direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bleskolksingel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00138-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 27 april 2011 is bestemmingsplan 'Noord Turfkade' onherroepelijk vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo, voor bedrijventerrein Turfkade te Almelo. Het perceel gelegen aan de Bleskolksingel en Burgemeester Schneiderssingel heeft in het vigerende bestemmingsplan nog de enkelbestemming 'Bedrijf - Uit te werken'. Dit perceel kan ontwikkeld worden nadat een uitwerkingsplan is vastgesteld door burgemeester en wethouders.

Met het ontwerp voor een nieuwbouw pand voor PAM Almelo ligt er een concreet bouwplan voor deze locatie waardoor de enkelbestemming 'Bedrijf - Uit te werken' omgezet kan worden naar een definitieve bedrijfsbestemming. Onderhavig document voorziet in de toelichting van herziening van het bestemmingsplan.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bleskolksingel' bestaat uit de volgende stukken:

  • regels;
  • verbeelding;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • bijlagen bij regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

De bijlagen bij de toelichting bestaan uit de volgende stukken:

  • vormvrije m.e.r.-beoordeling;
  • verkennend bodemonderzoek;
  • bodemadvies;
  • quick scan natuur;
  • stikstofonderzoek;
  • uitgebreide waterparagraaf.

In de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn alle milieuaspecten doorlopen waarbij is getoetst wat het effect van de ontwikkeling op het milieu heeft. In het verkennend bodemonderzoek is de geschiktheid van bodem en het grondwater onderzocht op het beoogde gebruik. In het bodemadvies is de beoordeling van het bodemonderzoek weergegeven. De uitgebreide waterparagraaf gaat in op het gehele aspect water. In de quick scan natuur is onderzocht of de ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op beschermde soorten of gebieden en houtopstanden. In het stikstofonderzoek is onderzocht of er geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

De bijlagen bij de regels bestaan uit de volgende stukken:

  • staat van bedrijfsactiviteiten;
  • staat van geluidsdominanten inrichtingen.

De staat van bedrijfsactiviteiten geeft een overzicht van bedrijven met de bijbehorende milieucategorie en richtafstanden. De staat van geluidsdominanten inrichtingen is een overzicht van omschrijvingen van geluidsdominanten inrichtingen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Bleskolksingel en Burgemeester Schneiderssingel op bedrijventerrein Turfkade te Almelo. Het plangebied wordt aan drie zijden begrenst door een verkeersfunctie en aan de noordelijke zijde door een rij waardevolle bomen. Het plangebied is kadastraal bekend als kadastrale gemeente Ambt-Almelo, sectie K, nummer 3868 en heeft een oppervlakte van 16.090 m2. In navolgende afbeelding is de locatie weergegeven ten opzichte van Almelo, de locatie is weergegeven met de rode ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0001.jpg"

Planlocatie aangegeven met de rode ster (bron: pdok.nl/viewer)

In navolgende afbeelding is het plangebied weergegeven. Het rode kader geeft het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0002.jpg"

Plangebied aangegeven met het rode kader (bron: pdok.nl/viewer)

1.4 Huidige planologische situatie

Op dit moment geldt voor het plangebied bestemmingsplan 'Noord Turfkade'. Daarnaast zijn de parapluherzieningen 'parkeren' en 'wonen' vastgesteld voor de locatie.

1.4.1 Bestemmingsplan 'Noord Turfkade'

Het bestemmingsplan 'Noord Turfkade' is op 27 april 2011 onherroepelijk vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden de enkel bestemming 'Bedrijf - Uit te werken' en 'Groen'. Op de enkelbestemming 'Groen' is ook de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' aanwezig. In navolgende afbeelding is de verbeelding weergegeven met daarbij rood omkaderd het onderhavige plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Noord Turfkade' (bron: ruimtelijke plannen)

Bedrijf - Uit te werken

De voor 'Bedrijf - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 van planregels) onder de categorieën 1 tot en met 4.1, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, groenvoorzieningen, interne ontsluitingswegen, verharding, parkeervoorzieningen, infiltratie, berging en afvoer van hemelwater en andere bijbehorende voorzieningen.

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. binnen de gronden wordt één of meerdere bouwvlakken aangegeven waarbinnen de gebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. het bebouwingspercentage van alle gronden binnen de bestemming bedraagt maximaal 75%;
  • c. de minimale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 7 meter;
  • d. de maximale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 9 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c. wordt voor een niet ondergeschikt deel van de gronden een minimale bouwhoogte van 15 meter vastgesteld;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder d. kan bij de uitwerking, bij rechte of middels een opgenomen afwijkingsbevoegdheid, voor maximaal 40% van het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 22 meter worden vastgesteld;
  • g. de maximale bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw zijnde is 2 meter;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder g. kan voor bouwwerken geen gebouw zijnde een hogere bouwhoogte worden vastgesteld wanneer deze zich binnen de vastgestelde bouwvlakken gelegen zijn;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder g. kan in de uitwerking een afwijkingsmogelijkheid worden opgenomen voor een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder g. bedraagt de bouwhoogte van vlaggen, reclamemasten en verlichtingsarmaturen maximaal 8 meter;

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorziening, waterlopen en bijbehorende voorzieningen, fiets en/of voetpaden, sportvoorzieningen, speelvoorzieningen en hierbij passende, openbare verblijfsvoorzieningen, aan de hoofdfunctie ondergeschikte verkeersvoorzieningen, abri's, telefooncellen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Wro-zone - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' gewijzigd worden in de bestemming 'Bedrijven - Uit te werken'.

Afwijken van de uitwerkingsregels

In afwijking van de genoemde uitwerkingsregels zal onderhavig bouwplan geen minimale bouwhoogte van 15 meter hanteren voor een niet ondergeschikt deel van het perceel. Zodoende zal er geen uitwerkingsplan maar een bestemmingsplanwijziging nodig zijn om onderhavig bouwplan te kunnen realiseren.

1.4.2 Parapluherziening

Naast het vigerende bestemmingsplan gelden binnen het plangebied nog een tweetal parapluherzieningen, namelijk 'parkeren' (vastgesteld op 5 juni 2018) en 'wonen' (vastgesteld op 23 maart 2020). De regels welke van toepassing zijn op onderhavig plan binnen deze bestemmingsplannen zullen worden overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de bestaande situatie en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. Hoofdstuk 4 omvat de toetsing aan de planologische haalbaarheidsaspecten en milieuaspecten waarbij het aspect water apart in hoofdstuk 5 wordt behandeld. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridisch bestuurlijke aspecten. De toelichting besluit met hoofdstukken over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid (Hoofdstuk 7 en 8).

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het bedrijventerrein Turfkade is eind jaren '60 van de vorige eeuw ontwikkeld en is in de loop van de tijd uitgebreid. Het terrein heeft in deze periode een ontwikkeling doorgaan, maar de oorspronkelijke opzet en veel van de bebouwing is nog aanwezig. Het terrein kan worden gekarakteriseerd als een gemengd bedrijventerrein waarop vooral middelgrote industrie- en productiebedrijven zijn gevestigd. Maar er zijn ook enkele kleinere en grotere bedrijven gevestigd.

Voor onderhavig perceel was de denklijn destijds bij het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan, dat deze kavel een prominente plek innam op de kruising van de Bleskolksingel en de nieuwe ontsluitingsweg door Waterrijk de Burgemeester Schneiderssingel. Dan zou de locatie van meerdere richtingen strategisch liggen. De werkelijkheid is inmiddels veranderd, de oriëntatie is nu nog maar tweeledig; op de kruising en komende vanaf de Schelfhorst bij de entree van de bebouwde kom.

In de huidige situatie is het perceel in gebruik als grasland. De navolgende afbeelding geeft zicht op de locatie vanaf het kruispunt Bleskolksingel - Burgemeester Schneiderssingel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0004.jpg"

Zicht op de planlocatie (bron: google.streetview)

2.2 Toekomstige situatie

PAM Almelo, een bedrijf dat is gespecialiseerd in professionele aanleg van galerij- en balkonverhoging, is voornemens om op de locatie een bedrijfspand te realiseren. Doordat de locatie inmiddels een minder prominente plek in het stedelijk weefsel heeft, kan worden afgeweken in de verschijningsvorm. In de architectuur is voldoende aandacht geschonken aan de bovengenoemde (tweezijdige) oriëntatie, hier zijn (hoogte)accenten toegepast lager dan 15 meter. De minimale eis van 15 meter bouwhoogte kan zodoende in de huidige ruimtelijke opzet losgelaten worden.

In navolgende afbeeldingen is een schematisch bovenaanzicht en enkele aanzichten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0005.jpg"

Schematisch bovenaanzicht (bron: Boma staalbouw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0006.jpg"

Bovenaanzicht vanaf het kruispunt (bron: Peters & Lammerink Architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0007.jpg"

Zijaanzicht vanaf de Bleskolksingel uit noordelijke richting (bron: Peters & Lammerink Architecten)

Hoofdstuk 3 Beleid en regelgeving

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 De Nationale Omgevingsvisie

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte.
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.

Toetsing

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Het beoogde gebruik van de locatie is reeds toegestaan in het vigerende bestemmingsplan en zal daar met onderhavige bestemmingsplanwijziging niet van afwijken. Een nieuwe toetsing aan het NOVI is zodoende niet aan de orde.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij Natuurnetwerk Nederland en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

In de SVIR is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Daarnaast valt het plan niet binnen de reikwijdte van onderwerpen uit het SVIR of het Barro. Het plan is hierdoor niet strijdig met het rijksbeleid dat hierin is opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Niet elke ontwikkeling van stedelijke aard wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder. Jurisprudentie wijst uit dat de uitbreiding van een bedrijfsgebouw met minder dan 500 m2 en uitbreiding van een terrein met minder dan 500 m2 niet hoeft te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Wanneer een wijzigingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442). In deze gevallen is het niet noodzakelijk om de ladder te doorlopen.

Toetsing

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Het beoogde gebruik van de locatie is reeds toegestaan in het vigerende bestemmingsplan en zal daar met onderhavige bestemmingsplanwijziging niet van afwijken. De ladder hoeft zodoende niet meer doorlopen te worden.

3.1.3 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het geldende rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de (nieuwe) Omgevingsvisie Overijssel 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld. De provinciale Omgevingsvisie en de provinciale Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie 2021 van de provinciale Omgevingsvisie en de provinciale Omgevingsverordening op 15 december 2021 vastgesteld.

 

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoersplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd in de omgevingsvisie. Dit is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Hiermee heeft de provincie Overijssel voor ogen een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap. De omgevingsvisie is een integrale visie waarin de beleidsambities en doelstellingen staan die van provinciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Overijssel. Het uitgangspunt is gericht op het jaar 2030. De visie biedt kaders in de vorm van ontwikkelingsperspectieven voor de groene en de stedelijke omgeving. Daarbinnen worden de mogelijkheden geboden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De hoofdambitie van de omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. In het beleid van de provincie staan daarom de zorg voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid centraal. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door vooral in te zetten op bescherming van bestaande kwaliteiten en deze te verbinden met nieuwe ontwikkelingen. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving staat voorop samen met een goed vestigingsklimaat, een goede woonomgeving en een fraai buitengebied. Essentiële gebiedskenmerken zijn het uitgangspunt.

Het beleid is vastgelegd in generieke beleidskeuzes, richtinggevende ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken. De ontwikkelingsperspectieven schetsen de koers van een gebied op provinciaal schaalniveau. Ze bepalen geen functies, maar schetsen een ontwikkelingsrichting voor een combinatie van functies. De grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Dit betekent dat gemeenten in hun structuurvisies en bestemmingsplannen hier een nadere invulling aan kunnen geven. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits er voldoende verzekerd is dat de ruimtelijke kwaliteit conform gebiedskenmerken wordt versterkt. In de gebiedskenmerken zijn de bestaande en te ontwikkelen gebiedskwaliteiten benoemd.

Toetsing

In de provinciale Omgevingsvisie zijn geen generieke beleidskeuzes genoemd die het uitwerken van de bedrijfsbestemming in het plangebied van het bestemmingsplan Noord Turfkade belemmeren of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen vereisen.

3.2.2 Omgevingsverordening

De juridische vertaling van de provinciale Omgevingsvisie is opgenomen in de omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de Omgevingsvisie die de provincie Overijssel zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd. De verordening regelt niet meer dan nodig is voor het belang, zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet' is toegepast bij de flexibiliteitsbepalingen in deze verordening. Waar mogelijk zijn afwijkingsmogelijkheden toegepast in plaats van ontheffingsbepalingen. Ook is zoveel mogelijk gekozen voor positief geformuleerde voorwaarden. In enkele gevallen was het niet goed mogelijk om een bepaling te formuleren als een 'ja, mits-constructie' en is een bepaling voor de benodigde juridische helderheid toch geformuleerd als een 'nee, tenzij-constructie'. Provinciale Staten van Overijssel hebben de Verordening vanaf 2017 van de provinciale Omgevingsverordening op 15 december 2021 Geconsolideerd.

 

In de kern stuurt de provinciale Omgevingsverordening op het principe 'Inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit verhoudt zich ook met duurzaam ruimtegebruik. Door middel van de laddertoets is de verplichting om in eerste instantie de mogelijkheden te benutten van gebieden die al een stedelijke functie kennen. Pas hierna mag een claim worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Toetsing

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Het beoogde gebruik van de locatie is reeds toegestaan in het vigerende bestemmingsplan en zal daar met onderhavige bestemmingsplanwijziging niet van afwijken. Er is geen sprake van een uitbreiding van een stedelijke functie.

3.2.3 Conclusie

Voorliggend plan is niet in strijd met het geldende provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Almelo

De Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040 is op 29 september 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. In de omgevingsvisie is aangegeven hoe de omgeving tot nu toe is gevormd en wat de gemeente voor de toekomst wil. Het doel van de visie is een omgeving creëren waarin de Almeloër zo goed mogelijk kan wonen, werken, sporten en ontspannen.

In de omgevingsvisie is Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. Het bedrijventerrein Turfkade, waarin onderhavig plangebied is gelegen valt zodoende binnen het gebied 'Bedrijventerreinen'.

Bedrijventerreinen

Bedrijven vestigen zich graag in Almelo. Ondernemers kunnen hun ambities hier waarmaken en de bedrijventerreinen krijgen ruimte om te groeien. Zodat de economie nog verder kan versterken en zoveel mogelijk banen gecreëerd kunnen worden. De gemeente is ervan overtuigd dat werken niet alleen goed is voor de welvaart van mensen, maar ook voor hun welzijn. Samen met de Almelose werkgevers maakt de gemeente er zich sterk voor dat medewerkers het beste uit zichzelf kunnen halen.

Werk als deel van het leven

Een goede combinatie van werk en privé wordt steeds belangrijker. Werkgevers zijn aantrekkelijker als er rondom hun bedrijf voorzieningen zijn, die de kwaliteit van het dagelijks leven van hun werknemers verbeteren. Zoals kinderopvang, horeca, sportfaciliteiten of een afhaalpunt voor pakketten. Maar ook: wandelpaden om een ommetje te maken in de pauze. Bankjes om te lunchen in de schaduw of de zon. En genoeg groen om de omgeving gezond en aantrekkelijk te maken.

Samenwerken aan bereikbaarheid

De bedrijventerreinen moeten goed bereikbaar blijven voor verschillende vormen van verkeer: vrachtwagens, schepen, fietsen, het openbaar vervoer en de auto. De gemeente streeft naar een groter aandeel werknemers dat per fiets of met het openbaar vervoer reist, om de doorstroming op de autowegen in de ochtendspits te verbeteren. Gemeente en bedrijven trekken hier samen in op.

Slimme indeling van bedrijventerreinen

Almelo heeft een gerichte aanpak voor het uitgeven en (vooral) herbestemmen of -structureren van locaties voor bedrijvigheid. Ook revitalisatie, transformatie of herbestemming van kleine bedrijventerreinen (in woonwijken) behoort tot de mogelijkheden.

Toekomstbestendige motor van onze economie

Bij Almelose bedrijven staat duurzaamheid hoog op de agenda, evenals bij de gemeente. Naast het voldoen aan de wettelijke eisen zijn velen bereid om een stap verder te gaan.

Toetsing

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Het beoogde gebruik van de locatie is reeds toegestaan in het vigerende bestemmingsplan en zal daar met onderhavige bestemmingsplanwijziging niet van afwijken. Waar mogelijk zal de ontwikkeling aansluiten bij de uitgangspunten uit de visie, maar in ieder geval zal deze niet in strijd zijn met de visie.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Algemeen

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten.

Toetsing

Voor het plan is een vormvrije m.e.r.1 doorlopen. De navolgende tabel geeft een overzicht van de beoordeelde milieuaspecten en de daarbij behorende conclusies weer, zoals deze in de beoordeling aan bod zijn gekomen.

Aspect   Beoordeling milieueffecten  
Natuur
(gebiedsbescherming)  
Het uitgevoerde stikstofonderzoek wijst uit dat significant negatieve effecten op Natura 2000 -gebieden niet aan de orde zijn. Hiermee worden geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Natuur
(soortenbescherming)  
De uitgevoerde quickscan natuur wijst uit dat significant negatieve effecten op beschermde soorten niet aan de orde zijn. Hiermee worden geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Verkeer   De nieuwe ontwikkeling zorgt voor een verkeersaantrekkende werking zonder te verwachten afwikkelingsproblemen op de bestaande infrastructuur. Gezien voorgaande worden wat betreft verkeer geen negatieve milieueffecten verwacht.  
Geluid   Als gevolg van de nieuwe ontwikkeling zal er sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige situatie. Het bedrijfsterrein is niet geluidgevoelig. Er zal echter sprake kunnen zijn van een toename van geluidshinder op enkele woningen in de buurt. De toename van het verkeer op de omliggende wegen is echter minder dan 40% (licht verkeer) ten opzichte van de huidige verkeersintensiteit. Gezien voorgaande is geen sprake van een negatief milieueffect.  
Lucht   Er zijn geen nadelige gevolgen te verwachten. Het plan draagt 'Niet in Betekenende Mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en gezien de bestaande achtergrondconcentraties en de planbijdrage is geen sprake van een wezenlijke verslechtering.  

De uitkomst van de in voorgaande hoofdstukken uitgevoerde toets is dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect milieueffectrapportage zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.2 Verkeer en parkeren

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Het beoogde gebruik van de locatie is reeds toegestaan in het vigerende bestemmingsplan en zal daar met onderhavige bestemmingsplanwijziging niet van afwijken. De realisatie heeft echter wel gevolgen voor het aspect verkeer en parkeren.

Verkeer

Aan de hand van CROW, ASVV 2021, d.d. oktober 2021, is de verkeersgeneratie bepaald. Aan de hand van de omgevingsadressendichtheid (CBS, 2020) wordt de stedelijkheidsgraad van een gemeente vastgesteld. De gemeente Almelo wordt geclassificeerd als 'sterk stedelijk'. Onderhavige locatie wordt beschouwd als 'rest bebouwde kom'. Navolgende tabel geeft de verkeersgeneratie per etmaal weer van de beoogde nieuwbouw waarbij het getal naar boven is afgerond. Zo wordt de worst-case situatie berekend.

Berekening verkeersgeneratie

kenmerk   aantal   kencijfer   per   verkeersgeneratie gemiddeld  
Bedrijf arbeidsintensie/bezoekersextensief   50   9,2   100 m2 bvo   460  
totaal afgerond             460  

Bovenop de hierboven beschreven verkeersgeneratie wordt gerekend met een aantrekkende werking voor middelzwaar vrachtverkeer van 1% van de totale verkeersgeneratie. In dit geval betreft dit, naar boven afgerond, 5 middelzware vrachtverkeerbewegingen per etmaal of gemiddeld 1680 per jaar.

De planlocatie wordt ontsloten op de Burgemeester Schneiderssingel en vervolgens op de Bleskolksingel, deze wegen zijn berekend op dit aantal verkeersbewegingen.

Parkeren

Op 5 juni 2018 heeft de gemeente Almelo de 'Parapluherziening parkeren' vastgesteld. Bij dit bestemmingsplan gelden de parkeernormen zoals vastgesteld in de beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd (herzien, aangevuld of nader uitgewerkt), treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats.

In de 'Herschreven beleidsregel parkeernormen Almelo' welke geldend is vanaf 2 maart 2021, staat aangegeven dat voor de parkeernormering gebruik gemaakt wordt voor de op dat moment geldende CROW publicatie voor de parkeerkencijfers.

Net zoals bij het aspect verkeer worden voor parkeren de zelfde categorieën aangehouden, wat neer komt op een benodigde parkeergelegenheid zoals weergegeven in navolgende tabel.

Berekening parkeerbehoefte

kenmerk   aantal   kencijfer   per   parkeerbehoefte gemiddeld  
Bedrijf arbeidsintensie/bezoekersextensief   50   2,2   100 m2 bvo   110  
totaal afgerond             110  

Deze parkeerplekken worden binnen het eigen terrein gerealiseerd. Er zal geen sprake zijn van parkeren in openbaar gebied.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.3 Bodem

Algemeen

In het kader van de bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk.

Toetsing

Binnen het plangebied aan de Bleskolksingel en Burgemeester Schneiderssingel in Almelo is voor een terrein ter grootte van 16.416 m2 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard. De aanleiding van dit onderzoek is de verkoop van het terrein, gevolgd door de nieuwbouw van een bedrijfspand.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN5725 “Aanleiding A: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek”. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek wordt de onderzoekslocatie beschouwd als onverdacht voor chemische componenten uit het NEN5740- standaardpakket.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 26 boringen verricht, waarvan er 3 zijn afgewerkt met een peilbuis. Gebleken is dat de bodem globaal bestaat uit zeer fijn tot matig fijn, zwak siltig zand. In de boven- en ondergrond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen aangetroffen. Door de veldwerkers zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is gemiddeld aangetroffen op 1.15 m-mv.

Resultaten analyses

Op basis van de resultaten van de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I en BG II) is zeer licht verontreinigd met cadmium;
  • de bovengrond (BG II en BG III) is licht verontreinigd met cadmium;
  • de ondergrond (OG I, OG II en OG III) is niet verontreinigd;
  • het grondwater (PB 1) is licht verontreinigd met barium;
  • het grondwater (PB 2) is (zeer) licht verontreinigd met barium en zink
  • het grondwater (PB 3) is zeer licht verontreinigd met barium, nikkel en zink

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" ter plekke van de bovengrond dient te worden verworpen, aangezien er overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond (BG I, BG II, BG III en BG IV) en in het grondwater (PB 1, PB 2 en PB 3) zijn licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 in het bodemonderzoeksrapport. In de ondergrond (OG I, OG II en OG III) zijn geen verhoogde concentraties gemeten. Het freatisch grondwater ter plekke van de onderzoekslocatie is niet verontreinigd met VOCl's. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, wordt het uitvoeren van nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.

Indicatieve toetsing Besluit Bodemkwaliteit

Op verzoek van de opdrachtgever zijn de resultaten indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit. De bovengrond (BG III en BG IV) op het zuidoostelijke deel van de onderzoekslocatie valt op basis van de gemeten cadmiumgehalten in de functieklasse “Industrie”. De cadmiumgehalten overschrijden marginaal de maximale waarden voor de functieklasse “Wonen”. Een partijkeuring conform BRL SIKB1000, protocol 1001 geeft een beter beeld van de daadwerkelijke functieklasse omdat de monstername intensiever is. De bovengrond op het noordwestelijke deel van het terrein (BG I en BG II) en de ondergrond (OG I, OG II en OG III) vallen in de functieklasse “Altijd toepasbaar”.

Beoordeling Omgevingsdienst Twente

Op 14 juli 2022 heeft de Omgevingsdienst Twente het 'Verkennend bodemonderzoek Bleskolksingel en Burgemeester Schneiderssingel te Almelo' beoordeeld3 en heeft de volgende conclusie geformuleerd. Het onderzoek voldoet aan de geldende normen en richtlijnen. Het onderzoek geeft voldoende inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem binnen de onderzoekslocatie.

Op basis van de milieuhygiënische bodemkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.

Conclusie

Het aspect bodem zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.4 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het gevoelige functies mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Wegen met een maximale snelheid van 30 km/uur zijn formeel uitgesloten van akoestisch onderzoek.

Toetsing

Met voorliggend plan worden de reeds opgestelde uitwerkingsregels gehanteerd voor de realisatie van een bedrijfspand, waarbij enkel afgeweken wordt van een minimale hoogtemaat van 15 meter. Het beoogde gebruik van de locatie is reeds toegestaan in het vigerende bestemmingsplan en zal daar met onderhavige bestemmingsplanwijziging niet van afwijken. In de huidige bestemming 'Bedrijf - Uit te werken' is geen mogelijkheid opgenomen om een bedrijfswoning te realiseren, met onderhavige bestemmingsplanwijziging wordt deze mogelijkheid eveneens niet opgenomen. Er zal zodoende geen sprake zijn van het toevoegen van een geluidgevoelig object. Een onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrie kan achterwegen blijven.

Conclusie

Het aspect geluid zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De derogatiebeschikking van de EU is in 2015 verlopen. De NSL is na 2015 twee maal verlengd en betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Doordat de derogatiebeschikking van de EU na 2015 niet is verlengd, dient Nederland overigens op dit moment te voldoen aan de Europese luchtkwaliteitsnormen.

Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof.

De omvang van onderliggende initiatief is relatief van omvang er vinden geen relevante stikstof emitterende processen plaats. Het initiatief heeft een emissie die te beschouwen is als “niet in betekenende mate”.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. De luchtkwaliteit ter plaatse is zodanig van aard dat een ontwikkeling op deze locatie vanuit dit aspect aanvaardbaar is.

Toetsing

Er is sprake van een initiatief dat in niet betekenende mate bijdraagt aan de grenswaarden van luchtkwaliteit. De achtergrond luchtkwaliteit in het plangebied is voldoende. Luchtkwaliteit staat deze ontwikkeling niet in de weg.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie. Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

Binnen het plangebied worden bedrijfsactiviteiten tot categorie 4.1 toegestaan. Binnen de voor deze richtafstand geldende afstand tot woongebieden van 200 meter zijn geen gevoelige objecten gelegen. De te hanteren richtafstanden staan deze ontwikkeling niet in de weg.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.7 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijk besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Toetsing

Rond het plangebied zijn geen risico bronnen aanwezig die met hun risico contouren tot in het plangebied reiken en deze ontwikkeling beperken of onmogelijk maken.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.8 Natuur

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

Toetsing

Voor het plan is een quick scan natuur4 doorlopen. In deze quick scan is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied “Wierdense Veld” ligt in de buurt van het plangebied. Een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het Wierdense Veld is vanwege een mogelijke toename in stikstofdepositie door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied niet uit te sluiten. Daarom is er een AERIUS-berekening uitgevoerd. De resultaten hiervan worden in navolgende paragraaf en in een aparte rapportage besproken. Andere verstoringen als gevolg van de ontwikkeling zijn op voorhand uit te sluiten, zoals verstoring van instandhoudingsdoelstellingen door geluid.

Verder blijkt uit de quick scan dat het plangebied niet binnen het Natuurnetwerk Nederland of andere provinciaal beschermde natuur valt. De provinciale bescherming van deze gebieden staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg en nader onderzoek hiernaar is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

In en rondom het plangebied kunnen in het wild levende planten en dieren aanwezig zijn. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor deze soorten en hun directe leefomgeving.

In en nabij het plangebied kunnen ook soorten voorkomen die zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming, maar waarvoor een provinciale vrijstelling van de verboden geldt, voor werkzaamheden die men uitvoert in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Door de provinciale vrijstelling staat de aanwezigheid van deze soorten de geplande ontwikkeling niet in de weg. Daarnaast zijn mogelijk nog enkele essentiële elementen aanwezig, voor soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt. Zo blijkt uit de quick scan dat in en rondom het plangebied vogels kunnen broeden. Om overtreding van de wet te voorkomen wordt geadviseerd om de geplande ruimtelijke ontwikkeling buiten de broedperiode te starten. Op deze manier worden geen in gebruik zijnde nesten beschadigd of vernield. Essentiële elementen, zoals essentieel leefgebied of verblijfplaatsen, van andere beschermde soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, zijn niet aanwezig. De bescherming van deze categorie soorten staat de ontwikkeling niet in de weg.

Beschermde houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect natuur zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.9 Stikstof

Algemeen

Ingevolge artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen ter uitvoering van Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Dit impliceert dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor deze gebieden en dat negatieve gevolgen zo veel mogelijk beperkt dienen te worden. Voor de habitattypen en leefgebieden waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in Natura 2000-gebieden zijn kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstofdepositie vastgesteld. Met de KDW wordt bedoeld: de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast als gevolg van de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie.

Plannen kunnen door stikstofemissie effect hebben op habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden en gelet op de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soort verslechteren. Gezien het gegeven dat stikstofemissie, in de vorm van stikstofoxiden (NOx) of ammoniak (NH3), kan plaatsvinden bij onder andere landbouw, gemotoriseerd verkeer, industrie en ook bij de verwarming van huizen, is het wettelijk vereist deze emissie in beeld te brengen.

Toetsing

Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van een bedrijfspand. De voor stikstof-depositie relevante bronnen voor een bouwplan in de aanlegfase zijn de mobiele werktuigen en het bouwverkeer, in de gebruiksfase betreffen het de stookinstallaties van de te realiseren nieuwbouw en de aantrekkende verkeersbewegingen ten gevolge van het plan. De uitstoot van stikstof is onderzocht in het Onderzoek stikstofdepostitie Almelo, Bleskolksingel5.

Aanlegfase

Voor de aanleg zal gebruik worden gemaakt van mobiele werktuigen. Er is een inschatting gemaakt van het gebruik van mobiele werktuigen op basis van cijfers uit vergelijkbare projecten. De effectieve bouwtijd duurt in totaal circa 1 jaar.

Overzicht inzet groot materieel

Voertuig   Vermogen in kW   Leeftijd   Bedrijfsduur/jaar   Brandstofverbruik
(liters/jaar)  
Adblue verbruik (liters/jaar)  
Graafmachine   75 - 130   stage IV   ca. 100   ca. 1.000   ca. 60  
Boor-/Heistelling   300 - 560   stage IV   ca. 375   ca. 1.500   ca. 90  
Mobiele kraan   130 - 300   stage IV   ca. 300   ca. 6.000   ca. 360  
Betonpomp   130 - 300   stage IV   ca. 30   ca. 600   ca. 36  

Ten behoeve van de aan- en afvoer van bouwmaterialen en het personeel ter plaatse vindt van en naar de ontwikkellocatie werkverkeer plaats. Gemiddeld komen er 5 busjes (lichtverkeer) en 2 vrachtwagens per dag naar het plangebied, dat zijn respectievelijk circa 10 en 4 bewegingen. Het bouwverkeer is gemodelleerd vanuit de ontwikkellocatie tot aan het kruispunt Burgemeester Schneiderssingel/Bleskolksingel. Hierna is het aan- en afrijdende verkeer door zijn snelheid en rij- en stopgedrag nog niet dan wel niet meer te onderscheiden van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt en derhalve opgenomen in het heersende verkeersbeeld.

Bij 6% Adblue toevoeging blijkt uit de uitgevoerde berekeningen van de aanlegfase dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Gebruiksfase

De nieuwbouw krijgt geen aansluiting op het gastransportnet (Wet voortgang energie-transitie, 01-07-2018) en is haardloos verwarmd. Er vindt derhalve geen stikstofdepositie naar de lucht plaats ten gevolge van stikstof emitterende stookinstallaties. De stikstofdepositie voor de gebruiksfase betreft voor dit plan enkel de stikstofdepositie door de verkeersgeneratie.

De verkeersgeneratie welke eerder naar voren is gekomen in paragraaf 4.2, komt neer op het volgende aantal verkeersbewegingen per jaar:

  • 167900 licht verkeer
  • 1680 middel zwaar vrachtverkeer

Het verkeer is gemodelleerd vanaf de nieuwbouw tot aan het kruispunt Burgemeester Schneiderssingel/Bleskolksingel. Hierna is het aan- en afrijdende verkeer door zijn snelheid en rij- en stopgedrag nog niet dan wel niet meer te onderscheiden van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt en derhalve opgenomen in het heersende verkeersbeeld.

Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen resultaten zijn voor de projectberekening en situatieberekening onder het Wnb registratieset. Daarmee kunnen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Conclusie

Het aspect stikstof zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.10 Archeologie

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

De gemeente Almelo heeft een archeologische waardenkaart opgesteld. Binnen deze waardenkaart is het plangebied ingedeeld als 'Lage archeologische verwachtingswaarde'. Bij een lage verwachting is er onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en meer dan 50.000 m2.

Onderhavig bouwplan heeft een oppervlakte van 5.000 m2 en is zodoende vrijgesteld van een uit te voeren archeologische onderzoek.

Conclusie

Het aspect archeologie zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

4.11 Cultuurhistorie

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Toetsing

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, binnen het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Aan de noordzijde van het terrein grenst het plangebied aan waardevolle bomen. Deze bomen vallen buiten het plangebied en worden zodoende niet aangetast met onderhavig plan.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

Hoofdstuk 5 Water

5.1 Algemeen

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling afgewogen.

Voor de ontwikkeling aan de Bleskolksingel te Almelo is een separate waterparagraaf6 opgesteld. In de paragraaf komt het verschillende beleid naar voren en wordt getoetst hoe er met diverse aspecten binnen het thema water om wordt gegaan. Het navolgende opgestelde beleid komt aan bod:

  • Europese kaderrichtlijn water (2000)
  • Rijksbeleid - Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027
  • Regionaal Waterprogramma Overijssel 2022-2027
  • Waterschapsbeleid - Waterbeheerprogramma 2022-2027 Waterschap Vechtstromen
  • Waterplan Almelo
  • Programma Water en Riolering - De verbindende kracht van water (2022-2026)
  • Klimaatadaptatiestrategie Almelo 2021-2025

5.2 Toetsing

Het plangebied heeft een totaal oppervlakte van circa 16.100 m2. In de huidige situatie is het perceel in gebruik als grasland. In de beoogde situatie wordt een bedrijfsgebouw van circa 5.000 m2 gebouwd en wordt er circa 5.300 m2 aan erfverharding gerealiseerd. In onderstaande tabel zijn de huidige en beoogde verhardingsoppervlakte van het perceel weergegeven.

Huidige en beoogde verdeling verhard oppervlakte.

  Huidig m2   Toekomstig m2  
Daken   0   Circa 5.000  
Terrein verharding   0   Circa 5.300  
Onverhard terrein   16.100   Circa 5.800  
Totaal   16.100   16.100  

Uitvoering van de keur van Waterschap Vechtstromen leert dat er verplichtingen zijn richting de initiatiefnemer op basis van de toename van verhard terrein door dit project. Artikel 1.7 stelt dat alle maatregelen te nemen of activiteiten te laten die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen. Het dagelijkse bestuur van het waterschap treedt wellicht in tweede instantie op. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn om een specifieke zorgplicht op te nemen. De gemeente stelt nog wel eisen bij afvoercapaciteiten en nieuwe ontwikkeling, zoals omschreven in Hoofdstuk 1:

Afvalwater

  • De maximale vervuilingsgraad in de DWA- en gemengde riolen bedraagt 30%.
  • De verblijftijd van het afvalwater in de vrijverval riolen is maximaal 24 uur.
  • De maximale vullingsgraad bedraagt bij droogweer maximaal 50% (bij 12 l/h per inwoner + bedrijfslozingen).
  • De stamriolen dienen de DWA, vermeerderd met de pompovercapaciteit te kunnen afvoeren
  • Ontwerpberekeningen ondergrondse stelsels obv C2100, bui 8, geen “water op straat”. Toetsing boven- en ondergrond met risicoanalyse, robuust en klimaatproof ontwerpen door bijvoorbeeld rekening te houden met berging op straat te creëren door het toepassen van trottoirbanden en met halvering van de herhalingstijden van de buien

Hemelwater

  • Bij nieuwbouw en renovatie wordt waar mogelijk van de particulier verwacht het hemelwater te verwerken volgens de trits hergebruik, infiltreren, bergen of gereduceerd afvoeren.
  • Bij 'water op straat' wordt uitgegaan van 3 verschillende gradaties, uitgaande van een bui die eens per 2 jaar optreedt:
    - Hinder, kort durend beperkte hoeveelheden 'water op straat', met een duur in de orde van 0 - 30 minuten;
    - Ernstige hinder, forse hoeveelheden 'water op straat', ondergelopen tunnels, opdrijvende putdeksel, met een duur in de orde van 30 - 120 minuten;
    - Overlast, langduriger en op grotere schaal 'water op straat', water in winkels, woningen met materiele schade en mogelijk ook ernstige belemmering van en gevaar voor het (economische) verkeer.
  • Nieuwbouw: scheiden van afval- en hemelwater in woningen, bedrijven en overige gebouwen is verplicht.
  • bij in- en uitbreidingen moet water van het verharde oppervlak binnen plangebied op doelmatige wijze geborgen worden (40 mm (uitbreidingslocaties) of 20 mm (inbreidingslocaties)). De wijze waarop ter goedkeuring van de gemeente, compensatie hiervan op andere locaties door de ontwikkelaar is mogelijk, als er redelijkerwijs geen mogelijkheden in het plangebied zijn. Een laatste mogelijkheid is afkoop.

Grondwater

  • Aangezien bij in- en uitbreidingen meer mogelijkheden zijn om toekomstige overlast te voorkomen geldt voor nieuwe gebieden een ontwateringsdiepte van 0,8m bij wegen en 1,0m tov vloerpeil.
  • De grondwaterstand op het particulier terrein is de verantwoordelijkheid van de eigenaar/gebruiker, de gemeente heeft een transportplicht.
5.2.1 Waterveiligheid

Als gevolg van de klimaatverandering nemen de overstromingsrisico's toe. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn echter geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig.

De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen Het voorliggende plangebied is niet gelegen in een dijkringgebied. Op basis van de risicokaart blijkt dat de kans op overstroming van het plangebied zeer gering is. Zelfs bij een dijkdoorbraak zal het plangebied niet onder water lopen.

5.2.2 Oppervlaktewater

Uit de legger van het Waterschap blijkt dat er een watergang gelegen is in de buurt van het plangebied: de Hollandergraven. Dit lichaam is circa 160 m van het plangebied verwijderd. Ook zijn er geen watergangen in eigendom van de gemeente aanwezig in en rond het plangebied. Dit aspect vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

5.2.3 Hemelwater

Na de realisatie van de beoogde ontwikkeling bedraagt de totale verharde oppervlakte 10.346 m2 . Het betreft 5.012 m2 aan daken en 5.334 m2 aan verhard terrein. Het gemeentelijke beleid geeft aan dat het hemelwater dient te worden geïnfiltreerd of op eigen terrein verwerkt.

De infiltratievoorziening dient een bergende capaciteit te hebben van 40 mm van het aangesloten verhard oppervlak. (4 m3 per 100 m2). Concreet betekent dit 414 m3 voor het plan.

Op het terrein worden een tweetal wadi's aangelegd. Eén wadi aan de Burgemeester Schneiderssingel met een capaciteit van 100 m3 en een wadi aan de Bleskolksingel met een capaciteit van 400 m3. De overloop komt uit op de sloot welke aan de noordzijde van het plangebied is gelegen. Navolgend zijn twee dwarsdoorsnedes weergegeven van de beoogde wadi's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0008.jpg"

Doorsnede wadi Burgemeester Schneiderssingel

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00138-BP31_0009.jpg"

Doorsnede wadi Bleskolksingel

5.2.4 Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen stelt de gemeente als eis dat de bodem van de voorziening boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt. Dit wordt ook wel de ontwateringsdiepte genoemd; het verschil in hoogte tussen het maaiveld en de maximaal optredende grondwaterstand. De gemeentelijke norm is 1,0m t.o.v. vloerpeil bij nieuwbouw.

Gezien de besproken grondwaterstand kan de ontwatering ten aanzien van in de toekomstige situatie problematisch zijn. Daarom wordt geadviseerd om het vloerpeil 0,2 à 0,25 m hoger te leggen dan het maaiveld, omdat de gemiddelde hoogste grondwaterstand circa 0,75m onder het maaiveld ligt. Ook wordt er geadviseerd om kruipruimteloos te bouwen waar mogelijk.

Verder wordt geadviseerd het vloerpeil 0,2 m hoger te leggen dan het peil van de aangrenzende weg. Zo staat water bij water-op-straat niet direct tegen de bebouwing aan.

5.2.5 Waterkwaliteit

Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen functies mogelijk gemaakt die een bedreiging vormen voor de grondwaterkwaliteit. Hoewel het projecten betrekking heeft op bedrijven, zal het bedrijf (kantoren, opslag en vervaardiging van materialen voor galerij en balkons) geen bodemverontreinigende activiteiten verrichten. Er wordt op gelet dat niet-uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt om te voorkomen dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben).

5.2.6 Riolering

Bij de nieuwbouw wordt hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd. Het afvalwater zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. Hemelwater wordt daarmee bij de verdere planuitwerking in beschouwing genomen zodat het duurzaam wordt verwerkt. Daarmee zal de ontwikkeling hydrologisch neutraal zijn.

Het hemelwater wordt geborgd op eigen terrein.

De aansluiting op het riool wordt in verdere planvorming met de gemeente afgestemd.

5.2.7 Beheer en onderhoud

De grondeigenaar is verantwoordelijk voor de staat van zijn bedrijf en perceel. Dit betekent dat deze zelf verantwoordelijk is voor het op eigen perceel treffen van maatregelen voor de inzameling van stedelijk afvalwater en afwatering van hemel- en grondwater. Zo is de eigenaar in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater dat op zijn terrein valt. Ook de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand vallen onder de verantwoordelijkheid van de grondeigenaar. Pas als de particulier niet met redelijke inspanning hieraan kan voldoen ligt er een adviserende taak voor de gemeente. Daarnaast heeft de particulier een zorgplicht. Hij/zij mag niets doen waarvan kan worden verwacht dat het problemen oplevert voor het riool, de zuivering of het (water)milieu. De voorschriften zijn in diverse besluiten wettelijk vastgelegd. Gemeente en soms waterschappen zien erop toe of de particulier zich hier ook aan houdt. Het ingezamelde huishoudelijk afvalwater dient de perceel eigenaar af te voeren naar het gemeentelijke hoofdriool. Vervolgens gaat de verantwoordelijkheid over naar de gemeente.

5.2.8 Klimaatadaptatie

Een van de effecten van klimaatverandering is dat er vaker langere periodes zijn van droog en warm weer, alsmede nattere periodes met hevige regenval. Hierom is het wenselijk om tijdens droge dan wel natter periodes water vast te kunnen houden in de openbare ruimte.

Ten slotte wordt aanbevolen om zo klimaatadaptief mogelijk te bouwen, en zo mogelijke toekomstige schade te mitigeren: een verhoogd vloerpeil t.o.v. de weg; kruipruimteloos bouwen; een zo groen mogelijk (onverhard) perceel.

5.3 Conclusie

Het aspect water zorgt niet voor belemmeringen voor onderhavig plan.

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Bleskolksingel' bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

6.2 Juridische systematiek

6.2.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

6.2.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gege-ven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderlig-gende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
6.2.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsregels met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.3 Beschrijving per bestemming

6.3.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

6.3.2 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Bedrijf - 4.1

Het volledige plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Bedrijf - 4.1'. Binnen deze gronden zijn bedrijven toegestaan zoals genoemd in de bij de regels behorende 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' (bijlage 1 bij de regels) onder de categorieën 1 tot en met 4.1, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, groenvoorzieningen, interne ontsluitingswegen, verhardingen, parkeervoorzieningen, infiltratie, berging en afvoer van hemelwater en andere bijbehorende voorzieningen.

Gebouwen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden, waarbij een maximale bebouwingspercentage van 75% wordt aangehouden. De bouwhoogte is minimaal 6 en maximaal 12 meter, waarbij met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken met een maximale bouwhoogte van 22 meter voor maximaal 40% van het bouwvlak.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Doorgaans is de vraag of er gemeentelijke kosten zijn en hoe deze verhaald worden. Deze vraag omhelst tevens eventuele planschade.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een bestemmingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het plan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

Het wijzigen van de bestemming is door de gemeente Almelo geïnitieerd. De bijbehorende kosten zullen zodoende ook de gemeente Almelo worden gedragen.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Overleg

Conform artikel 3.1.1. van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. In dit kader wordt het bestemmingsplan voor advies toegezonden aan betrokken instanties.

8.2 Zienswijzen

Op de bestemmingsplanprocedure is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan heeft het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken voor een ieder van 21 september 2022 tot en met 1 november 2022 ter inzage gelegen. Een ieder heeft in deze periode zienswijzen in kunnen dienen. In deze periode zijn er geen zienswijzen kenbaar gemaakt.