direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bornsestraat 384
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00093-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het bijgebouw achter de woning aan de Bornsestraat 384 te Almelo baat de bewoonster van de woning momenteel B&B Bavinckshoeve uit. De B&B bestaat uit twee slaapkamers en een gemeenschappelijke huiskamer. Het voornemen bestaat het aantal kamers in het bijgebouw uit te breiden tot vier. In de kelder van het bijgebouw bevindt zich een muziekstudio welke op basis van het vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan. Het is wenselijk om deze studio juridisch-planologisch in te passen. In de huidige situatie zijn het bijgebouw, de oprit hiernaartoe en de tuin deels bestemd als 'Agrarisch met waarden'.

Aan de overzijde van de Bornsestraat 384, op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg bevindt zich een voormalige paardenstal welke eveneens in eigendom is bij de bewoonster van de Bornsestraat 384. Het voornemen bestaat om in dit gebouw een vakantiewoning te realiseren. Het perceel op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg is voorzien van een woonbestemming, met een onlogische vorm van het bestemmingsvlak.

De voorgenomen ontwikkelingen zijn niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om:

  • de extra B&B-kamers mogelijk te maken;
  • de muziekstudio juridisch-planologisch in te passen;
  • het perceel aan de Bornsestraat 384 geheel passend te bestemmen;
  • de vakantiewoning mogelijk te maken;
  • het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' van het perceel op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg te wijzigen tot een logische vorm.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Bornsestraat 384' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0141.00093-)
  • Bijlagen bij de toelichting
  • Regels
  • Bijlagen bij de regels

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied is gelegen aan de Bornsestraat 384 en op de hoek Grote Bavenkelsweg-Drienemansweg in het buitengebied van de gemeente Almelo in het buurtschap Bavinkel. De Bornsestraat (N743) is een doorgaande weg die de kernen Almelo, Zenderen en Borne met elkaar verbindt. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied in de omgeving (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

Begrenzing

Het deel van het plangebied aan de Bornsestraat 384 wordt aan de noordzijde begrensd door agrarische grond, aan de oostzijde door een sloot, aan de zuidzijde door de Bornsestraat en aan de westzijde door de perceelsgrens met de woning aan de Bornsestraat 382. Dit deel van het plangebied is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Ambt-Almelo, sectie F, nummers 3758, 4886, 4887.

Het deel van het plangebied op de hoek Grote Bavenkelsweg-Drienemansweg wordt aan de noordzijde begrensd door de Drienemansweg, aan de oostzijde door de Grote Bavenkelsweg en de zuid en westzijde door agrarische grond. Dit deel van het plangebied is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Ambt-Almelo, sectie F, nummer 3342.

In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Esri Nederland, Jan Willem van Aalst)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Almelo'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Almelo op 29 maart 2011. Dit bestemmingsplan is gedeeltelijk herzien door het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' dat is vastgesteld op 18 juli 2017. Deze correctieve herziening bevat ter plaatse van het plangebied een kleine wijziging in de contour van de archeologische dubbelbestemming.

Tevens is het bestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren' van toepassing. In dit plan zijn de algemene regels met betrekking tot parkeren opgenomen.

Zie figuur 1.3 voor een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingspan behorend bij het 'Buitengebied correctieve herziening' opgenomen. Aan het plangebied zijn de bestemmingen 'Wonen', 'Agrarisch' en 'Agrarisch met waarden' toegekend. De voor 'Agrarisch met waarden' bestemde gronden zijn voorzien van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen', 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - houtopstanden' en 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid'.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de bestaande woning, aan huis verbonden beroepen, bed & breakfast (bestaande uit maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer) binnen het bestaande hoofdgebouw. Bij een omgevingsvergunning kan - onder voorwaarden - van vorenstaande worden afgeweken voor het toestaan van een bed & breakfast met maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer in bestaande bijbehorende bouwwerken. In de huidige situatie zijn op basis van een omgevingsvergunning twee slaapkamers en een gemeenschappelijke huiskamer toegestaan. In paragraaf 3.3.3 wordt het plan aan de genoemde voorwaarden voor het toestaan van B&B-kamers in bijbehorende bouwwerken getoetst.

Op grond van artikel 18.5.4 onder a van het vigerende bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor het toestaan van bij de woning behorende en daaraan ondergeschikte recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van vakantieappartementen, mits:

  • 1. gerealiseerd in de bestaande en met bouwvergunning gebouwde voormalige bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;
  • 2. maximaal drie appartementen worden gerealiseerd met een woonoppervlak van maximaal 150 m2 per woning of appartement;
  • 3. er een inpassingsplan wordt overlegd;
  • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • 5. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
  • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

In paragraaf 3.3.3 wordt het plan aan de genoemde voorwaarden getoetst.

De voor ´Agrarisch met waarden´ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en/of natuurwaarden ter plaatse van de aanduidingen:

  • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - hoogteverschillen' hoogteverschillen;
  • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - houtopstanden' houtopstanden;
  • 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid' openheid.

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, wegen en paden en water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

De extra B&B-kamers en de realisatie van de vakantiewoning passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Ook de muziekstudio is op basis van het vigerende bestemmingsplan planologisch niet toegestaan. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In deze herziening zal het perceel aan de Bornsestraat volledig voorzien worden van een passende bestemming namelijk 'Wonen'. Bij het perceel op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg zullen de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' met elkaar uitgewisseld worden waarmee er een logisch bestemmingsvlak 'Wonen' wordt gerealiseerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de planologische kaders om de hiervoor benoemde ontwikkelingen mogelijk te maken op juiste wijze planologisch te regelen.

De Bornsestraat 384 en het perceel aan de overzijde, op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg, zijn door middel van een relatieteken met elkaar verbonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 Inleiding
  • Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie
  • Hoofdstuk 3 Beleidskader
  • Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
  • Hoofdstuk 5 Wateraspecten
  • Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
  • Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
  • Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
  • Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld. In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven . Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor het buitengebied al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er op het perceel aan de Bornsestraat 384 een woning met daarachter een bijgebouw aanwezig. In de huidige situatie is het bijgebouw op de begane grond ingericht met twee bed & breakfastkamers, een gezamenlijke huiskamer, een wagenberging, een bijkeuken en een hal. De verdieping is in gebruik als bergruimte/zolder. In de kelder van het gebouw bevindt zich een muziekstudio, een hal geeft hier toegang tot twee oefenruimtes en een studioruimte. De muziekstudio kent een oppervlak van circa 145 m2 en was in eerste instantie hobbymatig in gebruik, in de loop der tijd is dit hobbymatig gebruik uitgegroeid tot bedrijfsmatig gebruik. Het bijgebouw is in 2012 gerealiseerd. Een voorwaarde voor de realisatie van het bijgebouw was dat het perceel en het gebouw landschappelijk ingepast zouden worden. Deze inpassing heeft in samenwerking met Landschap Overijssel plaatsgevonden. Op het perceel is daarbij streekeigen beplanting aangeplant en er zijn een kikkerpoel en wadi gerealiseerd welke (mede) dienen om het hemelwater ter plaatse te laten infiltreren. Zie Bijlage 1 voor de reeds gerealiseerde inpassing. Zowel de B&B als de studio zijn sinds 2013 aanwezig. Onderstaande figuur 2.1 geeft een aanzicht van het bijgebouw weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0004.png"

Figuur 2.1. Aanzicht bijgebouw Bornsestraat 384 vanuit zuidoostelijke richting.

Aan de overzijde van de Bornsestraat 384, op de hoek van Grote Bavenkelsweg-Drienemansweg, bevindt zich een voormalige paardenstal. Het gebouw bestaat uit een stal- en bergruimte en wordt in de huidige situatie gebruikt voor opslag. Het gebouw is aan te merken als een karakteristiek gebouw met een landelijke uitstraling en kent een oppervlakte van circa 160 m2. Ontsluiting van het perceel waarop de voormalige paardenstal gesitueerd is vindt plaats via de Grote Bavenkelsweg. In figuur 2.2 is een aanzicht van de voormalige paardenstal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0005.png"

Figuur 2.2. Aanzicht voormalige paardenstal op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg vanuit zuidwestelijke richting.

De directe omgeving van het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden en woonerven. Figuur 2.3 toont een luchtfoto van het plangebied en haar omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0006.png"

Figuur 2.3. Luchtfoto van het plangebied en haar directe omgeving (bron: PDOK).

2.2 Toekomstige situatie

B&B-kamers

De initiatiefneemster is voornemens het aantal B&B-kamers van haar B&B uit te breiden met twee extra kamers waarmee het totaal aantal kamers in de toekomstige situatie op vier komt. Het bestaande gebouw zal niet worden vergroot. De twee extra kamers worden gerealiseerd op de verdieping van het bijgebouw. De kamers krijgen een oppervlakte van net geen 30 m2. Beide kamers krijgen een eigen opgang en worden voorzien van eigen sanitair. De kamer aan de noordoostzijde van het gebouw zal worden voorzien van een inpandig balkon. De ontwikkeling betreft een inpandige verbouwing waarbij de overige ruimtes van het gebouw ongewijzigd blijven. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er door Rikkerink Bouwdesign een ontwerptekening gemaakt. Figuur 2.4 toont de toekomstige situatie van de twee extra B&B-kamers op de verdieping.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0007.png"  Figuur 2.4 Toekomstige situatie B&B-kamers op verdieping bijgebouw Bornsestraat 384 (bron: Rikkerink Bouwdesign)

Muziekstudio

In de toekomstige situatie blijft de muziekstudio ongewijzigd gesitueerd in de kelder van het bijgebouw. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt de studio juridisch-planologisch ingepast. Daarbij is alleen het gebruik als opname- en oefenstudio voor muzikanten en bands toegestaan. De muziekstudio is dagelijks van 10:00 tot 23:00 uur geopend waarbij er een ruimte gehuurd kan worden in de tijdsblokken 10:00 tot 13:00 uur, 14:00 tot 18:00 uur en 19:00 tot 23:00 uur. De verhuur vindt plaats met persoonlijke begeleiding. De bezettingsgraad van de studio varieert. Gemiddeld worden er twee ruimtes gelijktijdig verhuurd, waarbij er maximaal 6 personen per ruimte aanwezig zullen zijn, dus maximaal 12 in totaal.

Het gebruik van de muziekstudio voor feesten, partijen en/of optredens behoort tot strijdig gebruik. Dit is zo bepaald in de specifiek gebruiksregels (artikel 4.4.1).

Vakantiewoning

De initiatiefneemster is voornemens een vakantiewoning voor vier personen te realiseren in de voormalige paardenstal op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg. Op de begane grond zullen in de voormalige stalruimte een hal met toilet, een keuken en een zitkamer gerealiseerd worden. De bergruimte zal opgedeeld worden in drie ruimtes. Aan de zuidzijde zal een bijkeuken/privéruimte gerealiseerd worden. In deze ruimte worden onder meer de technische installaties voor de vakantiewoning gesitueerd (van circa 15 m2). In het midden zal een bergruimte ten dienste van de vakantiewoning gerealiseerd worden. Hier kunnen onder meer fietsen gestald worden. Eveneens aan de zuidzijde zal een overdekt terras gerealiseerd worden. Op de zolder zullen aan weerszijden van de overloop slaapkamers en centraal een badkamer gerealiseerd worden. De woonoppervlakte van de vakantiewoning bedraagt circa 140 m2. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is er door Rikkerink Bouwdesign een ontwerptekening gemaakt. Figuur 2.5 toont de toekomstige situatie van de vakantiewoning.

Naast de verbouwing van de voormalige paardenstal tot vakantiewoning zal ook het buitenterrein aangepakt worden. De perceels(rand)begroeiing bestaat onder meer uit knotwilgen, beukenhaag, wilde kers en eik. Ten noordwesten van de vakantiewoning zijn reeds diverse werkzaamheden uitgevoerd in samenspraak met Landschap Overijssel, zie figuur 2.6. Het erf zal tevens landschappelijk worden ingepast, zie figuur 2.7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0008.png"

Figuur 2.5 Toekomstige situatie vakantiewoning in voormalige paardenstal hoek Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg (bron: Rikkerink Bouwdesign)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0009.png"

Figuur 2.6 Voorgaande investeringen in het landschap nabij vakantiewoning (bron: Landschap Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0010.png"

Figuur 2.7 Landschappelijke inpassing vakantiewoning (bron: N+L landschapsontwerpers)

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Verkeer

Bornsestraat 384

De Bornsestraat 384 wordt ontsloten via de Bornsestraat. De Bornsestraat is een eenbaansweg, die parallel gelegen is aan de Van Rechteren Limpurgsingel (N349). De Bornsestraat sluit hier op circa 250 meter ten noordwesten op aan. Als gevolg van onderhavig plan zal het aantal verkeersbewegingen op de Bornsestraat toenemen.

B&B-kamers

In de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn geen kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie voor een B&B. Voor de verkeersgeneratie wordt daarom aangesloten bij de verkeersgeneratie van een bungalowpark, deze bedraagt gemiddeld 2,7 per bungalow, per dag. Bij onderhavig plan worden twee B&B-kamers. Daarmee zal de maximale verkeersgeneratie, wanneer de B&B-kamers bezet zijn, naar boven afgerond, 5 verkeersbewegingen per dag bedragen.

Muziekstudio

In de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn geen kencijfers opgenomen voor de verkeersgeneratie voor een muziekstudio. De verkeersgeneratie voor de studio wordt daarom berekend op basis van de openingstijden en de gemiddelde bezettingsgraad van de studio. Zoals beschreven is in paragraaf 2.2 worden gemiddeld 2 studioruimtes gelijktijdig verhuurd waarbij er in totaal maximaal 12 personen aanwezig zullen zijn. Er van uitgaande dat er per tijdsblok twee ruimtes verhuurd worden en alle personen afzonderlijk per auto naar en van de studio gaan komt dit neer op een gemiddelde verkeersgeneratie van 72 verkeersbewegingen per dag in de periode van 10:00 tot 23:00 uur.

Hoek Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg (ong.)

Het perceel waar zich de voormalige paardenstal bevindt wordt ontsloten op de Grote Bavenkelsweg. De verkeersafwikkeling zal plaatsvinden via de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg alwaar het verkeer de Van Rechteren Limpurgsingel (N349) op zal gaan.

Voor de verkeersgeneratie van de vakantiewoning wordt aangesloten bij de verkeersgeneratie van een bungalowpark, deze bedraagt gemiddeld 2,7 per bungalow, per dag. Het aantal verkeersbewegingen van en naar de vakantiewoning zal, bij volledige bezetting, maximaal 3 verkeersbewegingen per dag bedragen.

Conclusie

De Bornsestraat, Grote Bavenkelsweg en Drienemansweg zijn er in voldoende mate op ingericht om een toename van het aantal verkeersbewegingen op te vangen. De toename van het aantal verkeersbewegingen zal het woon- en leefklimaat van omwonenden niet onevenredig schaden en de verkeersveiligheid niet significant verminderen. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'verkeer' geen belemmering voor het onderhavig plan vormt.

2.3.2 Parkeren

De gemeente Almelo heeft haar parkeerbeleid vastgelegd in het Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Beleidsregels parkeernormen Almelo'. Dit parkeerbeleid is vervolgens in bestemmingplan "Parapluherziening Parkeren" vastgelegd. Als richtlijn voor de parkeernormering maakt de gemeente Almelo gebruik van de op dat moment geldende CROW-publicatie voor de parkeerkencijfers.

Bornsestraat 384

Bij de omgevingsvergunning aanvraag van de schuur is reeds rekening gehouden met benodigde ruimte voor parkeerplaatsen. Aan de achterzijde van de schuur zijn destijds bij het verlenen van de vergunning reeds twee parkeerplaatsen ingetekend. Op basis van het beleid kunnen deze parkeerplaatsen uitgebreid worden naar de benodigde hoeveelheis parkeerplaatsen. Hiervoor is ruim voldoende ruimte aanwezig op het erf.

 

B&B-kamers

In de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn geen kencijfers opgenomen voor de parkeerbehoefte voor een B&B. De parkeerbehoefte voor het B&B kan gesteld worden op één parkeerplaats per kamer. Daarmee bedraagt de totale parkeerbehoefte voor de toevoeging van twee B&B-kamers twee parkeerplaatsen. De parkeerbehoefte van de bestaande twee B&B-kamers bedraagt eveneens twee parkeerplaatsen.

Muziekstudio

In de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' zijn geen kencijfers opgenomen voor de parkeerbehoefte voor een muziekstudio. De parkeerbehoefte voor de studio wordt daarom berekend op basis van de openingstijden en de gemiddelde bezettingsgraad van de studio. Zoals beschreven is in paragraaf 2.2 worden gemiddeld 2 studioruimtes gelijktijdig verhuurd waarbij er in totaal maximaal 12 personen aanwezig zullen zijn. Er van uitgaande dat er per tijdsblok twee ruimtes verhuurd worden en alle personen afzonderlijk per auto naar en van de studio gaan komt dit neer op een gemiddelde parkeerbehoefte van 12 parkeerplaatsen per tijdsblok.

De totale parkeerbehoefte van de B&B-kamers en de muziekstudio bedraagt, geen rekening houdende met gecombineerd gebruik, 16 parkeerplaatsen. Er zal op eigen terrein in deze behoefte voorzien worden. Aan de voorzijde van het bijgebouw zijn 5 parkeerplaatsen aanwezig, aan de achterzijde van het gebouw is ruimte voor het parkeren van 12 auto's. Mocht er zich onverhoopt een situatie voordoen waarbij deze parkeerplaatsen niet afdoende zijn dan is er op de oprit bij de woning, ook nog ruimte om 3 extra auto's te parkeren naast de parkeerbehoefte voor de woning. Figuur 2.6 weergeeft de ligging van de parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0011.png"

Figuur 2.6. Parkeermogelijkheden Bornsestraat 384 ten behoeve van muziekstudio en B&B.

Hoek Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg (ong.)

De parkeerbehoefte van de vakantiewoning kan, wanneer aangesloten wordt bij parkeerbehoefte voor een bungalow, gesteld worden op gemiddeld 2,1 parkeerplaatsen per bungalow. Op het 'erf' van de vakantiewoning is er voldoende ruimte om in deze behoefte te voorzien.

Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Onderhavig plan

Onderhavig plan voorziet in de realisatie van twee extra B&B-kamers, een vakantiewoning en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio. De ontwikkeling wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dit op basis van jurisprudentie waarbij uit gegaan wordt dat een stedelijke ontwikkeling een ontwikkeling is of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Waarbij 'in beginsel' een maat aan wordt gehouden van realisatie van meer dan 11 woningen. Bij een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2, bij een functie wijziging moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 20 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1075) geldt dat enkel een planologische functiewijziging in beginsel niet kan worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft.

In onderhavig plan blijft de woonfunctie als hoofdgebruik gehandhaafd, met daaraan ondergeschikt logiesverstrekking (B&B en vakantiewoning) en bedrijf aan huis (muziekstudio) waardoor gesteld kan worden dat de functiewijziging zeer beperkt is.

Door de nieuwe gebruiksfuncties (muziekstudio en vakantiewoning) van bestaande bebouwing is geen sprake van nieuw beslag op de ruimte daar geen extra bebouwing wordt toegestaan of toegevoegd. Door toevoeging van de aanduiding muziekstudio uitsluitend voor de aanwezige kelder in het bestaande bijgebouw, en het verbouwen een paardenstal tot een recreatie woning worden gebruiksfuncties toegevoegd aan de bestemming Wonen. Deze veranderingen zijn van dien beperkte aard dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wat betreft het mogelijk maken van de twee nieuwe B&B kamers is geen sprake van een functieverandering vanwege het feit dat binnen het bestemmingsplan buitengebied binnen de bestemming wonen bij recht 4 B &B kamers in het hoofgebouw reeds zijn toegestaan. In dit geval betreft het alleen het verplaatsen van een gebruik wat als is toegestaan.

Geconcludeerd moet worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is op onderhavig plan. Op basis van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat de ontwikkeling uitvoerbaar is. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Op 13 november 2019 is door de Provinciale Staten van Overijssel de Actualisatie Omgevingsvisie Overijssel 2018/2019 vastgesteld. De aanpassingen van de Omgevingsvisie die met de Actualisatie 2018/2019 zijn doorgevoerd zijn op 1 december 2019 in werking getreden. Met de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsvisie weer bij de tijd gebracht. De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes/rode draden bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur. Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem en het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het inpassen van nieuwe initiatieven en zorgvuldig inpassen heeft als doel om de samenhang in en identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijf welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 van de provincie Overijssel. De Provinciale Staten van Overijssel hebben de Actualisatie Omgevingsverordening Overijssel 2018/2019 op 13 november 2019 vastgesteld en is op 1 december 2019 in werking getreden. Met de vaststelling van de Actualisatie 2018/2019 is de Omgevingsverordening weer bij de tijd gebracht.

De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase onderzocht of er sprake is van zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik. Dit komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0012.png"

Figuur 3.1. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Deze zijn vastgelegd in de regels behorende bij de omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Lid 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra

ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer

aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

Lid 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toets

Onderhavig plan voorziet, onder meer, in de realisatie van twee extra B&B-kamers, een vakantiewoning en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio. Als gevolg van het plan zal er geen sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak door bebouwing of bestrating. Daarmee vindt er als gevolg van onderhavig plan geen extra ruimtebeslag plaats in de Groene Omgeving.

Artikel 2.12 Verblijfsrecreatie

In artikel 2.12 van de verordening zijn regels omtrent verblijfsrecreatie opgenomen:

Artikel 2.12.1

In de verordening wordt verstaan onder:

  • a. recreatiewoning: een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen;
  • b. recreatieverblijf: een gebouw of kampeermiddel dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;
  • c. bedrijfsmatige exploitatie: het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer dat in de recreatieve verblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden geboden.

Artikel 2.12.2

Lid 1

Een bed en breakfast en een vakantiewoning worden op grond van de verordening aangemerkt als recreatiewoning. In het artikel is bepaald dat bestemmingsplannen en projectbesluiten uitsluitend voorzien in de bouw van nieuwe recreatiewoningen indien en voor zover het betreft:

  • a. de nieuwbouw van een complex van recreatiewoningen waarvan het recreatieve gebruik door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd en tevens sprake is van een innovatief concept dan wel een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterreinen waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt;
  • b. de locaties voor verblijfsrecreatie die als zodanig zijn aangegeven op kaart Recreatie waarbij geldt dat op locaties aangeduid met ‘alleen kleinschalige complexen’ zijn toegestaan, mits door middel van een op verhuur gerichte bedrijfsmatige exploitatie verzekerd is dat er sprake zal zijn van recreatief gebruik.

Toets

Zowel de locatie van de B&B als van de vakantiewoning worden op de kaart Recreatie aangemerkt als 'Mogelijkheden voor nieuwe recreatiewoningen onder voorwaarden'. Beide recreatieve voorzieningen zullen bedrijfsmatig geëxploiteerd worden. De provincie is in het algemeen geen voorstander van solitaire recreatiewoningen in het buitengebied Aangezien het hier om een bestaand karakteristiek gebouw gaat en de eigenaar in het andere bijgebouw al recreatieve voorzieningen aanbiedt, vindt de provincie het in dit geval aanvaardbaar. De provincie adviseert om in het bestemmingsplan te borgen dat er sprake is van op verhuur gerichte (bedrijfsmatige) exploitatie. Dit is ook als zodanig gedaan in de specifieke gebruiksregels van het bestemmingsplan (art. 4.4). Hierin is opgenomen dat tot een strijdig gebruik in ieder geval wordt gerekend het gebruik van de B&B-kamers en de vakantiewoning voor permanente bewoning en het gebruik van de B&B-kamers en de vakantiewoning anders dan voor de verhuur gericht op een (bedrijfsmatige) exploitatie.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn de ontwikkelingsperspectieven voor het landelijk gebied van belang. Het plangebied ligt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap', tevens is de aanduiding 'Stads- en dorpsrandgebieden' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0013.png"

Figuur 3.2. Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel (bron: Provincie Overijssel)

Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap

Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, worden in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.

Onderhavig plan voorziet, onder meer, in de realisatie van twee extra B&B-kamers en de realisatie van een vakantieappartment (recreatie) en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio (andere bedrijvigheid). Dergelijk zijn passend binnen het ontwikkelingsperspectief.

Stads- en dorpsrandgebieden

De stads- en dorpsrandgebieden vormen de overgang tussen de Stedelijke en de Groene Omgeving, en zijn daarmee zowel entree van de stad als verbinding naar het buitengebied. Het vormgeven als entree van zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving is een belangrijk kwaliteitsdoel. Veel stads- en dorpsrandgebieden in Overijssel liggen tegen aantrekkelijke natuurcomplexen of landgoederen aan.

Recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stads- en dorpsrandgebieden de kwaliteit en aantrekkelijkheid verhogen.

Met onderhavig plan worden, onder meer, extra recreatieve functies toegevoegd (B&B en vakantiewoning). Het plan verhoogd daarmee de recreatieve beleving van het buitengebied van Almelo.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Natuurlijke laag

Het plangebied ligt in een dekzandlandschap en dit landschap heeft bepaalde kenmerken (zie figuur 3.3). Het dekzanlandshap kenmerkt zich door een afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen. De daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. In het geval dat er ontwikkelingen plaatsvinden, dan moeten deze bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0014.png"

Figuur 3.3. Natuurlijke laag ter plaatse van het plangebied (bron: Provincie Overijssel)

Als gevolg van de in dit plan besloten ontwikkelingen vinden er enkel inpandige functiewijzigingen plaats. Het plan doet daarmee geen afbreuk aan de natuurlijke laag.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

Het plangebied gelegen in het 'Oude Hoevenlandschap' (zie figuur 3.4). Het oude hoevenlandschap werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Het landschap kenmerkt zich met verspreid liggende hooggelegen essen (bouwlanden) met daarlangs vaak nog steilranden. Tussen de essen liggen laaggelegen weilanden. Aan de rand van de essen zijn de verspreid liggende boerderijen aanwezig zodat de bouwlanden, maar ook het water en de heide (voor de plaggen), dichtbij huis aanwezig waren. Een dicht netwerk van houtsingels, houtwallen en loofhoutbosjes is kenmerkend voor het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0015.png"

Figuur 3.4. Laag van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van het plangebied (bron: Provincie Overijssel)

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

Het plangebied is reeds op goede wijze in het landschap ingepast. Ten westen van de vakantiewoningzal een strook van 6 bij 15 meter met struweel, bestaande uit streekeigen beplanting, ingeplant worden om de inpassing extra te versterken. Als gevolg van onderhavig plan vinden er geen wijzigingen plaats in de dragende structuren van het landschap. Met de realisatie van de extra B&B-kamers en de vakantiewoning wordt de toegankelijkheid van het plangebied (erf) verder vergroot.

De stedelijke laag

In de stedelijke laag is de Rechteren van Limpurgsingel aangemerkt als onderdeel van 'Gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen'. Daarnaast heeft het plangebied in de stedelijke laag het kenmerk 'verspreide bebouwing'.

Gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen

Het regionale en lokale netwerk van 80 en 60 km/uur wegen volgt de patronen in het landschap. Vaak met bomenrijen ‘gestoffeerd’ tot lanen. Overijssel kent een schat aan typische laanprofielen, van de Sallandse, de Twentse tot de lange rechte veenkoloniale lanen. De weg vertelt waar je bent, doordat hij de kleur aanneemt van de omgeving. De regionale gebiedsontsluitingswegen ontsluiten gebieden en verbinden dorpen en kernen met de hoofdinfrastructuur.

Als gevolg van onderhavig plan wordt er geen afbreuk gedaan aan de functie van de Rechteren van Limpurgsingel als gebiedsontsluitingsweg.

Laag van de beleving

In de laag van de beleving zijn de kenmerken 'Stads- en dorpsfronten' (deels) en 'Stads- en dorpsrandgebieden' aan het plangebied toegekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0016.png"

Figuur 3.5. Laag van het agrarisch cultuurlandschap ter plaatse van het plangebied (bron: Provincie Overijssel)

Stads- en dorpsfronten

De kwaliteit van het stads- of dorpsfront (veelal aan het water) is dat een deel van het stedelijk of dorps areaal direct aan het landschap grenst. Vanuit het landschap of vanaf het water is er een vrij zicht op de duidelijk gedefinieerde rand van het stedelijk gebied met een herkenbare kwaliteit. Vanuit de stad of het

dorp is er vanaf een weg, kade of boulevard direct contact met het landschap. Monumentale gebouwen en nieuwbouw met allure en bijzondere architectuur bepalen voor een groot deel het herkenbare beeld.

Wegen zijn vaak tussen het stads- en dorpsfront enerzijds en het landschap anderzijds gedrongen en vormen daar een barrière. Het open landschap aan het stadsfront of dorpsgezicht staat onder druk van

verstedelijking.

Als gevolg van het plan wordt er geen bebouwing toegevoegd. Het aanzicht op het stadsfront wijzigt derhalve niet.

Stads- en dorpsrandgebieden

Aan dit kenmerk is reeds aandacht besteed bij de ontwikkelingsperspectieven.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040

De “Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040” is op 29 september 2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft inzicht over oe de omgeving zich tot nu toe heeft gevormd, wat gewenst is in de toekomst en een visie voor deze gewenste toekomst van Almelo zodat een omgeving gevormd wordt waarin de bewoners zo goed mogelijk kunnen wonen, werken, sporten en ontspannen. De Omgevingsvisie beschrijft in grote lijnen wat belangrijk gevonden wordt voor de toekomst van de omgeving.Voor onderhavig plan is voornamelijk de visie voor Almelo en het buitengebied van belang. De visie van het buitengebied bestaat uit het optimaal benutten van het buitengebied ten gunste van onze economie, recreatie, imago, klimaatbestendigheid en duurzaamheidsdoelen, zónder nadelige effecten voor het buitengebied, de bewoners en gebruikers.De relevanteaspecten voor onderhavige ontwikkeling worden hieronder uiteengezet.

Dorpen, stad en ommeland zijn ons podium en decor

Er is weinig dat mensen sterker tot elkaar brengt, dan een gedeelde ervaring. Van een buurtbarbecue tot een muziekfestival, van een sportwedstrijd tot kunst en van jeugdtheater tot een stadstrand. In Almelo vinden tientallen evenementen per jaar plaats, die zorgen voor verbinding. Mensen die elkaar

niet zomaar tegenkomen in hun werk, wijk of kerk, komen hierdoor toch samen om te genieten van sport, kunst en cultuur. Om dit podium en decor beschikbaar te stellen stuurt de stuurt de gemeente bijvoorbeeld op meer toerisme en verblijfsrecreatie.

Buitenaf wonen, huren en verblijven

Het ware Twentse noaberschap is in het buitengebied op z’n best en dat wil de gemeente Almelo koesteren.Het toevoegen van woningen of verblijfsrecreatie gebeurt dan ook alleen als

het echt nodig is en meerwaarde heeft. Te veel bewoning zet het buitengebied op slot voor agrariërs

en te veel recreatie brengt ongewenste drukte met zich mee.

Voorbeelden van woon-, huur-, of verblijfontwikkelingen die wel bij ons buitengebied passen:

- kamperen bij de boer of een bed and breakfast.

- de bouw van een tweede woning op een erf.

- kleinschalige woonvormen, zoals een knarrenhofje (voor ouderen) op een erf.

- tiny houses.

- kleinschalige economische activiteiten in leegkomende agrarische bebouwing.


Toets

Onderhavig plan voorziet, onder meer, in de realisatie van twee extra B&B-kamers, een vakantiewoning en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio. De voorgenomen ontwikkeling draagt bij aan het verschaffen van gewenste verblijfsontwikkelingen in het buitengebied.Daarnaast wordt een leegstaand voormalig agrarisch gebouw in gebruik genomen als vakantiewoning. Als gevolg van het plan zal er geen sprake zijn van een toename van het verhard oppervlak door bebouwing of bestrating. Het plangebied is reeds op goede wijze in het landschap ingepast. Ten westen van de vakantiewoning zal een strook van 6 bij 15 meter met struweel, bestaande uit streekeigen beplanting, ingeplant worden om de inpassing verder te versterken.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie van Almelo.

3.3.2 Kaderstelling landelijk gebied

Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:
1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector.
2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen.

3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling.
4. Nieuwe initiatieven die:
a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn;
kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.

Onder het eerste punt wordt nog concreet aangegeven dat initiatieven op het gebied van Rood-voor-Rood of Vrijkomende Agrarische Gebouwen (VAB) mogelijk zijn. Met de kaderstelling wordt eveneens het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld als toetsingsinstrument voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.

Toets

Onderhavig plan voorziet, onder meer, in de realisatie van twee extra B&B-kamers, een vakantiewoning en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio. Het gaat daarbij om (de uitbreiding van) functies die reeds (van oorsprong) binnen het plangebied aanwezig zijn (B&B en muziekstudio). Daarnaast gaat het om de toevoeging van een nieuwe functie (vakantiewoning). Als gevolg van deze ontwikkelingen wordt de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet gehinderd, hetgeen onder meer nader onderbouwd wordt in de paragrafen 4.1 en 4.4. Het plangebied is reeds op goede wijze in het landschap ingepast. Deze inpassing wordt nog verder versterkt conform de landschappelijke inpassing weergegeven in hoofdstuk 2.

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met de 'Kaderstelling landelijk gebied'.

3.3.3 Bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening'

Op 29 maart 2011 heeft de gemeenteraad van Almelo het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo"

vastgesteld. Tegen dit besluit hebben vijf appellanten beroep aangetekend. Op 26 september 2012

heeft de Raad van State uitspraak gedaan. Naar aanleiding van deze uitspraak dient het vigerende

bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" op onderdelen te worden herzien. Daarnaast is door de tijd

gebleken dat naast deze aanpassingen, welke zijn opgedragen door de Raad van State, ook

ambtshalve aanpassingen en verbeteringen moeten worden doorgevoerd. Om die reden is het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' op 18 juli 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo.

In het bestemmingsplan zijn in de bestemmingsregels voor 'Wonen' - onder meer - mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de gebruiksregels en het plan te wijzigen.

3.3.3.1 Afwijken van de gebruiksregels

Op grond van artikel 18.4.3 (Bed & breakfast) van het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.1 (bed & breakfast binnen het bestaande hoofdgebouw) voor het toestaan van bed & breakfast in bestaande bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • 1. bed & breakfast mag bestaan uit maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer;
  • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Toets

  • 1. De bed & breakfast zal in de toekomstige situatie bestaan uit vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer. De slaapkamers hebben een maximale oppervlakte van 30 m2.
  • 2. Als gevolg van de realisatie van de twee extra B&B-kamers vindt er geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden. Dit blijkt onder meer uit Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten.
  • 3. Als gevolg van de realisatie van de twee extra B&B-kamers vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. Dit blijkt onder meer uit Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten.
3.3.3.2 Wijzigingsbevoegheid

Op grond van artikel 18.5.4 (Recreatieve nevenactiviteiten) van het bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen voor het toestaan van bij de woning behorende en daaraan ondergeschikte recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van vakantieappartementen (lees tevens vakantiewoningen), mits:

  • 1. gerealiseerd in de bestaande en met bouwvergunning gebouwde voormalige bedrijfsbebouwing, die minimaal drie jaar in agrarisch gebruik zijn geweest;
  • 2. maximaal drie appartementen worden gerealiseerd met een woonoppervlak van maximaal 150 m2 per woning of appartement;
  • 3. er een inpassingsplan wordt overlegd;
  • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • 5. opslag en stalling in verband met de nevenactiviteiten uitsluitend inpandig plaatsvinden;
  • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;

Toets

  • 1. De voormalige paardenstal is in 1988 met een bouwvergunning gebouwd en sinds die tijd ten minste 3 jaar agrarisch in gebruik geweest als paardenstal;
  • 2. Het woonoppervlak van de vakantiewoning bedraagt circa 140 m2;
  • 3. De voormalige paardenstal is reeds goed ingepast in haar omgeving. Daarnaast is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld;
  • 4. In paragraaf 2.3.2 is uiteengezet dat de parkeerbehoefte van de vakantiewoning op 2,1 parkeerplaatsen gesteld kan worden. Op het 'erf' van de vakantiewoning is er voldoende ruimte om in deze behoefte te voorzien;
  • 5. Als gevolg van de realisatie van de vakantiewoning vindt er geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden. Dit blijkt onder meer uit Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten;
  • 6. Als gevolg van de realisatie van de vakantiewoning vindt er geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden. Dit blijkt onder meer uit Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0017.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking). Bij onderhavig plan is er sprake van het omgevingstype 'buitengebied' aangezien er overwegend sprake is van agrarisch grondgebruik met daaraan ondergeschikt hoofdzakelijk woonerven.

Bornsestraat 384 (B&B-kamers en muziekstudio)

Externe werking

Bij externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling milieubelastend is naar de omgeving.

Opgemerkt dient te worden dat een B&B een functie is die op grond van het vigerende bestemmingsplan reeds mogelijk gemaakt kan worden en algemeen geaccepteerd is bij woonerven. Als er gekeken moet worden bij welke activiteit van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' aan gesloten kan worden dan kan kan aangesloten worden bij de activiteit 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' waar op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van 10 meter geldt voor het aspect geluid.

Voor de muziekstudio kan aangesloten worden bij de activiteit 'Studio's (film, TV, radio, geluid) ' waar op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een maximale richtafstand van 30 meter geldt voor het aspect geluid. Opgemerkt dient te worden dat de muziekstudio zich in de kelder van het gebouw bevindt en dat de ruimtes volledig geluidgeïsoleerd zijn waardoor er nooit sprake zal zijn van geluidsuitstraling naar buiten als gevolg van het gebruik van de studioruimtes. Om duidelijkheid te krijgen over de mogelijk akoestische overlast naar de omgeving is ten aanzien van het gebruik van de kelder als muziekstudio is n.a.v. de zienswijze een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het geluid van de oefenruimten en de verkeersbewegingen de geluidnormen niet overschrijden. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 2.

Naast het geluid vanuit de studio dient ook beschouwd te worden of er voor wat betreft het parkeren voor de studio en het eventuele stemgeluid buiten de studio sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende milieugevoelige functies.

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich twee milieugevoelige objecten van derden en een locatie waar een nieuw milieugevoelig object gerealiseerd kan worden. Onderstaande tabel toont de kortste afstand tussen de locaties en het bijgebouw waar de studio in gevestigd is dan wel het buitenterrein waar parkeren plaatsvindt.

Adres   Soort object   Kortste afstand tot plangebied  
Bornsestraat 382   Woning   35 m, gevel woning tot gevel bijgebouw plangebied  
Almelosestraat 18   Woning   45 m, gevel woning tot parkeerplaatsen plangebied  
Almelosestraat 16   Bestemmingsvlak 'Wonen' met bouwvlak met de mogelijkheid tot het realiseren van een woning   40 m, bouwvlak tot oprijlaan naar parkeerplaatsen plangebied  

Tabel 4.1: Afstand bijgebouw Bornsestraat 384 en omliggende milieugevoelige objecten.

Uit tabel 4.1 volgt dat er ruimschoots voldaan wordt aan de richtsafstand ten opzichte van milieugevoelige objecten die geldt voor een studio. Daarmee wordt ook voldaan aan de richtafstand die geldt voor een B&B.

Interne werking

Een bed and breakfast kan gezien worden als een milieugevoelige functie. Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie(s) binnen een plangebied hinder ondervinden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangbied. Ten westen van het plangebied bevinden zich gronden waar bedrijven tot en met categorie 4.1 toegestaan zijn. De kortste afstand tussen de B&B en deze gronden bedraagt minimaal 300 meter, hiermee wordt aan de maximale richtafstand van 200 meter die voor deze categorie bedrijven geldt voldaan.

Hoek Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg (ong.) (vakantiewoning)

Externe werking

Voor een vakantiewoning kan aangesloten worden bij de activiteit 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' waar op grond van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van 10 m ten opzichte van milieugevoelige functies geldt voor het aspect geluid. De meest nabij gelegen milieugevoelige functie - van derden - betreft de woning aan de Almelosestraat 19.

De kortste afstand tussen deze woning en de vakantiewoning - gemeten van gevel tot gevel - bedraagt ruimschoots 70 meter. Er wordt daarmee ruimschoots aan de richtafstand voldaan.

Interne werking

Een vakantiewoning kan gezien worden als een milieugevoelige functie. Bij interne werking gaat het om de vraag of de functie(s) binnen een plangebied hinder ondervinden van milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied. Ten westen van het plangebied bevinden zich gronden waar bedrijven tot en met categorie 4.1 toegestaan zijn. De kortste afstand tussen de vakantiewoning en deze gronden bedraagt minimaal 210 meter, hiermee wordt aan de maximale richtafstand van 200 meter die voor deze categorie bedrijven geldt voldaan.

Conclusie

Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavig plan voldoet voor wat betreft bedrijven en milieuzonering. Als gevolg van onderhavig plan zal er geen onevenredige aantasting plaatsvinden het woon- en leefklimaat van omwonenden.

4.2 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0018.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart met het plangebied in paars omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat in de (directe) omgeving van het plangebied zich diverse risicobronnen op het gebied van externe veiligheid bevinden, namelijk:

Urenco Nederland BV

Op ruim 200 meter ten westen van het plangebied is Urenco Nederland BV gevestigd. Aangezien het bedrijf c.q. de inrichting op geruime afstand is gelegen van het plangebied en onder de Kernenergiewet valt kan een verdere beschouwing achter wege blijven.

Spoorlijn Deventer-Hengelo

Op circa 950 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de spoorlijn van het traject Deventer-Hengelo. Gezien de afstand tussen het plangebied en deze spoorlijn, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, is het niet noodzakelijk verder in te gaan op de plaatsgebonden risicocontour en op de scenario's (plasbrand, BLEVE en toxisch) die zich voor kunnen doen.

Leiding Gasunie N-528-33

Op ruim 540 meter ten oosten van het plangebied is een leiding van de Gasunie gelegen (hoofdroute N-531-33). De leiding is van het type NEN 3650 heeft de volgende kenmerken:

  • Uitwendige diameter 324,00 mm;
  • Wanddikte buisleiding 7,00 mm;
  • Maximale werkdruk 40,00 bar

Voor de gasleiding geldt een groepsrisico-aandachtsgebieden van 140 meter. Gezien de afstand van het plangebied tot deze leiding is een nadere beschouwing op en/of een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Verder blijkt uit de inventarisatie dat:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en RRGS- inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen is binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Op basis van vorenstaande moet geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.3 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Op basis van hetgeen in paragraaf 2.3 beschreven is kan voor een worst-case scenario uitgegaan worden van toename van 72 verkeersbewegingen per dag. Er zal geen sprake zijn van (extra) vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 4.3 is de worst-case berekening weergegeven met 72 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00093-BP31_0019.png"

Figuur 4.3: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Een bed and breakfast en een vakantiewoning vallen aan te merken als een geurgevoelig object in de zin van artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij.

Ten oosten van het plangebied, aan de Alenhuisweg 4, is een grondgebonden veehouderij gevestigd. Het bouwvlak van dit agrarische bedrijf bevindt zich op circa 230 meter van het B&B-gebouw en op circa 360 meter van het vakantiewoning.

Vorenstaande brengt met zich mee dat onderhavig plan in overeenstemming is met de Wet geurhinder en veehouderij en het aspect 'geur' geen belemmering vormt.

4.5 Bodemkwaliteit

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Als gevolg van de in dit plan besloten ontwikkelingen vinden er geen bodemingrepen plaats. Er vinden enkel (inpandige) verbouwingen en functiewijzigingen plaats van bestaande bouwwerken. Daarnaast wordt het plangebied geheel op juiste wijze bestemd. Het plangebied heeft reeds grotendeels de bestemming 'Wonen'. De gronden zijn hiermee geschikt bevonden voor de woonfunctie. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk is en het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

De bed and breakfast, de vakantiewoning en muziekstudio zijn geen geluidsgevoelige functies in de zin van de Wet geluidhinder, derhalve kan nadere toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege blijven.

4.7 Flora en fauna

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN

behoren liggen op circa 95 meter ten oosten van het plangebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn ‘Lemselermaten’ en ‘Lonnekermeer’, beide gelegen op circa 11 kilometer van het plangebied.

Met het gebruik van de B&B-kamers en de vakantiewoning aan de Bornsestraat 384 en overzijde

te Almelo komt er NOx vrij. Door uitvoering van een AERIUS berekening, opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting, is aangetoond dat dit, zowel in de aanleg- en in de gebruiksfase, niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. De stikstofemissie op Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling ligt nergens hoger dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

 

De AERIUS Calculator 2019 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op

Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS

Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.

 

De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de

voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

Onderhavig plan voorziet enkel in inpandige functiewijzigingen en het op juiste wijze bestemmen van het gehele plangebied. Er worden geen bestaande gebouwen gesloopt of nieuwe bouwwerken opgericht. Ook wordt er geen opgaande begroeiing en beplanting verwijderd. Op basis hiervan zal van aantasting van leefgebied van beschermde flora en fauna geen sprake zijn. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'flora en fauna' geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op grond van de Archeologische waardenkaart van gemeente Almelo geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde waarbij onderzoek nodig is bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en meer dan 50.000 m2

Toets

Als gevolg van onderhavig plan worden geen nieuwe gebouwen en bouwwerken opgericht. Het betreffen

enkel een inpandige functiewijziging. Derhalve is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat de Bornsestraat een historische route betreft die zeker in 1648 aanwezig was. De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt is niet van invloed op deze route. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.9 Besluit Milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
4.9.2 Situatie plangebied
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Dit temeer omdat het plangebied op circa 11 kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (Lonnekermeer en Lemselermaten) is gelegen en de ontwikkeling relatief beperkt van aard is. Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Op voorhand dient beschouwd te worden of sprake is van een activiteit welke voorkomt in de D-lijst. De activiteit waar voorliggend plan de meeste aansluiting bij vindt is een stedelijk ontwikkelingsproject. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid.

Hier wordt het volgende over gezegd: "Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen."

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt bestaande bebouwing voorzien van nevenactiviteiten bij de reeds bestaande woonbestemming. De concrete ontwikkeling is beschreven in de planbeschrijving in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied bestaat reeds uit wonen en daarmee bestaat het plangebied reeds uit stedelijke functies met bijbehorende bebouwing.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is verplicht als het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. en de omvang van die activiteit ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst). De ontwikkeling wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject waardoor een aanmeldnotitie noodzakelijk is. Een m.e.r.-beoordeling is verplicht in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woning omvat, of 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project onder blijft. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Op basis hiervan kan de conclusie getrokken worden dat het onderhavige project niet direct m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit betekent dat volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. In dat kader is een aanmeldnotitie opgesteld die bij het bevoegd gezag is ingediend. Op basis van de aanmeldnotitie heeft de gemeente Almelo besloten dat geen milieueffectrapport vereist is. Deze aanmeldnotitie is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

4.9.3 Conclusie

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen. Gelet op de kenmerken van het onderhavige project (zoals het feit dat de omvang ruimschoots beneden de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. ligt), de plaats van het onderhavige project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Alternatieven hoeven dan ook niet te worden afgewogen. Het onderhavige project is niet m.e.r.-plichtig. Bij de beoordeling is rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling aangegeven criteria.

 

4.10 Fysieke veiligheid

4.10.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
  • Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

4.10.2 Bereikbaarheid
4.10.2.1 Bereikbaarheid algemeen

Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
4.10.2.2 Beoordeling bereikbaarheid

Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

4.10.3 Opkomsttijd
4.10.3.1 Opkomsttijd algemeen

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.

Normtijd   Gebruiksfunctie  
   
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  

Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.

4.10.3.2 Beoordeling opkomsttijd

Voor logies (B&B en vakantiewoning) geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn. Voor overige gebruikfuncties (muziekstudio) geldt een opkomsttijd van 10 minuten.

4.10.4 Bluswatervoorziening
4.10.4.1 Bluswatervoorziening algemeen

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

  • De secundaire bluswatervoorziening

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

  • De tertiaire bluswatervoorziening

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

4.10.4.2 Beoordeling bluswatervoorziening

Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandkraan dient te worden geplaatst. Daarnaast geldt dat er qua brandpreventieve voorzieningen moet worden voldaan aan de geldende wet- en regelgeving.

4.10.5 Zelfredzaamheid
4.10.5.1 Zelfredzaamheid algemeen

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, opkomsttijd en bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.


Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

4.10.5.2 Beoordeling zelfredzaamheid

Het plan bestaat, onder meer, uit het realiseren van twee extra B&B-kamers, het realiseren van een vakantiewoning en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio. De gasten en gebruikers van deze functies zullen in voldoende mate zelfredzaam zijn danwel geholpen kunnen worden door personen die wel zelfredzaam zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

4.10.6 Waarschuwings- en alarmeringssysteem
4.10.6.1 Sirenedekking algemeen

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • sms berichten;
  • sirenewagens.
4.10.6.2 Beoordeling sirenedekking

Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes. Daarnaast is op 8 november 2012 het alarmsysteem NL-Alert in gebruik genomen. NL-Alert is een aanvulling op alarmering van de bevolking via het waarschuwings- en alarmeringssysteem. Het voordeel ten opzichte van de sirenes is dat mensen met NL-Alert niet alleen gealarmeerd worden, maar dat ze ook direct geïnformeerd kunnen worden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen
    voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.1.5 Beleid gemeente Almelo
5.1.5.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

5.1.5.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten.

Speerpunten voor de planperiode

De gekozen ambities voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kunnen inhoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Samen op met burgers en bedrijven.
  • Toekomstgericht en klimaatbestendig.
  • Een doelmatige aanpak.
  • De organisatie en de middelen op orde.
  • Een functionerend watersysteem.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsproces

Bornsestraat 384 (B&B-kamers en muziekstudio)

Op 24 februari 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4 Op basis

van de toets volgt dat onderhavig plan geen waterschapsbelang heeft. Dit houdt in dat waterschap kan instemmen met de planvorming.

Waterschapsbelang

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Afvoer hemel- en afvalwater

Het hemelwater van het bijgebouw wordt voor 2/3 afgevoerd op de nabijgelegen aan de zuidoostzijde van het plangebied aanwezige sloot. De overige 1/3 hemelwater wordt geïnfiltreerd in de op het perceel aanwezige wadi en kikkerpoel. Als gevolg van onderhavig plan zal, door de realisatie van de twee extra B&B-kamers, de hoeveelheid afvalwater toenemen. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het reguliere rioolstelsel waardoor de toename evenvoudig verwerkt kan worden. Het verschil tussen de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) en de bovenzijde van de begane-grondvloer bedraagt meer dan 80 cm.

Hoek Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg (ong.) (vakantiewoning)

Op 24 februari 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 4 Op basis

van de toets volgt dat onderhavig plan geen waterschapsbelang heeft. Dit houdt in dat waterschap kan instemmen met de planvorming.

Waterschapsbelang

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het waterschap Vechtstromen heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

Afvoer hemel- en afvalwater

Het hemelwater wordt op het perceel geïnfiltreerd. Als gevolg van onderhavig plan zal, door de realisatie van de vakantiewoning, de hoeveelheid afvalwater beperkt toenemen. De afvoer van afvalwater vindt plaats via het drukriool, dit rioolsysteem heeft voldoene capaciteit om de toename evenvoudig te verwerken. Het verschil tussen de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) en de bovenzijde van de begane-grondvloer bedraagt meer dan 80 cm.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten die ten grondslag aan het bestemmingsplan liggen, aan de orde. Met het nieuwe bestemmingsplan voor de Bornsestraat 384 en overzijde worden diverse ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ten behoeve van deze ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de standaardregels, voor zover van toepassing in de onderhavige situatie, van de gemeente Almelo.

Het gaat hierbij om:

  • 1. Het mogelijk maken van een bed & breakfast bestaande uit maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer in het bijgebouw achter de woning aan de Bornsestraat 384;
  • 2. Het planologisch inpassen van de muziekstudio in het bijgebouw achter de woning aan de Bornsestraat 384;
  • 3. Het perceel aan de Bornsestraat 384 geheel passend te bestemmen;
  • 4. Een vakantiewoning mogelijk te maken in de voormalige paardenstal, op het perceel op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg;
  • 5. Het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' van het perceel op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg te wijzigen tot een logische vorm.

Ad 1. Er wordt vastgelegd dat in bestaande bijbehorende bouwwerken een bed & breakfast toegestaan is bestaande uit maximaal vier slaapkamers en één gemeenschappelijke huiskamer met een maximale oppervlakte van 30 m2 per kamer;

Ad 2. Er wordt vastgelegd dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - muziekstudio' een bedrijf aan huis, in vorm van een muziekstudio, met een maximale oppervlakte van 145 m2 is toegestaan.

Ad 3. In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening' zijn een deel van de tuin en een deel van het bijgebouw aan de Bornsestraat 384 gelegen op gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Dit is niet conform het huidige gebruik van het bijgebouw en de inrichting van deze gronden. Dit wordt door middel van onderhavig bestemmingsplan hersteld.

Ad 4. Middels onderhavig plan wordt in de voormalige paardenstal, gelegen op het perceel op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg. De vakantiewoning wordt mogelijk gemaakt op grond van de wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen in artikel 18.5.4 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied correctieve herziening'. De vakantiewoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vakantiewoning'.

Ad 5. Op grond van het vigerende bestemmingsplan kent het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' - van het plangebied op de hoek van de Grote Bavenkelsweg en de Drienemansweg - een 'uitstulping' in noordwestelijke richting. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een deel van het plangebied bestemd als 'Agrarisch'. Door middel van onderhavig bestemmingsplan wordt het bestemmingsvlak 'Wonen' gewijzigd naar een meer logische vorm, de bestemming 'Wonen' en 'Agrarisch' worden met elkaar uitgewisseld.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Bornsestraat 384 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

Hoofdstuk 1: 'Inleidende regels', bevat de volgende artikelen:

  • Begrippen (artikel 1);
  • Wijze van meten (artikel 2).

Hoofdstuk 2: 'Bestemmingsregels', bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3: 'Algemene regels', bevat de volgende artikelen:

  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene procedureregels.

Hoofdstuk 4: 'Overgangs- en slotregels', bevat de volgende artikelen:

  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

7.3 Beschrijving per bestemming

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende (dubbel)bestemmingen, te weten 'Agrarisch' en 'Waarde - archeologisch verwachting hoog'. Hieronder volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

Agrarisch (artikel 3)

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het agrarisch gebruik, een agrarisch bouwvlak is niet aanwezig op de betreffende gronden.

Daarnaast zijn binnen deze bestemming wegen en paden, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en extensieve dagrecreatie toegestaan.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan.

Wonen (artikel 4)

De bestaande woning en bijbehorend bouwwerk, de vakantiewoning en de daarbij bijbehorende grond zijn bestemd als 'Wonen'.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn hoofdzakelijk bestemd voor maximaal één woning, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, een bed&breakfast en/of inwoning in de woning of in bestaande bijbeborende bouwwerken.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - muziekstudio' is een bedrijf aan huis, in de vorm van een muziekstudio, met een maximale oppervlakte van 145 m2 toegestaan.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - vakantiewoning' is één vakantiewoning toegestaan.

7.3.2 Overige regels

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel is een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Voorliggend plan is opgesteld voor rekening en risico van de aanvrager. Voor de uitvoering van het plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvrager. Daardoor zijn er voor de gemeente geen financiële gevolgen te verwachten. Omdat daarmee de kosten anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze

Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.


Rijksdiensten

Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.


Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.


Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.


Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.


Provincie Overijssel
In het kader van vooroverleg is het plan op 2 september 2019 aan de provincie voorgelegd. Per mail, van 26 september 2019, heeft de provincie laten weten dat het bestemmen van de muziekstudio past binnen het ruimtelijk beleid van de provincie. De muziekstudio is gesitueerd in een bestaand en goed ingepast gebouw en de ligging aan een doorgaande weg maakt deze functie hier aanvaardbaar. De provincie heeft wel een kritische noot geplaatst aangaande de verbouw van de paardenstal tot vakantiewoning. De provincie is in het algemeen geen voorstander van solitaire recreatiewoningen in het buitengebied. Aangezien het hier om een bestaand karakteristiek gebouw gaat en de eigenaar in het andere bijgebouw al recreatieve voorzieningen aanbiedt, vindt de provincie het in dit geval aanvaardbaar. De provincie adviseert om in het bestemmingsplan te borgen dat er sprake is van op verhuur gerichte (bedrijfsmatige) exploitatie. Dit is ook als zodanig gedaan in de specifieke gebruiksregels (art. 4.4).


Waterschap Vechtstromen

Onderhavig plan voorziet, onder meer, in de realisatie van twee extra B&B-kamers, een vakantieappartemen en het planologisch inpassen van de reeds aanwezige muziekstudio. Uit de beantwoording van de vragen van de watertoets volgt dat onderhavig plan geen waterschaspsbelang heeft.

Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan. De direct omwonenden van het plangebied zijn door de initiatiefneemster persoonlijk geïnformeerd over de plannen. Zij heeft dit gedaan door de tekeningen voor de B&B en de vakantiewoning voor te leggen aan direct omwonenden. Daarnaast zijn de alle buurtbewoners door middel van de buurtapp op de hoogte gebracht van de plannen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 13 mei 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn twee zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen hebben geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De wijzigingen zijn opgenomen in de zienswijze nota van de gemeente Almelo.