Plannaam: Noorderes
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00097-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Hoofdstuk 5 Water

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijze(n)

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 
In dit hoofdstuk wordt de algemene informatie met betrekking tot het bestemmingsplan 'Noorderes' behandeld. Hierbij gaat het om de aanleiding van het bestemmingsplan, de bijhorende stukken, de ligging van het plangebied en de huidige planolgoische situatie. Afgesloten wordt met een leeswijzer.

1.1 Aanleiding

 

De locatie Noorderes in Almelo kan worden gekenmerkt als een restperceel van het in het eind van de vorige eeuw aangekochte terrein van J&I ten Cate. Een deel van het terrein bleef over na de afronding van het project Oosteres-Noord. De ontwikkeling van het plangebied is vanuit stedenbouwkundige visie gerelateerd aan een woningbouwontwikkeling aan de Ootmarsumsestraat. De samenhang komt naar voren in een gezamenlijk te realiseren auto-ontsluiting aan de achterzijde van de woningen. Aangezien de gronden aan de Ootmarsumsestraat zijn verworven en hiervoor reeds een woningbouwplan is ontwikkeld, zijn de gronden in het plangebied als bouwterrein in ontwikkeling gebracht. Om een kwalitatief goede en toekomstbestendige invulling te geven aan het braakliggende terrein in de noordelijke binnenstad van Almelo, wordt met voorliggend bestemmingsplan woningbouw mogelijk gemaakt. Het braakliggende terrein dat het plangebied behelst biedt ruimte voor maximaal zes (grondgebonden) woningen. De bestemmingsplanregels uit het voorliggende bestemmingsplan 'Noorderes' zullen de bouw van zes grondgebonden (patio)woningen, de auto-ontsluiting aan de achterzijde van de woningen en een groenvoorziening (met wadi) in het plangebied mogelijk maken.

1.2 Ligging van het plangebied

 

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' is gelegen in Almelo. Meer specifiek, is het plangebied gelegen aan de noordelijke kant van de binnenstad. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een nog verder te ontwikkelen weg. Aan de oostzijde bevindt zich de Noorderes. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Winkelsteeg. De westzijde van het plangebied wordt begrensd door de Ootmarsumsestraat. Via de Ootmarsumsestraat en de Oranjestraat wordt het plangebied verbonden met het stadscentrum van Almelo. Het plangebied grenst aan het centrum van Almelo.
[image][image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 1: Ligging plangebied Afbeelding 2: Begrenzing plangebied

1.3 Huidige planologische situatie

 

Tot de inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Noorderes' gelden binnen het plangebied de volgende bestemmingsplannen:

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 
Afbeelding 3: Huidige planologische situatie

Op grond van het bestemmingsplan 'Centrum Oost' hebben de gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' de enkelbestemming 'Gemengd - 3', de enkebestemming 'Verkeer' en het hele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog'.

Het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' is vastgesteld op 5 juni 2018. Het bestemmingsplan 'Parapluherziening wonen' is (gewijzigd) vastgesteld op 23 maart 2020. Het vaststellingsbesluit is op 21 april 2020 gepubliceerd. Het bestemmingsplan ‘Parapluherziening wonen’ en de bijbehorende stukken hebben van 22 april 2020 tot en met 2 juni 2020 ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan 'Parapluherziening wonen' is in werking getreden.

1.4 Wettelijk kader

 
In deze paragraaf wordt het wettelijk kader omtrent bestemmingsplannen nader uiteengezet.

 

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) bepaalt dat de gemeenteraad van de gemeente Almelo voor het hele grondgebied van de gemeente Almelo een of meerdere bestemmingsplannen vaststelt, waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven. Deze regels betreffen in elk geval regels omtrent het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken.

Verder bevat de Wro onder andere bepalingen omtrent de procedure van een bestemmingsplan. Hierin wordt bepaald dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) op de voorbereiding van een bestemmingsplan van toepassing is. Verder bevat de Wro financiële bepalingen, over planschade en kostenverhaal, alsook de regels over de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Besluit ruimtelijke ordening

Het besluit ruimtelijke ordening is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) onder de Wro. In het Bro is onder meer geregeld hoe een bestemmingsplan en andere ruimtelijke plannen eruit moeten zien, wat vastgelegd moet worden en wat meegenomen moet worden (zie de artikelen 3.1.2 tot en met 3.1.7 en de artikelen 3.2.1 tot en met 3.2.4 Bro).

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat ieder bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. De toelichting van het bestemmingsplan bevat onder andere een verantwoording van de in het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen, de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de gevolgen van de waterhuishouding, de uitkomsten van de verrichte onderzoeken, de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken en inzichten over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt onder aandere vermeld welke rol het Rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid een rol speelt. Verder worden de uitkomsten van de relevante onderzoeken benoemd. Ook wordt aangeven of de Wet milieubeheer van toepassing is en in dit kader een Milieu Effect Rapportage (MER) moet worden opgesteld, dan wel of sprake is van archelogische en cultuurhistorische waarden in het plangebied. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat ook een apart hoofdstuk over de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding.

Het bestemmingsplan bevat niet alleen juridisch bindende regels (de bestemming van de gronden en de daarop van toepassing zijnde bouw- en gebruiksregels), maar het is tevens een (ruimtelijk) beleidsdocument waarin de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen.

Digitalisering

Alle ruimtelijke visies, plannen, besluiten en verordeningen (behoudens uitzonderingen), in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, moeten voor iedereen elektronisch beschikbaar (digitaal) en raadpleegbaar zijn. Daarvoor is een landelijke voorziening in het leven geroepen. De landelijke voorziening is raadpleegbaar via: www.ruimtelijkeplannen.nl. Er wordt dan ook gewerkt via de landelijk vastgestelde regels in artikel 1.2.1 en artikel 1.2.2 van de Bro, nader uitgewerkt in de ministeriële regeling 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012'.

 
Kosten

In hoofdstuk 6 van de Wro is bepaald dat de kosten voor het maken van een bestemmingsplan verhaald kunnen worden op de aanvrager. Die kosten kunnen zowel via een (anterieure) overeenkomst of een exploitatieplan worden verhaald. Leges voor de bestemmingsplanprocedure worden verhaald via de gemeentelijke Legesverordening.

 

Planschade

Nieuwe planologische ontwikkelingen kunnen schade veroorzaken, doordat een nadelige(re) planologische situatie kan ontstaan. Dit kan niet alleen gelden voor de eigenaar van een locatie, maar ook voor eigenaren van omliggende percelen. Op grond van afdeling 6.1 van de Wro kan iemand, die als gevolg van een planologische ontwikkeling schade lijdt, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening behoort te blijven, aanspraak maken op een tegemoetkoming in de planschade.

 

 

1.5 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Noorderes" bestaat uit de volgende stukken:

  1. verbeelding;

  2. regels;

  3. toelichting;

  4. bijlagen bij de toelichting;

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het bestemmingsplan 'Noorderes' begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het bestemmingsplan. Hierin zijn de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

 

1.6 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan 'Noorderes', maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

 

In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de geldende bestemmingsplannen voor inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Noorderes'. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele structuur, stedenbouwkundige structuur en verkeersstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) het plangebied van het bestemmingsplan Noorderes al is opgesteld (hoofdstuk 3). In het vierde hoofdstuk wordt de milieusituatie (inclusief het aspect fysieke veiligheid) besproken. Het vijfde hoofdstuk bevat de waterparagraaf. In het zesde hoofdstuk worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan 'Noorderes' beschreven. In het zevende hoofdstuk staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en de verbeelding. In het achtste hoofdstuk staat de financiële verantwoording van het plan en het negende hoofdstuk geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 
In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven. Hierbij wordt ingegaan op de historische ontwikkeling van Almelo, de functionele structuur van het plangebied, de stedenbouwkundige opzet van het plangebied en de verkeersstructuur in het plangebied.

2.1 Historische ontwikkeling van Almelo

 

Almelo ontstond in de elfde eeuw na Chr. als nederzetting op een kruispunt van land- en waterwegen. Door deze ligging ontwikkelde Almelo zich in de loop der tijd tot een bloeiende textielstad met ondernemers van internationale allure. Landhuizen en villa's, zoals de Bellinckhof, herinneren nog aan de zeer welgestelde families die in Almelo woonden en nog steeds wonen. In de zeventiende en achttiende eeuw kwamen er steeds meer huisweverijen, maar met de komst van de stoommachine (1830) werd de productie volledig fabrieksmatig. Er werden kanalen gegraven en er kwam een spoorlijn om alle goederen te vervoeren. Van heinde en verre kwamen arbeiders naar Almelo en hierdoor groeide het inwonertal snel. Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden sterk toe. Dat leidde tot bedrijfssluitingen. Verder was er nauwelijks werk in andere sectoren, waardoor het werkloosheidspercentage omhoog schoot. Almelo werd gedwongen dat probleem op een eigen manier het hoofd te bieden. Een uitgebreide stadsvernieuwing zette de toon voor het herstel. De meeste textielfabrieken werden toentertijd gesloten. Sommige markante gebouwen zijn behouden als eerbetoon aan de rijke textielhistorie van Almelo, denk hierbij aan het Indiëterrein.

 

2.2 Functionele structuur

 

Het bestemmingsplan 'Noorderes' heeft betrekking op een braakliggend terrein ten noorden van de binnenstad van Almelo. Het plangebied ligt bij het gebied de Oosteres. Hier ontstond de eerste bebouwing halverwege de negentiende eeuw. Het betrof toen slechts langs een straatje gebouwde (kleine) arbeiderswoningen. De buurt was ontstaan tijdens de enorme groei van de textielindustrie, waarvoor veel arbeidskrachten gevraagd werden. Veel werknemers kwamen dan ook van buiten Almelo. In het derde kwart van de twintigste eeuw raakte de buurt snel in verval en ontstonden de eerste saneringsproblemen. Het Bureau Abma Hazewinkel presenteerde in 1980 een stedenbouwkundig plan voor de Oosteres, dat enkele jaren later in enigszins gewijzigde vorm resulteerde in de bouw van het eerste deel van de nieuwe woonwijk (het zuidelijke gedeelte), waarvoor de Ingenieurs en Architecten Associatie in Almelo het ontwerp voor de woningen leverde. Bij de ontwikkeling is destijds geprobeerd de relatie te behouden met de naastgelegen gronden van Huize Almelo. Mede op basis daarvan is gekozen voor grondgebonden woningen en geen hoofdbouw.

In het noordelijke deel tussen de Winkelsteeg en de Sluiskade Zuidzijde was voor een langere tijd een aantal grote bedrijven gevestigd. Door stopzetting of verhuizing van deze bedrijven kwamen de bedrijfspanden leeg te staan en ontstond de mogelijkheid om op deze locatie woningbouw te realiseren. Na afronding van het project Oosteres-Noord, bleef een deel van het terrein van braakliggend. Er waren verschillende onbebouwde plekken in de buurt, zoals aan de Ootmarsumsestraat. De gronden aan de Ootmarsumsestraat zijn nu verworven en hiervoor is reeds een woningbouwplan ontwikkeld. Hieropvolgend is het braakliggende terrein in het onderhavige plangebied als bouwterrein voor woningbouw in ontwikkeling gebracht.

2.3 Stedenbouwkundige opzet

 
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' beslaat braakliggend terrein bij de Noorderes. Dit is gelegen aan de noordzijde van de binnenstad van Almelo. De rij van zes woningen zorgt dat het bouwblok met de woningbouw aan de Ootmarsumsestraat gesloten wordt. Het bestemmingsplan 'Noorderes' maakt zes grondgebonden (patio)woningen mogelijk. Er is expliciet gekozen voor grondgebonden woningen. De gemeente Almelo heeft verder ingezet op (grondgebonden) woningen in een woningtypologie die nog niet in de buurt voorkomt. Er is gekozen voor een ander woningtype (patiowoningen) om meer differentiatie in de buurt te krijgen.
De voorgevels van de (patio)woningen staan alle zes in dezelfde rooilijn. Aansluitend op de voortuin wordt een stoep gerealiseerd. Aan de voorzijde van de (patio)woningen blijft een groenstrook gehandhaafd waarin een wadi wordt gerealiseerd.

 

De beoogde ontwikkeling van het plangebied staat vanuit stedenbouwkundige visie in relatie met de woningbouwontwikkling aan de Ootmarsumsestraat. Dit komt tot uiting in een gezamenlijke auto-ontsluiting aan de achterzijde van de (patio)woningen. Er wordt parkeergelegenheid gerealiseerd op eigen terrein, waarvoor een straat aan de achterzijde van de woningen wordt aangelegd. Deze straat is doodlopend. Via die straat kan worden geparkeerd op eigen terrein bij de (patio)woningen.

2.4 Verkeersstructuur

 

Ontsluitingsstructuur

Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 'Noorderes' wordt ontsloten door de Winkelsteeg (aan de zuidzijde) en de Noorderes (aan de oostzijde). Op enige afstand van het plangebied ligt aan de westkant de Ootmarsumsestraat.

 

De toekomstige (patio)woningen zijn georiënteerd op de Noorderes. Aan de achterzijde komt een ontsluitingsweg voor de te realiseren woningen. De ontsluiting van de zes (patio)woningen wordt gevormd door een nieuwe verbindingsweg. De nieuwe verbindingsweg sluit aan op de Winkelsteeg, tussen huisnummer 2 en huisnummer 50. De nieuwe verbindingsweg is onderdeel van een reeds bestaande 30 km/uur-zone, die voor dit gebied van kracht is. Deze ontsluitingsweg is vormgegeven als een reguliere 30 km-zijstraat, waarbij rechts voorrang heeft. De status van doodlopende straat (voor gemotoriseerd verkeer) wordt met bebording aangegeven. De ontsluitingsweg ligt in een bestaand parkeerverbod-zone. Het gaat om een eenvoudige ontsluitingsweg die niet toegankelijk is voor doorgaand (gemotoriseerd) verkeer. De ontsluitigsweg heeft voor autoverkeer alleen betekenis voor bewoners, leveranciers en calamiteitenverkeer.

 

Verkeersregime

De verkeersgeneratie als gevolg van voorliggend bestemmingsplan plan is dusdanig gering (30 tot 40 extra verkeersbewegingen van gemotiriseerd verkeer per dag) dat geen sprake zal zijn van capaciteitsproblemen op het aansluitende wegennet. Vanwege het besloten karakter zijn er geen troittoirs aanwezig (bij de ontsluitingsweg). Met oog op de benodigde manouvreerruimte voor het parkeren en de brandweereisen, is het profiel van de rijbaan vastgesteld op 5,50 meter. Ondanks het beperkte aantal verkeersbewegingen, is het van belang dat er voor bezoekend gemotiseerd verkeer een berscheiden keermogelijkheid is, zodat men niet genoodzaakt is om achteruit te rijden waardoor verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan.

 

Fiets

Vanuit de Noorderes zijn er voor de fietser meerdere mogelijkheden om vlot aan te sluiten op de stedelijke hoofdfietsstructuur (de “dragers” in het stedelijke fietsnetwerk). Deze woonstraat is zelf geen onderdeel van een fietsstructuur. Om die reden is aan het einde van de straat (primair voor de aanwonenden) een bescheiden fietsdoorsteek aanwezig. De doorsteek is zo gesitueerd dat deze straat geen aantrekkelijke sluiproute is voor doorgaande fietsers.

 

Openbaar vervoer

Op een afstand van ongeveer 250 meter (hemelsbreed) ligt een bushalte voor vijf stedelijke openbaarvervoerlijnen (hoek Sluiskade Zuidzijde/Hantermansstraat). Daarmee is dit gebied redelijk ontsloten voor het openbaar vervoer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het bestemmingsplan getoetst aan het relevante Rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid binnen de gemeente Almelo.

 

3.1 Rijksbeleid

 

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau staat in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR). De structuurvisie is sinds maart 2012 van kracht en vorm de kapstok voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en de doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). Decentralisatie is hier een kernbegrip. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij de burgers en bedrijven brengen. Provincies en gemeenten krijgen letterlijk de ruimte om maatwerk te leveren voor regionale vragen.

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (tot 2028), namelijk: concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig. Voor deze drie doelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen zijn:

 

 
Er zijn dertien nationale (gelijkwaardige) belangen opgesteld. Dit zijn concrete belangen waarvoor het Rijk verantwoordelijk is en waarop het Rijk resultaten wil boeken.

De basis van de juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt onder andere in het Besluit algemene regels ruimtelijk ordening (hierna: Barro). Het Barro is in werking sinds 2011 en bevat regels over onderwerpen die van rijksbelang zijn, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening en de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Per onderwerp bevat het Barro regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

De basis van de juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt ook in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Het Bro bevat regels met betrekking tot bestemmingsplannen. Zo is in artikel 3.1.6 lid 2 Bro voorgeschreven dat, indien een bestemmingsplan een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte van die ontwikkeling wordt opgenomen en (als het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied) een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De verantwoording vindt plaats volgens de systematiek van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

 
In de jurisprudentie is bepaald dat geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' bij de bouw van elf woningen in een dorpskern (zie ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van zes (patio)woningen. Gelet op het aantal woningen dat het plan mogelijk maakt, voorziet het niet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro. Het bestemmingsplan 'Noorderes' maakt dan ook geen 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan 'Centrum Oost', waardoor toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

 

 

3.1.2 Vergunningvrije regels

Niet voor alle bouwwerken is een omgevingsvergunning vereist. In specifieke gevallen kan op grond van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zonder omgevingsvergunning worden gebouwd en/of worden gebruikt. De voorwaarden om zonder omgevingsvergunning te kunnen bouwen en/of te kunnen gebruiken zijn opgenomen in artikel 2 en artikel 3 van Bijlage II van het Bor.

Voorbeelden van vergunningvrije bouwwerken zijn: gewoon onderhoud van een bouwwerk, een bijbehorend bouwwerk, een dakkapel, een dakraam, zonnepanelen, zonwering, een erf- of perceelafscheiding of gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg. Om als vergunningvrij gekwalificeerd te kunnen worden moet het bouwwerk wel aan bepaalde voorwaarden uit voornoemde wetsartikelen voldoen. Bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Noorderes' is dan ook rekening gehouden met de mogelijkheden om omgevingsvergunningvrij te kunnen bouwen en te kunnen gebruiken.

 

3.1.3 Relatie met het bestemmingsplan 'Noorderes'

Het bestemmingsplan 'Noorderes' maakt zes (grondgebonden) patiowoningen mogelijk. Dit valt niet onder één van de in het beleid en regels van het Rijk genoemde nationale belangen, zoals defensie, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening of de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet. Nu geen sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' hoeft er ook geen Laddertoets uitgevoerd te worden. Voor wat betreft de vergunningvrije regels is hiermee rekening gehouden bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Noorderes. Het Rijksbeleid belemmert de beoogde ontwikkeling niet.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld. Op 12 april 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel de Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken Kleur' en bijbehorende Omgevingsverordening Overijssel 2017 vastgesteld.

De provinciale Omgevingsvisie en de provinciale Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 van de provinciale Omgevingsvisie en de provinciale Omgevingsverordening op 13 november 2019 (gewijzigd) vastgesteld. Deze actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden.

 

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Dit is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Hiermee heeft de provincie voor ogen een vitale samenleving tot ontplooiing te laten komen in een mooi landschap.

De provinciale Omgevingsvisie is het (centrale) beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie Overijssel zijn:

 

 

 

3.2.1.1 Rode draden en beleidsambities

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. In de volgende paragrafen worden de begrippen ‘duurzaamheid’, ‘ruimtelijke kwaliteit’ en ‘sociale kwaliteit’ gedefinieerd en wordt per rode draad de bijbehorende kwaliteitsambities benoemd.

 

3.2.1.1.1 Duurzaamheid

Binnen de provinciale Omgevingsvisie wordt 'duurzaamheid' als volgt gedefinieerd: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien.”

Er zijn vier ambities die de koers bepalen van de sturing op duurzaameid. De ambities hebben hun vertrekpunt in een aantal grote maatschappelijke opgaven. Het gaat om de volgende ambities:

 

3.2.1.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

Binnen de provinciale Omgevingsvisie wordt 'ruimtelijke kwaliteit' als volgt gedefinieerd: "datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Dit gaat vooral over ‘goed’: functioneel, mooi en toekomstbestendig. Deze benadering van ruimtelijke kwaliteit is in overeenstemming met de gangbare definitie. Deze is een optelsom van de gebruikswaarde (functionaliteit, bereikbaarheid, toegankelijkheid, nut en noodzaak van een initiatief dat ontwikkeld wordt), de belevingswaarde (beeldkwaliteit, het ‘mooie’, de identiteit van een gebied, het gevoel van (toekomstige) gebruikers en bewoners) en de toekomstwaarde (het vermogen om ruimtelijke gevolgen van veranderende omstandigheden op te vangen (flexibiliteit, beheerbaarheid)).

Er zijn zeven kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van sturing op ruitelijke kwaliteit. Deze kwaliteitsambities hebben hun vertrekpunt in de bestaande kwaliteiten van Overijssel. Het gaat om de volgende kwaliteitsambities:

 

3.2.1.1.3 Sociale kwaliteit

De rode draad 'sociale kwaliteit' gaat over het welzijn of ‘goed voelen’ van de mens. Daarbij spelen zaken als gezondheid en vitaliteit een belangrijke rol, maar ook arbeidsparticipatie (mede in relatie tot onderwijs), sociale uitsluiting en armoede. De provinciale Omgevingsvisie beperkt zich tot het welzijn van de mens in relatie tot de fysieke leefomgeving.

Er zijn drie kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van de sturing op 'sociale kwaliteit'. Het gaat om de volgende kwaliteitsambities:

3.2.1.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

 
Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen of natuurontwikkeling, kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden. De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden, zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan. Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

[image] 

Afbeelding 4: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

3.2.1.3 Generieke beleidskeuzes

In de provinciale Omgevingsvisie is voor heel Overijssel een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema’s en locaties. Dit zijn:

 
Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Dit geeft een nadere invulling aan stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) moeten doorlopen. Deze Ladder voor duurzame verstedelijking stelt immers ook eisen aan het onderbouwen van de (regionale) behoefte en de regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking geeft een nadere invulling aan de vraag hoe de behoefte moet worden bepaald, zowel in de stedelijke als in de groene omgeving, en op welke wijze de regionale afstemming vorm gegeven moet worden.

 

3.2.1.4 Ontwikkelingsperspectieven

In de provinciale Omgevingsvisie worden zes ontwikkelingsperspectieven onderscheiden: drie voor de Groene Omgeving en drie voor de Stedelijke Omgeving. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

 
Voor de Stedelijke Omgeving worden drie ontwikkelingsperspectieven onderscheiden, ieder met een eigen accent. Het gaat om de volgende ontwikkelingsperspectieven:

3.2.1.5 Gebiedskenmerken

Nieuwe ruimtelijke opgaven wil de provincie Overijssel verbinden met bestaande gebiedskenmerken. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan.

De gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier verschillende lagen:

 
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' valt binnen de stedelijke laag en de natuurlijke laag. Het heeft de gebiedskenmerken:

 

3.2.1.6 Thematisch beleid Woonomgeving

Volgens de provinciale Omgevingsvisie moeten inwoners van Overijssel naar wens, veilig, schoon, gezond en goed bereikbaar kunnen wonen. Woningen moeten niet alleen comfortabel zijn, maar ook duurzaam en geschikt om in te spelen op veranderende woonwensen. Een aantrekkelijke woon- en leefomgeving is niet alleen belangrijk voor de huidige bewoners. Het speelt ook een rol voor wie zich in de provincie Overijssel wil vestigen. Voor het functioneren van de woonomgeving is de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van voorzieningen wezenlijk. Veilig, schoon en gezond wonen betekent dat de woningen beschermd moeten zijn tegen overstromingen, wateroverlast, hittestress, geluidshinder en de uitstoot van gevaarlijke stoffen.

 

Met ‘woonmilieu’ wordt niet alleen de woning zelf bedoeld, maar ook de omgeving waar de woning staat en waarin zich het dagelijkse leven van wonen, werken en recreëren van de bewoners afspeelt. De ambitie is een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitief).

3.2.1.7 Relatie met het bestemmingsplan 'Noorderes'

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' is gelegen in bestaand woongebied. Het gebied kenmerkt zich als stedelijk woonmilieu. Er is sprake van inbreiding nu het braakliggend terrein wordt bebouwd. Een deel van de beoogde bebouwing is gelegen in het gebied 'Bebouwingsschil 1900 - 1955 - Gebiedskenmerken Stedelijke laag (Hoe)'. Als sprake is van herstructurering, inbreiding en/of de toevoeging van bebouwing, dan ziet de provinciale sturing er op dat de ontwikkeling bijdraagt aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

De zes (patio)woningen hebben een eigen karakter (inherent aan het woningtype) en voegen zich naar de omliggende bebouwing. In algemene zin is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus. Door het braakliggende terrein in te vullen met woningbouw in de vorm van zes (patio)woningen wordt zuinig en zorgvuldig omgegaan met de beschikbare ruimte in de stad. De onbebouwde ruimte wordt bebouwd. Met het voorliggende bestemmingsplan 'Noorderes' wordt de bouw van zes (grondgebonden) patiowoningen mogelijk gemaakt om aan het braakliggende terrein een (ruimtelijk) kwalitatief goede en toekomstbestendige invulling te geven. Door deze invulling krijgt het stedelijke woonmilieu aan de noordzijde van de binnenstad van Almelo een impuls.

De realisatie van zes (grondgebonden) patiowoningen brengt differentiatie in het reeds bestaande woningaanbod met zich. Het woningaanbod wordt aangevuld met een ander woningtype, maar het past naar maat en schaal bij de omliggende bebouwing. Bij de realisatie van de zes (grondgebonden) patiowoningen staat duurzaamheid hoog in het vaandel. De zes (grondgebonden) patiowoningen krijgen een energieneutraal label. Hiervoor worden voldoende zonnepanelen geplaatst. Ten behoeve van de waterberging wordt in het plangebied ook een wadi gerealiseerd in de groenstrook. Het infiltratiesysteem zorgt dat het regenwater in de grond kan wegzakken. Verder sluit de beoogde ontwikkeling aan op de reeds bestaande infrastructuur.

In de provinciale Omgevingsvisie zijn verder geen generieke beleidskeuzes genoemd die het gebruik van de gronden voor woningbouw in de vorm van zes (patio)woningen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' belemmeren. Verder zijn er ook geen ontwikkelingsperspectieven of gebiedskenmerken die beoogde ontwikkeling belemmeren.

 

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De juridische vertaling van de provinciale Omgevingsvisie is opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening. Het gaat om de onderwerpen uit de provinciale Omgevingsvisie die de provincie Overijssel zo belangrijk vindt dat deze dwingend worden opgelegd, dan wel dwingend moeten worden opgelegd. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 van de provinciale Omgevingsverordening op 13 november 2019 (gewijzigd) vastgesteld.

In de kern stuurt de provinciale Omgevingsverordening op het principe 'Inbreiding gaat voor uitbreiding'. Dit verhoudt zich ook met duurzaam ruimtegebruik. Door middel van de laddertoets is de verplichting om in eerste instantie de mogelijkheden te benutten van gebieden die al een stedelijke functie kennen. Pas hierna mag een claim worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Eveneens ziet de Omgevingsverordening toe op het terugdringen van het planologische aanbod van (de nieuwbouw van) kantoren, alsmede het aanbod van bedrijventerreinen.

 

3.2.2.1 Toetsing

Met de mogelijkheden die voorliggend bestemmingsplan biedt, wordt gebruik gemaakt van bestaand stedelijk gebied. Aangezien het bestemmingsplan 'Noorderes' braakliggend terrein op de beoogde locatie invult met woningbouw in de vorm van zes (patio)woningen, wordt zuinig en zorgvuldig omgegaan met de beschikbare ruimte in de stad. Het huidige bestemmingsplan maakt bebouwing al mogelijk. Met het bestemmingsplan 'Noorderes' worden de mogelijkheden van een gebied dat al een stedelijke functie kent benut. Er wordt geen claim gelegd op een locatie met een groene functie. De ontwikkeling is verder niet van invloed op het planologische aanbod van (de nieuwbouw van) kantoren of bedrijventerreinen. Het bestemmingsplan 'Noorderes' wordt niet belemmerd door de provinciale Omgevingsverordening.

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante gemeentelijke beleid behandeld.

 

3.3.1 Masterplan Almelo

Op 11 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Almelo het Masterplan Almelo vastgesteld. Het Masterplan Almelo is geen ruimtelijk plan conform de Wet ruimtelijke ordening. Het Masterplan Almelo is een strategisch beleidsdocument dat richting geeft aan de stedelijke ontwikkeling van Almelo voor de lange termijn (2030). De doelen van het Masterplan Almelo zijn een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling van Almelo, een sterkere positie van Almelo in de regio en grotere aantrekkingskracht van Almelo op de doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. In het Masterplan Almelo zijn de stedelijke ambities uit het structuurplan voornamelijk kwalitatief herijkt. Het Masterplan Almelo bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. Het Masterplan Almelo gaat met name in op ontwikkelingsgebieden. De beoogde locatie van het plangebied is bestaand met weinig toekomstige ontwikkelingen. Hiervoor is dan ook geen specifiek beleid opgenomen.

 

3.3.2 Omgevingsvisie

De (gemeentelijke) omgevingsvisie is een instrument onder de Omgevingswet. De Omgevingswet zal (naar verwachting) op 1 januari 2022 in werking treden. Het betreft een stelselherziening van het omgevingsrecht. Met de omgevingsvisie wordt de koers voor de gemeente Almelo voor een langere termijn uitgezet. De (gemeentelijke) omgevingsvisie is vergelijkbaar met de (huidige) structuurvisie, waarin het beleid voor de langere termijn is opgenomen. Het kent daardoor een bepaald abstractiniveau, maar bevat wel concrete (beleids)ambities voor verschillende gebieden.

Op 29 september 2020 heeft de gemeenteraad van de gemeente Almelo de Omgevingsvisie ‘Mijn Almelo, Onze Omgeving’ (hierna: de omgevingsvisie) vastgesteld. De omgevingsvisie is een integrale langetermijnvisie tot 2040 en richt zich op de hele breedte van de fysieke leefomgeving. Centraal in de omgevingsvisie staat hoe de Almelose omgeving de komende jaren zal worden ontwikkeld. Dit is de omgeving waarin wordt gewoond, gewerkt en waar vrije tijd wordt doorgebracht. De omgevingsvisie is een toetsingskader voor nader uit te werken planologische besluiten, zoals omgevingsvergunningen en omgevingsplannen. De omgevingsvisie is op 2 oktober 2020 gepubliceerd en is vanaf 3 oktober 2020 in werking getreden.


Voor de omgevingsvisie is Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken en dorpen en de binnenstad. Het plangebied valt binnen het gebied van de wijken en de dorpen. De ambitie is om wijken te creëren met gemengde woonmilieus, waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. De bestaande woningvoorraad heeft relatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment.

Almelo heeft als geheel een zeer bescheiden bevolkingsgroei, die tijdens de looptijd van de Omgevingsvisie waarschijnlijk zelfs zal veranderen in krimp. Daarom is het zaak de bestaande woningvoorraad zo slim mogelijk te benutten en daarmee aan te sluiten op de ontwikkeling van de bevolking. Dit wordt meer in balans gebracht door bij herstructurering op woningen voor het middensegment in te zetten. In de Omgevingsvisie wordt voor de wijken en dorpen ingezet op het aanbrengen van de benodigde verscheidenheid door het herstructureren van panden en een (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelen ín bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding).

Verder dient er ruimte te zijn voor iedereen en zal voor alle noodzakelijke voorzieningen een plek zijn in de wijk. Verduurzaming speelt ook een belangrijke rol. Het doel is via klimaatbestendig naar emissieloos. Meer groen en minder stenen. Door vervanging van stenen met groen kan een oase van waterafvoer, waterberging en schaduwrijke verkoeling ontstaan. Door het inzaaien en aanplanten van groen kan de biodiversiteit worden vergroot. Dit is dan ook het streven.

 

In de openbare ruimte gaat de gemeente Almelo op dezelfde manier te werk. Verharding wordt verwijderd en waar nodig worden gebouwen opgeofferd. Er komt meer water en groen dat beschermt tegen hitte en zon, bijdraagt aan waterberging en de kwaliteit van de leefomgeving verbetert. Functioneel groen en blauw dus, niet alleen voor de sier.

3.3.3 Woonvisie

De 'Woonvisie Almelo 2020-2030' geeft aan dat Almelo een gemeente wil zijn waar iedereen zich thuis voelt, nu en in de toekomst. Het is de ambitie om iedere inwoner de basisvoorwaarden te bieden voor dat thuisgevoel. Wonen wordt daarom in de Woonvisie in een breed perspectief geplaatst. Het gaat niet alleen om voldoende woningen maar ook om de betaalbaarheid, de kwaliteit en duurzaamheid.

In de visie op wonen draait om de mensen in de stad. Een stad is geen stapeling stenen maar een plek waar mensen zich thuis voelen. In Almelo telt nog de menselijke maat. Almelo is een dorpse Stad. Iedereen lijkt elkaar te kennen. Toch is het een stad met 73.000 inwoners. Met alle grootstedelijke problematiek die daarbij hoort.

 

De 'Woonvisie Almelo 2020-2030' biedt oplossingen voor die problematiek en verwoordt hoe we het goede van wonen in Almelo, de menselijke maat, kunnen behouden en versterken en geeft antwoorden op de grote vragen over wonen in de toekomst:

 

De vragen worden beantwoord door ambities uit te spreken waar Almelo op inzet. Het bestemmingsplan Noorderes draagt bij aan de volgende ambities:

 

Het bestemmingsplan Noorders draagt daarmee bij aan het woonbeleid dat de gemeente voor ogen heeft.

 

3.3.4 Welstand

In het bestemmingsplan 'Noorderes' worden de functies, het gebruik van de gronden en de maatvoering van de bebouwing binnen het plangebied geregeld. De architectuur en de uiterlijke verschijningsvorm van bouwwerken worden gewaarborgd via het gemeentelijke welstandsbeleid. Bij de welstandstoets worden de verhoudingen, de maat en de schaal van het bouwwerk beoordeeld, maar ook materiaal- en kleurgebruik en in hoeverre het gebouw (of de verbouwing) in de omgeving past. De aansluiting op de openbare ruimte wordt vaak ook meegenomen in de toets. Met de welstandstoets wordt de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving gewaarborgd. In de welstandsnota zijn daarom welstandseisen opgenomen waaraan een bouwplan moet voldoen.

In 2004 heeft Almelo de eerste welstandsnota opgesteld. Het welstandsbeleid gold in beginsel voor het hele grondgebied van de gemeente Almelo. Op 11 juni 2013 heeft de gemeenteraad echter gebieden aangewezen die zijn vrijgesteld van de welstandsplicht. In de jaren daarna is door een ambtelijke werkgroep gewerkt aan een nieuwe welstandsnota: de Welstandsnota 2017. Met de vaststelling van de Welstandsnota 2017 is de welstandsnota uit 2004 komen te vervallen.

In de welstandsnota zijn beleidsregels vastgelegd met daarin welstandskaders en -criteria die worden toegepast bij de welstandsbeoordeling van (bouw)plannen. De binnenstad, grotere invalswegen, het buitengebied, de monumenten en het beschermd stadsgezicht hebben de welstandsplicht behouden.

 
Het plangebied is gelegen in de binnenstad van Almelo en valt hiermee in welstandsplichtig gebied.
Het valt binnen de gebiedstypologie 'Open gebied in stad of dorp'. Deze typologie ziet voornamelijk op terreinen die hoofdzakelijk onbebouwd zijn, zoals (sport)parken, begraafplaatsen en volkstuinen, waarbij het groene of waterrijke karakter overheersen. De (sport)parken en begraafplaatsen vertolken een hoge kwaliteit aan landschapsontwerp/parkarchitectuur. Bouwwerken worden afgestemd op de tuinarchitectuur van het gebied. Sportparken zijn functioneel ingericht en nieuwbouw moet de uitstraling van de sportcomplexen versterken. Naarmate het karakter van de 'open gebieden' meer openbaar is, wordt de visuele kwaliteit van de bouwwerken belangrijker. Voor deze gebiedstypologie is het lastig om de stedenbouwkundige en architectonische kenmerken te omschrijven, dus voor het welstandstoezicht wordt gebruik gemaakt van de algemene welstandscriteria.

3.3.5 Parkeren

In Almelo geldt het parkeerbeleidsplan 'Parkeren Optimaliseren 2013 - 2018'. Een nadere uitwerking van het geldende parkeerbeleid binnen de gemeente Almelo is neergelegd in de 'Beleidsregel parkeernormen Almelo' (hierna: het parkeerbeleid). Deze beleidsregel is vastgesteld op 11 december 2018 en in werking getreden op 1 januari 2019. In het parkeerbeleid wordt verwezen naar de kencijfers van het CROW. Voor toepassing van de parkeernormen bij voorliggend bestemmingsplan Noorderes is uitgegaan van stedelijkheidsgraad 3. Dit staat voor ‘matig stedelijk gebied’. Verder wordt voor de toepassing van het beleid uitgegaan van de categorie ‘schil-centrum’. De parkeernorm is daarnaast bepaald op basis van de categorisering 'twee-onder-een-kap'. Gekozen is om aansluiting te zoeken bij het woningtype 'twee-onder-een-kap', omdat de CROW-systematiek geen 'patiowoningen' kent en het geen vrijstaande woningen zijn, nu de patiowoningen geschakeld zijn middels garages.

Voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' gelden de maximale parkeernormen. De parkeernorm is voor het plangebied vastgesteld op 2,2 parkeerplaatsen per (patio)woning. In totaal dienen afgerond (6*2,2=13,2) 14 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Om deze parkeernorm te faciliteren worden bij elke (patio)woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Dit zijn nadrukkelijk geen bebouwde parkeerplaatsen, omdat dergelijke parkeerplaatsen in de praktijk vaak voor andere doeleinden worden gebruikt. Door deze kavelindeling worden 12 parkeerplaatsen gerealiseerd in het plangebied.

Bij de toets aan het parkeerbeleid is echter sprake van een parkeertekort bij elke woning van 0,2 parkeerplaats per woning. Dit komt neer op een (totaal) parkeertekort van afgerond (6*0.2=1,2) twee parkeerplaatsen. Het is echter niet wenselijk om meer dan twee parkeerplaatsen te realiseren (op eigen terrein) bij de (patio)woningen. In de geldende parkeernorm wordt ook rekening gehouden met 0,3 parkeerplaats per woning voor bezoekers-parkeren. Aangezien de openbare parkeergelegenheid in de directe (woon)omgeving ruim is (in de vorm van betaald parkeren of als blauwe-zone), is gekozen om het bezoekersaandeel van de parkeernorm (6*0,3=1,8) van twee parkeerplaatsen in de openbare ruimte op te lossen. Dit is dan ook mogelijk en leidt niet tot een onevenredige aantasting van de parkeersituatie in de openbare ruimte.

Uit de jurisprudentie volgt onder meer dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingplan moet worden beoordeeld of zich reeds een parkeertekort voordoet en in hoeverre door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden (zie ABRvS 9 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1426). Voor zover bekend doet zich nu geen parkeerterkort voor op deze locatie. De door voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkeling van zes (patio)woningen heeft dan ook voor wat betreft het parkeeraspect een minimale invloed op de directe (woon)omgeving. Ook volgt uit de jurisprudentie dat bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen uit moet worden gegaan van een representatieve invulling van hetgeen ingevolge het bestemmingsplan planologisch maximaal mogelijk is. Hiervan wordt uitgegaan, nu maximaal zes grondgebonden (patio)woningen gerealiseerd kunnen worden op grond van het bestemmingsplan.

3.3.6 Relatie met het bestemmingsplan 'Noorderes'

In het Masterplan Almelo zijn geen ontwikkelingsdoelstellingen of beleidsregels geformuleerd, dan wel wijzigingen of ontwikkelingen opgenomen die gelden voor het bestemmingsplan 'Noorderes'.

 

Met oog op de Almelose Omgevingsvisie wordt door de realisatie van de zes (patio)woningen op een kwalitatief goede en toekomstbestendige wijze invulling gegeven aan het braakliggende terrein in het noordelijke deel van de binnenstad van Almelo. De ambitie is om wijken te creëren met gemengde woonmilieus, waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. Het bestaande woningaanbod wordt meer in balans gebracht door op woningen voor het middensegment in te zetten. Verder wordt met dit bestemmingsplan een (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelt ín een reeds bestaande wijk.

 

Ook ontstaat er met de komst van zes (klimaatbestendige) patiowoningen differentiatie in het woningaanbod voor het stedelijk woonmilieu. De patiowoningen bestaan slechts uit één bouwlaag, waadoor zij een levensbestendig karakter hebben. Door het levensloopbestendige karakter dragen de zes patiowoningen ook bij aan de duurzame woningvoorraad in Almelo, waar mensen langdurig en goed zelfstandig kunnen blijven wonen. Dit is in overeenstemming met de 'Woonvisie Almelo 2020'.

 

Bij het ontwerp en de realisatie van de zes (patio)woningen wordt verder waarde gehecht aan duurzaamheid en klimaatbestendigheid. Dit is in overeenstemming met de Almelose Omgevingsvisie. De zes (patio)woningen worden voorzien van voldoende zonnepanelen om het energieneutraal label te verkrijgen. Verder hoort bij de (patio)woningen een voor- en achtertuin (groen) en het geheel wordt ruimtelijk goed ingepast met hagen als beplantingselementen. Ook wordt een groenstrook gerealiseerd in de openbare ruimte. De gemeente realiseert functioneel groen in de openbare ruimte. Voor wat betreft de waterberging en -afvoer wordt een wadi aangelegd in deze groenstrook. Er wordt dan ook rekening gehouden met duurzaamheid, klimaatbestendigheid, waterafvoer en -berging en het aanleggen van meer groen in plaats van verharding.

Voorts wordt het bouwplan voor de beoogde (patio)woningen in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning nog voorgelegd aan de stadsbouwmeester. De stadsbouwmeester beoordeelt de architectuur en de uiterlijke verschijningsvorm van het bouwplan aan de hand van de welstandscriteria die gelden voor de (nog te bouwen) bouwwerken in het plangebied.

De aanleg van twee parkeerplaatsen (op eigen terrein) per woning is in dit geval voldoende om aan de vereiste parkeerbehoefte te voldoen. Bezoekers kunnen de openbare parkeervoorzieningen in de buurt gebruiken (betaald parkeren of blauwe-zone) of zij kunnen gebruik maken van één van de twee parkeerplekken op eigen terrein.

Het gemeentelijke beleid bevat geen belemmeringen voor het bestemmingsplan 'Noorderes'. Er zijn geen (gemeentelijke) beleidskeuzes die het gebruik van de gronden voor woningbouw in de vorm van zes (patio)woningen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' belemmeren. Verder zijn er ook geen ontwikkelingsperspectieven die de woningbouwontwikkeling op deze locatie belemmeren.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 
In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het bestemmingsplan voor wat betreft de milieu-aspecten getoetst aan de hiervoor geldende wet- en regelgeving.

 

 

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

 

Om een goede leefomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten in relatie tot de omgeving beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving.

 

De hoofdlijn van voorliggend bestemmingsplan is het mogelijk maken van woningbouw in de vorm van zes (patio)woningen met een ontsluitingsweg aan de achterzijde van de woningen. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' is gelegen in een woongebied aan de noordzijde van de Almelose binnenstad. In het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' worden geen maatschappelijke activiteiten of dienstverlening mogelijk gemaakt, alleen (lichte) bedrijfsactiviteiten aan huis. Dergelijke maatschappelijke en/of dienstverlenende activiteiten zijn wel in de directe omgeving aanwezig.

 

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Verder is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

 

4.1.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De

publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 
Tabel 1: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering

 

4.1.3 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving

De aanwezige bedrijfsactiviteiten in en rond het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' zijn geïnventariseerd. De Almelose bedrijvenlijst geeft aan welke bedrijven in bedrijf zijn en zich hebben gemeld of een vergunning hebben gekregen op basis van de Wet milieubeheer. Zowel een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer als een vergunning geven rechten aan een bedrijf.

In en om het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een negatieve invloed hebben op woningen of woonwijken. Kleinschalige activiteiten, zoals detailhandel en kantoor of bedrijven aan huis, leveren geen problemen op en zijn dan ook buiten beschouwing gelaten.

 

 

4.2 Fysieke veiligheid

 

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen:

 

In of nabij het plangebied liggen geen risicobronnen.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

4.2.2 Bereikbaarheid

 

4.2.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking 'Bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019' (hierna: de handreiking). Dit is een publicatie voor de veiligheidsregio’s omtrent bluswater en bereikbaarheid. De handreiking biedt relevante informatie, praktische handvatten en uitgangspunten op basis waarvan elke veiligheidsregio bluswater- en bereikbaarheidsbeleid kan opstellen en vaststellen.

 

Bij deze toets wordt onder andere beoordeeld of:

 

Een beschrijving van de bereikbaarheid in het plangebied staat in 4.2.2.2 beschreven.

 

4.2.2.2 Situatiebeschrijving bereikbaarheid

 
Voor het plangebied geldt dat moet worden voldaan aan de handreiking 'Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019'. De wegen voldoen in beginsel aan de specifieke afmetingen, het plangebied is bereikbaar en brandweervoertuigen kunnen het plangebied onbelemmerd bereiken.

 

4.2.3 Opkomsttijd

 

4.2.3.1 Opkomsttijd algemeen

De snelheid van het brandweeroptreden is een belangrijk element in de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

 
In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Uit de Memorie van toelichting bij het BVR volgt dat bij vergunningverlening voor bouwwerken ervan uit wordt gegaan dat de brandweer binnen 30 minuten na aanvang van de brand ter plaatse is om de brandbestrijding ter hand te nemen. Bij 15 minuten ontdekkingstijd en zeven minuten voorbereidingstijd ter plaatse (werktijd voorafgaand aan de inzet) blijven er 8 minuten over voor de opkomsttijd. De opkomsttijden staan in onderstaande tabel beschreven:

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Daarnaast is het ‘Dekkingsplan Brandweer Twente’, dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld. Een beschrijving van de opkomsttijd in het plangebied staat in 4.2.3.2 beschreven.

 

4.2.3.2 Situatiebeschrijving opkomsttijd

 
De brandweer is (in theorie) binnen de gestelde norm ter plaatse.

 

4.2.4 Bluswatervoorziening

 

4.2.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

Een beschrijving van de bluswatervoorziening in het plangebied staat in 4.2.4.2 beschreven.

 

4.2.4.2 Situatieschets bluswatervoorziening

 
Voor het plangebied geldt dat moet worden voldaan aan de handreiking 'Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid 2019'.

Voor grondgebonden woningen, zoals de beoogde (patio)woningen, geldt dat de tankautospuit binnen 40 meter van de woning moet kunnen opstellen en dat er binnen 100 meter een primaire bluswatervoorziening (brandkraan) ligt die minimaal 30 m3 per uur levert. Dit is mogelijk, mits de capaciteit van de brandkranen in theorie ook toereikend is. Ook zijn er andere bluswaterbronnen in de directe omgeving aanwezig. Binnen 320 meter van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt open water (Sluiskade Zuidzijde).

4.2.5 Zelfredzaamheid

 

4.2.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

 

Een beschrijving van de zelfredzaamheid staat in 4.2.5.2 beschreven.

 

4.2.5.2 Zelfredzaamheid specifiek

Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 'Noorderes' zijn geen risicobronnen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

 

4.2.6 Waarschuwen van de bevolking

 

4.2.6.1 Sirenedekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

 

Een beschrijving van de sirenedekking in het plangebied staat in 4.2.6.2 beschreven.

 

4.2.6.2 Sirenedekking plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' ligt binnen het dekkingsgebied van een sirene, waardoor mensen in geval van een incident gewaarschuwd kunnen worden.

 

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. In maart 2014 is het externe veiligheidsbeleid 2015 - 2018 door de gemeente Almelo vastgesteld. Dit beleid is op 19 november 2019 verlengd tot en met 2021. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

4.3.2 Toetsingskader

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid maakt onderscheid tussen risicovolle infirchtingen en risicovolle transportroutes. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en de handreiking verantwoording groepsrisico maken onderdeel uit van het toetsingskader. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen” (RRGS), worden meegenomen ter beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van risicovolle inrichtingen voor zover in of nabij het plangebied aanwezig.

 

 

 

Risicovol transport

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in

werking getreden. Het Bevt maakt onderdeel uit van het wettelijke toetsingskader en de concrete uitwerking hiervan volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” (RNGS), het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

 
Plaatsgebonden en groepsrisico

Voor zowel de bedrijvigheid als het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

4.3.3 Risicobronnen in en om het plangebied

Vaststaat dat er geen risicobronnen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' liggen. Het bestemmingsplan 'Noorderes' maakt de bouw van zes (patio)woningen mogelijk. Verder wordt een ontsluitingsweg ten behoeve van de woningbouw planologisch mogelijk gemaakt en komt er een groenstrook (met wadi) aan de voorzijde van de beoogde woningen.

Er kunnen echter wel risicobronnen buiten het plangebied liggen die van invloed zijn op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. Onderscheid wordt gemaakt tussen risicovolle inrichtingen en risicovol transport.

 

Inrichtingen

Het Bevi verplicht in de ruimtelijke ordening veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle inrichtingen. De risicovolle inrichtingen zijn genoemd in het Bevi en Revi. Het draait om bedrijven waar zeer grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden opgeslagen en/of worden bewerkt. De afstand tussen de gevoelige objecten en de risicovolle bedrijven moet voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico. Voor wat betreft het groepsrisico, wordt een oriëntatiewaarde meegegeven en geldt een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag.

 

Transport

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. De Wvgs is in de afgelopen tijd aangepast aan het Basisnet. Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) ontstaan. Dit besluit is gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet milieubeheer (Wm) en regelt ruimtelijke ordening in relatie tot de (risicovolle) transportroutes.

 

Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 5: Uitsnede Risicokaart

 

4.3.4 Conclusie

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Vaststaat dat in het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Overeenkomstig de professionele risicokaart, waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied ook geen risicovolle inrichtingen te vinden. Ook vindt er in de directe omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg, het water of door buisleidingen. Gelet hierop, kan geconcludeerd worden dat er in de directe omgeving van het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' geen risicobronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

 

4.4 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Ook bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Noorderes' is rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

4.4.1 Toetsingskader

 
Wet milieubeheer

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel van de wet bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de ruimtelijke ordeningspraktijk zijn vooral de grenswaarden langs wegen voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

 

 [image]

Tabel 2: Grenswaarden stikstofdioxide en fijn stof

Op grond van artikel 5.16 Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen, als de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in

betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

 

Besluit niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

4.4.2 Conclusie

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van zes (patio)woningen. Voorliggend bestemmingsplan waarmee deze ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt draagt daarom in niet betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

 

Ook uit onze NSL-monitoringstool 2019 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort, blijkt dat de gemeten waarden in de directe omgeving van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Er is dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Geluid

 
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt in het ruimtelijk spoor bescherming tegen wegverkeerslawaai aan geluidsgevoelige bestemmingen Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan 'Noorderes' ligt binnen de (wettelijke) geluidzones van verschillende wegen.

4.5.1 Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden (wegverkeerslawaai). De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging (binnen of buiten stedelijk gebied). De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

 

4.5.1.1 Toetsingskader

 

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg, geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is het verlenen van een hogere (grens)waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan.

 

Op grond van artikel 110g Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden.

 

 

4.5.1.2 Conclusie[image]

De nieuw te realiseren (patio)woningen worden gerealiseerd op een (braakliggend) binnenterrein in reeds bestaand woongebied. Deze beoogde woningbouwontwikkling is grotendeels omsloten door reeds bestaande woningen. Het grootste deel van de woningen is al aanwezig. Verder wordt een deel van de omliggende woningen op korte termijn gerealiseerd (zie woningbouwontwikkeling Ootmarsumsestraat). Doordat de woningen aan de Ootmarsumsestraat zorgen voor een afschermende werking ten opzichte van de Ootmarsumsestraat en de Haven Zuidzijde, is dan ook sprake van een lage geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer.

 

Uit het gemeentelijk geluidsverkeersmodel (hierbij draait het om een gemodelleerde geluidskaart) blijkt dat de voorkeursgrenswaarden uit de Wet
geluidhinder niet worden overschreven. Het gebied kleurt groen. Het gewenste omgevings- en binnenniveau kan dan ook worden gegarandeerd. Nadere akoestische maatregelen zijn niet noodzakelijk. Het geluidsaspect vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling.

Afbeelding 6: Gemeentelijk geluidverkeersmodel

 

4.5.2 Spoorweglawaai

In het ruimtelijke spoor biedt de Wet geluidhinder bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen tegen spoorweglawaai. Op voorliggend bestemmingsplan 'Noorderes' is dit niet van toepassing, omdat in (de nabije omgeving van) het plangebied geen spoorweg aanwezig is.

 

4.5.3 Industrielawaai

De Wet geluidhinder biedt in het ruimtelijke spoor ook bescherming aan geluidsgevoelige bestemmingen tegen industrielawaai. Ook dit is op voorliggend bestemmingsplan 'Noorderes' niet van toepassing, omdat in (de nabije omgeving van) het plangebied geen gezoneerd industrieterrein aanwezig is.

 

 

4.6 Bodemkwaliteit

 

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied.

 

4.6.1 Toetsingskader

De bodenkwaliteit dient beoordeeld te worden binnen de kaders van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Circulaire bodemsanering 2013 bevat regels die ervoor zorgen dat saneren en het toepassen van grond op een saneringslocatie op elkaar is afgestemd. Zo geldt dat bij het ontgraven van grond uitgegaan wordt van functiegericht en kosteneffectief saneren.

 

Als grond van elders wordt aangevoerd op de saneringslocatie (bijvoorbeeld om een leeflaag van grond aan te brengen), dan is het uitgangspunt dat dit moet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart.

 

Functiewijziging

Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van functiewijziging. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Bodemkwaliteitskaart

De gemeente Almelo heeft gedurende de periode 1985-2018 veel data (afkomstig van uitgevoerde bodemonderzoeken) verzameld op basis waarvan het mogelijk was een bodemkwaliteitskaart vast te stellen. Deze bodemkwaliteitskaart gaf inzicht in de bodemkwaliteit van de bovengrond (tot 0.5m) en de ondergrond (tot 2m –mv).

 

Op 1 juli 2008 is het hoofdstuk Grond en baggerspecie voor landbodem van het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. Dit was in Twente aanleiding om samen te werken bij het opstellen van nieuw beleid voor ontgraven en toepassen van grond. Het resultaat van de samenwerking was in 2010 een uniforme bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer Twents beleid veur oale groond. Het bestaande beleid is recent geactualiseerd. Er is nu slechts één bodemkwaliteitskaart met een bijbehorende Nota bodembeheer voor het gehele Twentse grondgebied opgesteld. Hiermee is uitvoering gegeven aan de wens te komen tot een verdere uniformering en vereenvoudiging van het beleid voor ontgraven en toepassen van grond.

 

4.6.2 Conclusie

 

Er is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie van het bestemmingsplan 'Noorderes'. Het verkennend bodemonderzoek is als bijlage toegevoegd. Er zijn geen chemische verontreinigingen aangetoond in gehalten/concentraties boven de tussenwaarde. Daarnaast is geen asbest aangetoond. Het uitvoeren van nader (bodem)onderzoek is om die reden dan ook niet noodzakelijk.

Op basis van de indicatieve beoordeling van het Besluit bodemkwaliteit valt de ondergrond vanwege de verhoogde halten aan PCB in de klasse 'Industrie' en dit komt niet overeen met het beoogde gebruik voor wonen. Dit kan consequenties hebben voor het beoogde gebruik. Als grond op deze locatie vrijkomt, dan moet er rekening mee worden gehouden dat de grond niet zonder meer elders toepasbaar is. De toepassing van de grond elders moet worden gemeld via het 'meldpunt bodemkwaliteit'.

 

In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB en minerale olie aangetroffen. De kwaliteit van de bovengrond komt overeen met de voor dit gebied geldende achtergrondwaarde 'Wonen' van de bodemkwaliteitskaart. In de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan PCB, PAK en lood aangetroffen en valt in klasse Industrie. De kwaliteit van de ondergrond komt niet overeen met de voor dit gebied geldende achtergrondwaarde (AW) van de bodemkwaliteitskaart. In de boringen met puin is geen asbest aangetroffen. De gehalten aan PFAS in boven- en ondergrond zijn lager dan de tijdelijke achtergrondwaarden. Het grondwater is licht verontreinigd met enkele zware metalen.

 

De bodemkwaliteit levert in dit geval echter geen onaanvaardbaar risico op voor de gebruikers van de bodem. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

 

De regels met betrekking tot de bescherming van de natuur staan in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming behelst drie onderwerpen: soortenbescherming, gebiedsbescherming en de bescherming van houtopstanden. Naast het (Europese) netwerk van Natura 2000-gebieden, bestaat de kern van het Nederlandse natuurbeleid uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN) dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. Verbinding van natuurgebieden staat hierbij centraal. In de Wet natuurbescherming heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen (negatieve) effecten hebben op beschermende gebieden en beschermde diersoorten. De toelichting van een bestemmingsplan moet daarom een verantwoording bevatten over het effect van de ingreep op de beschermde natuur. Voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' is een ecologisch vooronderzoek verricht in de vorm van een quickscan. De Quickscan Flora en Fauna is als bijlage toegevoegd. Deze quickscan heeft in beeld gebracht welke mogelijke beschermde soorten in het plangebied voorkomen en/of de ontwikkeling hierop effect heeft, alsook of de ontwikkeling effect heeft op beschermde natuurgebieden in of bij het plangebied.

 

 

4.7.1 Soortenbescherming

Er mag geen schade worden toegebracht aan beschermde planten- en/of dieren(soorten). Uit de quickscan is naar voren gekomen dat de ruimtelijke ontwikkeling naar verwachting zal leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het gaat om beschermde diersoorten, zoals het konijn, de mol en algemene muizen. De ingreep heeft echter geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten, omdat sprake is van een tijdelijke en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor wat betreft de soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt, is het plangebied in de huidige staat ongeschikt als leefgebied. Verblijfplaatsmogelijkheden en geschikt foerageergebied ontbreken door een gebrek aan dekking. In de nieuw te realiseren woningen met bijbehorende bouwwerken kunnen juist nieuwe geschikte verblijfplaatsmogelijkheden voor bijvoorbeeld de huismus en de gierzwaluw worden gerealiseerd.

 

Ten aanzien van vogels, welke als soort beschermd zijn in de Wet natuurbescherming, wordt geadviseerd om werkzaamheden buiten het broedseizoen op te starten. Het broedseizoen loopt van half maart tot half juli.

4.7.2 Gebiedsbescherming

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 10 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Wierdenseveld. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maakt dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

 

4.7.3 Beschermde houtopstanden

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' worden geen bomen gekapt. Het heeft geen effect op beschermde houtopstanden. Een nadere toetsing van houtopstanden wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

 

4.7.4 Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' en het omliggende gebied maken geen onderdeel uit van het NNN. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN significant aantasten. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

 

4.7.5 Conclusie

Voor wat betreft de soortenbescherming is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing niet noodzakelijk. Voor wat betreft de gebiedsbescherming wordt een toets op grond van de Wet natuurbescherming ook niet noodzakelijk geacht. Voorliggend bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten op beschermde houtopstanden of het NNN. De wet- en regelgeving met betrekking tot ecologie staat het bestemmingsplan 'Noorderes' niet in de weg.

 

4.8 Stikstof

 

Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen effecten hebben op beschermende gebieden en beschermde diersoorten. Stikstofemissie kan een negatief effect hebben op de beschermde natuur. De toelichting van een bestemmingsplan moet daarom een verantwoording bevatten over het effect van de ingreep op de beschermde natuur, waaronder het effect van de uitstoot van stikstof.

 

4.8.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wn) bevat regels ter bescherming van de natuur. Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming bevat regels ten aanzien van Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden zijn een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudinsdoelstellingen. De kern van gebiedsbescherming is dat, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied, habitats niet mogen verslechteren.

 

Stikstofemissie kan negatieve effecten hebben op een Natura 2000-gebied. Het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' vormt echter geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn het Wierdense Veld en het Engbersdijkveen. Deze Natura 2000-gebieden liggen op ruime afstand van het plangebied. Het gaat om een afstand van zeker 5 tot 10 km.

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot natuurgebieden, kunnen verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepostie zijn echter niet op voorhand uit te sluiten. De nieuwe woningen worden gasloos gebouwd, waardoor er geen gebouwemissies zijn. Dat betekent dat enkel stikstofemissies worden veroorzaakt in de aanlegfase door het nodige gebruik van mobiele werktuigen en verkeersbewegingen en als gevolg van de toename in verkeersgeneratie ten opzichte van de huidige situatie.

Voor de realisatie van de zes (patio)woningen is een AERIUS-berekening uitgevoerd om te berekenen hoe hoog de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zal zijn als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase. De berekening heeft geen depositieresultaten opgeleverd boven 0,00 mol/ha/jr.

4.8.2 Conclusie

Met het bestemmingsplan 'Noorderes' wordt de bouw van zes (patio)woningen mogelijk gemaakt. Het planinitiatief leidt niet of slechts in zeer beperkte mate tot stikstofemissies. Deze toename is zo beperkt dat het geen negatieve effecten heeft op de Natura 2000-gebieden in de omgeving. Het planinitiatief leidt niet of slecht zeer beperkt tot stikstofemissies. Deze toename is zo beperkt dat deze op voor verzuring gevoelige Natura 2000-gebieden niet zal leiden tot een depositie.

 

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

 

Op grond van de Erfgoedwet, artikel 3.6.1 lid 1 Bro en het beleid van de gemeente Almelo, dient in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische en cultuurhistorische waarden. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden in de grond of te verwachten monumenten rekening is gehouden. In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden.

 

4.9.1 Archeologische waarden

De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Het deel van de Erfgoedwet dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze (naar verwachting) in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht uit de Erfgoedwet, welke ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet in werking is.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan

bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch

onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.

 

Voor het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' geldt dat het een binnenstedelijke locatie betreft waar de grond al meerdere malen fors is verstoord. Ons gemeentelijk beleid geeft aan dat het voor initiatieven van beperkte omvang niet noodzakelijk is om archeologisch onderzoek te doen. Om deze redenen bestaat dan ook geen noodzaak voor nader archeologisch onderzoek.

Ter voorkoming van een verstoring en vernietiging van eventuele archeologische waarden is in het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting midden hoog' opgenomen. In de dubbelbestemming zijn afwijkings- en uitzonderingsmogelijkheden geformuleerd om normaal grondgebruik mogelijk te maken.

 

4.9.2 Cultuurhistorische waarden

Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is aan artikel 3.1.6 Bro toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden. In het plangebied zijn geen waardevolle cultuurhistorische objecten en/of monumenten aanwezig. De ontwikkeling heeft dan ook geen negatieve effecten op gemeentelijke, provinciale of Rijksmonumenten, dan wel andere objecten met cultuurhistorische waarde.

 

4.9.3 Conclusie

Binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes' of in de directe omgeving daarvan zijn geen gemeentelijke, provinciale of Rijksmonumenten aanwezig. Ook is er geen hoge archeologische verwachtingswaarde voor deze locaties. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat de archeologische en cultuurhistorische waarden de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staan.

 

4.10 Milieueffectrapportage

 

Het doel van de m.e.r.-procedure is het milieu mee te laten wegen bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Het milieu krijgt hiermee een volwaardige plaats in de belangenafweging.

 

4.10.1 Toetsingskader

De Nederlandse m.e.r.-regelgeving is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Onderscheid wordt gemaakt tussen een project-m.e.r. en een plan-m.e.r. Er bestaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C (m.e.r.-plichtig) en D (m.e.r.-beoordelingsplichtig) van de bijlage van het Besluit m.e.r. waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

 

In onderdeel D, onder 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen genoemd. Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. Op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt voor een bestemmingsplan dat een 'stedelijk ontwikkelingsproject' mogelijk maakt alleen een m.e.r.-beoordelingsplicht als de activiteit betrekking heeft op:

 
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Als activiteiten voorkomen op de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit m.e.r. en onder de in kolom 2 genoemde drempelwaarden vallen, dan moet alsnog een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Dit is de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.10.2 Conclusie

Met het bestemmingsplan 'Noorderes' wordt de bouw van zes (patio)woningen mogelijk gemaakt op een braakliggend terrein in bestaand stedelijk gebied. Woningbouw wordt in beginsel aangemerkt als 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Dit betekent dat sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht als wordt voldaan aan de drempelwaarden uit kolom 2 van onderdeel D, onder 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Met de bouw van zes (patio)woningen wordt echter niet voldaan aan de in kolom 2 van de in onderdeel D, onder 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. genoemde drempelwaarden. Dit betekent dat, gelet op de wijziging van het Besluit m.e.r. in 2017, wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Ten behoeve van de m.e.r.-beoordelingsbeslissing is dan ook een notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Het bevoegd gezag heeft een m.e.r.-beoordelingsbeslissing genomen, waarin wordt aangegeven dat geen volledige m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden.

Hoofdstuk 5 Water

 

In dit hoofdstuk wordt het wateraspect en de wijze waarop in het bestemmingsplan 'Noorderes' rekening is gehouden met de waterhuishuiding nader behandeld.

 

5.1 Europees beleid en Rijksbeleid

 

In deze paragraaf wordt het Europees beleid en het Rijksbeleid voor het wateraspect behandeld.

 

5.1.1 Algemeen

Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn in 2009 stroomgebiedbeheerplannen opgesteld. Hierin staan de doelen en maatregelen om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte- en grondwater voor duurzaam gebruik te realiseren. Het gaat om een combinatie van landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. De uitvoering van landelijke maatregelen uit het Nationaal Waterplan is in het algemeen volgens schema. De gebiedsgerichte maatregelen zijn uitgevoerd door waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. De omvang van de gebiedsgerichte maatregelen is tussentijds wel bijgesteld, bijvoorbeeld doordat de maatregelen in de rijkswateren die onder het kabinet Rutte 1 zijn getemporiseerd pas na 2015 worden ingelopen.

Eind 2015 zijn de stroomgebiedbeheerplannen voor 2016-2021 vastgesteld. Hierin zijn aanvullende landelijke en gebiedsgerichte maatregelen opgenomen.

 

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico’s. Om veilig en comfortabel in onze delta te kunnen blijven wonen is het nodig wateropgaven en andere ruimtelijke plannen te combineren. Bijvoorbeeld dijkversterkingen met natuurontwikkeling of bestrijding van wateroverlast met stedelijke herinrichting. Door het slimmer verbinden van water en ruimte moet Nederland de veiligste delta in de wereld blijven.

 

De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.

 

Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

 

5.1.2 Klimaatadaptie

Overheden, private partijen en maatschappelijke organisaties werken aan klimaatadaptie, met de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) als kader. Het doel is Nederland waterrobuust en klimaatbestendig in te richten. De klimaatadaptatieopgave krijgt voor een belangrijk deel invulling via het Deltaprogramma. Alle overheden werken met het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie – onderdeel van het Deltaprogramma – stap voor stap toe naar maatregelen. Eind 2019 hadden vrijwel alle gemeenten, waterschappen en provincies stresstesten uitgevoerd die de risico’s van wateroverlast, droogte, hitte en de gevolgen van overstromingen in beeld brengen. Ook het Rijk heeft voor de rijkswegen en het spoor (op onderdelen) stresstesten uitgevoerd. Veel gemeenten, waterschappen en provincies hebben een risicodialoog gevoerd of zijn bezig met de voorbereidingen ervan en sommige hebben uitvoeringsprogramma’s opgesteld.

 

 

 

5.1.3 Deltaplan Zoetwater

De uitvoering van het Deltaplan Zoetwater fase 1 (2015-2021) loopt grotendeels volgens schema. Bijna alle maatregelen zullen in 2021 klaar zijn. In april 2019 is besloten tot en met 2021 7 miljoen euro te besteden aan maatregelen die voortkomen uit de Beleidstafel Droogte, urgente projecten op de Hoge Zandgronden en het verbeteren van de kennisbasis. Inmiddels zijn ook kansrijke strategieën en maatregelen voor de tweede fase van het Deltaplan Zoetwater in beeld gebracht. In 2019 is de geactualiseerde knelpuntenanalyse beschikbaar gekomen. Hieruit en uit de deltascenario’s, blijkt dat in de toekomst vaker watertekorten kunnen optreden door klimaatverandering, verzilting en sociaaleconomische ontwikkelingen.

 

5.1.4 Impuls met de Delta-aanpak Waterkwaliteit

Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit geeft Nederland een impuls aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Dat is nodig om in 2027 de geplande maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) af te kunnen ronden en aan de doelen van de richtlijn te voldoen. In 2019 zijn voor de prioritaire onderwerpen drie bestuurlijke versnellingstafels ingericht: de landbouwtafel (meststoffen en gewasbescherming), de stoffentafel (opkomende stoffen en medicijnresten) en de brede tafel (onder meer Kaderrichtlijn Water, kennisimpuls en communicatie). In 2019 is gestart met de Nationale analyse waterkwaliteit. Deze brengt in beeld welke effecten de voorgestelde maatregelen op de waterkwaliteit in 2027 hebben, op basis van regionale en nationale analyses. De waterbeheerders gebruiken deze resultaten om de stroomgebiedbeheerplannen van de Kaderrichtlijn Water voor de periode 2022-2027 in te vullen met nieuwe maatregelen. Dit loopt parallel met het opstellen van waterplannen door het Rijk, de provincies en de waterschappen.

 

5.1.5 Omgevingswet

De Omgevingswet zal (naar verwachting) op 1 januari 2022 in werking treden. Het betreft een stelselherziening van het bestaande omgevingsrecht. De Waterwet gaat grotendeels op in de Omgevingswet. De wet- en regelgeving uit de Waterwet voor waterveiligheid - met de nieuwe normen voor waterkeringen die sinds 2017 van kracht zijn - worden opgenomen in de Omgevingswet.

 

5.1.6 Nationale Omgevingsvisie en Nationaal Waterprogramma 2022-2027

Op 20 juni 2019 bood de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) aan de Tweede Kamer aan. Onderdeel hiervan is de beleidskeuze dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is (prioriteit 1). Voor de hele NOVI is water als een van de ordenende principes gehanteerd. De NOVI wordt vastgesteld bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De ontwerp-NOVI geeft de strategische hoofdlijnen van het waterbeleid. Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 geeft daar nadere uitwerking en uitvoering aan. In november 2019 kon iedereen zienswijzen indienen over het voornemen voor het opstellen van het Nationaal Waterprogramma en het bijbehorende MER. Eind 2020 zal het kabinet het ontwerp-Nationaal Waterprogramma vaststellen.

 

5.2 Provinciaal beleid

 
De provincie Overijssel houdt toezicht op de waterschappen en is verantwoordelijk voor veilig drinkwater. Ook zorgt zij voor het overleg en de plannen voor waterbeheer in de regio. In deze paragraaf wordt het provinciaal beleid voor het wateraspect behandeld.

5.2.1 Provinciale Omgevingsvisie

In de Omgevingsvisie (2017) wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 van de provinciale Omgevingsvisie op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. De ambities voor water zijn:

 

 

5.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

In de provinciale Omgevingsverordening is het onderdeel 'Waterverordening' opgenmen. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 van de provinciale Omgevingsvisie op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. De watervordening bevat regels over de volgende onderelen die op grond van de Waterwet verplicht zijn:

 
Met oog op de Omgevingswet die (naar verwachting) op 1 januari 2022 in werking treedt, zijn de regels voor wat betreft het wateraspect in hoofdstuk 4 van de provinciale Omgevingsverordening bijeengebracht in één gebiedsdekkende regeling. De gebiedsdekkende regeling geldt voor de waterschappen Drents Overijsselse Delta, Vechtstromen, Rijn en IJssel en Vallei en Veluwe. De gemeente Almelo valt binnen het waterschap Vechtstromen. Dit hoofdstuk richt zich op het regionale waterbeheer en de taakuitoefening van deze waterschappen voor zover gelegen binnen het grondgebied van de provincie Overijssel.

 

5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen

 

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap Vechtstromen de taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema’s waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

 
Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het Waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

 

5.4 Gemeentelijk beleid

 

In deze paragraaf wordt het gemeentelijk beleid voor het wateraspect behandeld.

 

5.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

 

5.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente Almelo nvulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

 

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 tot en met 2020 en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en te maken heeft met bezuinigingsdoelstellingen.

 
Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water. Dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat de gemeente Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente. Het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente Almelo is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

 

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

 

5.5 Watertoets

 

5.5.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd.

Initiatiefnemers zijn verplicht om in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

Bij de besluitvorming dient gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met het wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan.

 

5.5.2 Huidige situatie

 

Oppervlaktewater:

Direct ten zuiden van het plangebied ligt het kanaal Almelo-Nordhorn. Deze is in beheer bij het waterschap Vechtstromen.

 

Door het waterschap Vechtstromen is aangegeven dat de watergangen naar verwachting in goed hydraulisch contact staan met het grondwatersysteem en deze dus beïnvloeden.

 

Grondwater:

In de periode 2010 t/m 2015 zijn er onderzoeken uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in Almelo. Tijdens deze onderzoeken zijn grondwateraandachtsgebieden vastgesteld waar mogelijk (te) hoge grondwaterstanden optreden. Op basis van aanvullend onderzoek is er onderzocht of er ook daadwerkelijk sprake is van te hoge grondwaterstanden. Het plangebied valt niet binnen een grondwateraandachtsgebied en er zijn qua grondwater geen problemen te verwachten.

 

De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en de stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor onderzoeken naar de oorzaken van wateroverlast. De peilbuizen zijn sinds 1996 ca. twee keer per maand handmatig bemeten en worden vanaf eind 2010 met een datalogger automatisch uitgelezen. De data is te zien op de website: https://grondwater.webscada.nl/twentswaternet/. Dit betreft de data vanaf 2010. Direct ten zuiden van het plangebied ligt een peilbuis.

 

Afval en hemelwater:

De riolering in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo bestaat globaal uit drie types rioolstelsels, te weten een gemengd stelsel, een gescheiden stelsel en een verbeterd gescheiden stelsel. Bij een gescheiden stelsel ligt er een ondergronds of bovengronds hemelwatersysteem.

 

In het plangebied ligt een gescheiden stelsel. Het hemelwaterwater wordt via een ondergronds IT-riool afgevoerd naar de bodem of naar oppervlaktewater. Door nieuwe ontwikkelingen mag de kwaliteit van het afstromende water van deze oppervlakken niet negatief worden beïnvloed.

 

Het vuile water uit het gebied wordt onder vrijverval afgevoerd naar de RWZI Vissedijk.

 

Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bij bui 8 maximaal een half uur water op straat mag optreden. In 2020 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. In het plangebied komen bij bui 8 theoretisch geen water op straat locaties voor.

 

5.5.3 Toekomstige situatie

 

Streefbeeld:

In stedelijk gebied is het veilig wonen en werken, de kans op overstromingen is bijzonder klein. Bij grootschalige nieuwbouw en bij vitale functies in risicovolle gebieden zijn inrichtingsmaatregelen getroffen om schade, slachtoffers of maatschappelijke ontwrichting zo veel mogelijk te voorkomen. Wateroverlast komt nu eenmaal af en toe voor, maar is teruggebracht tot een maatschappelijk geaccepteerd niveau. Grondwateroverlast komt vrijwel nergens meer voor.

 

Burgers zijn zich bewust van hun verantwoordelijkheden en van de gevolgen van eigen handelen op het watersysteem. Ze nemen hun eigen verantwoordelijkheid voor het (tijdelijk) bergen van regenwater dat op hun perceel valt. De bebouwde omgeving is in hoge mate zelfvoorzienend, waar mogelijk worden zomerse tekorten aangevuld met in de winter gevulde zoetwaterbuffers.

 

Water, cultuurhistorie en groen leveren een duidelijke bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en bepalen mede de culturele identiteit van de stad. Bewoners hebben toegang tot voldoende en aantrekkelijk oppervlaktewater waarop veilig gerecreëerd kan worden. Stadswater brengt verkoeling tijdens warme zomers.

 

Het zelfreinigend vermogen van zowel het watersysteem als het bodem- en grondwatersysteem is groot. Het gezuiverde effluent van rioolwaterzuiveringen wordt veelal benut als een continue waterbron met waardevolle gebruiksfuncties in plaats van het zonder bestemming te lozen.

 

Er zijn innovatieve oplossingen gevonden voor deze wateropgaven in stedelijk gebied. Gemeenten en waterschappen werken hierbij nauw samen met onder meer projectontwikkelaars, woningbouwcorporaties, bouwers, banken en burgers.

Klimaat Actieve Stad

Als Klimaat Actieve Stad Stedenband Twente, kortweg KAS, hebben de gemeenten Almelo, Enschede en Hengelo, waterschap Vechtstromen en provincie Overijssel de krachten gebundeld. De rode draden uit de ‘Klimaatagenda: weerbaar, welvarend en groen’ zijn als uitgangspunten genomen:

 

Mitigatie: maatregelen die bijdragen aan de beperking van de klimaatverandering;

Juist in de stad liggen er veel kansen om bij te dragen aan beperking van de klimaatverandering. Met al haar stromen van mensen, energie, voedsel en producten werkt ze mee aan de uitstoot van broeikasgassen. Ze heeft daarom een belangrijke taak in het vinden van slimme oplossingen voor transport, consumptie, verwarming en koeling. Dat vraagt naast andere gebouwen en installaties ook om een andere inrichting van de stad. Watergerichte maatregelen wijzen de weg: afkoppeling van hemelwater reduceert het energiegebruik van rioolwaterzuiverings- installaties, koudewinning is een adequaat (en lucratief!) alternatief voor airconditioning, terwijl groene daken en bomen garant staan voor natuurlijke koeling en opname van CO2.

 

Adaptie: maatregelen om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken;

Intussen is de klimaatverandering al volop gaande. De cruciale vraag is hoe we hiermee nu al omgaan. Dat is klimaatadaptatie: hetgeen we nu kunnen doen om de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. Door bijvoorbeeld te inventariseren waar de effecten van extreme neerslag, hitte en droogte het grootst zijn en wie dan het kwetsbaarst zijn. Met die kennis kunnen we vanaf vandaag de risico’s van waterschade en hittestress beperken. Door meer groen aan te brengen in onze wijken, meer ruimte te maken voor (de opvang van) water in de stad en het aantal verharde vierkante meters terug te brengen.

 

Ruimtelijke kwaliteit: het streven om de omgeving duurzamer en (be)leefbaarder te maken;

Het stedelijk gebied is een optelsom van vele uiteenlopende functies. De woonomgeving heeft invloed op factoren die het welzijn van de bewoners bepalen, zoals volksgezondheid en de mogelijkheden voor recreatie en sociale contacten. Bij de ruimtelijke kwaliteit gaat het erom de juiste functies de juiste fysieke plek te geven, met de juiste vormgeving en inpassing. Als groen daar ligt waar het mensen aantrekt, komen ze naar buiten en ontmoeten ze andere mensen. Ze ervaren de leefomgeving als prettig en voelen zich gezonder. Zichtbaar water, aansprekende gebouwen en herinrichting hebben een overeenkomstig effect. Verbetering van de ruimtelijke kwaliteit gaat dan gelijk op met de versterking van de sociale en duurzame kwaliteiten van de stad.

 

De wateropgave: meer ruimte voor water maken.

Het Rijk, de provincies, de gemeenten en de waterschappen hebben de gezamenlijke ambitie om het Nederland van 2050 klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Bij de (verdere) inrichting van ons land is het daarom van belang water en ruimte te verbinden. Maatregelen in het waterbeheer worden gekoppeld aan ruimtelijke ontwikkelingen en vice versa. Scope, programmering en financiering van de ruimtelijke plannen sluiten zo goed mogelijk op elkaar aan of, beter nog, versterken elkaar.

 

Stedelijk afvalwater:

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Voor het plangebied zijn voor afvalwater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

 
De opgaven voor afvalwater worden als volgt ingevuld:

Hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

 

Voor het plangebied zijn voor hemelwater de volgende punten relevant:

 

De opgaves voor hemelwater worden als volgt ingevuld:

 

Grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in Artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.

 

Relevante doelstellingen zijn:

 

Voor het plangebied zijn voor grondwater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

 

 

 

De opgaves voor grondwater worden als volgt ingevuld:

 

Oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De in het vGRP gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

 

Voor het plangebied zijn voor oppervlaktewater de volgende kansen, knelpunten en opgaven relevant:

 

De opgaves voor oppervlaktewater worden als volgt ingevuld:

Binnen het plangebied worden geen materialen gebruikt die qua uitloogbaarheid een negatief effect hebben op het grond- en oppervlaktewater.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag liggen aan het bestemmingsplan 'Noorderes' aan de orde.

 

Woningbouw mogelijk maken

Na afronding van het project Oosteres-Noord bleef een deel van het terrein in het noordelijke deel van de binnenstad braakliggend. Op de gronden rust onder andere een gemengde bestemming welke wonen niet rechtstreeks toelaat. Aan de Ootmarsumsestraat wordt inmiddels gewerkt aan een woningbouwontwikkelingsopgave. De beoogde ontwikkeling binnen het plangebied is vanuit de stedenbouwkundige visie gerelateerd aan deze woningbouwontwikkeling aan de Ootmarsumsestraat. De samenhang komt naar voren in een gezamenlijk te realiseren auto-ontsluiting aan de achterzijde van de woningen. Door het braakliggende terrein in de noordelijke binnenstad op de locatie Noorderes in te vullen met zes (patio)woningen, wordt op een kwalitatief goede en toekomstbestendige wijze invulling gegeven aan de open plek in de stad. Het doel van het bestemmingsplan 'Noorderes' is om de bouw van de zes (patio)woningen, een auto-ontsluiting aan de achterzijde van de woningen en een groenvoorziening met wadi in het plangebied mogelijk maken.

 

Beeldkwaliteitseisen

Er zijn verschillende (bouwkundige) elementen (in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde) mee ontworpen in het ontwerp van de zes (patio)woningen voor in het plangebied. Het draait om doorgetrokken zijgevels bij twee (patio)woningen op de hoekpercelen en stalen profielen/contstucties met schanskorven aan de achterzijde van alle percelen. Nu bouwkundige elementen (architectonisch) zijn mee ontworpen in het ontwerp van de zes (patio)woningen voor deze locatie, is het van belang dat deze elementen gehandhaafd blijven. Dit geldt eveneens voor de beplantingselementen in de vorm van hagen. De elementen zijn inherent aan het bouwplan en zetten het ontwerp beslotenheid en kracht bij. Hiermee wordt een bepaald (visueel) ruimtelijk kwaliteitsniveau gewaarborgd. In het bestemmingsplan 'Noorderes' is daarom een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - beeldkwaliteitseisen' opgenomen voor de (architectonisch) mee ontworpen (bouw)elementen.

 

Wonen in bestemmingsplannen regelen

De strekking van de bestemmingsplanmethodiek is om gebruik van een woning door meer dan één huishouden niet mogelijk te maken. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gebleken dat eerdere bestemmingsplannen onbedoeld ruimte lieten voor functiewijziging, zoals kamergewijze verhuur en woningsplitsing. De gemeenteraad van de gemeente Almelo heeft ter voorbereiding van het bestemmingsplan 'Parapluherziening wonen' op 20 november 2018 het 'Voorbereidingsbesluit wonen in bestemmingsplannen' vastgesteld. Dit voorbereidingsbesluit bevatte het verbod om het gebruik van gebouwen binnen de aangewezen gronden en gronden met een bestemming waarbinnen ‘wonen’ (al dan niet via een functieaanduiding) is toegestaan, zodanig te wijzigen dat sprake is van meer dan één huishouden per woning. Hieronder werd ook verstaan: de toename van het op het moment van inwerkingtreding legale bestaande aantal huishoudens per woning en het splitsen van een woning in meerdere zelfstandige woningen. Met het bestemmingsplan 'Parapluherziening wonen' is het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing juridisch planologisch verankerd. In voorliggend bestemmingsplan 'Noorderes' zijn de betreffende bepalingen uit het 'Parapluherziening wonen' opgenomen in de bestemmingsplanregels, waardoor het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing ook hierin juridische planologisch verankerd is.

 

Parkeren

Door een wijziging van de Woningwet is de verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordening in bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor de parkeernormen (inclusief ruimte voor laden en lossen) kan niet meer worden verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' borgt de parkeernormen binnen de gemeente Almelo door te verwijzen naar het gemeentelijke beleid voor parkeren. Het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' is vastgesteld op 5 juni 2018. Het bestemmingsplan is geheel onherroepelijk in werking getreden en het voorliggende bestemmingsplan 'Noorderes' is hiermee in overeenstemming gebracht. De bepalingen zijn opgenomen in de bestemmingsplanregels, waardoor ook het parkeeraspect juridisch planologisch verankerd is.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de bestemmingsplanregels van het bestemmingsplan 'Noorderes'. Zo wordt een toelichting gegeven op de juridische systematiek en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

 

Het bestemmingsplan 'Noorderes' bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van de bouw op gronden en het gebruik van gronden en bebouwing. In de bestemmingsplanregels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen en de bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

7.2 Juridische systematiek

 

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

7.2.1 Bestemmingsplanregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

7.2.2 Hoofdstukindeling

In deze paragraaf wordt de hoofdstukindeling nader uiteengezet.

 

7.2.2.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat de inleidende regels:

 
Het eerste hoofdstuk bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan 'Noorderes'. In Artikel 1 (Begrippen) zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee wordt een eenduidige interpretatie van de begrippen vastgelegd. Artikel 2 (Wijze van meten) geeft bepalingen over hoe onder meer de hoogte en de inhoud van gebouwen gemeten moeten worden en hoe bepaalde eisen met betrekking tot de maatvoering begrepen moeten worden.

 

7.2.2.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk geeft een omschrijving - de juridische vertaling - van de verschillende in het plangebied voorkomende en op de verbeelding opgenomen bestemmingen in het bestemmingsplan 'Noorderes'. Bij de indeling van de bestemmingsregels wordt conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012 een vaste volgorde aangehouden:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze omschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo de bevoegdheid om (onder voorwaarden) bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

7.2.2.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de algemene regels, bestaande uit de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.

7.2.2.4 Hoofdstuk 4: Overgang- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en het gebruik van gronden en bouwwerken. Deze artikelen bevatten regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. De "Slotregel" geeft de naam van het bestemmingsplan aan.

7.2.3 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de (analoge) verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

7.2.4 Flexibiliteit

Binnen het bestemmingsplan zijn instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

7.3 Beschrijving per bestemming

 

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan 'Noorderes' kent verschillende enkelbestemmingen, te weten 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting midden hoog'. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming 'Groen' toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 
Tuin

De bestemming 'Tuin' is voor een belangrijk deel geprojecteerd vóór woningen en vormt veelal de voortuin. Met uitzondering van een aantal gevallen waarbij met de bouw van het hoofdgebouw al bijgebouwen voor de voorgevel mochten worden gebouwd, zijn binnen deze bestemming geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen.

 

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' is bedoeld voor de in het plangebied opgenomen wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Wonen

Gronden met een bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van grondgebonden woningen. De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en de verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal vierkante meters aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing:

 
De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak is maximaal:

 

 

Een vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn specifieke regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten.

 

 

 

Waarde - Archeologische verwachting midden hoog

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting midden hoog' is opgenomen ter voorkoming van verstoring en vernietiging van de archeologische waarden in het plangebied. In de dubbelbestemming zijn afwijkings- en uitzonderingsmogelijkheden geformuleerd. Dit maakt, behoudens uitzonderlijke gevallen, normaal grondgebruik mogelijk.

7.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels/begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels/wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Algemene overige regels

In de algemene regels wordt ten aanzien van het parkeren geregeld dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wordt aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het CROW.

Het benodigde aantal parkeerplaatsen kan worden berekend op basis van parkeerkencijfers of wordt bepaald in parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers. Parkeernormen geven het aantal beleidsmatig vastgestelde parkeerplaatsen bij een bedrijf of voorziening aan. Bij het gebruik van parkeerkencijfers moet rekening worden gehouden met de bereikbaarheid van de locatie, de specifieke kenmerken van de functie, de mobiliteitskenmerken van de gebruikers van het gebouw en met het gemeentelijk beleid. Hierbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen zoveel mogelijk tegemoetkomen aan de parkeervraag en de optimale combinatie van leefbaarheid en bereikbaarheid.

Daarnaast is het eveneens van belang dat de parkeerruimte van voldoende omvang is. Een parkeerruimte moet wel zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo kan bij omgevingsvergunning afwijken van de hoofdregel dat parkeervoorzieningen in voldoende mate op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd, mits op andere wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien en de situering van de parkeerplaatsen het ruimtelijk beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast. Eenzelfde soort redenatie gaat op voor het laden en lossen van goederen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

7.4 Handhaving

 

Bestemmingsplannen zijn bindend voor iedereen, zowel voor burgers als ondernemers en de overheid zelf. Het is een juridisch kader waaruit kan worden afgeleid wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden op een specifieke locatie zijn, maar ook wat de planologische mogelijkheden in juridische zin zijn voor de percelen in de directe omgeving.

De gemeente Almelo kan naleving van de bestemmingsplanregels afdwingen op het moment dat sprake is van bebouwing en/of gebruik in strijd met de geldende bestemmingsplanregels. Als niet in overeenstemming met het bestemmingsplan 'Noorderes' wordt gehandeld, dan kan dit de grondslag zijn van handhavend optreden door de gemeente Almelo.

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Als een bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.

8.1 Toetsingskader

 

Afdeling 6.4 van de Wro (Financiële bepalingen) bevat onder meer regels voor het verhaal van (grondexploitatie)kosten. Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan de kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de grond en de kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

Als sprake is van particulier grondeigendom, dan kan de gemeente de grondexploitatiekosten verhalen via de privaatrechtelijke weg of via de publiekrechtelijke weg. Artikel 6.24 van de Wro bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een overeenkomst over grondexploitatie kan aangaan en welke bepalingen hierin kunnen worden opgenomen. Er kan een exploitatieovereenkomst worden gesloten met een derde, waarin het kostenverhaal is geregeld en waarin tevens bepalingen kunnen worden opgenomen ten aanzien van planschade(s).

Als de grondexploitatiekosten niet via het privaatrechtelijke spoor kunnen worden verhaald, dan moeten de kosten via de publiekrechtelijke weg worden verhaald. In dat geval dient op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wro een exploitatieplan te worden opgesteld, als sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bouw van een of meer woningen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen. Artikel 6.12 van de Wro stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen.

 

8.2 Relatie met het bestemmingsplan 'Noorderes'

 

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat bepalingen waar de toelichting van een (ontwerp)bestemmingsplan aan moet voldoen. Artikel 3.1.6, eerste lid, onder f Bro bepaalt dat een (ontwerp)bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting, waarin onder andere de inzichten over de uitvoerbaarheid van het (ontwerp)bestemmingsplan zijn neergelegd.

 

Voor het bestemmingsplan 'Noorderes' is een grondexploitatie opgesteld. De grondexploitatiekosten voor het bestemmingsplan 'Noorderes' hebben betrekking op de grond waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd en de openbare ruimte. In de grondexploitatie worden onder andere kosten van (nuts)voorzieningen, de inrichting van de openbare ruimte en het bouwrijp maken van grond opgenomen. Mogelijke planschade wordt afgewenteld via een overeenkomst. Het kostenverhaal is hiermee anderszins verzekerd. Er wordt in dit geval dan ook geen exploitatieplan vastgesteld.

De financieel-economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan 'Noorderes' is voldoende aangetoond.

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijze(n)

 

Vooroverleg

Het bestemmingsplan 'Noorderes' schaadt geen nationale belangen, daarom is afgezien van vooroverleg met het Rijk. Het bestemmingsplan 'Noorderes' is wel in het kader van vooroverleg met de provincie Overijssel besproken.

 

Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend. In voorliggend geval is besloten dat, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Er heeft voor deze ontwikkeling dan ook geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'Noorderes' en de bijbehorende stukken hebben met ingang van ..-..-.... tot en met ..-..-.... ter inzage gelegen. Er zijn in totaal (...) zienswijzen binnengekomen. P.M. Dit wordt nog nader ingevuld.