plaatsvindt van 3.000 liter natriumhypochloriet, vloeistof die zeer giftige gassen kunnen vormen. De risicocontour bedraagt 60 meter en ligt binnen de inrichtingsgrens. Er is geen invloedsgebied aanwezig, de risicobron wordt derhalve verder buiten beschouwing gelaten.

 

Transport

De spoorlijn Almelo - Hengelo ligt op minimaal 250 meter ten westen van het plangebied. Over de spoorlijn vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied bedraagt meer dan 4 kilometer als gevolg van het vervoer van stofcategorie D4, toxische stoffen. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 460 meter.

 

De locatie Bornerbroeksestraat ligt op een afstand van minimaal 250 meter. De dichtstbijzijnde woninggevel ligt op circa 250 meter van het spoor. Vanwege de volgende redenen kan een berekening van het groepsrisico achterwege blijven:

 

Het groepsrisico hoeft dan ook niet in berekend te worden. In het kader van het Bevt dient wel het groepsrisico te worden verantwoord en dient te worden ingegaan op de aspecten bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Het appartementengebouw Kolkschool aan de Bornerbroeksestraat wordt goed ontsloten vanaf meerdere windrichtingen waardoor de bereikbaarheid goed te noemen is. Van belang is verder dat voor een scenario bleve (boiling liquid expanding vapour explosion) een (nood)uitgang aanwezig is die van de bron af gericht is zodat aanwezige personen van de bron af kunnen vluchten. Bij een toxisch scenario is het van belang dat het ventilatiesysteem handmatig kan worden uitgeschakeld zodat de mensen kunnen schuilen in het gebouw. In het kader van het vooroverleg wordt advies gevraagd aan de veiligheidsregio.

 

4.4 Groepsrisico

 

4.4.1 Algemeen

Het groepsrisico (GR) kent geen vaste norm, maar een oriënterende waarde die in acht moet worden genomen. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) verandering van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

Van de beschouwde risicobronnen blijkt dat voor het LPG tankstation het groepsrisico nader onderzocht dient te worden.

 

De verantwoordingsplicht, die hoort bij het groepsrisico, behandelt de volgende factoren:

  1. De aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken risicobronnen:

  1. De omvang van het groepsrisico:

  1. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de in dit plan betrokken risico-inrichtingen en/of transportroutes;

  2. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in dit ruimtelijke besluit;

  3. De mogelijkheden tot voorbereiding op, bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval:

  1. De mogelijkheden van personen die zich binnen de toetsingsafstand van de risicobron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen;

  2. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;

  3. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst.

 

4.5 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uit het oogpunt van de bescherming van de

gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor

luchtkwaliteit wordt gevormd door 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel bevat

grenswaarden, waarbij in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor

stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang zijn.

In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project

vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden

getoetst. Het onderhavig project voldoet hieraan. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering

voor de beoogde ontwikkeling, ter plaatse is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.6 Geluid

Het akoestisch onderzoek (d.d. 15-6-2021) dat is uitgevoerd in het kader van de Wet geluidhinder is

beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente. Hieruit blijkt dat voor een aantal appartementen in de Kolkschool sprake is van wegverkeerslawaai vanwege de Bornerbroeksestraat. De maximale

geluidbelasting wordt overschreden waardoor er een procedure tot het vaststellen van hogere

grenswaarden moet worden gevolgd. De beschikking

vaststelling hogere grenswaarden is op 21 april 2022 door de Omgevingsdienst Twente verleend.

 

4.7 Bodemkwaliteit

In mei 2020 is een verkennend- en nader bodemonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie. Dit onderzoek is beoordeeld door de Omgevingsdienst Twente. Aangegeven wordt dat niet verwacht wordt dat ter plaatse van de bouwlocatie een geval van ernstige bodemverontreiniging aanwezig is die onaanvaardbare effecten met zich mee brengt voor de mens bij het gebruik van de woonpanden in het plangebied. Derhalve is er geen belemmering voor wat betreft hetgeen met voorliggend bestemmingsplan gerealiseerd moet gaan worden.

 

4.8 Flora en fauna

In het kader van de Wet Natuurbescherming is onderzoek gedaan naar de flora en fauna in en om het plangebied (d.d. 28-10-2020).

 

Soortenbescherming

Uit het flora- en faunaonderzoek is naar voren gekomen dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis en als broedlocatie voor algemeen voorkomende

broedvogels. Om negatieve effecten op broedvogels te voorkomen dient indien noodzakelijk, beplanting buiten de kwetsbare broedperiode tussen half maart en half juli verwijderd te worden. Beplanting kan verwijderd worden in de periode half juli tot begin maart, nadat is vastgesteld dat daadwerkelijk geen broedvogels aanwezig zijn.

 

Behoud oude beplanting

Binnen het plangebied zijn een aantal oude bomen, waaronder meerdere lindes, rode beuk en paardenkastanje aanwezig. Met name de lindes worden gebruikt door de gewone dwergvleermuis omdat deze een rijk aanbod aan insecten bevatten. De betreffende bomen vertegenwoordigen een belangrijke natuurwaarde omdat een groot aantal insectensoorten van de betreffende lindes afhankelijk zijn. Geadviseerd wordt om de betreffende lindes in te passen in de nieuwe ruimtelijke plannen.

Uitvoerbaarheid van de plannen

Mits rekening gehouden wordt met de voorgenoemde maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten, onderdeel soortenbescherming, aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het plan derhalve uitvoerbaar.

 

Natura 2000 (Stikstof)

De afstand tussen de projectlocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt meer dan 8 kilometer. Gelet

op de afstand tot het gebied, de aard van het tussenliggende gebied (agrarisch gebied, bebouwing

Almelo en infrastructuur), en de geplande (bouw)werkzaamheden is geen significante aantasting van

het Natura 2000 gebieden te verwachten, zoals ook uit de Aerius berekening van februari 2022 blijkt.

 

Op grond van de door de Omgevingsdienst Twente opgestelde Advieslijn opvragen onderzoek stikstofdepositie bouwprojecten en bestemmingsplannen van 25 november 2022 kan een beoordeling worden gegeven van de stikstofdepositie als gevolg van de realisatiefase (bouwfase). In het kader van dit project en de achtergrond ervan wordt daarin alleen de bouw van de vier rijwoningen betrokken. Voor de realisatie van appartementen in de Kolkschool is immers al in een eerder stadium een omgevingsvergunning verleend.

 

De genoemde advieslijn is opgesteld als handvat bij de beoordeling of bij het betreffende bouwproject of bestemmingsplan een (gedetailleerd) onderzoek stikstofdepositie noodzakelijk is. Op basis van uitgevoerde berekeningen is voor verschillende projecten de minimaal benodigde afstand tot het Natura 2000-gebied afgeleid. Wanneer het betreffende project op deze of op grotere afstand is gelegen is een gedetailleerd onderzoek stikstofdepositie niet noodzakelijk en kan in beginsel worden volstaan met een kwalitatieve onderbouwing.

 [image]

Kaart Natura 2000-gebieden omgeving Almelo

 

In voorliggende situatie gaat het om de sloop van een gymzaal en de bouw van vier rijwoningen op ca 9 kilometer afstand van het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied (Het Wierdense Veld). Op basis van de Advieslijn van de Omgevingsdienst Twente is de minimaal vereiste afstand tot een Natura 2000 gebied voor de sloop van een gebouw of gebouwen van een flinke omvang (ca 5.000 m3), met zelfs de herbouw van twee woningen, minimaal 1,25 kilometer en de bouw van 18 rijwoningen 1,7 kilometer. Gelet op het feit dat de ontwikkellocatie Kolkschool op ruim 9 kilometer afstand is gelegen, kan worden vastgesteld dat geen gedetailleerd onderzoek stikstofdepositie voor de bouwfase noodzakelijk is en kan worden vastgesteld dat dit geen belemmering is voor vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

 

4.9 Archeologie

Regelgeving en beleid

Op grond van de Erfgoedwet, het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (artikel 3.6.1 lid 1) en het beleid van de gemeente Almelo dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische en cultuurhistorische waarden. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

 

Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.

 

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Het deel van de Erfgoedwet dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

 

Onderzoek

De planlocatie valt buiten de 'Historische kern van Almelo'. In het bestemmingsplan 'Centrum Zuid' is voor deze locatie dan ook geen archeologische dubbelbestemming opgenomen. Archeologisch onderzoek is voor deze locatie niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Vigerend beleid

 

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

 

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

 

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

 

5.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan/-programma opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 15 december 2021 het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

 

5.1.5 Gemeentelijk beleid

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

 

Klimaatadaptiestrategie Almelo 2021-2025

Het klimaat verandert en dat heeft effecten op de stad en dorpen in de gemeente Almelo. In de Almelose Klimaat-adaptatiestrategie legt de gemeente vast hoe ze samen met inwoners deze effecten wil aanpakken om ervoor te zorgen dat Almelo een aantrekkelijke, duurzame en leefbare stad blijft. Samen met Twentse buurgemeenten, provincie en waterschap heeft de gemeente stresstesten laten uitvoeren: kaarten die laten zien waar de stad in de toekomst kwetsbaar is voor de effecten van klimaatverandering. Door hier nu al rekening mee te houden kunnen problemen in de toekomst worden voorkomen. In de Klimaatadaptiestrategie zijn prioriteiten gesteld en zijn onacceptabele en onwenselijke situaties in beeld gebracht. De strategie is:

SAMENWERKEN: Klimaatadaptatie in Almelo is een integrale ruimtelijke opgave, die verder reikt dan de openbare ruimte. Klimaatadaptatie is daarom ook een belangrijk thema in de Omgevingsvisie. De gemeente gaat in gesprek met collega's en partners om afspraken te maken zodat de ruimte (openbaar en privaat) optimaal wordt benut.

MEEKOPPELEN: Onwenselijke situaties in de openbare ruimte worden uiterlijk in 2085 kostenefficiënt opgelost door ze te combineren met andere werkzaamheden. Meekoppelen wordt dit genoemd.

STIMULEREN: Uit de dialoog met de stad komt naar voren dat Almeloërs zelf ook de handen uit de mouwen willen steken. Dit is belangrijk want bijna 70% van de ruimte is in privaat bezit. Inwoners, bedrijven en corporaties worden bewust gemaakt van de opgaven en de gemeente stimuleerd hen om zelf maatregelen te nemen.

VOORKOMEN EN REGULEREN: De gemeente zorgt ervoor dat nieuwbouwplannen klimaatbestendig worden ingericht en voorkomt nieuwe onwenselijke situaties. Hiervoor worden regels in het omgevingsplan opgenomen.

VERDIEPEN: Aanvullend onderzoek is en blijft nodig om te bepalen waar aanvullende maatregelen nodig zijn. Elke 6 jaar herijkt de gemeente haar strategie en uitvoeringsagenda.

 

Programma Water en Riolering Almelo 2022-2026

Het Programma Water en Riolering is de opvolger van het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) en geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt. Het Programma Water en Riolering beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2022 t/m 2026, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn. Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten. Speerpunten voor de planperiode De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

 

5.2 Waterparagraaf

 

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

5.2.2 Watertoetsproces

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Dit maakt vooroverleg met het waterschap noodzakelijk. Voorliggende ontwikkeling is besproken met het waterschap Vechtstromen in het kader van het structurele ruimtelijk overleg. De waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied is als volgt geregeld.

 

Waterhuishoudkundige aspecten

Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied. Verder is er geen sprake van het dempen van bestaande watergangen en/of oppervlaktewater. Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Er is geen sprake van een aanzienlijke toename van het verhard oppervlak. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

 

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste

grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast

groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte.

Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen

wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

 

Grondwater

Het plangebied ligt niet binnen een grondwaterbeschermings- of intrekgebied zoals bedoeld in de

Omgevingsverordening Overijssel. Binnen het plangebied zijn geen gevallen van grondwateroverlast

bekend. Voorgenomen ontwikkeling voorziet verder niet in de toevoeging van een risicovolle functie voor de grondwaterkwaliteit.

 

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig en het voornemen voorziet

niet in de aanleg van nieuw oppervlaktewater. De ontwikkeling is verder niet van negatieve invloed op het oppervlaktewater in de omgeving.

 

Hemelwater

Het uitgangspunt is dat het hemelwater wordt afgekoppeld van het riool. Met de voorgenomen

ontwikkeling blijft het aantal m2 verharding per saldo ongeveer gelijk. Het plangebied is in de bestaande situatie voor een flink deel verhard met bebouwing en de omliggende verhardingen. De nieuwe ontwikkeling voorziet in een nagenoeg vergelijkbare footprint.

 

Afvalwater

Het afvalwater wordt afgevoerd net als in de huidige situatie afgevoerd via het gemeentelijke

afvalwaterriool. Het rioolstelsel wordt dusdanig uitgevoerd dat het afvalwater van het toekomstige aantal vervuilingseenheden kan worden afgevoerd.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde.

 

Actualisatie

Doordat het plan onderdeel uitmaakt van de actualisatieslag van alle bestemmingsplannen, is aangehaakt bij de algemene wijze bestemmen. Dit om een zo uniform mogelijk beleid te voeren, waardoor inzichtelijker is voor de gebruiker (zowel de plantoetser vanuit de gemeente, als ook de inwoners van Almelo) wat de mogelijkheden zijn voor gebruik en bebouwing. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat, ondanks dat er sprake is van een uniforme bestemmingswijze, er altijd sprake is van maatwerk. Dit betekent dat er altijd verschillen aanwezig kunnen en zullen zijn tussen soortgelijke bestemmingen in verschillende wijken/gebieden van Almelo.

 

Het doel van het bestemmingsplan is het huidige gebruik van gronden te handhaven en verder te ontwikkelen. Ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen en ontwikkelingen die overeenstemmen met de uitgangspunten worden gestimuleerd.

 

Voor dit bestemmingsplan zijn de bestaande situatie en de vigerende bestemmingsplannen uitgangspunt. Dit betekent dat overwegend de bestaande situatie wordt vastgelegd. Hierbij wordt rekening gehouden met de huidige (milieu)regelgeving en (eventuele) veranderingen die hebben plaatsgevonden sinds de opstelling van het vigerende bestemmingsplan. Daar waar flexibiliteit in de regelgeving mogelijk is, is dit toegepast.

 

Gebruik van afwijkingsmogelijkheden

Bij het maken van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre het nog wenselijk is de veelheid van afwijkingsbepalingen, zoals deze in de oude bestemmingsplannen waren opgenomen, opnieuw in dit bestemmingsplan op te nemen. Naar aanleiding hiervan is besloten om indien mogelijk, zoveel mogelijk de afwijkingsmogelijkheden (die in de praktijk altijd werden verleend) bij recht toe te staan. Dit heeft geleid tot de volgende belangrijke wijzigingen:

 

Standaard diepere bouwvlakken

De diepte van bouwstroken en bouwvlakken is afgestemd op de diepte van het perceel en de reeds bestaande planologische rechten. Daarbij wordt ook nog enige extra ruimte geboden om toekomstige uitbreidingen direct mogelijk te maken en onnodige procedures te voorkomen. De standaard diepte van bouwstroken voor rijtes en twee-aan-een (geschakelde) woningen bedraag 12 meter. Daarbij is het de regel dat deze bouwstrookdieptes alleen worden toegepast indien achter de bouwstrook/-vlak nog 5 meter achtertuin overblijft. Voor vrijstaande woningen kan in afwijking hierop de diepte van een bouwvlak 15 en in enkele gevallen 18 meter bedragen. Dit is afhankelijk van de oppervlakte van het kavel, de situering van het hoofdgebouw op het kavel en de stedenbouwkundige karakteristiek van de wijk. De karakteristiek van een wijk geldt als belangrijkste toetsing. Bestaande rechten zullen behouden blijven. Indien bouwstroken reeds dieper zijn dan bovenstaande maten zal dat als uitgangspunt worden gehanteerd.

 

Geen kappen op bijbehorende bouwwerken

Om ervoor zorg te dragen dat er voldoende openheid in de bebouwing blijft bestaan, wordt het bij recht toestaan van een kap op bijbehorende bouwwerken niet meer wenselijk bevonden. In het voorliggende bestemmingsplan zijn de regels dan ook zo opgesteld, dat het realiseren van een kap alleen op vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij recht wordt toegestaan. Er is echter wel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om, indien wenselijk, realisatie van een kap op aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken. Hierbij is het belangrijk dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw. Dit wordt afgedwongen doordat de nokhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nokhoogte van het hoofdgebouw moet blijven.

 

Aan huis verbonden beroepen en bedrijfsactiviteiten

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk worden uitgeoefend. De woning moet hierbij in overwegende mate haar woonfunctie behouden en de desbetreffende activiteit moet een ruimtelijke uitstraling hebben die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Deze regels zijn gelijk aan de voorheen geldende toetsingscriteria die golden bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor dergelijke activiteiten.

 

Standaard extra oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken bij woningen

Doorgaans is er in bestemmingsplannen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het toestaan van een extra oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Deze afwijkingsmogelijkheid is verdwenen wordt nu standaard verleend. Dit heeft tot gevolg dat de toegestane gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken (buiten het bouwvlak), is verhoogd met 25 m2. Het vereiste dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt moet blijven blijft gehandhaaft. Dit maximumpercentage is van toepassing, omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd kunnen worden. Dit is echter ruimtelijk en stedenbouwkundig onaanvaardbaar.

 

 

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

 

7.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan Kolkschool bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

7.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

7.3 Beschrijving per bestemming

 

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Tuin, Verkeer, Wonen en Wonen - Gestapeld wonen. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Daarnaast zijn op enkele percelen door middel van een aanduiding volkstuinen toegestaan.

Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Tuin

Deze bestemming is voor een belangrijk deel geprojecteerd vóór woningen en vormt veelal de voortuin. Met uitzondering van een aantal gevallen waarbij met de bouw van het hoofdgebouw al bijgebouwen voor de voorgevel mochten worden gebouwd, zijn binnen deze bestemming geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen.

 

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Wonen en Wonen-Gestapeld wonen

Gronden met een bestemming Wonen en Wonen-Gestapeld wonen zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van respectievelijk grondgebonden woningen en gestapelde woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens, indien relevant, bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaalt het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

 

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

 

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd
en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dat is ruimtelijk onaanvaardbaar.

 

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

 

7.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

 

De kosten voor deze procedure zijn voor rekening van initiatiefnemer. Voor wat betreft de financieeleconomische uitvoerbaarheid moet opgemerkt worden dat het in onderhavige situatie een particulier initiatief betreft, waarbij de gemeente buiten de procedure geen verdere activiteiten onderneemt.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

 

Vooroverleg

Het plan is in het kader van afstemming besproken in het structureel ruimtelijk overleg met de vooroverleginstanties.

 

Inspraak/participatie

De ontwikkeling is in het kader van het noodzakelijk geachte participatieproces in een vroeg stadium voorgelegd aan omwonenden van het plangebied. Omwonenden zijn op 21 juli 2022 uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst op het stadhuis, waar het plan is gepresenteerd en waar ruimte was voor vragen en discussie. Tijdens deze bijeenkomst is uitsluitend positief gereageerd op de plannen en zijn er geen bezwaren geuit ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanprocedure.

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Kolkschool en de bijbehorende stukken hebben met ingang van 3 november 2022 tot en met 14 december 2022 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen. Vanuit het Waterschap Vechtstromen en de Provincie Overijssel is aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen het bestemmingsplan.