Plannaam: Dr Herderscheeschool
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00147-BP21
Type Plan: bestemmingsplan
Status: ontwerp

Toelichting

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.2 Planbeschrijving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Besluit milieueffectrapportage

4.2 Verkeer en parkeren

4.3 Geluid

4.4 Bedrijven en milieuzonering

4.5 Fysieke veiligheid

4.6 Externe veiligheid

4.7 Kabels en leidingen

4.8 Luchtkwaliteit

4.9 Bodemkwaliteit

4.10 Flora en fauna

4.11 Archeologie

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader onderdeel water

5.2 Vigerend beleid

5.3 Waterparagraaf

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

6.2 Juridische systematiek

6.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

8.1 Participatie

8.2 Vooroverleg

8.3 Zienswijzen

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Aanleiding voor voorliggend bestemmingsplan is de geplande nieuwbouw van de Dr.

Herderscheeschool naast de bestaande locatie van de VSO De Veenlanden/SO De Wissel aan de Vriezenveenseweg 229 te Almelo. De Dr. Herderscheeschool is één van de zestien scholen van Stichting SOTOG (Speciaal Onderwijs Twente en Oost Gelderland) dat speciaal onderwijs aan leerlingen in de basisschoolleeftijd (met een verstandelijke- fysieke en/ of sociaal emotionele leer- en begeleidingsvraag) aanbiedt. De VSO De Veenlanden en SO De Wissel vallen eveneens onder de Stichting SOTOG.

 

Het plangebied is gelegen in de noordelijke stadsrand van Almelo. In de noordelijke stadsrand worden de komende jaren diverse ontwikkelingen verwacht. Voorbeelden hiervan zijn de herontwikkeling van Huize Alexandra en de Brandweerpost, beide gelegen aan de Vriezenveenseweg. Het streven is te komen tot een integrale visie voor de stadsranden waarin mogelijke ontwikkelingen een plek krijgen. Vanwege de dringende behoefte aan een nieuw schoolgebouw voor de Dr. Herderscheeschool is nu dit bestemmingsplan opgesteld. Het college heeft namelijk op 7 december 2021 op basis het Integraal Huisvestingsplan onderwijs het jaarlijks huisvestingsprogramma 2022 (HVP) vastgesteld. In het HVP 2022 is de eerste investering voor vervangende huisvesting van speciaal onderwijs Dr. Herderscheeschool opgenomen. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het huidige gebouw van Dr. Herderscheeschool, gelegen aan de Schapendijk 3, verouderd en aan vervanging toe is. Op 12 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders de locatie aan de Vriezenveenseweg, nabij VSO de Veenlanden, aangewezen als locatie voor nieuwbouw van de Dr. Herderscheeschool.

 

De bouw van de school past echter niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Stadsrandgebied Almelo Noord' (zie paragraaf 1.4). Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan 'Dr Herderscheeschool' bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting;

  4. bijlagen bij de regels.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

De locatie is gelegen ten het noorden van de wijk Haghoek in Almelo. Het plangebied sluit in het zuiden aan op de Vriezenveenseweg 229 waar de VSO De Veenlanden/SO De Wissel is gelegen. Aan de overzijde van de Vriezenveenseweg ten westen van het plangebied zijn het Meulenbelt en woningen gesitueerd. De noordzijde wordt begrensd door de Aadijk waar het zonnepark 'Aadijk fase 2' (voor 25 jaar) is voorzien. Ten oosten zijn sportvoorzienningen/velden gelegen. De ligging van het plangebied waar de nieuwe school gerealiseerd gaat worden, is met een rode contour weergegeven in figuur 1.1.

 

 [image]

Figuur 1.1: Ligging plangebied

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, de volgende plannen:

 

 

Volgens het geldende bestemmingsplan 'Stadsrandgebied Almelo Noord' (vastgesteld 19 november 2013) geldt de bestemming ‘Agrarisch met waarden’. Op basis hiervan is de uitoefening van een agrarisch bedrijf toegestaan, met dien verstande dat de uitoefening van zelfstandige niet-grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen niet zijn toegestaan. Gebouwen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Een bouwvlak ontbreekt op deze locatie. Binnen dit geldende planologische kader is de herontwikkeling van het plangebied naar een onderwijsfunctie niet toegestaan.

 

 [image]

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Stadsrandgebied Almelo Noord'

 

Het bestemmingsplan 'Stadsrandgebied Almelo Noord' voorziet niet in een wijzigings- of uitwerkingsmogelijkheid voor dit gebied. Om voorgenomen ontwikkeling van de bouw van de school mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kader om het voornemen mogelijk te kunnen maken.

 

Paraplubestemmingsplannen

Parapluherziening parkeren

Voor de gehele gemeente Almelo is een paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' op 5 juni 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Hierin is bepaald dat voor het parkeren voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeereis uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' of uitwerkingen en/of rechtsopvolgers daarvan. De parkeerregeling is ook van toepassing op dit bestemmingsplan.

Parapluherziening wonen

Voor de gehele gemeente Almelo is op 23 maart 2020 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' vastgesteld. In dit parapluplan is voor de functie wonen het verbod op woningsplitsen en kamerverhuur voor de gehele gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Water

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven, tevens wordt een planbeschrijving met de nieuwe, gewenste situatie toegelicht. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing voor het plangebied, op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft het onderdeel water.

In hoofdstuk 6 staat hoe de uitgangspunten voor het plan zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent het overleg met de omgeving en andere overheden weer.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

 

Het plangebied is gelegen in de stadsrand in het noordelijke deel van Almelo, in het gebied tussen de Bleskolksingel en de Aadijk. In het gebied ten noorden van de Bleskolksingel speelt de maatschappelijke functie een grote rol vanwege de aanwezigheid van ondermeer Karakter (het expertisecentrum voor zorg en kennis rond complexe kinder- en jeugdpsychiatrie), Pluryn (biedt hulp aan kinderen en jongeren met complexe problemen), VSO De Veenlanden, SO De Wissel, Het Armeense kerkgenootschap, Het Meulenbelt (biedt verpleeghuiszorg, terminale zorg, dagvoorzieningen en revalidatie). Het plangebied ligt ingeklemd tussen de bestaande school VSO De Veenlanden/SO De Wissel aan de zuidzijde, de Aadijk aan de noordzijde (met het toekomstige zonnepark 'Aadijk fase 2' voor een periode van 25 jaar), sportvelden aan de oostzijde en woningen aan de Aaboerlaan en het Meulenbelt aan de westzijde.

Het perceel is nu als agrarisch in gebruik (akkerbouw), waarbij er geen sprake is van ‘waarden’. Het gebied met waarden ligt aan de oostzijde, naast de volkstuinen. Deze gronden maken geen deel uit van deze ontwikkeling. Het gebied is dan ook als stedelijk te beschouwen en is hiermee een inbreidingslocatie, ondanks de agrarische bestemming.

 

2.1.1 Stedenbouwkundige opzet

 

Door het plangebied loopt de Vriezenveenseweg, welke in het verleden de hoofdroute naar Vriezenveen vormde. Deze functie is jaren geleden al overgenomen door de Van Rechteren Limpurgsingel. In de loop van de tijd hebben verschillende maatschappelijke functies een plek gekregen langs de Vriezenveenseweg. Naar het noorden gaat de Vriezenveenseweg over in de Almeloseweg. Waar aan weerszijden van de weg een nieuw zonnepark, 'Aadijk fase 2’, wordt gerealiseerd. Verder richting het zuiden is langs de Vriezenveenseweg het asielzoekerscentrum aanwezig en leidt de weg naar de woonwijk Haghoek.

 

2.1.2 Verkeersstructuur

 

De hoofdontsluiting van het plangebied bestaat uit de Vriezenveenseweg. Dit is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een snelheidslimiet van 50 km/u.

 

Voor fietsers is het plangebied ontsloten door middel van het tweerichtingenfietspad ten westen van de Vriezenveenseweg. Op dit moment is er een oversteekmogelijkheid voor fietsers van deze Vriezenveenseweg ter hoogte van SO De Wissel, deze is op cica 100 meter gelegen van de inrit van de VSO De Veenlanden/SO De Wissel.

 

2.2 Planbeschrijving

 

De gemeente heeft de wettelijke zorgplicht om te voorzien in voldoende huisvesting voor het onderwijs en bewegingsonderwijs (met uitzondering van het beroepsonderwijs). De raad heeft op 15 december 2020 het ‘Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2020-2024’ vastgesteld. Met de vaststelling van dit huisvestingsplan is € 22 miljoen beschikbaar gesteld voor de vernieuwing van de onderwijshuisvesting. Het college heeft op basis van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs op 7 december 2021 het jaarlijks een huisvestingsprogramma 2022 vastgesteld. Hierin is de eerste investering voor vervangende huisvesting van speciaal onderwijs Dr. Herderscheeschool opgenomen. De Dr. Herderscheeschool is één van de zestien scholen van Stichting SOTOG dat speciaal onderwijs aan leerlingen in de basisschoolleeftijd (met een verstandelijke- fysieke en/ of sociaal emotionele leer- en begeleidingsvraag) aanbiedt.

 

Om uitvoering te kunnen geven aan deze vervangende huisvesting is op ambtelijk niveau onderzoek gedaan naar mogelijke locaties in de omgeving van VSO De Veenlanden/SO De Wissel. Hieruit zijn twee locaties naar voren gekomen welke geschikt zouden zijn voor nieuwbouw van de Dr. Herderscheeschool, te weten: de locatie Huize Alexandra en een locatie naast de VSO De Veenlanden/SO De Wissel.

De Dr. Herderscheeschool valt evenals VSO De Veenlanden/SO De Wissel onder SOTOG. De Dr. Herderscheeschool is een speciaal onderwijs voorziening voor de basisschoolleeftijd. Kinderen kunnen daarna uitstromen naar de VSO locatie Veenlanden/SO De Wissel. Verder ziet SOTOG voordelen doordat de ondersteuning op al deze voorzieningen vanuit dezelfde aanbieders georganiseerd wordt. Vanwege het centraliseren van de ondersteuning, kan deze efficiënter worden ingezet. Op het terrein van VSO De Veenlanden/SO De Wissel is ook een gymvoorziening met behandelruimten gerealiseerd waar ook de leerlingen van de Dr. Herderscheeschool gebruik van kunnen maken. Deze locatie is vanuit verkeersoogpunt ook positiever beoordeeld dan de locatie Huize Alexandra. Het college heeft dan ook op 12 april 2022 de locatie aan de Vriezenveenseweg aangewezen als locatie voor nieuwbouw van de Dr. Herderscheeschool.

 

Ontwerp

De locatie heeft een oppervlakte van circa 6.500 m² en is net als de naastgelegen scholen op enige afstand van de Vriezenveenseweg gelegen. Het schoolgebouw met een oppervlakte van circa 2.000 m² (inclusief gymzaal) en een maximale hoogte van 10 meter biedt ruimte aan ongeveer 130 leerlingen. Het parkeren en halen en brengen van de leerlingen met busjes is gesitueerd aan de voorzijde op het perceel. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de bestaande toe- en uitrit van de VSO De Veenlanden/SO De Wissel. Het schoolgebouw en het plein worden centraal op het perceel, in het verlengde van de bestaande naastgelegen school gesitueerd. Aan de achterzijde van de school is groen met mogelijk een dierenverblijf voorzien. De schoollocatie wordt landschappelijk ingepast door een groene wal rondom het plangebied.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verkeer en parkeren

 

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte

en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

 

Parkeren

In het parapluplan 'Parkeren' heeft de gemeente Almelo haar parkeerbeleid vertaald in de

geldende bestemmingsplannen. Voor parkeernormen wordt uitgegaan van de vastgestelde

beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Indien deze

beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt),

treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats. In voorliggend geval is dit de ‘Herschreven beleidsregel parkeernormen Almelo (2021)’. Hierin wordt uitgegaan van de parkeernormen zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De CROW geeft een bandbreedte van een minimum en maximum norm. In de gemeente Almelo wordt in principe uitgegaan van de maximum norm.

 

Het CROW kent voor basisscholen (van het speciaal onderwijs) geen parkeerkencijfers ten behoeve van het brengen en halen van leerlingen. De parkeerbehoefte is bepaald op basis van de door de school aangereikte gegevens.

 

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het realiseren van een schoolgebouw voor Dr. Herderscheeschool. Het gaat hierbij om speciaal onderwijs ten behoeve van circa 130 leerlingen.

In het plan van de school wordt voorzien in ten minste 22 opstelplaatsen voor taxibussen en 14 parkeerplaatsen (voor het personeel) op eigen terrein. Op het nabijgelegen parkeerterrein dient bij het in- en uitgaan van de school vrije parkeerruimte te zijn voor ten minste 35 auto’s (van ouders die hun kinderen naar school brengen).

 

Verkeer

Zie paragraaf 2.1.2.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 NOVI

 

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

 

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

 

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

 

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

 

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

 

 

3.1.1.1 Toetsing van initiatief aan de NOVI

 

De NOVI laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen. Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

 

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

 

3.1.2 Barro

 

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

 

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

 

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen of kleiner dan 500 m² bvo niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

 

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied:

"Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

 

stedelijke ontwikkeling:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

 

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die betreffende ontwikkeling. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de bouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school en sportfaciliteiten worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling.

 

3.1.3.1 Toetsing van initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw schoolgebouw. Gelet op het vorenstaande is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' vereist.

 

Het onderhavig plan betreft vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw voor speciaal (basis-)onderwijs en is gesitueerd in een omgeving met diverse maatschappelijke functies die gelegen zijn in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt in de noordelijke stadsrand van Almelo, waar in het direct ten noorden gelegen agrarische gebied het zonnepark 'Aadijk fase 2’ wordt gerealiseerd.

 

De gemeente heeft de wettelijke zorgplicht om te voorzien in voldoende huisvesting voor het onderwijs en bewegingsonderwijs (met uitzondering van het beroepsonderwijs). De gemeenteraad heeft op 15 december 2020 het ‘Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2020-2024’ (IHP) vastgesteld.

 

Door het IHP hebben zowel de gemeente als de schoolbesturen een meerjarenperspectief waarop zij hun eigen beleid kunnen voeren. De gemeente kan in haar financieel meerjarenbeleid rekening houden met de te verwachten investeringen voor de onderwijshuisvesting, de schoolbesturen kunnen vanuit hun wettelijke verantwoordelijkheid voor onderhoud en exploitatie van de schoolgebouwen ook een eigen onderhouds- en financieel beleid voeren. Het IHP en de daarin opgenomen huisvestings- en investeringsagenda moet ertoe leiden dat er blijvend sprake is van een stevige en kwalitatief eigentijdse onderwijsvoorzieningenstructuur in Almelo.

 

Het IHP laat zien dat de ontwikkeling van het leerlingenaantallen in het speciaal basisonderwijs moeilijk te prognosticeren zijn en ook in grote mate afhankelijk zijn van het beleid in het kader van passend onderwijs. Ondanks alle beleidsmaatregelen inzake passend onderwijs groeit het passend onderwijs. De verwachting vanuit het speciaal onderwijs is dat deze groei zal aanhouden.

Uit de inventarisatie van de ruimtebehoefte blijkt dat huidige beschikbare capaciteit van de Dr. Herderscheeschool voldoende is om de leerlingen te huisvesten. Echter, er is wel sprake van verouderde huisvesting. Het huidige schoolgebouw van de Dr. Herderscheeschool is technisch en functioneel erg gedateerd. In het IHP is dan ook vastgesteld dat vervangende nieuwbouw noodzakelijk is.

 

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

 

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

 

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2017 is de Omgevingsvisie en –verordening vastgesteld. Beiden zijn inmiddels geactualiseerd. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

 

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

 

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

 

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is. De volgende niveaus komen aan de orde:

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

 

Of - generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven.

 

Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

 

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

 

Hoe - gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

 

3.2.4 Toetsing van initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

 

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

 

Of - generieke beleidskeuzes

Op basis van de verordening zijn de onderdelen vastgelegd in titel 2.1, Sturen op ruimtelijke kwaliteit Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit voor dit gebied van toepassing. Waarbij voor dit plan met name artikel 2.1.2 Principe van concentratie, 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit van belang zijn.

 

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

 

In afwijking van het voorafgaande kunnen bestemmingsplannen ook voorzien in een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

In voorliggend geval gaat het om vervangende nieuwbouw van een school voor speciaal onderwijs met een regionale functie direct naast de bestaande scholen VSO De Veenlanden/SO De Wissel van dezelfde stichting (SOTOG).

 

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

 

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied c.q. bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

De provincie Overijssel kiest voor een tekstuele aanduiding van het bestaand bebouwd gebied en geeft die niet zelf op kaart aan. Daarmee wordt ruimte geboden voor lokaal maatwerk en wordt voorkomen dat de provinciale verbeelding slechts een momentopname laat zien die geen recht doet aan wijzigingen die voortdurend optreden in de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied

 

Hoewel op basis van het geldende bestemmingsplan het plangebied een agrarische bestemming heeft, is de locatie omsloten door diverse stedelijke functies zoals omschreven in de begripsbepaling van de Omgevingsverordening Overijssel. Het plangebied grenst direct aan de twee bestaande scholen (VSO De Veenlanden/SO De Wissel van dezelfde stichting) en wordt omsloten door woningen, het Meulenbelt, sportvelden en het nieuwe zonnepark "Aadijk fade 2'. Dit bestemmingsplan voorziet in vervangende nieuwbouw van de Dr. Herderscheeschool en is gelegen in een omgeving van verschillende stedelijke functies. Met deze ontwikkeling wordt voldaan aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van gronden in het bestaande stedelijke gebied. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3.

 

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hierbij moet inzichtelijk gemaakt worden op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Ook dient gemotiveerd te worden dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Met voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijk gebied van de gemeente Almelo. Het schoolgebouw is gesitueerd direct naast de bestaande scholen VSO De Veenlanden/SO De Wissel van dezelfde stichting. De school wordt zorgvuldig worden ingepast zodat het in overeenstemming is met de kenmerken van de directe omgeving, zie hiervoor paragraaf 2.2. In de onderstaande subparagrafen is nader toegelicht op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering en het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel. Hier wordt geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

 

Artikel 2.1.9: Sociale kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.9 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

De bewoners van de tegenovergelegen woningen aan de Aaboerlaan worden regelmatig geïnformeerd door de school en gemeente. Daarnaast zal het ontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt dan in de gelegenheid gesteld om het plan te lezen en eventueel ook een zienswijze in te dienen.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

 

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met deze perspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

 

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de Groene Omgeving van belang. In de Groene Omgeving gaat het vooral om: behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap, het realiseren van een samenhangend netwerk van gebieden met natuur- en waterkwaliteit, ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, het toerisme en andere economische dragers, realisatie van waterkwaliteitsdoelen, het duurzaam beheer van drinkwatervoorraden én het opwekken van hernieuwbare energie. In de Groene Omgeving onderscheidt de provincie de volgende drie ontwikkelingsperspectieven:

 

Toetsing van het initiatief aan het 'Ontwikkelingsperspectief'

 

Voor het plangebied geldt nog net het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' en biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering). Het is redelijkerwijs niet te verwachten dat ter plaatse van het plangebied in de toekomst nog een agrarisch bedrijf geëxploiteerd zal gaan worden. Met het realiseren van de maatschappelijke bestemming worden geen (omliggende) agrarische bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. De bestaande infrastructuur wordt hiervoor benut en is ook toereikend. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

 

Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart 'Laag van het agrarisch-cultuurlandschap' geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen buiten beschouwing worden gelaten. Daarnaast bevat de locatie ook op basis van de 'Laag van de beleving' geen bijzondere eigenschappen. Deze laag wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

 

Natuurlijke laag - Beekdalen en natte laagtes

Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'Beeksdalen en natte laagtes''. De ambitie is de beekdalen als functionele en ruimtelijke dragende structuren van het landschap betekenis te geven. Ruimte voor water, continuïteit van het systeem zijn leidend. Tevens is de ambitie afwenteling van wateroverlast op stroomafwaarts gelegen gebieden te voorkomen door het beeksysteem als eenheid te beschouwen en het vasthouden van water te bevorderen. Tot slot zijn beekdalen belangrijke verbindingen voor mens, plant en dier.

 

Stedelijke laag - Verspreide bebouwing

De stedelijke laag 'Verspreide bebouwing gaat in op de gevolgen en kansen van het vrijkomen van erven in het landschap, wat steeds vaker zal gaan gebeuren. De robuuste ensembles kunnen door het bieden van ruimte voor extra (vervangende) bebouwing een alternatief bieden voor een deel van de woningbouw en bedrijvenopgave.

 

Stedelijke laag - Informele trage netwerk

Het ‘informele trage netwerk’ is het langzaam verkeernetwerk, zoals wandelpaden, ruiterpaden en vaarroutes. De ambitie is hier een verschuiving te doen plaatsvinden in de verplaatsingsdrang van auto naar fiets. Het fiets- en wandelpadennetwerk van de regio dient tot een compleet systeem te worden uitgewerkt. Erfgoed langs het informele trage netwerk dient te worden benut om de toeristische aantrekkelijkheid te vergroten.

 

Toetsing van het initiatief aan de 'Gebiedskenmerken'

 

De grond in het plangebied is grotendeels in cultuur gebracht ten behoeve van de agrarisch gebruik. De van oorsprong voorkomende 'natuurlijke laag' is dan ook niet of nauwelijks meer aanwezig. Bij het treffen van de landschapsmaatregelen wordt uitgegaan van de huidige omgevingsfactoren, waarbij rekening wordt gehouden met 'natuurlijke' soorten. In het inrichtingsplan, bijgevoegd als Bijlage 1 PM, is rekening gehouden met de inpassing van streekeigen beplanting. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met het gestelde in de gebiedskenmerken.

 

Conclusie

Het beoogde plan is in overeenstemming met de regels uit de verordening. Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van de Dr. Herderscheeschool en is gelegen in een omgeving met verschillende stedelijke functies. De school voor speciaal onderwijs is geprojecteerd direct naast de bestaande scholen VSO De Veenlanden/SO De Wissel van dezelfde stichting SOTOG en draagt bij aan een clustering van deze functie op deze plek. Het stedenbouwkundig ontwerp is afgestemd op de bestaande omgeving en ook het groen in de openbare ruimte en landschappelijke inpassing wordt mee ontworpen. De herontwikkeling zal zich gaan voegen in de stempel van de bestaande omgeving. Voor de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

 

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040

 

De 'Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040 is op 29 september 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. De omgevingsvisie gaat in op hoe de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat voor toekomst beoogd wordt. Het doel is een omgeving waarin zo goed mogelijk gewoond, gewerkt, gesport en ontspannen kan worden. Het betreft een dynamisch document, die bij de invoering van de Omgevingswet hier een onderdeel van zal vormen. In de omgevingsvisie worden vier verschillende gebieden omschreven, waarvoor ontwikkelingsrichtingen zijn opgenomen. Het betreffen het buitengebied, de bedrijventerreinen, wijken en dorpen en de binnenstad. In dit geval is met name de visie ten aanzien van wijken en dorpen relevant. Hierna wordt op deze visie ingegaan.

 

De dorpen en wijken hebben een belangrijke functie. Dorpen en wijken moeten een fijne woonomgeving bieden. Ieder dorp en wijk heeft haar eigen sfeer, eigen voorzieningen en unieke sociale samenhang.

 

Binnen het thema Wijken & dorpen spelen drie subthema's:

 

Bewoners hoeven idealiter hun wijk of dorp niet uit voor hun dagelijkse boodschappen en behoeften. In elk van deze leefgemeenschappen zijn en blijven de voorzieningen zo dichtbij mogelijk. De inwoners en de ondernemers versterken elkaar hierin.

 

Veel wijken zijn rustig op doordeweekse dagen, wanneer de bewoners naar hun school of werk zijn vertrokken. Daarom wil de gemeente stimuleren op het werken in of dichtbij huis. Ideaal voor zzp’ers en startups, die (nog) geen grote werkruimte nodig hebben. Of die elkaar juist graag opzoeken en een leegstaand pand in de wijk omvormen tot verzamelgebouw.

 

Zoals heel Nederland maakt ook de gemeente Almelo de woningen voor 2050 aardgasvrij. Deze wijken worden gerealiseerd in samenwerking met de bewoners. Zoals het plaatsen van zonnepanelen, installeren van een warmtepomp of isoleren van vloer, muren, ramen en dak. Maar ook het vergroenen van daken en ‘ontstenen’ van de tuin, want elke vergroening draagt bij aan de gezamenlijke klimaatbestendigheid en biodiversiteit.

 

3.3.2 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke Omgevingsvisie

 

Onderhavige ontwikkeling past binnen de thema's en ambities die in de omgevingsvisie voor de Wijken & dorpen zijn vastgelegd. De nieuwbouw van de school voor speciaal onderwijs draagt bij aan een omgeving waarin zo goed mogelijk gewoond, gewerkt, gesport en ontspannen kan worden. Deze functie past bij de voorzieningen die horen bij de stad, het voorziet zelfs in een regionale behoefte. Door nieuwbouw wordt er een duurzamer gebouw gerealiseerd dat voldoet aan de eisen van deze tijd. Door gebruik te maken van de gymvoorziening met behandelruimten van de naastgelegen VSO De Veenlanden/SO De Wissel kunnen deze bestaande faciliteiten optimaal worden benut. De ontwikkeling past binnen de functionele structuur van de omgeving.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de onder andere de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

 

4.1 Besluit milieueffectrapportage

 

4.1.1 Algemeen

 

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige

plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met

milieueffectrapportage in aanraking komen:

 

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

 

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

 

4.1.2 Beoordeling

 

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de benodigde planologische kaders voor het realiseren van een schoolgebouw. In het kader van deze ontwikkeling is een stikstofdepositieberekening voor de realisatiefase en de gebruiksfase uitgevoerd. Uit deze berekening volgt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, deze is als Bijlage 2 opgenomen. Er is dan ook geen sprake van aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8, lid 1 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk, aangezien er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

 

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

 

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).

 

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende

drempelwaarden worden overschreden:

 

Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Uit deze notitie blijkt dat voorliggend bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt.

 

4.1.3 Conclusie

 

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Uit de opgestelde vormvrije MER-beoordeling blijkt dat er geen significante nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

4.2 Verkeer en parkeren

 

4.2.1 Verkeer

 

Het plan voorziet in de realisatie van een schoolgebouw direct naast de bestaande VSO De Veenlanden/SO De Wissel aan de Vriezenveenseweg 229 te Almelo. Omdat het plangebied nu een agrarische bestemming heeft, zal deze ontwikkeling een verkeerstoename als gevolg hebben.

 

Deze verkeerstoename is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen', (2018). Het CROW kent echter geen verkeersgeneratiecijfers voor basis (van het speciaal onderwijs). Deze kunnen eenvoudig bepaald worden aan de hand van de benodigde opstelruimte voor taxibussen (x 4; ’s morgens en ’s middags een heen- en terugrit) en parkeerruimte voor ouders (x 4, idem) en personeel (x 2; ’s morgens een heenrit en ’s middags een terugrit). De verkeersgeneratie voor de Dr. Herderscheeschool bedraagt dan: (22+35) x 4 + 14 x 2 = 256.

 

De verwachting is dat door de toename van het aantal verkeersbewegingen geen knelpunten ontstaan. De extra verkeersbewegingen gaan op in het huidige verkeersbeeld.

 

4.2.2 Parkeren

 

Het parkeerbeleid van de gemeente Almelo is vastgelegd in de ‘Parapluherziening parkeren’ en het parkeerbeleidsplan 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Als richtlijn voor de parkeernormering wordt gebruik gemaakt van de op dat moment geldende CROW-publicatie voor de parkeerkencijfers. Om de parkeerkencijfers van de CROW ook als parkeernormen vast te leggen, heeft het college van de gemeente Almelo op 9 februari 2021 de ’Herschreven beleidsregel parkeernormen Almelo’ vastgesteld. Deze beleidsregel is op 1 maart 2021 in werking getreden.

 

Voor de nieuwbouw van de school is een parkeerbehoefte van ten minste 49 parkeerplaatsen en 22 opstelplaatsen voor taxibussen. Binnen het plangebied worden 14 parkeerplaatsen en 22 opstelplaatsen voor taxibussen op openbaar terrein gerealiseerd. Daarnaast biedt het naastgelegen bestaande parkeerterrein van VSO De Veenlanden/SO De Wissel vrije parkeerruimte voor 35 personenauto’s op momenten dat de school in- en uitgaat.

 

Er worden derhalve voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm.

 

4.2.3 Conclusie

 

De realisatie van de school heeft een verkeerstoename tot gevolg welke op een goede manier kan worden afgewikkeld op de bestaande wegen. De ontwikkeling leidt ook tot een toename van de parkeerbehoefte, waarin deels op eigen terrein en deels op het naastgelegen parkeerterrein wordt voorzien. Daarnaast zijn er in de nabijheid van het plangebied voldoende duurzame transportmogelijkheden, zoals het openbaar vervoer en de (elektrische) fiets.

 

4.3 Geluid

 

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

 

De geplande school wordt op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai. De aspecten railverkeer- en industrielawaai als bedoeld in de Wgh worden in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn of gezoneerd bedrijventerrein is gelegen. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.4 (bedrijven en milieuzonering).

 

4.3.2 Wegverkeerslawaai

 

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.

 

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken  

Stedelijk gebied  

Buitenstedelijk gebied  

1 of 2 rijstroken  

200 m  

250 m  

3 of 4 rijstroken  

350 m  

400 m  

5 of meer rijstroken  

350 m  

600 m  

 

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor wegen die zijn aangeduid als woonerf en/of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2). De wegen in de omgeving van het plangebied bestaan allen uit 1 of 2 rijstroken in stedelijk gebied, zodat de wettelijke geluidszone 200 m bedraagt.

Het ter plaatse optredende geluidsniveau ten gevolge van het wegverkeer is gelegen tussen de 48 en 53 dB(A). Uitgaande van een minimale gevelisolatie van 20 dB(A) zoals ook vereist zullen de binnen niveaus aanvaardbaar zijn en voldoen aan de waarden zoals gesteld in ons gemeentelijke geluidsbeleid.

 [image][image]

Figuur: geluidsniveau tgv wegverkeer

 

4.3.3 Conclusie

 

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

4.4 Bedrijven en milieuzonering

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.4.1 Wijze van beoordelen

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

Om in de bestemmingsregeling een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te kunnen maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden in de publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met een milieucategorie verlaagd worden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.4.2 Onderzoek

 

In de beoogde situatie wordt een school gerealiseerd. Hiermee wordt een milieugevoelige functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied staan woningen en zijn diverse maatschappelijke functies aanwezig. De directe omgeving kan worden getypeerd als 'gemengd gebied'. Het woon en zorggebied ten westen van het plangebied kan worden omschreven als rustig.

 

De voorgenomen school kan worden ingedeeld als een categorie 2 inrichting met een richtafstand van 30. Aan deze richtafstanden word ruimschoots voldaan. Gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbare activiteit in relatie tot haar omgeving.

 

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op de te realiseren school of belemmerd zouden kunnen worden in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden.

 

4.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

 

4.5 Fysieke veiligheid

 

4.5.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

De Veiligheidsregio Twente heeft in het kader van dit bestemmingsplan advies uitgebracht. De adviezen over bereikbaarheid, opkomsttijd, bluswatervoorziening en sirenedekking zijn bij de betreffende onderwerpen onder beoordeling beschreven.

 

4.5.2 Bereikbaarheid

 

4.5.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

4.5.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

Voor het object geldt dat er voldoende mogelijkheden moeten zijn om de brandweervoertuigen op te stellen binnen de daarvoor geldende afstand. Waar de opstelplekken gerealiseerd moeten worden hangt onder andere af van de brandpreventieve voorzieningen aan het gebouw.

Daarnaast wordt geadviseerd te borgen dat het schoolgebouw via twee onafhankelijke routes bereikbaar is. Doordat de twee lange doodlopende wegen met elkaar verbonden zijn middels een hulpdienstroute voorziet Veiligheidsregio Twente hierin, op basis van de huidige plannen, geen aanvullende maatregelen. Dit zal bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning worden getoetst.

 

4.5.3 Opkomsttijd

 

4.5.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

 

4.5.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Momenteel wordt er gewerkt aan een handreiking over een landelijk uniforme systematiek voor dekkingsplannen. De Veiligheidsregio Twente oordeelt, vooruitlopend op de definitieve versie, dat aanvullende maatregelen niet noodzakelijk zijn en dat het gehele plangebied binnen de bijbehorende bandbreedte valt. Door bijvoorbeeld wegwerkzaamheden kan de tijd in praktijk afwijken. Daarnaast gaat er vaak enige tijd overheen voordat het plan daadwerkelijk wordt uitgevoerd, ook in die tijd kunnen de situatie wijzigen waardoor de opkomsttijd verschilt.

 

4.5.4 Bluswatervoorziening

 

4.5.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

4.5.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Aan het begin van het terrein, ter hoogte van de parkeerplaatsen, bevindt zich een brandkraan die in theorie 60m3/per uur levert. Deze capaciteit is voldoende voor de realisatie van een schoolgebouw. Het is in deze fase van de ontwikkeling nog niet te bepalen of de afstand voldoet aan de daarvoor geldende eisen. Dit zal, net als de bereikbaarheid, bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning moeten worden getoetst.

 

4.5.5 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Het plangebied bevindt zich niet binnen het theoretische dekkingsgebied van het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Tijdens het opstellen van dit advies is niet duidelijk of de sirenes in de toekomst behouden blijven. Het plan bevindt zich op de theoretische grens van de sirenedekking. De verwachting is dat de aanwezige personen in praktijk de sirene buiten wel zullen horen. Daarnaast kunnen de aanwezige personen bij een incident op een andere wijze gewaarschuwd worden, bijvoorbeeld door een NL-alert.

 

4.6 Externe veiligheid

 

4.6.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

 

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk Externe veiligheidsbeleid 2014-2018 is vastgesteld in maart 2014. In november 2019 is besloten om dit beleidsplan, inclusief de 16 algemene uitgangspunten, te verlengen tot en met 2021. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

 

4.6.2 Onderzoek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe cirkel) en omgeving weergegeven. [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart met ter plaatse van de blauwe cirkel het plangebied (bron: risicokaart.nl)

 

Gasleiding Gasunie Transport Services B.V.

Zoals waarneembaar in de afbeelding is er ten noorden van het plangebied een gasleiding aanwezig. Het betreft hier een aardgasleiding (N-531-30) met een diameter van 212 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Bij dergelijke gasleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 95 meter. De 1% letaliteitsgrens bepaalt het invloedsgebied voor het groepsrisico.

 

De kortste afstand tot aan de gasleiding is circa 100 meter en valt daarmee buiten het groepsrisico-aandachtsgebied. Een berekening en nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

 

De ontwikkeling wordt buiten het invloedsgebied gerealiseerd. Desondanks reikt het effectgebied van een incident bij de aardgastransportleiding tot over het plangebied en zijn de aanwezige personen buiten niet veilig. De Veiligheidsregio Twente adviseert dat het handelingsperspectief (schuilen binnen het schoolgebouw) wordt opgenomen in het bedrijfsnoodplan.

 

Uit de inventarisatie blijkt verder dat het plangebied:

 

4.6.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.7 Kabels en leidingen

 

4.7.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

 

4.7.2 Onderzoek

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

 

4.7.3 Conclusie

 

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

 

4.8 Luchtkwaliteit

 

4.8.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van deze maatgevende stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

Stof  

Toetsing van  

Grenswaarde  

Stikstofdioxide (NO2)  

Jaargemiddelde concentratie  

40 µg/m³  

  

Uurgemiddelde concentratie  

Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  

Fijn stof (PM10)  

Jaargemiddelde concentratie  

40 µg/m³  

  

24-uurgemiddelde concentratie  

Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  

Fijn stof (PM2,5)  

Jaargemiddelde concentratie  

25 µg/m³  

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

 

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

4.8.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een school. Het aantal vervoersbewegingen die aan dit plan zijn gerelateerd zijn beperkt. Zie hiervoor ook het hoofdstuk verkeer. Het plan draagt daarom in niet betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het relevant te beoordelen of de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied van voldoende kwaliteit is. Dit kan beoordeeld worden door middel van de monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Bekend is dat in de Gemeente Almelo geen locaties aanwezig zijn waar de achtergrondconcentratie de normen zoals gesteld in het besluit Luchtkwaliteit overschrijden. Er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

 [image]

Figuur: luchtkwaliteit Nox 1

 

4.8.3 Besluit gevoelige bestemmingen

 

Het besluit gevoelige bestemmingen van 1 december 2008, richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen deze onderzoekszones is een luchtkwaliteitsonderzoek nodig. Onderzoek is noodzakelijk bij ontwikkelingen gelegen binnen een zone van 50 meter van de weg. De ontwikkellocatie is gelegen op circa 150 meter van de provinciale weg. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Daarnaast is via de monitoringstool aangetoond dat de achtergrond concentraties aanvaardbaar zijn.

 

4.8.4 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.9 Bodemkwaliteit

 

4.9.1 Toetsingskader

 

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

 

Kruse Milieu BV heeft ter plaatse een verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting op de resultaten wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek en de beoordeling van het onderzoek, opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting.

 

4.9.2 Onderzoek

 

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 17 boringen verricht, waarvan er 5 zijn verdiept. Er is 1 diepe boring afgewerkt met een peilbuis. Ten behoeve van de K-waarde bepaling zijn er 2 boringen verricht. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit uiterst fijn tot matig fijn, matig siltig, zwak humeus zand met sporen plantenresten en boomwortels. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Het freatische grondwater is gemiddeld aangetroffen op 1.15 m-mv.

 

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

- de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;

- de ondergrond (OG I en OG II) is niet verontreinigd;

- de bovengrond (BG - PFAS) is niet verontreinigd met PFAS;

- de ondergrond (OG - PFAS) is niet verontreinigd met PFAS;

- het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium.

 

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen, aangezien er een overschrijding van de streefwaarde is aangetoond.

 

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater (PB 1) is een licht verhoogde concentratie aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond (BG I, BG II, OG I en OG II) zijn geen verhoogde concentraties gemeten. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

 

Indicatieve toetsing Besluit Bodemkwaliteit

De bovengrond (BG I, BG II en BG - PFAS) en de ondergrond (OG I, OG II en OG - PFAS) vallen in de functieklasse “Altijd toepasbaar”.

 

Doorlatendheid

De gemiddelde doorlatendheid van de bodem ter plekke van de toekomstige wadi is:

Meetpunt KW1: 0.7 m/dag;

Meetpunt KW2: 0.55 m/dag.

 

Geconcludeerd kan worden dat de bodem ter plekke van de onderzoekslocatie niet geschikt is voor infiltratie.

 

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (school).

 

4.9.3 Conclusie

 

In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. In het grondwater is een lichte verontreiniging aangetoond met barium. Er is geen aanleiding om de aanwezigheid van een sterke bodemverontreiniging te vermoeden. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingplan besloten ontwikkeling.

 

4.10 Flora en fauna

 

4.10.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

 

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

 

Natura-2000 gebieden

 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

 

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

 

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

 

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

 

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

 

Soortenbescherming

 

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

 
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

 

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

 

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

 

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

4.10.2 Onderzoek

 

Eco Groen heeft een Quickscan Flora en Fauna voor de nieuwbouw van de Dr. Herderscheeschool uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 5 en de conclusies zijn hieronder beschreven.

 

Gebiedbescherming

Het plangebied ligt op ongeveer 6,8 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Vanwege deze afstand worden mogelijke negatieve gevolgen op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten.

 

 [image]

Figuur : natura2000 gebieden in de directe omgeving

 

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en wel op ongeveer 6 kilometer afstand. Gezien de afstand en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing, infrastructuur en groenstructuren veroorzaakt het plan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

 

De aanwezige bomen in het plangebied zijn niet beschermd onder de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden. Het plangebied ligt namelijk binnen de bebouwde kom Wet natuurbescherming. Er is geen melding, herplantplicht, ontheffing en/of compensatie nodig. Wel kunnen gemeentelijke kapregels van toepassing zijn.

Het plangebied maakt geen deel uit van overige beschermde natuurgebieden (zoals weidevogelgebieden) waar de provincie ook regels voor heeft opgenomen.

 

Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Daarnaast treedt er door de werkzaamheden geen effecten op essentiële vliegroutes of foerageergebieden op.

 

Er zijn geen jaarrond beschermde nestlocaties van vogels met jaarrond beschermde nesten in het plangebied aanwezig. Wel zijn in de bomen binnen en buiten het plangebied enkele algemeen voorkomende broedvogels te verwachten zoals roodborst, houtduif, Turkse tortel, merel en boomkruiper.

 

In het plangebied zijn geen beschermde groeiplaatsen van planten of verblijfplaatsen van amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden zonder provinciale vrijstelling aangetroffen of te verwachten.

 

4.10.3 Stikstof

 

Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten. De nieuwe school wordt gasloos gebouwd waardoor er geen gebouwemissies zijn. Dat betekent dat het plan enkel stikstofemissies veroorzaakt als gevolg van de verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie is zodanig gering dat er sprake is van een niet significante stikstofbijdrage (kleiner dan 0,02 mol/ha/jr) op natura2000 gebieden.

 

4.10.4 Conclusie

 

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. In het kader van de Wet natuurbescherming zijn geen vervolgstappen zoals nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag nodig. De Wet natuurbescherming staat de ontwikkeling niet in de weg.

 

4.11 Archeologie

 

4.11.1 Toetsingskader

 

Regelgeving en beleid

 

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

 

4.11.2 Onderzoek

 

Op de archeologische waardenkaart heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde.

 

 [image]

figuur: Archeologische waardenkaart

 

4.11.3 Conclusie

 

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is.

 

Hoofdstuk 5 Water

 

5.1 Beleidskader onderdeel water

 

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Almelo, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

 

5.2 Vigerend beleid

 

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

 

5.2.1 Europees- en Rijksbeleid

 

Klimaatadaptatie

Overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties werken aan klimaatadaptatie, met de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) als kader. Het doel is Nederland waterrobuust en klimaatbestendig in te richten. De klimaatadaptatieopgave krijgt voor een belangrijk deel invulling via het Deltaprogramma.

Alle overheden werken met het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie – onderdeel van het Deltaprogramma – stap voor stap toe naar maatregelen. Eind 2019 hadden vrijwel alle gemeenten, waterschappen en provincies stresstesten uitgevoerd die de risico’s van wateroverlast, droogte, hitte en de gevolgen van overstromingen in beeld brengen. Ook het Rijk heeft voor de rijkswegen en het spoor (op onderdelen) stresstesten uitgevoerd. Veel gemeenten, waterschappen en provincies hebben een risicodialoog gevoerd of zijn bezig met de voorbereidingen ervan en sommige hebben uitvoeringsprogramma’s opgesteld.

 

Deltaplan Zoetwater

De uitvoering van het Deltaplan Zoetwater fase 1 (2015-2021) loopt grotendeels volgens schema. Bijna alle maatregelen zullen in 2021 klaar zijn. In april 2019 is besloten tot en met 2021 7 miljoen euro te besteden aan maatregelen die voortkomen uit de Beleidstafel Droogte, urgente projecten op de Hoge Zandgronden en het verbeteren van de kennisbasis. Inmiddels zijn ook kansrijke strategieën en maatregelen voor de tweede fase van het Deltaplan Zoetwater in beeld gebracht.

In 2019 is de geactualiseerde knelpuntenanalyse beschikbaar gekomen. Hieruit, en uit de deltascenario’s, blijkt dat in de toekomst vaker watertekorten kunnen optreden door klimaatverandering, verzilting en sociaaleconomische ontwikkelingen.

 

Impuls met de Delta-aanpak Waterkwaliteit

Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit geeft Nederland een impuls aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Dat is nodig om in 2027 de geplande maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) af te kunnen ronden en aan de doelen van de richtlijn te voldoen. In 2019 zijn voor de prioritaire onderwerpen drie bestuurlijke versnellingstafels ingericht: de landbouwtafel (meststoffen en gewasbescherming), de stoffentafel (opkomende stoffen en medicijnresten) en de brede tafel (onder meer Kaderrichtlijn Water, kennisimpuls en communicatie).

In 2019 is gestart met de Nationale analyse waterkwaliteit. Deze brengt in beeld welke effecten de voorgestelde maatregelen op de waterkwaliteit in 2027 hebben, op basis van regionale en nationale analyses. De waterbeheerders gebruiken deze resultaten om de stroomgebiedbeheerplannen van de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2022-2027 in te vullen met nieuwe maatregelen. Dit loopt parallel met het opstellen van waterplannen door het Rijk, de provincies en de waterschappen.

 

Omgevingswet

De Waterwet gaat grotendeels op in de Omgevingswet. De regelgeving uit de Waterwet voor waterveiligheid – met de nieuwe normen voor waterkeringen die sinds 2017 van kracht zijn – worden ingevoegd in de Omgevingswet.

 

Nationale Omgevingsvisie en Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Op 20 juni 2019 bood de minister van BZK de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI) aan de Tweede Kamer aan. Onderdeel is de beleidskeuze dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is (prioriteit 1). Voor de hele NOVI is water als een van de ordenende principes gehanteerd. De NOVI wordt vastgesteld bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De ontwerp-NOVI geeft de strategische hoofdlijnen van het waterbeleid. Het Nationaal Waterprogramma (NWP) 2022-2027 geeft daar nadere uitwerking en uitvoering aan. Het NWP geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:

 

5.2.2 Provinciaal beleid

 

De provincie houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater.

Ook zorgt zij voor het overleg en de plannen voor waterbeheer in de regio.

In de Omgevingsverordening (2017) wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De

ambities voor water zijn:

 

5.2.3 Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Vechtstromen

 

In het Waterbeheerprogamma is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2022 tot 2027) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

 

5.2.4 Gemeentelijk beleid

 

Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

 

Almelose Klimaatadaptatie Strategie (AKAS)

Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaatrobuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio’s. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).

Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:

 

De stappen zijn vertaald in 7 ambities:

  1. Kwetsbaarheden in beeld brengen

  2. Risicodialoog voeren en strategie opstellen

  3. Uitvoeringsagenda opstellen

  4. Meekoppelkansen benutten

  5. Stimuleren en faciliteren

  6. Reguleren en borgen

  7. Handelen bij calamiteiten

 

In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.

 

Wateroverlast

Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.

 

Hitte en droogte

Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.

 

Programma Water en Riolering Almelo - De verbindende kracht van water (2022-2026)

Het Programma Water en Riolering is de opvolger van het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) en geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

 

Het Programma Water en Riolering beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2022 t/m 2026, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

 

Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

 

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

1. Samen op met burgers en bedrijven.

2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.

3. Een doelmatige aanpak.

4. De organisatie en de middelen op orde.

5. Een functionerend watersysteem.

 

5.3 Waterparagraaf

 

5.3.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten.

 

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

Bij de besluitvorming dient gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met dit wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan.

 

5.3.2 Huidige situatie

Maaiveld:

Het maaiveld binnen het plangebied is lager gelegen dan de omgeving. Het maaiveld in het plangebied is gelegen op NAP +9,7 m à NAP +9,8 m. Plaatselijk zijn er verhogingen in het maaiveld tot NAP +10,0 m.

 

Oppervlaktewater:

Ten noorden en ten westen van het plangebied zijn smalle watergangen gelegen. De watergangen hebben een vastpeil van NAP +9,22 m. Op circa 150 m afstand ten zuiden van het plangebied ligt de Hollandgraven. Conform de legger van het waterschap Vechtstromen is geen onderhoudsplicht bekend voor de watergangen.

 

Grondwater:

In de periode 2010 t/m 2015 zijn er onderzoeken uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in Almelo. Tijdens deze onderzoeken zijn grondwateraandachtsgebieden vastgesteld waar mogelijk (te) hoge grondwaterstanden optreden. Op basis van aanvullend onderzoek is er onderzocht of er ook daadwerkelijk sprake is van te hoge grondwaterstanden. Het plangebied valt niet binnen een grondwateraandachtsgebied en er zijn qua grondwater geen problemen te verwachten.

 

De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en de stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor onderzoeken naar de oorzaken van wateroverlast. De peilbuizen zijn sinds 1996 circa tweemaal per maand handmatig bemeten en worden vanaf eind 2010 met een datalogger automatisch uitgelezen.

De data vanaf 2010 is te zien op de website https://grondwater.webscada.nl/twentswaternet/. Ten westen, op een afstand van circa 250 m, van het plangebied ligt peilbuis pb12.01. Ten oosten op een afstand van ongeveer 500 m is peilbuis pb18.01 gelegen. De gemiddelde grondwaterstand is niet bekend. De statistische gegevens van de meetreeksen zijn weergegeven in onderstaande tabel.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel: Statistische eigenschappen peilbuis (bron: Twentswaterner 2022).

 

Op basis van de omliggende peilbuizen en het Landelijk Hydrologisch Model (NHI, LHM4.1) is voor het plangebied de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ingeschat op circa NAP +9,0 m.

 

Afval en hemelwater:

De riolering in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo bestaat globaal uit drie types rioolstelsels, te weten een gemengd stelsel, een gescheiden stelsel en een verbeterd gescheiden stelsel. Bij een gescheiden stelsel ligt er een ondergronds of bovengronds hemelwatersysteem.

 

In het plangebied is geen riolering aanwezig. In de Vriezenveenseweg is een persriool gelegen. Het vuilwater uit het gebied kan aangesloten worden aan het persriool in de Vrienzenveenseweg.

 

Het hydraulisch functioneren van het bestaande rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bij bui 8 maximaal een half uur water op straat mag optreden. In 2020 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. In het plangebied komt in de huidige bij bui 8 theoretisch geen water op straat voor.

 

5.3.3 Nieuwe situatie

 

Streefbeeld:

In stedelijk gebied is het veilig wonen en werken, de kans op overstromingen is bijzonder klein. Bij grootschalige nieuwbouw en bij vitale functies in risicovolle gebieden zijn inrichtingsmaatregelen getroffen om schade, slachtoffers of maatschappelijke ontwrichting zo veel mogelijk te voorkomen. Wateroverlast komt nu eenmaal af en toe voor, maar is teruggebracht tot een maatschappelijk geaccepteerd niveau. Grondwateroverlast komt vrijwel nergens meer voor.

 

Burgers zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheden en van de gevolgen van eigen handelen op het watersysteem. Ze nemen hun eigen verantwoordelijkheid voor het (tijdelijk) bergen van regenwater dat op hun perceel valt. De bebouwde omgeving is in hoge mate zelfvoorzienend, waar mogelijk worden zomerse tekorten aangevuld met in de winter gevulde zoetwaterbuffers.

 

Water, cultuurhistorie en groen leveren een duidelijke bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en bepalen mede de culturele identiteit van de stad. Bewoners hebben toegang tot voldoende en aantrekkelijk oppervlaktewater waarop veilig gerecreëerd kan worden. Stadswater brengt verkoeling tijdens warme zomers.

 

Het zelfreinigend vermogen van zowel het watersysteem als het bodem- en grondwatersysteem is groot. Het gezuiverde effluent van rioolwaterzuiveringen wordt veelal benut als een continue waterbron met waardevolle gebruiksfuncties in plaats van het zonder bestemming te lozen.

 

Er zijn innovatieve oplossingen gevonden voor deze wateropgaven in stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen werken hierbij nauw samen met onder meer projectontwikkelaars, woningbouwcorporaties, bouwers, banken en burgers.

 

Klimaat Actieve Stad

Als Klimaat Actieve Stad Stedenband Twente, kortweg KAS, hebben de gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo, waterschap Vechtstromen en provincie Overijssel de krachten gebundeld. De rode draden uit de ‘Klimaatagenda: weerbaar, welvarend en groen’ zijn als uitgangspunten genomen:

 

Mitigatie: maatregelen die bijdragen aan de beperking van de klimaatverandering;

Juist in de stad liggen er veel kansen om bij te dragen aan beperking van de klimaatverandering. Met al haar stromen van mensen, energie, voedsel en producten werkt ze mee aan de uitstoot van broeikasgassen. Ze heeft daarom een belangrijke taak in het vinden van slimme oplossingen voor transport, consumptie, verwarming en koeling. Dat vraagt naast andere gebouwen en installaties ook om een andere inrichting van de stad. Watergerichte maatregelen wijzen de weg: afkoppeling van hemelwater reduceert het energiegebruik van rioolwaterzuiverings- installaties, koudewinning is een adequaat (en lucratief!) alternatief voor airconditioning, terwijl groene daken en bomen garant staan voor natuurlijke koeling en opname van CO2.

 

Adaptie: maatregelen om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken;

Intussen is de klimaatverandering al volop gaande. De cruciale vraag is hoe we hiermee nu al omgaan. Dat is klimaatadaptatie: datgene wat we nu kunnen doen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Door bijvoorbeeld te inventariseren waar de effecten van extreme neerslag, hitte en droogte het grootst zijn en wie dan het kwetsbaarst zijn. Met die kennis kunnen we vanaf vandaag de risico’s van waterschade en hittestress beperken. Door meer groen aan te brengen in onze wijken, meer ruimte te maken voor (de opvang van) water in de stad en het aantal verharde vierkante meters terug te brengen.

 

Ruimtelijke kwaliteit: het streven om de omgeving duurzamer en (be)leefbaarder te maken;

Het stedelijk gebied is een optelsom van vele uiteenlopende functies. De woonomgeving heeft invloed op factoren die het welzijn van de bewoners bepalen, zoals volksgezondheid en de mogelijkheden voor recreatie en sociale contacten. Bij de ruimtelijke kwaliteit gaat het erom de juiste functies de juiste fysieke plek te geven, met de juiste vormgeving en inpassing. Als groen daar ligt waar het mensen aantrekt, komen ze naar buiten en ontmoeten ze andere mensen. Ze ervaren de leefomgeving als prettig en voelen zich gezonder. Zichtbaar water, aansprekende gebouwen en herinrichting hebben een overeenkomstig effect. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gaat dan gelijk op met de versterking van de sociale en duurzame kwaliteiten van de stad.

 

De wateropgave: meer ruimte voor water maken.

Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen hebben de gezamenlijke ambitie om het Nederland van 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Bij de (verdere) inrichting van ons land is het daarom van belang water en ruimte te verbinden. Maatregelen in het waterbeheer worden gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen en vice versa. Scope, programmering en financiering van de ruimtelijke plannen sluiten zo goed mogelijk op elkaar aan of, beter nog, versterken elkaar.

 

Stedelijk afvalwater:

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De in het Programma Water en Riolering gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

o Volksgezondheid

o Veiligheid

o Duurzaamheid / Milieu

o Leefbaarheid / kwaliteit fysieke leefomgeving

 

Voor het plangebied gelden voor afvalwater de volgende opgaven:

  1. Het schone hemelwater van daken en parkeerterrein scheiden van afvalwater.

  2. Voor de nieuwbouw dient een aansluiting voor vuilwater op de riolering te worden aangelegd richting de Vriezenveenseweg.

  3. De hoeveelheid afvalwater betreft een toename op het huidig stelsel.

 

Hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De in het Programma Water en Riolering gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Voor het plangebied zijn voor hemelwater de volgende punten relevant:

  1. De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater.

  2. Het hemelwater dat valt op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) mag niet worden aangesloten op de riolering.

  3. Hemelwater dat valt op dakoppervlakken is kwalitatief schoon genoeg om rechtstreeks op oppervlaktewater afgevoerd te worden. Kwantitatief is dat niet altijd toegestaan. Het water vanaf de parkeerplaats is schoon genoeg om te infiltreren.

  4. Door de aanleg van groene daken in het bebouwde gebied kan de waterafvoer worden vertraagd en kan wateroverlast mogelijk worden voorkomen. Dit is tevens een middel om hittestress in de (binnen)stad te reduceren.

  5. Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) de parkeerplaats en het groen te benutten als tijdelijke berging. Hiervoor moet de infrastructuur waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan hoge vloerpeilen ten opzichte van de rijbaan.

 

De opgaves voor hemelwater worden als volgt ingevuld:

  1. Voor het plangebied dient een waterhuishoudingsplan te worden opgesteld dat ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan de gemeente. Bij het opstellen van het waterhuishoudingsplan wordt het waterschap betrokken.

  2. Het regenwater van het dak wordt (zo mogelijk) hergebruikt voor toiletspoeling etc.

  3. Het dak wordt, zo mogelijk, voorzien van een groen dak om water vast te houden, bij te dragen aan biodiversiteit, fijnstof op te vangen en warmte te reduceren. De minimale wateropvang op het dak is 15 liter per m².

  4. Voor het verhard oppervlak in het plangebied, parkeerplaats en schoolgebouw, worden boven- en/of ondergrondse waterbergingen aangelegd. Ondergrondse maatregelen zijn bijvoorbeeld het aanbrengen van een steenwol of fundatiepakket onder de parkeerplaats mogelijk in combinatie met waterdoorlatende verharding. Bovengronds wordt, zo mogelijk, een wadi in de groenstrook aangelegd.

  5. Om water zoveel mogelijk lokaal te infiltreren moet de voorziening minimaal 40 mm per dag kunnen infiltreren ten opzichte van het aangesloten oppervlak.

  6. Voor buien die groter zijn dan 40 mm (eens per tien jaar) wordt water buiten het terrein geborgen.

  7. Het terrein wordt zodanig ingericht dat bij een waterhoeveelheid van 70 mm (bui T=100jaar) het water geen schade veroorzaakt en niet van het terrein overstroomt naar naburige terreinen.

  8. Hemelwater van de parkeerplaats wordt, zo mogelijk, geïnfiltreerd via steenwol/fundatie pakket.

  9. Hemelwater van het dak wordt (zoveel mogelijk) opgevangen in het groene dak.

  10. Het vloerpeil van het pand ligt minimaal 0,30 m boven het straatpeil.

 

Grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De in het Programma Water en Riolering gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

 

Relevante doelstellingen zijn:

• Ophogen maaiveld,

• Aanleggen extra oppervlaktewater,

• Aanleggen grondwatertechnische maatregelen.

• Wegen minimaal 0,80 m boven de GHG.

• Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.

• Vloerpeilen minimaal 1,00 m boven de GHG.

 

Voor het plangebied zijn voor grondwater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

  1. Het inzetten op bodemenergiesystemen voor het besparen van fossiele brandstof en reduceren CO2 uitstoot. Binnen Almelo blijkt de bodem zich te lenen voor zogenaamde gesloten systemen. Ook is de bodem over het algemeen geschikt voor open systemen.

 

De opgaves voor grondwater worden als volgt ingevuld:

  1. Het vloerpeil van het pand ligt minimaal 1,00 m (NAP +10,0) boven de GHG. Op basis van de omliggende peilbuizen en het Landelijk Hydrologisch Model (NHI, LHM4.1) is voor het plangebied de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ingeschat op circa NAP +9,0 m.

  2. De bodem van een mogelijke wadi ligt minimaal 0,30 m boven de GHG.

 

Oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De in het Programma Water en Riolering gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

 

Binnen het plangebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd, wel zijn de volgende kansen,

knelpunten en opgaven relevant:

  1. Bij de toe te passen bouwmaterialen uitgaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor waterverontreiniging.

  2. Water, groen en spelen kunnen gecombineerd worden. Hiervoor moeten dan wel de juiste keuzes qua materiaal en beplanting worden gemaakt.

 

De opgaves voor oppervlaktewater worden als volgt ingevuld:

  1. Binnen het plangebied worden geen materialen gebruikt die qua uitloogbaarheid een negatief effect hebben op het grond- en oppervlaktewater.

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische- en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

 

6.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan Dr. Herderscheeschool (Vriezenveenseweg 229) bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

 

6.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

6.3 Beschrijving per bestemming

 

6.3.1 Bestemmingsregels

Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Verkeer en Maatschappelijk. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan.

Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor onderwijs en bijbehorende voorzieningen, kinderopvang en dagactiviteiten. Binnen de bestemming is er sprake van een bouwvlak waarbinnen hoofdbebouwing mag worden gebouwd. In de regels en de verbeelding zijn bepalingen opgenomen omtrent hoogten voor zowel de hoofdbebouwing en (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor maximaal toegestane oppervlakte.

 

6.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid. Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

 

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro). De kosten voor de bouw van de school heeft de gemeente begroot in het onderwijsbudget.

 

Er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals benoemd in artikel 6.12, lid 2, sub a, b en c van de Wro zodat er geen verplichting bestaat tot vaststelling van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

8.1 Participatie

Via een bijeenkomst op 5 juli 2022 is uitleg over het plan gegeven aan een vertegenwoordiging van de bewoners van de tegenovergelegen woningen aan Aaboerlaan. Tijdens deze bijeenkomst is uitleg gegeven over het onderwijs en de doelgroep van de Dr. Herderscheeschool. Daarnaast is onder andere de procedure van het bestemmingsplan toegelicht. Op 13 december 2022 is vervolgens het concept-ontwerpbestemmingsplan toegelicht.

 

8.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is op 8 september 2022 in het ruimtelijk overleg met de Provincie Overijssel en het Waterschap Vechtstromen het voornemen van de nieuwbouw van de school besproken.

 

De ontvangen reacties in het kader van het vooroverleg hebben niet geleid tot belemmeringen.

 

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Dr. Herderscheeschool en de bijbehorende stukken liggen met ingang van ..-..-.... tot en met ..-..-.... ter inzage. Er zijn (...) zienswijzen binnengekomen.

 

Deze paragraaf wordt nader ingevuld na afloop van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.