Plannaam: De Savornin Lohmanstraat
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00141-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

1.2 De bij het plan behorende stukken

1.3 Ligging van het plangebied

1.4 Huidige planologische situatie

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

2.2 Planbeschrijving

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.2 Provinciaal beleid

3.3 Regionaal beleid

3.4 Gemeentelijk beleid

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

4.2 Verkeer en parkeren

4.3 Geluid

4.4 Trilling railverkeer

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.6 Fysieke veiligheid

4.7 Externe veiligheid

4.8 Kabels en leidingen

4.9 Luchtkwaliteit

4.10 Bodemkwaliteit

4.11 Flora en fauna

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Waterbeheer en watertoets

5.2 Vigerend beleid

5.3 Watertoets De Savornin Lohmanstraat

5.4 Conclusie

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

6.2 Juridische systematiek

6.3 Beschrijving per bestemming

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

8.1 Participatie

8.2 Vooroverleg

8.3 Zienswijzen

 

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

 

Aanleiding voor voorliggend bestemmingsplan is de geplande woningbouw van 8 woningen aan de De Savornin Lohmanstraat te Almelo. Het voornemen is om op de locatie van een voormalig garagebedrijf 8 eengezinsjwoningen te realiseren.

 

De bouw van de woningen past echter niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Kerkelanden' (zie paragraaf 1.4). Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken wordt voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "2.1.2 De Savornin Lohmanstraat" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting.

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

De Savornin Lohmanstraat ligt ten westen van het station en het centrum van Almelo in de wijk Kerkelanden en grenst aan de wijk Aalderinkshoek. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door enkele woningen aan de Parallelweg en de spoorlijn Zwolle/Deventer-Almelo. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrenst door de Schaepmanlan met woningbouw. Ten westen bevindt zich de gebiedsontsluitingsweg Aalderinkssingel en ten zuiden is groen met een vijver gelegen.

De ligging van het plangebied waar de nieuwe woningen gerealiseerd gaan worden, is met een rode contour weergegeven in figuur 1.1.

 

 [image]

Figuur 1.1: Ligging plangebied

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavige bestemmingsplan, de volgende plannen:

 

 

Volgens het geldende bestemmingsplan Kerkelanden (vastgesteld 18 september 2012 en onherroepelijk 15 november 2012) geldt de bestemming ‘Bedrijf’, zoals op onderstaande uitsnede met het bruine vlak is te zien. Binnen deze bestemming is met name lichte bedrijvigheid behorend tot milieucategorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten evenals kantoren toegestaan.

Uit de regels volgt dat binnen het bouwvlak gebouwd dient te worden, de bouwhoogte maximaal 6,5 m mag bedragen en 3 m uit de perceelgrens gebouwd dient te worden.

Ter plaatse van het plangebied heeft een autobedrijf/garagebedrijf gestaan, welke in 2003 is gesloopt. Binnen dit geldende planologische kader is de herontwikkeling van het plangebied naar woningbouw niet toegestaan.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan Kerkelanden e.o., waarbij het paarse vlak de bedrijfsbestemming weergeeft en globaal overeenkomt met het plangebied.

 

Het bestemmingsplan Kerkelanden e.o. voorziet niet in een wijzigings- of uitwerkingsmogelijkheid voor dit gebied. Om de voorgenomen ontwikkeling met woningbouw mogelijk te maken is daarom een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kader om het voornemen mogelijk te kunnen maken.

 

Paraplubestemmingsplannen

Parapluherziening parkeren

 

Voor de gehele gemeente Almelo is een paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' op 5 juni 2018 vastgesteld. In dit parapluplan is een parkeerregeling voor de gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Hierin is bepaald dat voor het parkeren voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de parkeereis uit het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' of uitwerkingen en/of rechtsopvolgers daarvan. De parkeerregeling is ook van toepassing op dit bestemmingsplan.

 

Parapluherziening wonen

 

Voor de gehele gemeente Almelo is op 23 maart 2020 het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening Wonen' vastgesteld. In dit parapluplan is voor de funtcie wonen het verbod op woningsplitsen en kamerverhuur voor de gehele gemeente Almelo opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. Diverse bepalingen in de regels van deze parapluherziening werken door in dit bestemmingsplan.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk grondgebonden woningen evenals de gebiedsontsluitingsweg Aalderinkssingel en de spoorlijn.

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven, tevens wordt een planbeschrijving met de nieuwe, gewenste situatie toegelicht. Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing voor het plangebied, op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.

In hoofdstuk 6 staat hoe de uitgangspunten voor het plan zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.

In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent het overleg met de omgeving en andere overheden weer.

Hoofdstuk 2 Uitgangspunten en planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

 

In de wijk Kerkelanden wordt voornamelijk gewoond. Veel van de bedrijvigheid langs het spoor is in de afgelopen jaren verdwenen. De woonfunctie is hier voor in de plaats gekomen. De meeste maatschappelijke functies zijn gelegen in de directe nabijheid van het station of liggen ingesloten tussen de Thorebeckestraat en de Wierdensestraat. De Multifunctionele Accommodatie (MFA) ‘Eninver’ op de grens van de wijken Aalderinkshoek en Kerkelanden vormt hierop een uitzondering, maar vervult voor beide wijken een belangrijke maatschappelijke rol. Tenslotte kent de wijk ook enkele groene ruimten met vijverpartijen, onder andere aan de westzijde van de wijk.

 

2.1.1 Stedenbouwkundige opzet

 

Kerkelanden is ontwikkeld kort na de Tweede Wereldoorlog. In 1953 kwam de laatste woning gereed. Van oorsprong was er sprake van een moderne stedenbouwkundige structuur met een ruime verkaveling, goede bezonning, ruime binnengebieden, veel groen en voldoende voorzieningen. Als ruimtelijk probleem wordt de geïsoleerde ligging van de wijk ervaren. Dit heeft enerzijds te maken met ligging van de wijk tussen 3 barrières (het spoor, de Wierdensestraat en de Aalderinkssingel) en anderzijds door de randbebouwing waardoor de wijk naar binnen is gericht.

 

Ter verbetering van de woonkwaliteit, maar ook vanwege maatschappelijke en economische problemen vindt er een herstructurering plaats. Dit heeft er ondere andere toe geleid dat veel van de flatwoningen langs de rand van de wijk rond de eeuwwisseling is gesloopt. Langs de Aalderinkssingel en de Thorbeckelaan zijn inmiddels waterpartijen aangelegd, noodzakelijk voor een duurzamer waterbeheer. De geplande 5 appartementencomplexen in het groen zijn nog niet gerealiseerd. Ook rondom het station is de herstructurering van de wijk Kerkelanden nog in volle gang.

 

2.1.2 Verkeersstructuur

 

De hoofdontsluiting van de wijk bestaat uit de Wierdensestraat in het oosten en de Aalderinkssingel aan de westzijde. Via deze wegen met een snelheidsregime van 50 km/u wordt dit verkeer afgewikkeld van of naar het Almelose stadscentrum, de overige stadswijken of bestemmingen buiten Almelo. De Aalderinkssingel maakt deel uit van de binnenstadsring die tevens zal gaan fungeren als parkeerring. De overige straten in de wijk zijn erftoegangswegen, waar 30 km/u gereden mag worden. De Savornin Lohmanstraat is een erftoegangsweg die direct op de Aalderinkssingel aansluit.

 

Fiets

Aan de overzijde van de Aalderinkssingel ligt een vrijliggend fietspad welke in twee richtingen te berijden is. Dit fietspad maakt onderdeel uit van het stedelijk fietsnetwerk. Verder bevindt het plangebied zich in een zone met een maximumsnelheid van 30 km/u, waarbij langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer niet van elkaar gescheiden zijn.

 

Openbaar vervoer

Het station bevindt zich op een minder dan een kilometer afstand van het plangebied, zodat van een goede ontsluiting met het openbaar vervoer sprake is.

 

 

2.2 Planbeschrijving

 

2.2.1 Algemeen

Na de sloop van een automobielbedrijf/garage in 2003 is het plangebied aan de De Savornin Lohmanstraat braak blijven liggen. Gezien de actuele woningbehoefte en de wens voor doorstroming op de woningmarkt in de wijk Kerkelanden, is herinvulling van deze locatie nu wel aan de orde. Het voornemen is om op deze inbreidingslocatie 8 grondgebonden woningen te realiseren.

 

2.2.2 Ontwerp

 

Op deze inbreidingslocatie worden 8 grondgebonden koopwoningen voorzien. Met onderstaand stedenbouwkundig ontwerp wordt een stevige wand gecreëerd als beëindiging van de grote open ruimte van het groen met de vijvers ten zuiden van het plangebied. Deze wand wordt vormgegeven door acht eengezinswoningen bestaande uit 3 woonlagen met een plat dak. De wand krijgt een zekere speelsheid door de beide hoekwoningen naar achteren te plaatsen en met het aanzicht van de bovenste verdieping te variëren door de dakterrassen deels aan de voor- en deels aan de achterzijde van de rijwoningen te realiseren.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2.1 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Beltman Architecten)

 

Aan de noordwestzijde van het plangebied komt een groene invulling en een geluidswerende muur van 2.0 meter hoog in een L-vorm langs de tuin van de meest westelijke woning, die het geluid van de Aalderinkssingel moet beperken. Het groen wordt gecombineerd met een wadi om voldoende water te kunnen bergen in het plangebied.

 

Om aan de parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen te voldoen worden 19 parkeerplaatsen aan de achterzijde van de woningen gerealiseerd.

 

 

2.2.3 Verkeer en parkeren

 

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling.

 

Parkeren

 

In het parapluplan 'Parkeren' heeft de gemeente Almelo haar parkeerbeleid doorvertaald in de geldende bestemmingsplannen. Voor parkeernormen wordt uitgegaan van de vastgestelde beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' . Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt), treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats. In voorliggend geval is dit de 'Beleidsregel Parkeernormen Almelo (2019). Hierin wordt uitgegaan van de parkeerkencijfers, zoals opgenomen in de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. De CROW geeft een bandbreedte van een minimum en maximum norm. In de gemeente Almelo wordt in principe uitgegaan van de maximum norm.

 

De volgende uitgangspunten gelden voor het plangebied:

 

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op het realiseren van grondgebonden woningen op een inbreidingslocatie. Het gaat hierbij om 8 rijwoningen. Op basis van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' (versie 381) geldt er een maximum parkeerkencijfer van 2,3 parkeerplaatsen per tussen-/hoekwoning. Gelet op het vorenstaande is er sprake van een totale parkeerbehoefte van naar boven afgerond 19 parkeerplaatsen.

 

Op openbaar terrein aan de achterzijde van de woningen wordt met haakse parkeerplaatsen binnen het plangebied in deze parkeerbehoefte voorzien.

 

Verkeer

 

De bestaande ontsluitingsstructuur en het huidige verkeersregime, zoals in paragraaf 2.1.2 beschreven, wijzigt niet door deze planontwikkeling. Van en naar de Aalderinkssingel zijn de parkeerplaatsen binnen het plangebied via de De Savornin Lohmanstraat en de Schaepmanlaan bereikbaar.

 

Voor deze koopwoningen geldt een verkeersgeneratiecijfer van 6,7-7,5 per woning per dag (gemiddeld 7,1). Dit betekent dat er 8 * 7,1 = 56,8, dus 57 verkeersbewegingen per dag c.q. etmaal extra in de wijk optreden als gevolg van uitvoering van dit initiatief. Deze kleine toename in verkeersbewegingen kunnen zonder problemen met de huidige infrastructuur worden afgewikkeld.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 NOVI

 

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

 

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

 

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

 

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

 

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

 

 

3.1.1.1 Toetsing van initiatief aan de NOVI

 

De NOVI laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen. Voorliggend plan betreft een ontwikkeling waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI.

 

Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

 

 

3.1.2 Barro

 

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

 

 

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

 

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen of kleiner dan 500 m2 bvo niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Om een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

 

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied:

"Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

 

stedelijke ontwikkeling:

"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

 

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder.

Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de bouw van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien.

 

 

3.1.3.1 Toetsing van initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet per saldo in het toevoegen van 8 grondgebonden woningen. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' strikt genomen niet is vereist.

 

De woningen worden gerealiseerd binnen een bestaand stedelijk gebied en voorzien in de

behoefte aan woningen voor gezinnen binnen Almelo. Door de herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig gebruik van de ruimte.

Het vezorgingsgebied voor de te bouwen woningen ligt in Almelo. Tevens zorgen de woningen voor een kwaliteitslag in de wijk en bieden de woningen de mogelijkheid voor een wooncarrière voor mensen in de wijk die nu binnen de bestaande woningvoorraad in de wijk "scheefwonen".

 

Uit de laatste afspraken in het kader van de Regionale Woonagenda Twente blijkt dat er in de gemeente Almelo tot 2030 behoefte is aan meer dan 2.000 woningen (zie paragraaf 3.3). Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte in de gemeente Almelo.

Bovendien sluit de herstructuering van het plangebied aan op de uitgangspunten van de Woonvisie Almelo 2020-2030, omdat hiermee wordt bijgedragen aan een vitale en aantrekkelijke (binnen)stad, het verbreden en vernieuwen van het bestaande woonaanbod en de vraag naar (grondgebonden) eengezinswoningen. Tevens dragen de woningen bij aan een evenwichtig en gevarieerde woningvoorraad binnen de wijk.

 

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening. In 2017 zijn de Omgevingsvisie en –verordening vastgesteld, deze worden jaarlijks geactualiseerd. Deze actualisaties hebben enerzijds betrekking op het bij de tijd houden van deze beleidsdocumenten, anderszijds betreft het aanpassingen om te voldoen aan de eisen van de komende Omgevingswet. De laatste actualisatieronde is afgerond op 15 december 2021, waarna de aanpassingen zowel separaat als geïntegreerd in de geconsolideerde versies van de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening zijn verwerkt.

 

 

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

 

De Omgevingsvisie Overijssel is dé provinciale visie voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

 

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

 

Op basis van de verordening zijn de onderdelen vastgelegd in titel 2.1, Sturen op ruimtelijke kwaliteit Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit en titel 2.2 Woningbouw voor dit gebied van toepassing. Waarbij voor dit plan met name artikel Artikel 2.1.2: Principe van concentratie,

2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit en, artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen van belang zijn.

 

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

 

In afwijking van het voorafgaande kunnen bestemmingsplannen ook voorzien in een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

In voorliggend geval gaat het om het bouwen van woningen voor de lokale behoefte. De woningen maken onderdeel uit van de totale kwaliteitsverbetering van de wijk Kerkelanden. Een deel van deze herstructuering heeft al plaatsgevonden.

 

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, wordt sterker gestuurd op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

 

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. De tweede trede van de Ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elk claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied c.q. bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kan worden.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Dit bestemmingsplan voorziet in de herstructurering van een binnenstedelijk gebied. Een voormalige bedrijfslocatie wordt getransformeerd naar 8 grondgebonden woningen. Met deze inbreiding wordt voldaan aan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik van gronden in het bestaande stedelijke gebieden. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.1.3.

 

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Hierbij moet inzichtelijk gemaakt worden op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd. Ook dient gemotiveerd te worden dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Met voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het binnenstedelijk gebied van de gemeente Almelo. De geruime tijd braak liggende binnenstedelijk locatie, wordt bebouwd met grondgebonden woningen. Deze woningen worden zorgvuldig worden ingepast zodat het in overeenstemming is met de kenmerken van de directe omgeving, zie hiervoor paragraaf 2.2. In de onderstaande subparagrafen is nader toegelicht op welke wijze toepassing is gegeven aan de vierlagenbenadering en het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel. Hier wordt geconcludeerd dat voorgenomen ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

 

Artikel 2.1.9: Sociale kwaliteit

In de toelichting op bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen waarbij provinciale belangen in geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze bewoners en gebruikers betrokken zijn bij de ontwikkeling van de plannen.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.9 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Bewoners en gebruikers zijn geïnformeerd met een brief en tijdens een inloopbijeenkomst. Daarnaast zal het ontwerp bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Een ieder wordt dan in de gelegenheid gesteld om het plan te lezen en eventueel ook een zienswijze in te dienen.

 

Artikel 2.2: Woningbouw

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw. Hierbij wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.

 

De behoefte aan nieuwe woningen wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.

 

Wanneer de realisatie van nieuwe woningen niet past binnen geldende woonafspraken of wanneer er voor de gemeente geen woonafspraken gelden, dan moet de behoefte aan nieuwe woningen aangetoond worden door middel van actueel onderzoek woningbouw waarop de instemming is verkregen van zowel de gemeenten in de regio als Gedeputeerde Staten. Het onderzoek wordt eens in de 2 jaar geactualiseerd. Momenteel is deze actualisatie nog gaande.

 

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel:

 

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen. De in dit bestemmingsplan voorziene woonprogramma is opgenomen binnen de programmering.

 

 

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus (zie onderstaande afbeelding). Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is. De volgende niveaus komen aan de orde:

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Omgevingsvisie Overijssel 2017)

 

Of - generieke beleidskeuzes

Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkelingen nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de SER-ladder. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven

Voor dit perceel geldt dat sprake is van een herontwikkeling van binnenstedelijk gebied. De herontwikkeling richt zicht op het toevoegen van toekomsbestendige woningen. Waarbij de woningen een ander soort woning is dan reeds in de wijk aanwezig, waardoor een meer gedifferentieerd woning aanbod in de wijk ontstaat.

 

Waar - ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met deze perspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven.

 

Voor het palangebied geldt het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken' wat zich richt op herstructurering en transformatie om het gebied vitaal en aantrekkelijk te houden en de diversiteit aan milieus te versterken.

 

Hoe - gebiedskenmerken

De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:

 
Natuurlijke laag (Dekzandvlakte en ruggen)
Het plangebied is gelegen in de natuurlijke laag 'Dekzandvlakte en ruggen'. De ambitie bij ontwikkelingen is om de hoogteverschillen en het watersysteem beter zichtbaar en beleefbaar te maken. De (strekkings-)richting van het landschap is hierbij uitgangspunt.

 

Stedelijke laag (Woonwijken 1955 - nu)

De stedelijke laag wordt gekenmerkt als “woonwijk 1955- nu”, planmatig opgezette uitbreidingswijken

op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De wederopbouwwijken worden bijvoorbeeld vaak gekenmerkt door een repeterende stempelstructuur in de bouwblokken, de ruime opzet van de groene ruimte en aandacht voor details zoals deuromlijstingen pergola’s boven de entrees, siermetselwerk e.d. De kwaliteit van de oorspronkelijke woningen voldoen vaak niet meer aan hedendaagse kwaliteitseisen.

Herstructurering van de naoorlogse wijken is daarom een belangrijke opgave voor vitale steden. De wijken van na de oorlog behouden hierbij hun eigen karakter. Ook al neemt bij herstructurering het

bebouwd oppervlak in de wijken door meer grondgebonden woningen toe, er

blijft collectieve ruimte tussen de bouwblokken. Markante gebouwen zoals leegkomende kerken en winkelstrips worden waar mogelijk behouden door ze een nieuwe functie te geven. In de wijken van

de jaren ’70 en ’80 (woonerven) vereisen de kwaliteit van de buitenruimte en de

parkeeroplossingen bijzondere aandacht.

 

Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvinden in de naoorlogse woonwijken, dan moet de nieuwe bebouwing zich voegen in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel wel zelfstandig herkenbaar. De groenstructuur moet onderdeel uit maken van het wijkontwerp.

 

 

3.2.4 Toetsing van initiatief aan uitgangspunten visie en verordening

 

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld:

 

De beoogde plannen zijn in overeenstemming met de regels uit de verordening. Het plan wordt gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied op de plek van een voormalig garagebedrijf. Het stedenbouwkundig ontwerp is afgestemd op de bestaande omgeving en ook het groen in de openbare ruimte wordt mee ontworpen. De herontwikkeling zal zich gaan voegen in de stempel van de wijk. Voor de ladderonderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 3.1.3.

 

Geconcludeerd wordt dat voorliggende ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

 

 

3.3 Regionaal beleid

 

 

3.3.1 Regionale Woonvisie Twente 2015-2025

 

De regionale woonvisie geeft de gezamenlijke uitgangspunten van provincie, gemeenten en corporaties weer: woonafspraken en woonkeuzes op lokaal niveau zijn hiermee in lijn. In 2015 is deze visie vertaald in concrete Woonafspraken tussen provincie en gemeenten, op het niveau van functionerende woningmarkten.De provincie Overijssel heeft met gemeenten nieuwe afspraken vastgelegd over wonen voor de periode 2016-2020 (hierna: woonafspraken). De woonafspraken helpen om te zorgen voor gerichte en wederzijdse inzet van provincie en gemeenten ten aanzien van de woningmarkt. De overeenkomst zijn op 29 januari 2016 door de provincie en gemeenten in Twente ondertekend.

 

De kern van de visie bestaat uit de verwachting dat Twente vanaf circa 2015 niet verder zal groeien qua inwoners, en vanaf circa 2035 ook niet meer qua huishoudens. Dus 'wonen' gebeurt in de toekomst vooral in de woningen, steden, dorpen en buitengebieden die er nu al zijn. Daarom richt de visie zich op het bestaande bebouwde gebied. Naast sloop en vervangende nieuwbouw vindt renovatie plaats om bestaand vastgoed weer toekomstgeschikt te maken.

 

De netto uitbreidingsopgave in Twente is dus een fractie van de kwalitatieve opgave in de bestaande woningvoorraad. Dit leidt tot de volgende speerpunten van beleid:

 

 

In het Regionaal Woning Programmering Twente (geactualiseerde versie april 2017) zijn afspraken vastgelegd waarin gemeenten in Twente zich moeten houden. Zo zijn vraag en aanbod voor de regio in kaart gebracht op basis van dezelfde uitgangspunten en afspraken gemaakt over programmering en afstemming van woonplannen.

 

Afgesproken is dat gemeenten woningbouwplannen binnen stedelijk gebied waarbij tenminste 25 woningen worden gerealiseerd, afstemmen met gemeenten in de regio. Er is sprake van regionale afstemming indien de gemeenten de mogelijkheid geboden is om mee te denken over het woonplan. Bij het vastleggen van de woonafspraken is geconstateerd dat de woningmarkten in Twente overwegend lokaal zijn.

 

In de gemeente Almelo is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van 1.765 - 2.090 woningen voor de periode 2017 t/m 2026. Hiertoe is, door de vraag op basis van actuele huishoudensprognose te confronteren met het aanbod in harde plannen (directe bouwtitels, uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden), sprake van het onderstaande:

 

 

 

3.3.2 Regionale Woonagenda Twente

 

Met de op 18 februari 2021 ondertekende Regionale Woonagenda Twente zijn de meerjarige afspraken over de opgaven en ambities voor de Twentse woningmarkt in de periode 2021-2025 met een doorkijk naar 2030 geactualiseerd. Ten opzichte van de Regionale Woonvisie en de eerder gemaakte afspraken leidt de huidige woningbehoefte in Nederland als geheel, de provincie Overijssel en inzoomend naar Twente tot de wens om tot 2030 20.000 tot 22.000 woningen in de regio toe te voegen. Hiervan zijn circa 14.000 tot ruim 15.000 woningen in de gehele regio bestaande harde en/of zachte plancapaciteit.

 

Dit leidt tot de volgende opgaven voor Almelo:

 

Sowieso betekent dit dus een woningbouwopgave voor de Gemeente Almelo van meer dan 2.000 woningen. De specificatie/verdeling van de extra woningbouwambitie van 5.000 tot 7.000 woningen zal plaatsvinden aan de hand van een op te stellen kwalitatief afwegingskader. Binnen de gemeenten Enschede, Hengelo en Almelo wordt in deze woonagenda gedacht aan de ruimtelijke strategie van 'Stedelijk wonen', terwijl voor andere delen van Twente de strategieën 'Buiten wonen' en 'Wonen langs radialen' meer van toepassing zijn.

 

De ruimtelijke strategie 'Stedelijk wonen' wordt als volgt toegelicht: De steden en de uitleglocaties bij de steden bieden een kwalitatief hoogwaardige stedelijkheid met uiteenlopende milieus: van hoogstedelijke en multifunctionele gebieden, groenstedelijke en suburbane wijken, tot dorpse en landelijke woonmilieus in het buitengebied. Het unieke van wonen in deze stedelijke milieus is dat je alle hoogwaardige voorzieningen bij de hand hebt, net als onderwijs en werkgelegenheid en dat je uitstekend verbonden bent met de rest van de regio en Nederland over spoor en via de weg. Stedelijk wonen is erg in trek, en er liggen kansen om meer binnenstedelijk programma te realiseren in deze steden.

 

Deze genoemde opgaven qua woningbouwaantallen staan nog los van de kwalitatieve opgaven met betrekking tot onder andere stedelijke vernieuwing, verduurzaming/kwaliteitsimpuls van de bestaande woningbouwvoorraad, en de toegankelijkheid en doorstroming.

 

 

3.3.3 Toetsing van het initiatief aan het regionale woonbeleid

 

De geactualiseerde afspraken binnen de Regionale Woonagenda leiden tot een nog grotere ambitie voor de Gemeente Almelo dan binnen de Regionale Woonvisie al was vastgelegd. Het plan voorziet in het toevoegen van 8 woningen. Deze woningen waren reeds enige jaren geprogrammeerd voor deze binnenstedelijke (her)ontwikkelinglocatie. Daarmee wordt voorzien in een deel van de vraag naar nieuwe woningen in Almelo.

 

 

3.4 Gemeentelijk beleid

 

 

3.4.1 Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving

 

De 'Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving' is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Almelo vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe de omgeving binnen de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat de visie is voor de toekomst.

 

Voor de Omgevingsvisie is de gemeente Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die voor alle gebieden hetzelfde zijn, die los van de gebiedsindeling, in algemeenheid zijn beschreven.

Het plangebied ligt binnen een wooonwijk van Almelo, waardoor de visie voor het de wijken en dorpen het meest relevant is.

 

De gemeente Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regionale functie voor Noordwest-Twente. Om dat op woongebied te realiseren, heeft de gemeente de volgende drie grote ambities voor de woningvoorraad geformuleerd:

 

 

De gemeente wil wijken creëren met gemengde woonmilieus waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woonvoorraad heeft releatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Dit wordt meer in balans gebracht door bij herstructurering op woningen in het middensegment in te zetten. Verder wil de gemeente de bestaande woningvoorraad zo slim mogelijk benutten en daarmee aansluiten op de ontwikkeling van de bevolking. Dat betekent onder meer:

de benodigde verscheidenheid aanbrengen door herstructureren van panden en gebieden;

de (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelen in bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding).

 

 

3.4.2 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke Omgevingsvisie

 

De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit vertaalt zich is het herontwikkelen van een terrein waar in het verleden een schoolgebouw stond, in een groene setting. De herontwikkeling past binnen de functionele structuur van de omgeving.

 

De beoogde rijwoningen bestaande uit 3 verdiepingen met een plat dak vormen een aanvulling op het bestaande woningaanbod in de wijk, waardoor met name gezinnen kunnen doorstromen naar een iets ruimere woning.

 

 

3.4.3 Woonvisie Almelo 2020-2030

 

De woonvisie van de gemeente Almelo gaat over wonen in Almelo en de vele onderwerpen die daarmee samenhangen, zoals demografische ontwikkelingen, de bevolkingssamenstelling, de zorgvraag omtrent wonen, de kwaliteit van de woningvoorraad en verduurzaming. Met de visie wordt 15 jaar vooruit gekeken. Op basis van de prognose, historische en huidige woonsituatie zijn de belangrijkse ambities bepaald.

Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regiofunctie voor Noordwest-Twente.

 

Om dat op woongebied te realiseren zijn drie grote ambities geformuleerd. De gemeente streeft naar:

  1. Een flexibele woningvoorraad

    1. De verwachte groei van de gemeente mogelijk maken en alvast voorbereid zijn op de (op termijn) te verwachten krimp.

    2. Onderscheidende nieuwbouw realiseren en een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor jongeren en jonge gezinnen.

    3. Inbreiding verkiezen boven uitbreiding.

    4. Een vitale, aantrekkelijke binnenstad creëren.

    5. De kernen Aadorp en Bornerbroek de ruimte geven om aan de vraag naar nieuwbouw tegemoet te komen.

  2. Een evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad.

    1. Het aandeel koop- en huurwoningen meer in evenwicht brengen, en de sociale woningbouw beter over onze (en omliggende) gemeente(n) verdelen.

    2. De woonvoorzieningen voor kwetsbare groepen beter over onze (en omliggende) gemeenten verdelen.

  3. Een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad.

    1. Zorgen dat (oudere) inwoners een fijne woonomgeving krijgen/behouden, in nabijheid van anderen en met voorzieningen binnen bereik.

    2. Bestaande en nieuwe woningen levensloopgeschikt maken.

    3. Een betaalbare en duurzame energievoorziening bereikbaar maken voor iedereen en bestaande woningen voor 2050 aardgasvrij maken.

 

De woningvoorraad kan tot 2035 nog met ruim 1.600 woningen groeien en die groei zal vooral bestaan uit koopwoningen (figuur 3.2). In dit segment is er meer vraag naar eengezinswoningen dan naar meergezinswoningen (nietgrondgebonden/appartementen).In de huursector is het de opgave om meergezinswoningen toe te voegen. Per saldo neemt het sociale huursegment in omvang af.

 

Opgemerkt wordt dat deze gemeentelijke Woonvisie (nog) niet is aangepast aan de bijgestelde ambitie zoals vastgelegd in de Regionale Woonagenda Twente. Daarin zijn immers afspraken gemaakt dat binnen de gemeente Almelo tot 2030 in een woningbehoefte van meer dan 2.000 woningen extra zal voorzien.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3.2: Ontwikkeling woningbehoefte Almelo naar eigendom en woningtype (Bron: Woonvisie 2020-2030)

 

3.4.4 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijke woonbeleid

 

De gemeente Almelo richt zich op een flexibele, evenwichtige, gevarieerde, toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad. De beoogde ontwikkeling van 8 grondgebonden woningen sluit aan op deze beleidslijnen uit de woonvisie. Met de ontwikkeling is sprake van transformatie op een binnenstedelijke locatie. Dat past bij de keuze voor inbreiding boven uitbreiding. Voorheen stond op deze locatie een automobielbedrijf. De ontwikkeling voorziet in de bouw van 8 eengezinskoopwoningen. Dit is een verbreding van het woningaanbod in de wijk, waardoor binnen de wijk Kerkelanden voorzien kan worden in een gedifferentieerde woonbehoefte.

 

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de onder andere de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, het Besluit milieueffectrapportage en fysieke veiligheid.

 

4.1 Vormvrije mer-beoordeling

 

 

4.1.1 Beleid en normstelling

 

In onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. aangegeven welke activiteiten, plannen en besluiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

 

4.1.2 Onderzoek en conclusie

 

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat. Het initiatief bestaat uit de realisatie van 10 woningen. De beoogde ontwikkeling overschrijdt de drempelwaarden niet. Dit betekent dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (bijlage 1). Op basis van deze notitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbeslissing waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

 

4.2 Verkeer en parkeren

 

4.2.1 Verkeer

 

Het plan voorziet in de realisatie van 8 grondgebonden koopwoningen op een inbreidingslocatie ter plaatse van de De Savornin Lohmanstraat te Almelo. Omdat de voormalige bebouwing al geruime tijd geleden afgebroken is, zal deze ontwikkeling een verkeerstoename als gevolg hebben.

Deze verkeerstoename is bepaald op basis van kencijfers van het CROW zoals opgenomen in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen', (2018). Voor de tussen-/hoekwoningen geldt een verkeersgeneratiecijfer van 6,7-7,5 per woning per dag (gemiddeld 7,1). Voor de gemeente Almelo mag worden uitgegaan van een 'matig stedelijk' karakter en het plangebied is gelegen in de rest van de bebouwde kom. Dit resulteert in een berekende verkeerstoename van afgerond 57 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersafwikkeling zal verlopen via de Schaepmanlaan en De Savornin Lohmanstraat en gaat daarna op in het overige verkeer op de Aalderinkssingel. De verwachting is dat door de toename van het aantal verkeersbewegingen geen knelpunten ontstaan. De extra verkeersbewegingen gaan op in het huidige verkeersbeeld.

Zoals in paragraaf 2.1.2al vermeld liggen de nieuwe woningen in de directe nabijheid van het fietsnetwerk langs de Aalderinkssingel en is het plangebied op minder dan een kilometer afstand van het station gelegen.

 

4.2.2 Parkeren

 

Het parkeerbeleid van de gemeente Almelo is vastgelegd in het parkeerbeleidsplan 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Als richtlijn voor de parkeernormering wordt gebruik gemaakt van de op dat moment geldende CROW-publicatie voor de parkeerkencijfers. Om de parkeerkencijfers van de CROW ook als parkeernormen vast te leggen, heeft het college van de gemeente Almelo op 11 december 2018 de 'Beleidsregel Parkeernormen Almelo' vastgesteld. Deze beleidsregel is op 1 januari 2019 in werking getreden. Conform dit beleid wordt uitgegaan van een 'matig stedelijk' karakter en het maximale parkeerkencijfer van de bandbreedte.

 

Voor de 8 beoogde woningen geldt een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning (tussen-/hoekwoning), zodat in totaal 19 parkeerplaatsen benodigd zijn.

Hiervoor zijn ten noorden van de woningen haakse parkeerplaatsen voorzien. Hoewel deze parkeerplaatsen deels grenzen aan de achtertuinen van de woningen, blijven deze parkeerplaatsen openbaar terrein. Zo blijven de parkeerplaatsen optimaal beschikbaar voor een ieder. Er worden derhalve voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm.

 

4.2.3 Conclusie

 

De realisatie van de 8 nieuwe woningen heeft een beperkte verkeerstoename tot gevolg welke op een goede manier kan worden afgewikkeld op de bestaande wegen. De ontwikkeling leidt ook tot een toename van de parkeerbehoefte, waarin op openbaar terrein binnen het plangebied wordt voorzien. Daarnaast zijn er in de nabijheid van het plangebied voldoende duurzame transportmogelijkheden, zoals het openbaar vervoer en de (elektrische) fiets.

 

 

4.3 Geluid

 

 

4.3.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail-, wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

 

De geplande woningen worden op basis van de Wgh aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Hierna wordt ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Het aspect industrielawaai als bedoeld in de Wgh wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in de nabijheid van het plangebied geen gezoneerd bedrijventerrein is gelegen. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 4.5 (bedrijven en milieuzonering).

 

4.3.2 Wegverkeerslawaai

 

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in de onderstaande tabel.

 

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken  

Stedelijk gebied  

Buitenstedelijk gebied  

1 of 2 rijstroken  

200 m  

250 m  

3 of 4 rijstroken  

350 m  

400 m  

5 of meer rijstroken  

350 m  

600 m  

 

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor wegen die zijn aangeduid als woonerf en/of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

 

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is er een akoestisch onderzoek De Savornin Lohmanstraat te Almelo met betrekking tot het geluid afkomstig van spoor- en wegverkeer door Adviesbureau De Haan B.V. uitgevoerd. Het volledige onderzoek is bijgevoegd in bijlage 2. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van het onderzoek met betrekking tot het wegverkeerslawaai.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting door de Aalderinkssingel op de woningen hoogstens 58 dB, inclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder bedraagt. Deze geluidsbelasting ligt boven de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar voldoet aan de maximaal toelaatbare waarde.

De geluidsbelasting van de César Franckstraat is hoogstens 54 dB. Deze geluidsbelasting ligt boven de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar voldoet aan de maximaal toelaatbare waarde.

 

Maatregelen aan het spoor, wegdekverharding of rijsnelheid hebben niet voldoende effect om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeurswaarde. Op de zij- en achtergrens van het plangebied wordt aan de noordwestzijde achter de woningen een 2 meter hoge tuinmuur gemaakt. De muur zorgt er voor dat de geluidbelastingen vanwege het wegverkeer in de tuinen aanzienlijk worden verlaagd. Andere bronmaatregelen zijn gezien de beperkte omvang van het plan niet goed haalbaar.

 

Op basis van de resultaten uit hoofdstuk 4 van het rapport kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelasting voldoet aan het geluidbeleid. Op twee woningen voldoet het geluid van het weg- verkeer aan de voorkeurswaarde van 48 dB. Zes woningen voldoen aan de grenswaarde van 63 dB.

 

Voor de realisatie van het plan is een procedure tot het vaststellen van hogere waarden nodig.

In tabel 2 van het rapport zijn de benodigde waarden weergegeven. Hiervoor kan dit rapport worden gebruikt.

 

Bij de omgevingsvergunning tot bouwen moet aangetoond worden dat het binnenniveau in de woningen voldoet aan Bouwbesluit 2012. Hiervoor is een aanvullend gevelonderzoek nodig.

 

4.3.3 Spoorweglawaai

 

In het akoestisch onderzoek, zoals bijgevoegd in bijlage 2 is naast het wegverkeerslawaai ook het spoorweglawaai onderzocht. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste uitkomsten en conclusies van het onderzoek met betrekking tot het spoorwegverkeerslawaai.

 

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van het spoor hoogstens 60 dB is. Op alle woningen is de geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde. Op alle woningen voldoet het geluid van het railverkeer aan de grenswaarde. Maatregelen aan het spoor hebben niet voldoende effect om de geluidsbelasting te reduceren tot de voorkeurswaarde. Bronmaatregelen zijn gezien de beperkte omvang van het plan niet goed haalbaar.

 

Op basis van de resultaten uit hoofdstuk 4 van het rapport kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelasting voldoet aan het geluidbeleid. Voor de realisatie van het plan is een procedure tot het vaststellen van hogere waarden nodig. In tabel 2 van het akoestisch rapport zijn de benodigde waarden weergegeven. Hiervoor kan dit rapport worden gebruikt.

 

In een zienswijze van ProRail wordt opgemerkt dat de beoordeling van de emplacementsactiviteiten ontbreekt. Naar aanleiding van deze zienswijze is de Omgevingsdienst Twente (ODT) gevraagd om het geluid van het emplacementsterrein te beoordelen en de effecten op de nieuw te bouwen woningen in beeld te brengen. Uit een memo van de ODT d.d. 10 oktober 2022, bijgevoegd als bijlage 3, blijkt dat ProRail een milieuvergunning heeft gekregen voor het rangeerterrein, waarmee de bijbehorende geluidruimte en geluidniveaus vastliggen.

 

Gelet op de getroffen geluidreducerende maatregelen en de geluidnormen in de vergunning mag worden aangenomen dat de geluidbelastingen vanwege het rangeren bij de nieuwe woningen lager ligt dan 50, 45 en 40 dB(A) tijdens de dag-, avond en nachtperiode. Uit de memo volgt dat de meetpunten 1, 2, 14 en 15 zijnde de woningen aan de Parallelweg respectievelijk met de huisnummers 240, 212, 232 en 214 voldoen aan de maximaal toegestane geluidbelasting welke door de emplacementsactiviteiten mogen worden veroorzaakt.

 

De nieuw te bouwen woningen worden op grotere afstand dan de genoemde meetpunten gerealiseerd. Bovendien worden de emplacementsactiviteiten van het plangebied aan de De Savornin Lohmanstraat afgeschermd door onder andere de (woon)bebouwing bij deze meetpunten. Het rangeren wordt dan ook niet belemmerd door de realisatie van de nieuwe woningen.

 

4.3.4 Conclusie

 

De Wet geluidhinder vormt, mits gelijktijdig met dit bestemmingsplan een hogere waarde wordt vastgesteld ten behoeve van de 8 eengezinswoningen van maximaal 58 dB t.g.v. de Aalderinkssingel en maximaal 54 dB t.g.v. de César Franckstraat, evenals maximaal 60 dB t.g.v. spoorweglawaai, geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.

 

Uit de beoordeling van de vergunde geluidruimte in de vergunning van de emplacementsactiviteiten mag worden aangenomen dat de geluidbelastingen vanwege het rangeren bij de nieuwe woningen lager ligt dan 50, 45 en 40 dB(A) tijdens de dag-, avond en nachtperiode. Het rangeren wordt dan ook niet belemmerd door de realisatie van de nieuwe woningen en de nieuwe woningen ondervinden geen onevenredige hinder van de emplacementsactiviteiten.

 

Aan de noordwestzijde van het plangebied komt een tuinmuur van 2,0 meter hoog, die het geluid van de Aalderinkssingel moet beperken. Deze muur wordt met een aanduiding 'geluidscherm' op de verbeelding en in de regels opgenomen. Daarnaast dienen geluidwerende voorzieningen te worden aangebracht om het maximale binnenniveau van 33 dB niet te overschrijden. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning zal dit verder uitgewerkt moeten worden.

 

4.4 Trilling railverkeer

 

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. Voor de normstelling wat betreft trillingen wordt de SBR-richtlijn 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen' deel B 'hinder voor personen in gebouwen' aangehouden. Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen. Om deze metingen te kunnen uitvoeren, moet echter het gebouw al gerealiseerd zijn. Om vooraf een inschatting te maken wat betreft de kans op trillingshinder wordt de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' gehanteerd.

 

De locatie is gelegen ten zuiden van de spoorlijn Deventer Oost - Hengelo West. Op dit traject rijden zowel reizigerstreinen als goederentreinen. De afstand van de spoorlijn tot de te realiseren woningen aan de De Savornin Lohmanstraat bedraagt minimaal 60 m. Bovendien gaat het om woningbouw in het plangebied, wat tweedelijns bebouwing betreft ten opzichte van het spoor. Andere woningen en bijbehorende bouwwerken zijn namelijk tussen de voorgenomen woningen en het spoor gelegen. Het is daarom aannemelijk dat er geen onoverkomelijke problemen ontstaan om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Eventuele knelpunten zijn oplosbaar met bouwkundige/technische maatregelen, waarbij trillingshinder bijvoorbeeld in de fundering wordt opgevangen.

 

In artikel 9 Algemene bouwregels is daarom een bepaling opgenomen dat er slechts mag worden gebouwd nadat is vastgesteld dat er maatregelen genomen zijn tegen trillingshinder, die ervoor zorgen dat Vmax niet hoger uitkomt dan de voelbaarheidsgrens van 0,1. Het gaat hierbij om gebouwen waarin gevoelige functies (waar mensen langdurig verblijven), zoals woningen, gevestigd kunnen worden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen zal dit nader berekend/onderbouwd moeten zijn.

 

4.5 Bedrijven en milieuzonering

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.5.1 Wijze van beoordelen

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

 

Om in de bestemmingsregeling een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te kunnen maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden in de publicatie gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor een 'gemengd gebied' mogen de richtafstanden met een milieucategorie verlaagd worden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

 

4.5.2 Onderzoek

In de beoogde situatie worden 8 woningen gerealiseerd. Hiermee worden milieugevoelige functies opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure.

 

In de omgeving van het plangebied staan voornamelijk woningen. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

 

Naast de woningen zijn in beperkte mate ook andere functies in de omgeving aanwezig, zoals wegen en het spoor. Gezien de overwegende woonfunctie kan de omgeving niettemin getypeerd worden als 'rustige woonwijk'.

 

Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn buiten beschouwing gelaten. De bedrijvigheid aan de overzijde van de Aalderinkssingel betreffen kantoren, dienstverlening, (groot)handel en maatschappelijke functies, zoals onderwijsdoeleinden, kinderopvang en/of een dagactiviteitencentrum. Deze functies vallen allen onder milieucategoriëen 1 en 2, waarbij in een rustige woonwijk een richtafstand van 30 m behoort. Omdat de afstand tot het plangbied aan de overzijde van de Aalderinkssingel minimaal 45 m bedraagt, wordt aan de richtafstand ruimschoots voldaan.

 

In en om het plangebied zijn verder geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op de nieuw te realiseren woningen en hierdoor belemmerd zouden kunnen worden in hun bedrijfsvoering of in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

 

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het gewenste plan in het kader van milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

 

4.6 Fysieke veiligheid

 

4.6.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.6.2 Bereikbaarheid

 

4.6.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

4.6.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken, met name via de Aalderinkssingel. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

 

4.6.3 Opkomsttijd

 

4.6.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

 

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

 

4.6.3.2 Beoordeling opkomsttijd

De grondgebonden rijwoningen vallen in de categorie overige woningen, waarvoor een opkomsttijd van 8 minuten geldt. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

 

4.6.4 Bluswatervoorziening

 

4.6.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

4.6.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.

 

4.6.5 Zelfredzaamheid

 

4.6.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

4.6.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

De toekomstige bewoners van de nieuwe woningen worden in beginsel aangemerkt als zelfredzaam. De omgeving van het plangebied biedt voldoende mogelijkheden om uit te wijken in geval van calamiteiten.

 

4.6.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit systeem zal in de komende jaren verdwijnen. Daarna zullen de aanwezige personen in bedreigd gebied worden gewaarschuwd middels NL-Alert. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. In het bericht wordt tevens het handelingsperspectief vermeld, zodat de personen die zich in het bedreigde gebied bevinden weten hoe te handelen.

 

4.7 Externe veiligheid

 

4.7.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

 

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

 

Vervoer van gevaarlijke stoffen

 

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

 

Gemeentelijk beleid

 

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

Door de gemeente Almelo is in maart 2014 het externe veiligheidsbeleid 2015-2018 vastgesteld. Dit beleid, inclusief de 16 algemene

uitgangspunten, is op 19 november 2019 verlengd tot en met 2021.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

 

4.7.2 Onderzoek

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 4.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe cirkel) en omgeving weergegeven.

 

In de omgeving van het plangebied zijn een aantal kwetsbare objecten, zoals onderwijsinstellingen (staande groene driehoekjes) te vinden, maar geen risicovolle inrichtingen.

 

 

[image] 

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart met ter plaatse van de blauwe cirkel het plangebied (bron: risicokaart.nl)

Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg, het water of door buisleidingen. Wel vindt er vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via spoortraject 30 (Deventer Oost – Hengelo West).

 

Over de spoorlijn vindt vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied bedraagt meer dan 4 kilometer als gevolg van het vervoer van stofcategorie D4, toxische stoffen. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 460 meter.

 

Het plangebied De Savornin Lohmanstraat ligt op een afstand van minimaal 40 meter. De dichtstbijzijnde woninggevel ligt op circa 60 meter van het spoor. Om de volgende redenen kan een berekening van het groepsrisico achterwege blijven:

 

 

Bovenstaande komt overeen met uitgangspunt 15 uit het gemeentelijke Externe Veiligheidsbeleid, waarbij de Gemeente Almelo in bepaalde gevallen een korte standaard groepsrisicoverantwoording hanteert, zoals in bijlage 8 van het Externe veiligheidsbeleid is opgenomen. Dit luidt als volgt:

 

Verantwoordingsplicht

Het groepsrisico (GR) kent geen vaste norm, maar een oriëntatie waarde waaraan wordt getoetst. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) verandering van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriëntatie waarde blijft.

 

Voor onderhavige situatie is gekeken naar de consequenties voor het groepsrisico. Gezien de (beperkte) wijziging die de ruimtelijke ontwikkeling (van 8 eengezinswoningen) met zich mee brengt in aantallen personen binnen het invloedsgebied van de risicobron is de Gemeente Almelo van mening dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling geen onevenredige risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Hierdoor kan worden volstaan met een beperkte invulling van de verantwoordingsplicht groepsrisico, waarbij aanvullend op bovenstaande informatie alleen ingegaan hoeft te worden op de punten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

 

Het groepsrisico hoeft dan ook niet in berekend te worden. In het kader van het BEVT dient wel het groepsrisico te worden verantwoord en dient te worden ingegaan op de aspecten bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De woningen aan de De Savornin Lohmanstraat worden goed ontsloten vanuit meerdere windrichtingen waardoor de bereikbaarheid goed te noemen is. Van belang is verder dat voor een scenario bleve (boiling liquid expanding vapour explosion) een (nood)uitgang aanwezig is die van de bron af gericht is zodat aanwezige personen van de bron af kunnen vluchten. De voordeuren van de woningen aan de zuidzijde voldoen aan deze eis. Bij een toxisch scenario is het van belang dat het ventilatiesysteem handmatig kan worden uitgeschakeld zodat de mensen kunnen schuilen in het gebouw.

 

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

 

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

 

Het plangebied is ontsloten via De Savornin Lohmanstraat naar de Aalderinkssingel of eventueel via de Schaepmanlaan naar het noordoosten richting de Parallelweg of het zuiden richting de Thorbeckelaan. Dit kan worden bestempeld als een gedegen netwerk gezien de verschillende toegangswegen en de bereikbaarheid vanuit tegengestelde windstreken. Daarnaast kan via verschillende straten van de bron af worden gevlucht. Deze dienen minimaal 4,5 meter breed te zijn met een minimale verharding van 3,25 en een vrije hoogte van 4,2 meter om de bereikbaarheid te garanderen.

 

Zelfredzaamheid

 

De beoogde ontwikkeling voorziet in de toevoeging van 8 eengezinswoningen. De toekomstige bewoners van de nieuwe woningen worden in beginsel aangemerkt als zelfredzaam.

 

4.7.3 Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Deventer Oost – Hengelo West waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het groepsrisico nabij dit spoortraject ligt in de huidige situatie ruimschoots onder de oriëntatie waarde. Dit initiatief betreft de toevoeging van 8 woningen, dit draagt niet significant bij aan een verhoging van het groepsrisico. Tevens blijkt uit de beknopte risicoverantwoording dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.8 Kabels en leidingen

 

4.8.1 Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

 

4.8.2 Onderzoek

Onder de De Savornin Lohmanstraat loopt een waterleiding, die ook als zodanig in het geldende bestemmingsplan is bestemd. De vigerende dubbelbestemming 'Leiding - Water' is in voorliggend bestemmingsplan overgenomen.

 

4.8.3 Conclusie

De bestaande waterleiding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg. Voor het overige zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

 

4.9 Luchtkwaliteit

 

4.9.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van deze maatgevende stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

Stof  

Toetsing van  

Grenswaarde  

Stikstofdioxide (NO2)  

Jaargemiddelde concentratie  

40 µg/m³  

  

Uurgemiddelde concentratie  

Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³  

Fijn stof (PM10)  

Jaargemiddelde concentratie  

40 µg/m³  

  

24-uurgemiddelde concentratie  

Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 µg / m³  

Fijn stof (PM2,5)  

Jaargemiddelde concentratie  

25 µg/m³  

 

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

4.9.2 Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 8 woningen. Het plan draagt daarom in niet betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2021 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt aan de Aalderinkssingel, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat aan de Aalderinkssingel in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide 13,6 µg/m³, fijn stof PM10 15,9 µg/m³ (met 6 overschrijdingsdagen per jaar) en fijn stof PM2,5 8,8 µg/m³ bedroegen. Deze waarden liggen ruimschoots onder de grenswaarden. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.10 Bodemkwaliteit

 

4.10.1 Toetsingskader

 

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

 

Kruse Milieu B.V. heeft ter plaatse een verkennend (asbest)bodemonderzoek conform NEN5740 en NEN5707 uitgevoerd. Een samenvatting van de resultaten en de conclusies uit dit onderzoek is in de volgende subparagraaf opgenomen. Voor een nadere toelichting op de resultaten wordt verwezen naar het complete bodemonderzoek, opgenomen in bijlage 4 van deze toelichting.

 

4.10.2 Onderzoek

 

De belangrijkste resultaten en conclusies van het door Kruse Milieu B.V. uitgevoerde verkennend (asbest) bodemonderzoek op een terrein ter grootte van circa 2.487 m² aan De Savornin Lohmanstraat in Almelo zijn als volgt:

 

In de bovengrond (BG II en BG III) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele van de onderzochte stoffen in een (zeer) licht verhoogde concentratie aangetoond. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit Bodemkwaliteit valt de bovengrond (BG II) met betrekking tot PAK (en minerale olie) in de functieklasse “Industrie”. De 4 deelmonsters uit BG II zijn separaat op PAK onderzocht. Na de indicatieve toetsing van de resultaten van de separate PAK-analyses valt de bovengrond (BG II) met betrekking tot PAK in functieklasse “Wonen”. Het gemeten minerale oliegehalte in BG II (87 mg/kg droge stof) is lager dan de vastgestelde waarde voor minerale olie in het “Twents beleid veur oale groond” (minerale olie < 100 mg/kg d.s.). Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de boven- en ondergrond (BG I en OG) zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden gemeten. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

 

De analyseresultaten van de grondmonsters zijn indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit.

Op basis hiervan vallen de bovengrond (BG I) en ondergrond (OG) in de functieklasse “Altijd toepasbaar”. De bovengrond (BG II) valt op basis van het gemeten gehalte aan minerale olie in de functieklasse “Industrie”. Binnen de regio Twente voldoet deze grond conform het “Twents beleid veur oale groond” aan de klasse “Wonen”. De bovengrond (BG III) valt op basis van het gemeten gehalte aan PCB in de functieklasse “Wonen”.

 

In de fijne fractie van de mengmonsters MM FF - 01, MM FF - 02 en MM FF - 03 is geen asbest

aangetoond.

 

Uit het doorlatendheidsonderzoek is gebleken dat de bodem ter plekke van de toekomstige

wadi geschikt is voor infiltratie. De gemiddelde doorlatendheid van beide meetpunten bedragen 1,15 en 1,45 m/dag.

 

Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen werkzaamheden, aangezien de vastgestelde verontreinigingen in de grond geen risico’s voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

 

4.10.3 Conclusie

 

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

 

4.11 Flora en fauna

 

4.11.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

 

Gebiedsbescherming

 

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

 

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

 

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

 

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

 

Soortenbescherming

 

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

 
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn.

 

Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

 

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

 

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt, waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

 

4.11.2 Onderzoek

 

Eelerwoude heeft een Quickscan Flora en Fauna inclusief stikstofberekening voor de De Savornin Lohmanstraat uitgevoerd. Dit rapport is bijgevoegd als bijlage 5.

 

Gebiedbescherming

 

Niet stikstof-gerelateerde effecten

Op ruim 7,6 km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Wierdense Veld. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de aard van de ruimtelijke ontwikkeling worden negatieve effecten op beschermde natuurwaarden van het Natura 2000-gebied niet verwacht. Er is geen aanleiding voor een verdere toetsing in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel gebieden.

 

Stikstof-gerelateerde effecten

Aan de hand van de berekening worden de volgende conclusies getrokken:

Een vergunning Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof is niet aan de orde voor de bouw en het gebruik van de acht woningen.

 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied en het omliggende gebied maken geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). Nadere toetsing is niet aan de orde.

 

Soortenbescherming

 

Met betrekking tot vleermuizen dient rekening gehouden te worden met verlichting. Eelerwoude adviseert daarom het volgende:

 

Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag zijn niet noodzakelijk.

 

Met betrekking tot vogels dienen verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te worden gevoerd. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Indien het perceel binnen het broedseizoen bouwrijp gemaakt wordt dient voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelinspectie uitgevoerd te worden.

 

Indien rekening wordt gehouden met broedende vogels en verstoring van vleermuizen als gevolg van verlichting wordt voorkomen dat met de voorgenomen ontwikkelingen geen negatieve effecten verwacht wordt op beschermde soorten. Op deze wijze is nader onderzoek en een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk.

 

4.11.3 Conclusie

 

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. De Wet natuurbescherming staat de ontwikkeling niet in de weg. Wel dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen van algemene broedvogels te worden gestart of wanneer geen broedgeval aanwezig is. Daarnaast is voor eventuele aanwezige soorten de algemene zorgplicht van kracht. Geconcludeerd wordt dat het aspect flora en fauna de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

 

4.12 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.12.1 Archeologie

 

Regelgeving en beleid

 

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

 

Onderzoek

 

Op de archeologische waardenkaart heeft het plangebied alsmede de gehele strook langs de Aalderinkssingel een groene kleur gekregen, wat betekent dat het gebied is afgegraven dan wel grootschalig geroerd is. Dit is vermoedelijk gebeurd bij de sloop van het garagebedrijf en de flatgebouwen evenals de aanleg van de vijverpartijen.

Volgens het geldende bestemmingsplan 'Kerkelanden e.o.' heeft het plangebied echter nog grotendeels de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologische verwachting middelhoog’. Dit betekent dat een verkennend archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek/IVO) nodig is, tenzij het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 5.000 m² of minder diep steekt dan 0,50 meter. De te realiseren woningen met bijbehorende funderingen zullen hooguit circa 1.000 m² bedragen, waarbij de verstoringen dieper dan 0,50 m plaats zullen vinden. In de noordwesthoek is een wadi voorzien, maar daar is geen archeologische verwachting van toepassing. Bij het aan te leggen parkeerterrein zijn de verstoringen sowieso niet dieper dan 0,50 m.

 

Het nieuw te bebouwen oppervlak is aanzienlijk kleiner dan de onderzoeksgrens van 5.000 m2. Bovendien is de archeologische waardenkaart gedetailleerder en van recentere datum dan het geldende bestemmingsplan, zodat er meer waarde aan deze kaart dient te worden toegekend.

Het handhaven van de dubbelbestemming heeft geen toegevoegde waarde.

Archeologisch onderzoek is voor deze locatie derhalve niet noodzakelijk.

 

4.12.2 Cultuurhistorie

 

Toetsingskader

 

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.

 

Onderzoek

 

Volgens historisch kaartmateriaal heette het gebied ten zuiden van de spoorlijn in het verleden Westeschhoekslanden. Toen het gebied in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw werd ontwikkeld werd de wijk al snel begrensd door een nog te ontwikkelen rondweg: De Aalderinkssingel. Begin jaren 60 wordt deze weg daadwerkelijk aangelegd evenals het garagebedrijf en de flats hierlangs.

Met de herstructurering van de wijk Kerkelanden en de sloop van de bebouwing zijn er weinig tot geen cultuurhistorische elementen bewaard gebleven. Het planinitiaitef heeft dan ook geen negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

 

4.12.3 Conclusie

 

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er is geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Waterbeheer en watertoets

 

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen en de gemeente Almelo, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Uitgangspunt is dat bij een bouwplan moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

 

5.2 Vigerend beleid

 

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

 

Europa:

Nationaal:

 

Provinciaal:

Gemeentelijk:

 

5.2.1 Beleid Waterschap Vechtstromen

 

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021 een Watervisie en een waterbeheerprogramma.

De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

 

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

 

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 is op 15 december 2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma gaat in op alle aspecten van het watersysteembeheer (met uitzondering van het rioleringsbeheer en de drinkwaterzorg).

 

Het waterbeheerprogramma volgt inhoudelijk op de Watervisie 2050, die op 14 april 2021 is vastgesteld. Het waterbeheerprogramma beschrijft welke maatregelen Vechtstromen wil nemen in de planperiode 2022-2027 om te werken aan de ambities uit de Watervisie. Daarbij kan het gaan om zowel nieuw beleid als staand beleid en maatregelen. Voor het nieuwe beleid, dat nog niet is vastgesteld door dagelijks en/of algemeen bestuur en waarbij het participatieproces nog niet voltooid is, heeft het waterbeheerprogramma een agenderende functie.

 

5.2.2 Waterbeleid gemeente Almelo

 

5.2.2.1 Almelose Klimaatadaptatie Strategie (AKAS)

 

Sinds 2018 het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie van kracht. Hierin hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten met elkaar afgesproken dat ons land van af 2050 klimaatrobuust en waterbestendig is ingericht. De verschillende overheden werken hiervoor met elkaar samen in zogenaamde werkregio’s. Voor de gemeente Almelo is dit Twents waternet (TWN).

Het Deltaprogramma werkt volgens een aantal stappen:

 

De stappen zijn vertaald in 7 ambities:

1.Kwetsbaarheden in beeld brengen

2.Risicodialoog voeren en strategie opstellen

3.Uitvoeringsagenda opstellen

4.Meekoppelkansen benutten

5.Stimuleren en faciliteren

6.Reguleren en borgen

7.Handelen bij calamiteiten

 

In het AKAS zijn de ambities gekoppeld aan de klimaattrends en zoveel mogelijk uitgewerkt in kwalitatieve en getalsmatige uitgangspunten voor nieuwbouw, openbare ruimte en privaat terrein. Het AKAS beperkt zich tot de klimaattrends wateroverlast (inclusief overstromen van beken en kanalen), hitte en droogte.

 

Wateroverlast:

Uitgangspunt bij wateroverlast is dat bij extreme regenval hoofd- en gebiedsontsluitingswegen toegankelijk voor hulpdiensten blijven. Ter voorkoming van overlast bij extreme regenval zijn uitgangspunten voor te nemen maatregelen opgesteld.

 

Hitte en droogte

Ten aanzien van hitte en droogte heeft de gemeente de ambitie uitgesproken dat de hitte impact in 2050 niet erger is dan in 2020 en droogte niet mag leiden tot onomkeerbare schade aan openbaar groen en natuur.

 

5.2.2.2 Programma Water en Riolering - De verbindende kracht van water (2022-2026)

 

Met de invoering van de Omgevingswet vervalt de verplichting van het opstellen van een (verbreed) Gemeentelijk RioleringsPlan(vGRP). In plaats daarvan kunnen gemeenten een (vrijwillig) Programma opstellen. Met dit Programma Water en Riolering sorteren we voor op komst van de Omgevingswet. In het Programma Water en Riolering –De verbindende kracht van water (2022-2026) worden de ambities en doelstellingen zoals verwoord in de Almelose Omgevingsvisie en de Klimaatadaptatiestrategie(AKAS) uitgewerkt tot maatregelen.

Met het programma wordt voorgesorteerd op een meer integrale aanpak en maken we gerichter keuzes om nog doelmatiger en efficiënter te kunnen werken. Hiermee houden we ons watersysteem ondanks extra kosten en de uitdagingen die klimaatverandering met zich meebrengt haalbaar en betaalbaar.Met ons watersysteem streven we daarom naar het integreren van de vier waterstromen:

Deze watertaken corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente. Oppervlaktewater zien we als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater zijn momenteel opgenomen in de Wet Milieubeheer en de Waterwet. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is dit opgenomen in artikel 2.16 Ow (lid1a).

De maatregelen voor de komende planperiode zijn bepaald door de huidige situatie te toetsen aan de normen die volgen uit de doelstellingen. Maatregelen betreffen onderzoeks-, borgings-en fysieke maatregelen en zijn gericht op het meer datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad inrichten, onderhouden en vervangen van het watersysteem. Datagedreven, gebiedsgericht en samen met de stad vormen dan ook de drie pijlers van onze werkwijze.

 

5.3 Watertoets De Savornin Lohmanstraat

 

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl). Op basis van deze digitale toetsing valt de ontwikkeling onder de normale procedure. In verband hiermee is een waterhuishoudkundig

plan (WHHP) voor De Savornin Lohmanstraat te Almelo opgesteld door Incite Project, waarin de waterhuishoudkundige aspecten worden beschouwd. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 6. In het plan worden de uitgangspunten uit het voorkeursbeleid van het waterschap betrokken. Hieronder wordt op enkele waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied ingegaan.

 

5.3.1 Nieuwe situatie

Binnen het plangebied wordt de bouw van 8 grondgebonden woningen en bijbehorende verhardingen voorzien. Dit betreft een inbreidingslocatie, omdat hier voorheen een garagebedrijf gevestigd was. Voor een inbreidingslocatie geldt een eis van 20 mm waterberging per m2 aan toename van verhard oppervlak.

 

Het maaiveld in het plangebied ligt op een hoogte tussen +10,55 en +11,15 m NAP. De Savonin Lohmanstraat zelf ligt op +10,50 m NAP, de Schaepmanlaan op +10,57 m NAP en de Aalderinkssingel op +12,06 (noordzijde) tot +10,80 (zuidzijde) m NAP.

 

Uit het rapport blijkt dat voor het plangebied kan worden uitgegaan van een Representatieve Hoogste Grondwaterstand (RHG) van +9,60 m NAP. De RHG is een nauwkeurige/representatievere berekenwijze dan de GHG, zodat er minder snel wateroverlast kan optreden.

 

Op elk uitgeefbaar perceel wordt 20 mm berging gerealiseerd: dit kan bijvoorbeeld met infiltratiekratten. Voor het bergen van hemelwater dat in openbaar gebied valt wordt in het noordwesten van het plangebied een wadi aangelegd. Aangezien dit gedeelte van het plangebied hoger ligt ten opzichte van het zuidelijke deel van het plangebied is het noodzakelijk dat dit deel van het plangebied wordt verlaagd. In het technisch ontwerp dient nader gekeken te worden of al het water van het plangebied hier onder vrij verval naar toe kan stromen. De gemeente heeft als eis gesteld dat de bodem van de wadi 0,50 m boven de GHG/RHG moet liggen. Dit betekent dat de bodem

van de wadi minimaal op +10,10 m NAP moet liggen.Uit het rapport blijkt dat voor de verwerking van de 20 mm berging dat valt op het verhard oppervlak van 573 m2 in openbaar terrein, een bergingscapaciteit van 11 m3 nodig is. De voorgestelde wadi heeft met een waking van 15 cm een capaciteit van 17 m3 en bij een vulling tot op maaiveld 30 m3. Hiermee wordt voldaan aan de bergingseis van 20 mm.

 

Ook blijkt bij extremere buien van 70 mm wordt het ontstane water op maaiveld binnen de norm van 1 uur afgevoerd, zodat geen onacceptabele situaties ontstaan.

 

Uit het infiltratieonderzoek zijn voor de onverzadigde zone K-waarden afgeleid van 0,2 m/dag.

Aangezien in de wadi grondverbetering wordt toegepast, wordt voor het berekenen van de ledigingstijd gerekend met een K-waarde van 0,5 m/dag. Ondanks deze beperkte infiltratiecapaciteit heeft de wadi een ledigingstijd van circa 19 uur, wat voldoet aan de eis van de gemeente om binnen 24 uur te infiltreren.

 

Onder de Savornin Lohmanstraat ligt een riool met een diameter van ø400 mm. Gezien het stedenbouwkundig ontwerp kunnen de woningen direct op dit riool aansluiten. Dit initiatief zorgt voor een beperkte toename van vuilwater, waarvoor de bestaande riolering ruimschoots voldoende capaciteit heeft.

 

5.3.2 Watertoets

Vanwege de uitkomst van de watertoets is het waterhuishoudkundig plan voorgelegd aan het waterschap. Op basis van dit plan heeft het waterschap aangegeven dat:

 

In tabel 4 (in het rapport) staat dat de ontwerphoogte van de woningen in het plangebied + 10,60 m NAP dient te zijn, waarbij aangegeven wordt dat voor het vloerpeil van de woningen 0,20 m boven het omringend maaiveld aangehouden dient te worden. Volgens de AHN bedraagt in het zuidelijke deel van het plangebied de maaiveldhoogte + 10,53 m tot + 10,59 m NAP, de klimaatatlas geeft dan ook enige wateroverlast aan bij met name kortdurende buien. Met inachtneming van deze gegevens is het advies van het waterschap om minimaal 30 cm hoogteverschil aan te houden tussen straatpeil en het vloerpeil van de woningen.

 

Wellicht ten overvloede, de waterhuishouding in de bestaande of directe omgeving mag te allen tijde geen nadelige gevolgen ondervinden van het plan (waterkwaliteit/waterkwantiteit). Verder geen opmerkingen en voor de overige zaken kan het waterschap zich vinden in het WHHP.

 

De procedure is in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

 

5.4 Conclusie

In het plan wordt rekening gehouden met het wateradvies van het waterschap. Het advies om minimaal 30 cm hoogteverschil aan te houden tussen straatpeil en het vloerpeil van de woningen, is in het definitieve rapport van het WHHP verwerkt. Voor de ontwerphoogte van de woningen dient derhalve minimaal + 10,80 m NAP als vloerpeil aangehouden te worden. Dit omdat de De Savornin Lohmanstraat op + 10,50 m NAP is gelegen.

 

Het plan voldoet daarnaast aan de gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor een inbreidingslocatie. De voorgenomen ontwikkeling heeft, mits rekening gehouden wordt met het advies van het waterschap, geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

 

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische- en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

 

6.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan De Savornin Lohmanstraat bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

 

6.2 Juridische systematiek

 

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

6.3 Beschrijving per bestemming

 

6.3.1 Bestemmingsregels

Dit bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Verkeer, Wonen, Leiding - Riool en Leiding - Water. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Daarnaast zijn op enkele percelen door middel van een aanduiding volkstuinen toegestaan.

Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Verkeer

De bestemming Verkeer is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit. Daarnaast zijn gronden met deze bestemming bedoeld voor tuinen, erven en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.

 

Gronden met een bestemming Wonen zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van grondgebonden woningen.

De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

 

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd
en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

 

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

 

Leiding - Water

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van de (hoofd)leidingen van de riolering en de waterleiding. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op. Een afwijkingsregeling maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding niet in het geding komt.

 

6.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

 

Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.

 

Het bestemmingsplan wordt gewijzigd om te voorzien in de behoefte aan bouwgrond voor woningbouw. Dit plan voorziet in de bouwmogelijkheden van 8 eengezinswoningen en de herinrichting van de openbare ruimte. Alle grond binnen het plangebied is in eigendom van de gemeente Almelo. De grond wordt eerst bouwrijp gemaakt en daarna verkocht.

 
In de grondexploitatiebegroting staan kosten en opbrengsten met betrekking tot deze bouwgrondproductie. De verwachte kosten worden volledig gedekt door de begrote grondopbrengsten en daarmee is het plan financieel haalbaar.

 

Omdat het kostenverhaal verzekerd is door middel van het kunnen verkopen van bouwrijpe grond, is het vaststellen van een exploitatieplan (artikel 6.12 Wro) niet nodig.

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Participatie, vooroverleg en zienswijzen

 

8.1 Participatie

Met een inloopbijeenkomst op 29 juni 2022 is uitleg over het plan gegeven, zodat omwonenden de mogelijkheid hebben gekregen om zich te laten informeren. Slechts 2 omwonenden hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt en zij waren positief over de komst van meer koopwoningen in de wijk. 

 

8.2 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp van het bestemmingsplan aan de volgende instanties toegezonden en/of besproken:

1. Provincie Overijssel;

2. Waterschap Vechtstromen

 

De Provincie Overijssel heeft in het ruimtelijk overleg met de gemeente op 16 juni 2022 aangegeven dat het plan past in het provinciaal ruimtelijk beleid.

 

Reactie Waterschap Vechtstromen: Op 23 mei 2022 heeft een digitaal vooroverleg met de gebiedsadviseur van het waterschap plaatsgevonden. Het besprokene is verwerkt in de waterparagraaf. Daarnaast heeft er in het kader van de watertoets een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'normale procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

 

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan De Savornin Lohmanstraat en de bijbehorende stukken heeft van woensdag 13 juli tot en met dinsdag 23 augustus 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is 1 brief met zienswijzen ingediend.

 

Op deze zienswijzen is in een separate Reactienota 'zienswijzen bestemmingsplan De Savornin Lohmanstraat' ingegaan.