direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Muldersweg-Lange Voort Bornerbroek
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00082-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de ontwikkeling van vijf woningen aan de Muldersweg en Lange Voort, te Bornerbroek is een bestemmingsplan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens om vijf woningen te realiseren op verschillende percelen langs de Muldersweg. Er zullen in totaal 5 woningen gerealiseerd worden op de percelen kadastraal bekend als gemeente Almelo, sectie O (oude situatie): 1612, 1610, 1298, 451, 452, 453 en 454. De locatie is naar voren gekomen naar aanleiding van een gezamenlijke wens van initiatiefnemers om bouwkavels te ontwikkelen in Bornerbroek.

Initiatiefnemers hebben daarom op deze locatie een plan uitgewerkt om in totaal vijf woningen te realiseren. Het huidige bestemmingsplan voorziet niet in deze mogelijkheid. Middels een herziening van het bestemmingsplan moet het mogelijk worden binnen het plangebied vijf woningen te bouwen. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit de percelen aan de Muldersweg en Lange Voort te Bornerbroek. Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan 'Muldersweg' en 'Zuid Bornerbroek' van de gemeente Almelo. Het plangebied valt hiermee binnen de bebouwde kom van Bornerbroek en is omgeven door agrarische gronden en enkele woningen. Het gebied ligt westelijk in Bornerbroek.

Het gebied staat kadastraal bekend als gemeente Almelo, sectie O, perceelsnummers 1612, 1610, 1298, 451, 452, 453 en 454. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een topografische kaart weergegeven waarop het plangebied Muldersweg en Lange Voort in Bornerbroek te zien is. Het gehele plangebied is hierin begrensd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de Muldersweg en Lange Voort in Bornerbroek gelden in de huidige situatie twee bestemmingsplannen, het bestemmingsplan 'Muldersweg' en het bestemmingsplan 'Zuid Bornerbroek'. Het bestemmingplan 'Muldersweg' is door de gemeenteraad van Almelo op 21 mei 2013 vastgesteld. Onderstaande figuur 1.3 geeft een weergave van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Muldersweg' en 'Muldersweg' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het bestemmingsplan 'Zuid Bornerbroek' is door de gemeenteraad van Almelo op 3 juni 2009 vastgesteld. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dat bestemmingsplan opgenomen.

Aan het plangebied is de bestemming 'Agrarisch', 'Wonen' en 'Tuin' toegekend met een wijzigingsbevoegdheid naar Wonen voor het perceelnummer 1298, 451 en 452. Dit plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Muldersweg'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn daarmee in eerste instantie bestemd voor het agrarische gebruik en de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Voor perceel 1298, gelegen aan de rechterzijde van het plangebied, is er ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden om te zetten naar de bestemming 'wonen'. In het bestemmingsplan 'Zuid Bornerbroek' geeft de gemeente ruimte aan uitbreiding ter hoogte van de Lange Voort en Muldersweg. Op dit stuk grond geeft de gemeente ruimte aan ontwikkeling van de woningen tussen minimaal 5 en maximaal 12 woningen. De realisatie van 5 woningen past binnen deze wens. Deze mogelijke uitbreiding heeft de gemeente vertaald in een wijzigingsbevoegdheid voor (een gedeelte van) het gebied. Hiermee geeft de gemeente aan dat woningbouw op deze locatie aanvaardbaar is. Aangezien een aantal kavels buiten deze wijzigingsbevoegdheid liggen, is een herziening van het bestemmingsplan wenselijk.

Daarnaast zijn er binnen het plangebied geen bouwvlakken opgenomen. Het is dus niet toegestaan om op grond van het vigerende bestemmingsplan op de overige percelen woningen te realiseren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om vijf woningen te realiseren aan de Muldersweg en Lange Voort.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Muldersweg-Lange Voort Bornerbroek' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.0141.00082-BP31);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Op de percelen aan de Muldersweg en Lange Voort in Bornerbroek zijn momenteel agrarische gronden gelegen. Op een enkele veldschuur en bomen na, is het een braakliggend terrein. Het perceel is gelegen aan de rand van het dorp Bornerbroek. Het is een gebied dat ligt in de overgang van agrarische gronden naar bebouwing. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 7000 m2. In figuur 2.1 is de locatie weergegeven op de topografische kaart van 1950.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0004.png"

Figuur 2.1: Topografische kaart 1950 (bron: atlas van Overijssel)

Er zijn op het perceel enkele veldschuren en verschillende bomen aanwezig. Deze bomen zijn aangemerkt als een waardevolle houtopstand. De agrarische gronden zijn momenteel in gebruik voor kleinschalig agrarisch gebruik. Het grootste gedeelte van het perceel kenmerkt zich door agrarische gronden. Aan de zuidwest zijde is een bestaande woning gelegen. Aan de noordzijde wordt het plangebied afgeschermd van de Entersestraat door middel van een woning. Deze woningen maken geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

In figuur 2.2 is een overzicht van het gehele perceel te zien. Daarnaast geeft figuur 2.3 het plangebied weer vanaf de Lange voort. Het plangebied is niet zichtbaar vanaf de Entersestraat. Het gebied is gelegen in een overgangsgebied, aan de Westzijde wordt momenteel gebouwd, aan de oost- en noordzijde is de kern gelegen en aan de zuidzijde zijn agrarische gronden gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0005.png"

Figuur 2.2: huidige situatie planlocatie (bron: kadastralekaart.com)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0006.png"

Figuur 2.3: huidige situatie gezien vanaf Lange Voort (bron: Google Maps)

Het plangebied is gelegen tussen de Muldersweg, Lange Voort en Entersestraat. De Entersestraat is een 50 km/u weg. De Muldersweg is gelegen ten westen van het plangebied. De Muldersweg is geen doorgaande weg, halverwege is een hekwerk geplaatst om sluipverkeer te voorkomen. In de directe omgeving zijn diverse functies gelegen. Het plangebied wordt omgeven door verschillende woningen en agrarische gebieden. De ontwikkeling zal plaats vinden in de bebouwde kom van Bornerbroek. Ten noordwesten van het plangebied worden reeds nieuwe woningen gerealiseerd. Het gebied zal voor een overgang zorgen tussen het landelijke gebied en de bebouwde kom.

2.2 Toekomstige situatie

Met betrekking tot de toekomstige situatie bestaat de wens om vijf nieuwe woningen te realiseren, naast de reeds vergunde woning ter hoogte van perceelnummer 451. Er zullen vijf nieuwe kavels gerealiseerd worden. Figuur 2.4 geeft een weergave van de toekomstige situatie.

In het plangebied zullen in totaal 5 nieuwe woningen gerealiseerd worden. De woningen zullen gerealiseerd worden op ruime kavels. Deze woningen zullen landschappelijk ingepast worden om zo aan te sluiten bij de bestaande structuren. De woning in het zuidwesten van het plangebied is een bestaande woning. De vijf, nieuw toe te voegen woningen, zullen aansluiten bij bestaande bebouwing en vormen zo een goede overgang tussen het dorp Bornerbroek en het buitengebied. De woningen zullen geplaatst worden in lijn van elkaars voorgevel. De kavels zullen bestaan uit ruime bouwkavels van ongeveer 290 m2.

Tot slot zullen de nieuw te bouwen woningen ontsloten worden via de Muldersweg naar de Lange Voort en de Entersestraat. De twee woningen aan de westzijde van het plangebied (zie afbeelding 2.4) zullen ontsloten worden via de weg over eigen terrein en uiteindelijk bij perceel 452 zal deze op de Muldersweg aansluiten. Om de bestaande structurele houtwal te beschermen wordt deze voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Waardevolle bomen' met uitzondering van de locatie waar de inrit geplaatst wordt. Deze inrit ontsluit twee woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0007.png"

Figuur 2.4: Toekomstige situatie met situering inrit (bron: KROON)

Door de keuze van een inritconstructie is het 'slechts' noodzakelijk om eenmalig door de houtwal te rijden voor de ontsluiting. De inrit wordt gerealiseerd op een afstand van minimaal 3,5 meter uit het hart van de dichtstbij gelegen boom. Om de bomen en de waardevolle bomenstructuur te beschermen is ter plaatse van de bomenrij de dubbelbestemming 'Waarde - waardevolle bomen' opgenomen. Binnen deze dubbelbestemming is het niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning werken en/of werkzaamheden uit te voeren, waaronder onder andere wordt verstaan: het aanleggen en verharden van wegen en paden en het afgrave, ophogen en egaliseren van de bodem.

Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van dit plan is minimaal. Hierdoor blijft de Muldersweg grotendeels in tact en zal er slechts één boom gekapt moeten worden. Daarnaast zal de lichtinval richting de westelijk gelegen percelen minimaal zijn vanwege de afstand en de reeds aanwezige groenvoorzieningen. Ten aanzien van de inrit zijn twee opties opgesteld. Hieronder zijn de uitgangspunten ten aanzien van optie A en optie B weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0009.png"  
1x door de houtwal   1x door de houtwal  
Aantal verkeerbewegingen minimaal, alleen de woning achter Entersestraat 43 komt aan de noordkant erbij   Aantal verkeerbewegingen minimaal, iets meer voor bestaande bebouwing aan noordkant
(toevoeging van 2 woningen), achter no. 43 bestaat in beide modellen  
Muldersweg wordt grotendeels aangetast, veel verharding om de kavels bereikbaar te maken.   Muldersweg grotendeel intact  
1 boom sneuvelt, maar er is onvoldoende ruimte voor goede inritconstructie. Hierdoor zal de levensvatbaarheid van de andere bomen verkorten.   1 boom sneuvelt, voldoende ruimte voor inritconstructie met behoud van bomen  
Grotere impact lichtschijnsel op kavel Muldersweg 14   Minimaal lichtschijnsel op kavel Muldersweg 14, door gebruik van bestaande structuren  

Door de toepassing van optie B dient één boom in de waardevolle bomenstructuur gekapt te worden zonder dat daarmee de waardevolle bomenstructuur teniet wordt gedaan. De inrit wordt op een afstand van ten minste 3,5 meter uit het hart van de dichtstbijzijnde boom gelegen waardoor er geen graafwerkzaamheden binnen de kwetsbare zone van de bomen plaatsvindt. Tot slot sluit de inrit van optie B aan bij de situering van de inrit van de woningen aan de Muldersweg 12 en 14 waardoor geconcludeerd kan worden dat optie B het meeste recht doet aan de uitgangspunten die zijn gesteld.

2.3 Relatie met omgeving

Het plan heeft invloed op het gebied en moet ruimtelijk aanvaardbaar zijn in de omgeving.

In eerste instantie zijn in het gebied twee bedrijven gelegen die van invloed zijn op de gewenste ontwikkeling van 5 woningen. Ten eerste is ten zuidwesten van het plangebied het bedrijf 'Toon Kolenbrander Sloopwerken' gelegen aan de Pepershaar 2. Dit bedrijf kent een milieucategorie van maximaal 3.2 en 3.1. Voor het aspect geluid houdt dit in dat er een richtafstand geldt van 100 meter.

Woningen aan de Lange Voort 10 en 16 liggen op respectievelijk 53 meter en 80 meter van dit bedrijf. De bestaande afstand van 53 meter kan hierdoor aangehouden worden als beperking. De dichtsbijzijnde woning die nieuw gerealiseerd zal worden zal op een minimale afstand van 54 geplaatst worden van het bedrijf. Aan de maatgevende afstand wordt voldaan.

Aan de oostzijde van het plangebied is het bouwbedrijf Holtkamp Bouw gelegen, waar milieucategorie 3.1 op van toepassing is. Voor milieucategorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter.

Het huidige plan is tot stand gekomen door een aantal ontwikkelingen. Een algeheel plan was eerst de wens voor dit gebied, waarin er concensus was over de bebouwing. Echter, de financiële uitvoerbaarheid was niet gegarandeerd waardoor voorliggende ontwikkeling als alternatief is opgesteld.

Het plan draagt zorg voor een mooie overgang tussen stedelijk gebied en het buitengebied. Door de ruime opzet van de kavels sluit het plan aan op de overgang tussen het dorp Bornerbroek en het buitengebied. Daarnaast krijgt de bestaande houtwal aan de Entersestraat de dubbelbestemming 'Waarde - Waardevolle bomen', waardoor bomen in deze houtopstand niet gekapt kunnen worden zonder omgevingsvergunning.

De Muldersweg zal daarnaast een half onverharde weg blijven met een fysieke belemmering op de bestaande locatie. Hierdoor zal voorkomen worden dat deze weg een sluiproute wordt. Door de natuurlijke barriére zal het verkeer afgewikkeld worden via de Muldersweg naar de Lange Voort. Voor de inritten zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van een natuurlijke inrit naar de bovengelegen bouwkavels. Figuur 2.5 en 2.6 geven een weergave van de Muldersweg en de aanliggende houtopstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0010.png"

Figuur 2.5: aanzicht Muldersweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0011.png"

Figuur 2.6: aanzicht Muldersweg

De gemeente ziet het plangebied als een geschikte locatie voor woningbouw. Dit blijkt ook wel uit het feit dat beide vigerende bestemmingsplannen een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor woningbouw. Van belang is het om woningen zoveel mogelijk te richten met de voorkant naar openbaar toegankelijk gebied. Aangezien de gronden in dit gebied van vele eigenaren zijn is het lastig het gebied als geheel te ontwikkelen. Voorliggend plan voorziet op de realisatie van vijf woningen in dit gebied. Hierbij is ook gekozen voor een verkaveling langs de bestaande wegen om recht te doen aan de historische situatie. De percelen zullen apart verkaveld worden langs de Lange Voort en Muldersweg. Onderstaande afbeelding laat (een van) de mogelijke principes zien voor de inrichting van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0012.png"

Figuur 2.7: verkavelen langs de radialen (bron: gemeente Almelo)

Onderhavig plan wordt voorzien in een gedeelte van deze invulling van het gebied. In de toekomst kan hierdoor worden ingezet op de verdere invulling van het gebied tot woningen langs de radialen van de Lange Voort.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van vijf woningen aan de Muldersweg en de Lange Voort te Bornerbroek. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2 en 3.3.3 wordt de realisatie van de vijf woningen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Almelo. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toets

Het al dan niet toenemen van het ruimtebeslag is een belangrijk criterium voor het aanmerken van een ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) geldt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro is dan niet van toepassing.

Voorliggend plan ziet toe op de ontwikkeling van vijf nieuwe woningen. Gelet op de hiervoor genoemde uitspraak geldt dat de voorgenomen niet wordt aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur aangehaald in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel van de provincie Overijssel.De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0013.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hierbij is met name artikel 2.1.3 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' van belang die er voor staat dat in eerste instantie bestaande bebouwing en bestaand stedelijk gebied wordt benut, voordat er nieuwbouw plaatsvindt in de groene omgeving.


Op de huidige situatie is reeds een woning aanwezig en is er een woonbestemming. Hier zal een vijftal woningen aan toegevoegd worden in de nabije omgeving. Het gebied kenmerkt zich door de overgang tussen agrarisch en stedelijk gebied. Door deze ontwikkeling kan er aangesloten worden op bestaande bebouwing.

Met het plan wordt voldaan aan het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik uit de provinciale omgevingsvisie.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0014.png"

Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)

Het gebied kent het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. Dorpen en steden buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Het onderhavig plan betreft de ontwikkeling van vijf extra woningen in de stedelijke omgeving.

De plannen van initiatiefnemers doen geen afbreuk aan het eigen karakter van het gebied en leveren geen extra belemmeringen op voor de functie wonen in de omgeving. Daarnaast zijn de woningen bestemd voor de lokale behoefte waardoor ze aansluiten op het ontwikkelingsperspectief van dit gebied.

Gebiedskenmerken

Natuurlijke laag

De natuurlijke laag geeft aan het gebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3). De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlanschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd.

De ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

Het plangebied kent geen duidelijk reliëf. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0015.png"

Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Laag van het agrarisch cultuurlandschap

De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' heeft binnen het plangebied de kenmerk 'oude hoevenlandschap. Het oude hoevelandschap kenmerkt zich door verspreid liggende erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen ‘bezet’ waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. it leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen: de erven met erfbeplanting; open es(je); beekdal; voormalige heidevelden, de mate van openheid en kleinschaligheid. Ontwikkelingen vergroten de toegankelijkheid van erven en erfroutes.

De realisatie van vijf nieuwe woningen ter hoogte van de Muldersweg en Lange Voort sluiten aan bij de bestaande stedenbouwkundige structuur. Deze ontwikkeling draagt bij aan de afronding van de bebouwde kom van Bornerbroek in zuidwestelijke richting. De Muldersweg en Lange Voort zijn hierin een natuurlijke afscheiding tussen het buitengebied en het dorp. Deze blijft in het nieuwe plan behouden. Het plan doet op voorhand geen afbreuk aan de kleinschaligheid en/of het groene karakter van het gebied.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de 'Stedelijke laag' aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu' zoals weergegeven in figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0016.png"

Figuur 3.4: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden in de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in die aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

Met het realiseren van vijf nieuwe woningen is rekening gehouden met omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. De nieuwe woningen zullen aansluiten bij de bestaande bebouwing in de wijk omdat er wordt aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag': 'Woonwijken 1955 - nu'.

Laag van de beleving

Het plangebied kent geen specifieke kenmerken aangaande de 'Laag van de beleving'. Met het plan worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd. het plan doet daarmee geen afbreuk aan de kenmerken van de 'Laag van de beleving'.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde, en in de Omgevingsverordening verankerde, provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie 'Mijn Almelo, Onze omgeving'

Op 29 september 2020 heeft de gemeenteraad van Almelo de omgevingsvisie 'Mijn Almelo, Onze omgeving' vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt het sterk verouderde Structuurplan. Met de Omgevingsvisie heeft de gemeente Almelo weer een actueel, strategisch en eigentijds plan voor de leefomgeving van Almelo voor de komende vijftien tot twintig jaar. Met inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties, e.a. is veel gesproken over veel verschillende thema's zoals wonen, zorg, veiligheid, mobiliteit, cultuur, economie, duurzaamheid en leefbaarheid. Daardoor is het een beleidsvisie geworden niet alleen van het bestuur, maar van inwoners, samenleving en bestuur.

Voor de dorpen Bornerrboek en Aadorp en de wijken van de stad Almelo is een gezamenlijke visie ontwikkeld. Voornamelijk omdat ze hun belangrijkste functie met elkaar gemeen hebben: een fijne woonomgeving bieden. Maar ook omdat elke wijk eigenlijk een dorpje op zich is. Met een eigen sfeer, eigen voorzieningen en een unieke sociale samenhang. En hoeveel de inwoners soms ook van elkaar verschillen – qua leeftijd, cultuur, gezondheid of inkomen – er is één ding dat hen verbindt: de plek die ze thuis noemen. Het is onze ambitie om hen allemaal de basisvoorwaarden te bieden voor dat thuisgevoel.

Prettig wonen begint natuurlijk met een passende woning. Met de kans om woonwensen te vervullen, doordat er voldoende keuze is. Daarom willen we wijken creëren met gemengde woonmilieus, waar genoeg aanbod is voor elke doelgroep. Onze bestaande woningvoorraad heeft relatief veel sociale woningbouw en koopwoningen in het hoge(re) segment. Dit brengen we meer in balans door bij herstructurering op woningen voor het middensegment in te zetten. Bovendien krijgen de dorpen gelegenheid om te bouwen, want daar blijft de vraag naar betaalbare starterswoningen groot (landelijke trends van vergrijzing en ontgroening ten spijt).

Toets

Middels dit bestemmingsplan worden vijf nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het plangebied is gelegen binnen de kern Bornerbroek. Ten aanzien van de bouw van nieuwe woningen geldt dat de (minimale hoeveelheid) nieuwbouw ontwikkelt moet worden in bestaande wijken (inbreiding, geen uitbreiding). Daarnaast voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een concrete actuele woningbouwbehoefte. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de omgevingsvisie 'Mijn Almelo, Onze Omgeving'.

3.3.2 Masterplan Almelo

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Het plangebied is niet gelegen in stadsdeel die specifiek is benoemd en valt ook niet onder een van de kernprojecten. De onderhavige ontwikkeling is dusdanig kleinschalig dat het masterplan Almelo zich hier niet over uitlaat. Voor de kern Bornerbroek is opgenomen dat er kleinschalige ontwikkelingen bij de kern en in de omgeving zullen plaatsvinden. Hiermee is gedoeld op de wijk Maatkampslanden en de ontwikkeling van het voormalige Eiveko-terrein. Verder wordt aangegeven dat binnen de wijken sprake dient te zijn van een gevarieerde opbouw en plufirormiteit.

Toets
Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van vijf woningen in Bornebroek. Dit gebied is niet specifiek aangewezen als kernproject. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

3.3.3 Woonvisie Almelo 2020 - 2030

Almelo wil een sterke centrumgemeente zijn en blijven, met een regionale functie voor Noordwest Twente. In de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 - 2030, vastgesteld op 23 maart 2021 beschrijft de gemeente hoe de gemeente dit op het gebied van wonen wil realiseren.

Op basis van de beschikbare prognoses en de historische en huidige woonsituatie in Almelo, zijn de belangrijkste ambities op woongebied bepaald:

  • 1. Flexibele woningvoorraad
    • a. De verwachte groei van de gemeente mogelijk maken en alvast voorbereid zijn op de (op termijn) te verwachten krimp
    • b. Onderscheidende nieuwbouw realiseren en een aantrekkelijke vestigingsplaats zijn voor de jongeren en jonge gezinnen
    • c. Inbreiding verkiezen boven uitbreiding
    • d. Een vitale, aantrekkelijke binnenstad creëren
    • e. De kernen Aadorp en Bornerbroek de ruimte geven om aan de vraag naar nieuwbouw tegemoet te komen.
  • 2. Evenwichtige en gevarieerde woningvoorraad
    • a. De stad meer in evenwicht brengen vanuit vraag en aanbod zowel vanuit huur en
    • b. koopwoningen als typologie van woningen.
    • c. Voldoende divers aanbod van sociale huurwoningen voor elke doelgroep van bewoners zowel vanuit gezinssamenstelling als vanuit economische draagkracht gezien.
    • d. De woonvoorzieningen voor kwetsbare groepen beter over onze (en omliggende) gemeenten) verdelen.
    • e. Door herstructurering de diversiteit en kwaliteit van woningen te verhogen in buurten in Almelo waar sprake is van een verhoogd risico op leegstand omdat de woningen niet toekomstbestendig zijn.
  • 3. Toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad
    • a. Zorgen dat (oudere) inwoners een fijne woonomgeving krijgen/behouden, in nabijheid van anderen en met voorzieningen binnen bereik.
    • b. Bestaande en nieuwe woningen levensloopgeschikt maken.
    • c. een betaalbare en duurzame energievoorziening bereikbaar maken voor iedereen en bestaande woningen voor 2050 aardgasvrij maken.

Om de opgaven uit de woonvisie te kunnen realiseren wil de gemeente meer meer grip op de woningmarkt krijgen. Daarbij wil de gemeente niet alleen maar regels stellen, maar zal de gemeente het vooral samen met partijen (marktpartijen, corporaties, bewoners ed.) moeten doen. In de woonvisie wordt naast de aanleiding en de visie ook vooral aangegeven wat de speerpunten zijn en wat de gemeente gaat doen om haar ambitieste realiseren. De visie dient tevens als basis voor de woningbouwprogrammering en de prestatieafspraken met de corporaties.

Toets

Middels dit bestemmingsplan worden vijf woningen binnen bestaand stedelijk gebied in Bornerbroek gerealiseerd. Bij de uitbreiding van de woningvoorraad geldt het credo inbreiding gaat voor uitbreiding. Daarbij wordt nauwkeurig gekeken naar wat de precieze woonvraag is, zodat de gemeente niet bouwt voor leegstand. De kern Aadorp en Bornerbroek krijgen de gelegenheid om voor de lokale behoefte te bouwen, om te voorkomen dat jonge mensen wegtrekken uit de kernen. Aangezien het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied is gelegen wordt voldaan aan het uitgangspunt dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Daarnaast wordt er middels dit bestemmingsplan gebouwt voor de lokale behoefte van de kern Bornerbroek. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het voornemen in overeenstemming is met de Woonvisie van de gemeente Almelo.

3.3.4 Dorpsvisie Bornerbroek

De stichting Dorpsbelangen Bornerbroek heeft een eigen dorpsvisie opgesteld om richting te geven aan Bornerbroek voor de komende tien jaar. Hierin staat centraal dat er voorzieningen en woningen moeten worden gerealiseerd om het dorp aantrekkelijk te maken en houden voor alle leeftijdscategorieën. Mocht er behoefte aan zijn dan wenst de dorpsraad uitbreiding van het dorp te creëren langs de zuidelijke uitvalswegen. Mogelijke ontwikkellocaties liggen in het gebied langs de Maatkampsweg en aan de westkant van het centrum.

Toets
De gewenste ontwikkeling is gelegen in het westen van het dorp Bornerbroek. Gewenste ontwikkeling sluit hierbij aan op de ontwikkelingswensen van de dorpsvisie. Daarnaast zal de ontwikkeling zorgen voor een passende overgang van het agrarische landschap naar het stedelijke gebied.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gemotiveerd toegepast. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden, zoals ook bij onderhavig plan is gedaan vanwege het nabij gelegen bedrijf Holtkamp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0017.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Ten zuiden van het plangebied is het bedrijf Toon Kolenbrander Sloopwerken gelegen. Dit bedrijf kent een milieucategorie van 3.1 en 3.2, uitgaande van 'gemengd gebied' geldt op basis van de VNG-lijst een (maximale) richtafstand van 50 meter en uitgaande van 'rustige woonwijk' maximaal 100 meter. De grootste afstand geldt hierbij voor geluid. Verder kent deze milieucategorie een minimale afstand van 10 meter voor geur, 30 meter ten opzichte van stof en 10 meter ten opzichte van gevaar. De kortste afstand tussen de woning binnen het plangebied en dit bedrijf bedraagt circa 55 meter. Het bedrijf is reeds in alle richtingen beperkt door gevoelige functies (woningen). Dit houdt in dat de huidige omgeving voor het bedrijf al beperkend is en dat aan het bedrijf al zodanige (geluids)normen zijn gesteld ter plaatse van de huidige woningen dat daar een goed leef en woonmilieu is gewaarborgd. Dit geldt eveneens voor de nieuw te realiseren woningen. Door de nieuw te realiseren woningen zal het bedrijf niet (verder) beperkt worden.

Aan de Entersestraat 27 is een bouwbedrijf gevestigd. De gemeenteraad heeft bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Zuid-Bornerbroek' (oktober 2008) aan de gronden van het bedrijf toegekend (zie hieronder) met daarbij de aanduiding 'bb' (bouwbedrijf). Met die aanduiding is het bestaande bedrijf destijds positief bestemd. Er is geen (algemene) 3.2 milieucategorie toegekend. De zuidelijke gronden van het bedrijf hebben de 'bb' aanduiding niet. Het voorste deel van het zuidelijke perceeldeel heeft de bestemming 'Tuin'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0018.png" Figuur 4.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)


Hiervoor is al opgemerkt dat de VNG-brochure slechts richtafstanden geeft. De VNG-brochure moet gemotiveerd worden toegepast. Als aan de richtafstand niet wordt voldaan (Stap 1 van deVNG-brochure (van in totaal 4 stappen)), betekent dit dus niet dat een ontwikkeling geen doorgang kan vinden. Het betekent slechts dat nader onderzoek en een nadere motivering aangewezen is. De brochure is dus een hulpmiddel, waarbij van grof naar fijn wordt gewerkt.


Uitgaande van categorie 3.1 wordt voor het bouwberdrijf hier aan de richtafstand voldaan en is in beginsel nader onderzoek niet nodig. Daarvoor zou een afstand van 50 meter gelden volgens de VNG-brochure als het omgevingstype rustige woonwijk wordt gehanteerd en 30 meter wanneer van gemengd gebied wordt uitgegaan. Voor milieucategorie 3.2 'gemengd gebied' wordt een richtafstand van 50 meter gehanteerd. Enkel voor de variant categorie 3.2 'rustige woonwijk' wordt niet direct aan de richtafstand voldaan op grond waarvan nader onderzoek voor het bouwbedrijf aangewezen zou zijn. Als van dat laatste wordt uitgegaan (categorie 3.2, rustige woonwijk, 100 meter) is volgens de VNG-brochure dus nader onderzoek nodig, omdat dan niet aan die richtafstand wordt voldaan. Dat nadere onderzoek is opgenomen in de bijlage 3 bij het plan (rapport van Munsterhuis Geluidsadvies, zie ook hierna paragraaf 4.4).

4.2 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

In de bijlage van de gebiedsverordening is een plattegrond opgenomen van Bornerbroek waarin staat wat de geldende geurnorm is ter plaatse. Voor het plangebied geldt een norm van 6 en 3 ouE/m3, zie figuur 4.3 voor een overzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0019.png"

Figuur 4.3: gebiedsverordeningskaart Bornerbroek

Bovenstaand figuur geeft aan dat de geldende geurnorm 6 ouE/m3 is voor het grootste gedeelte, een klein gedeelte in het zuiden kent de norm 3 ouE/m3. Voor het plangebied zijn twee agrarische bedrijven van belang, die het plangebied raken. Dit zijn de agrarische bedrijven aan de Lange Voort 1 en Het Linschot 4. Beide geurgebieden zijn hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0020.png"

Figuur 4.4: geurcontouren (l) Lange Voort 1 en (r) Het Linschot 4 (bron: gemeente Almelo).

Beide geurcontouren hebben raakvlakken met het plangebied. Het plangebied ligt voor beide geurcontouren binnen 3 odour. Linker contour, van Lange Voort 1, ligt volledig in het gebied 3 odour. Op basis van figuur 4.4 kan er geconcludeerd worden dat het agrarische bedrijf gelegen aan de Lange Voort 1 geen gevolgen heeft voor het plangebied. Het agrarische bedrijf aan Het Linschot 4 heeft daarnaast ook geen gevolgen voor het gebied aangezien deze ook binnen de norm van 3 odour ligt. Voor het plangebied geldt dat er een geurnorm van 3 tot 6 odour aanwezig is. Uit de geurcontouren van agrarische bedrijven, gelegen in de omgeving, dat zij geen negatieve invloed hebben op de realisatie van vijf woningen. Er kan geconcludeerd worden dat het voornemen niet strijdig is met het aspect geur.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Bij het bepalen van de kwaliteit van de bodem is gebruik gemaakt van twee verkennende bodemonderzoeken ter plaatse. Bestaand onderzoek, datum: juni 2017, is gebaseerd op twee percelen, te weten kadastrale percelen bekend als gemeente Almelo, sectio O, nummers 450 en 449. Voor dit bestemmingsplan is perceel 449 van belang.

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek en een nader bodemonderzoek. Hierbij is het terrein beschouwd als niet verdacht. in totaal zijn er 11 boringen verricht, waarvan 3 tot 2.0 meter diepte. Er is één boring afgewerkt tot peilbuis. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal als volgt: tot 0.5 meter min maaiveld (m-mv) is zeer fijn, zwak siltig en zwak humeus zand aangetroffen, daaronder is tot circa 1.30 m-mv matig fijn, zwak siltig zand aangetroffen. Daaronder is een laag leem aangetroffen, met een dikte van 0.05 tot 0.3 meter. Onder deze leemlaag is uiterst fijn tot matig grof, zwak siltig zand aangetroffen. In de ondergrond zijn roest- en/of oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn met uitzondering van sporen puin in de bovengrond van boring 3 geen bodemvreemde materialen waargenomen, die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Verkennend bodemonderzoek

In de bovengrond van boring 3 en het grondwater zijn lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaring wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. Aangezien de tussenwaarde overschreden is, is er een nader onderzoek uitgevoerd. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. De onderzoekslocatie kan worden beschouwd als niet asbestverdacht.

Nader onderzoek (PAK)

De omvang van de sterke PAK-verontreiniging nabij boring 3 is gering. Voor een beschrijving van de resultaten wordt verwezen naar de paragrafen 5.3 en 5.4 van Bijlage 4. Geschat wordt dat circa 6 m2 x 0.5 meter = 3 m3 sterk verontreinigd is. Dit is minder dan 25 m 3 en is geen ernstig geval van bodemverontreiniging.

De locatie waar zich de verontreiniging bevindt maakt geen deel uit van de bouwlocatie en op dit moment is een sanering niet noodzakelijk. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met schone grond. Tevens mag de verontreinigde grond niet worden geroerd, verminderd of verplaatst zonder toestemming van bevoegd gezag (gemeente Almelo). Indien de grond alsnog wordt afgevoerd, dient dit in overleg met de gemeente te geschieden.

De locatie waar zich de verontreiniging bevindt maakt geen deel uit van de bouwlocatie en op dit moment is een sanering niet noodzakelijk. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met schone grond. Tevens mag de verontreinigde grond niet worden geroerd, verminderd of verplaatst zonder toestemming van bevoegd gezag (gemeente Almelo). Indien de grond alsnog wordt afgevoerd, dient dit in overleg met de gemeente te geschieden.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen aan de oostzijde van het perceel (449), aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren en de PAK verontreiniging zich op het westelijk deel van het terrein bevindt. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). De PAK-verontreiniging mag niet zonder toestemming van het bevoegd gezag worden geroerd, verminderd of verplaatst.

Bodemonderzoek december 2018

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de percelen die bekend staan als gemeente Almelo, sectie O, perceelnummers 452, 453, 454, 1298, 1649 en 1650 (Kruse Milieu, projectcode 18065510, d.d. 10-12-2018) om ter plaatse de milieu-hygiënsche kwaliteit van de bodem vast te stellen. Zie hiervoor het rapport in Bijlage 5.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Hieruit is gebleken dat de locatie als onverdacht kan worden beschouwd. In totaal zijn er 28 boringen verricht, waarvan 8 tot 2.0 meter of de grondwaterspiegel. Eén boring is doorgezet tot 3.2 meter diepte en afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig tot zeer fijn zwak siltig zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 11 aangetroffen op 1.55 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden

geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I t/m BG IV) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG t/m OG III) is niet verontreinigd;
  • het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient formeel gezien te worden verworpen, aangezien een

overschrijding van de streefwaarden is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater is een lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en

mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van bijlage 5. De boven- en

ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarde niet wordt overschreden, is er

geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de nieuwbouw van vijf woningen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Vanuit het aspect wegverkeerslawaai zijn er twee akoestische onderzoeken uitgevoerd door Munsterhuis Geluidsadvies (projectnummers 18.126, d.d. 27-09-2018 én 18.148, d.d. 13-11-2018). Aan de noordzijde van het plangebied is de Entersestraat gelegen, een 50 km/u weg die Bornerbroek verbind met Enter.

Het doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer ter plaatse van de toekomstige woningen. De geluidbelastingen zijn vastgesteld door middel van Standaard Rekenmethode II, zoals beschreven in het ‘Reken- en meetvoorschrift Geluid 2012'. Allereerst zullen de onderste vier woningen van het plan beschreven worden.

Grenswaarden geluidbelasting

In de Wgh worden twee grenswaarden gesteld ten aanzien van wegverkeerslawaai, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde. In onderstaande tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de grenswaarden die voor het plan van toepassing zijn.

  Aanwezige weg binnenstedelijk  
  voorkeursgrenswaarde   maximaal te verlenen ontheffingswaarde  
nieuwe woning   48 dB (Artikel 82 lid 1 Wgh)   63 dB (Artikel 83 lid 2 Wgh)  

Tabel 1: overzicht grenswaarden wegverkeerslawaai (bron: Munsterhuis geluidsadvies)

In de onderstaande tabel zijn de maatgevende berekeningsresultaten voor de Entersestraat inclusief 2 en 5 dB aftrek ex artikel 110 g Wgh, samengevat voor de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0021.png"

Tabel 2: geluidbelasting Entersestraat inclusief aftrek 2,5 dB (bron: Munsterhuis geluidsadvies)

Uit de tabel blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de Entersestraat ter plaatse van de woningen niet wordt overschreden. Er dient geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Entersestraat. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 1

Door de latere toevoeging van één woning, wat het geheel tot vijf woningen brengt, is voor deze woning een aanvullend akoestisch onderzoek gedaan. Voor deze woning geldt dezelfde grenswaarden aangegeven in tabel 1. Onderstaande tabel zijn de maatgevende berkeningsresultaten voor de Entersestraat inclusief 2 en 5 dB aftrek ex artikel 110 g Wgh, samengevat voor de woning, gelegen in het noorden van het plangebied, zie tabel 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0022.png"

Tabel 3: geluidbelasting Entersestraat (5e woning) inclusief aftrek 2,5 dB (bron: Munsterhuis geluidsadvies)

Uit bovenstaand tabel blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de Entersestraat ter plaatse van de woning niet wordt overschreden. Ten behoeve van de woning is geen hogere grenswaarde procedure noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek ten behoeve van de meest noordelijk gelegen woning is opgenomen in Bijlage 2, akoestisch onderzoek.


Uit het onderhavig onderzoeken kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • Het blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Entersestraat ter plaatse van de woningen wordt niet overschreden. Er dient geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai;
  • Het blijkt dat de maximale geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de gevels van de toekomstige woningen maximaal 47 dB bedraagt. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig om aan het gewenste binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen.

Railverkeerslawaai

Het aspect Railverkeerslawaai is niet van toepassing op het plangebied. Nadere toetsing is daarom niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Aan de Entersestraat 27 te Bornerbroek is een een bouwbedrijf gevestigd. Het bouwbedrijf (hierna: de inrichting) bestaat uit een kantoorgedeelte, een werkplaats die uit twee delen bestaat, een overkapping waar allerlei opslag plaatsvindt van bouwmaterialen en machines en een open terrein waar eveneens opslag plaatsvindt. In de werkplaats worden allerlei houtbewerkingswerkzaamheden uitgevoerd. Op het dak van de werkplaats bevindt zich een houtmotafzuiging met een bijbehorende container op het achterterrein. Daarnaast is er een afzuiging van de spuiterij op het dak van de werkplaats.

Op het terrein rijdt een gasheftruck voor het verplaatsen van allerlei bouwmaterialen, kleine afvalcontainers en of het laden en lossen. Iedere dag vinden er verschillende transportbewegingen plaats van zowel externe en eigen vrachtwagens, bouwkranen, een verreiker, bestelbussen en personenwagens. De aanvoer van materialen vindt plaats aan de zijde van de Lange Voort met behulp van vrachtwagens. Opleggers blijven over het algemeen staan langs de openbare weg alwaar ze gelost en/of geladen worden.

De geplande woningen liggen binnen de beoordelingssfeer van het bouwbedrijf. Derhalve is door Munsterhuis Geluidsadvies akoestisch onderzoek (19.047, d.d. 6 april 2021, versie 2.2) verricht naar de geluidsituatie ter hoogte van de bouwvlakken van derden, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie bij het bouwbedrijf. Het akoestisch onderzoek is in Bijlage 3 van de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Voor de volledige rapportage en de berekeningen wordt dan ook verwezen naar Bijlage 3.

Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van de bedrijfsvoering en metingen ter plaatse, literatuur en leveranciergegevens en Munserhuis Geluidsadvies expertise. Aan de hand van de verkregen gegevens is een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidniveaus zijn berekend.

Door middel van een overdrachtsberekening zijn de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus ter plaatse van de beoordelingspunten bepaald. De overdrachtsberekeningen zijn uitgevoerd overeenkomstig methode II.8 uit de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999'. Hiertoe zijn gebouwen, bodemgebieden, geluidbronnen met bijbehorende bedrijfstijden en beoordelingspunten als coördinaten in een rekenmodel ingevoerd. De invoergegevens die zijn gebruikt bij de geluidoverdrachtsberekening zijn gegeven in bijlage 3 en bijlage 5 van het akoestisch onderzoek.

De representatieve bedrijfssituatie is onderzocht en er is twee maal rekening gehouden met toekomstplannen. De beoordelingspunten zijn daarbij gelegen ter plaatse van grens van de bouwblokken van de toekomstige woningen van derden en liggen op een hoogte van 1,5 meter in de dagperiode en 5,0 meter in zowel de avond- als nachtperiode.

Huidige situatie:

  • het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van de toekomstige woningen bedraagt maximaal 43, 32 en 30 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode;
  • ter plaatse van de bestaande woningen bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 44, 34 en 34 dB(A) in respectievelijk de dag-, avaond en nachtperiode;
  • de ambitiewaarden voor de toekomstige als bestaande woningen worden niet overschreden;
  • de maatgevende geluidbron betreffen de afzuiginstallatie houtmot en de heftruck;
  • het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 64, 59 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van de toekomstige woningen;
  • het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 64, 59 en 60 dB (A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode ter plaatse van de bestaande woningen;
  • er wordt voldaan aan de geluidvoorschriften voor het maximale geluidniveau die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit.

Toekomstige situatie:

  • het blijkt uit de berekeningen dat ter plaatse van de toekomstige woning het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 44, 33 en 31 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode bedraagt;
  • de ambitiewaarden voor de toekomstige woningen worden niet overschreden;
  • ter plaatse van de bestaande woningen bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelinsniveau maximaal 46, 34 en 38 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode;
  • de ambitiewaarden voor de bestaande woningen wordt overschreden als gevolg van de houtmot afzuiging, de heftruck en het luchtdraaien;
  • Ten opzichte van de huidige situatie wordt de geluidbelasting met circa 1 tot 4 dB(A) verhoogd;
  • het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 64, 60 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode ter plaatse van de toekomstige woningen;
  • het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 64, 59 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode ter plaatse van de toekomstige woningen;
  • er wordt voldaan aan de geluidvoorschriften voor het maximale geluidniveau die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit;
  • de maximale waarden blijven gelijk ten opzichte van de huidige situatie.

Tweede toekomstige situatie:

  • Het blijkt uit de berekeningsresultaten dat ter plaatse van de toekomstige woning het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 45, 33 en 32 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode bedraagt;
  • De ambitiewaarden voor de toekomstige woningen worden niet overschreden. De maatgevende geluidbron betreffen de afzuiginstallatie houtmot en de heftruck;
  • Ten opzichte van de huidige situatie wordt de geluidbelasting met circa 1 a 2 dB(A) verhoogd ter plaatse van de toekomstige woningen;
  • Ter plaatse van de aanwezige woningen bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maximaal 46, 35 en 41 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode;
  • De ambitiewaarden voor de bestaande woningen wordt ter plaatse van twee woningen overschreden als gevolg van de houtmot afzuiging, de heftrucks en het luchtdraaien;
  • De grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het activiteitenbesluit wordt in de nachtperiode met 1 dB(A) overschreden ter plaatse van 1 woning;
  • Ten opzichte van de huidige situatie wordt de geluidbelasting met circa 1 tot 7 dB(A) verhoogd ter plaatse van de bestaande woningen.
  • Het maximale geluidniveau zijn hetzelfde als bij de eerste toekomstige situatie.

Ten opzichte van indirecte hinder geldt dat het is gebleken dat:

  • Het blijkt dat in de huidige situatie ter plaatse van de toekomstige woningen in de huidige situatie wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden vanwege verkeer op de openbare weg. De geluidbelasting bedraagt maximaal 36, 22 en 24 in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode;
  • Ter plaatse van de bestaande woning aan de Lange Voort 4 bedraagt de geluidbelasting maximaal 47, 37 en 38 in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode;
  • De voorkeurgrenswaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt niet overschreden;

  • Het blijkt dat in de toekomstige situatie ter plaatse van de toekomstige woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden vanwege verkeer op de openbare weg. De geluidbelasting bedraagt maximaal 38, 22 en 24 in respectievelijk de dag-, avond en nachtperiode;
  • Ter plaatse van de bestaande woning aan de Lange Voort 4 bedraagt de geluidbelasting maximaal 48, 38 en 39 in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode;
  • De voorkeursgrenswaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt niet overschreden.

  • Het blijkt dat in de tweede toekomstige situatie ter plaatse van de toekomstige woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden vanwege verkeer op de openbare weg. De geluidbelasting bedraagt maximaal 40, 26 en 28 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode;
  • Ter plaatse van de bestaande woning aan de Lange Voort 4 bedraagt de geluidbelasting maximaal 48, 40 en 42 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode;

Duiding en conclusies uit het akoestisch onderzoek

Op basis van het akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat de invloedssfeer van het bedrijf geen negatieve effecten heeft op de nieuw te realiseren woningen. In de kern komt het erop neer dat het bouwbedrijf goed kan bestaan naast de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouw. De nieuwe woningen zijn daarom ruimtelijk inpasbaar. Daarnaast geldt dat voor het bouwbedrijf richting de toekomst nog (ruime) mogelijkheden resteren voor uitbreiding en/of een alternatieve bedrijfsvoering, waarvoor dan nog steeds geldt dat de nieuwe woningen en het bouwbedrijf goed naast elkaar kunnen bestaan.

Reeds de ambitiewaarde van het gemeentelijk geluidbeleid wordt niet overschreden (45 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau), terwijl op grond van het beleid ook boven deze ambitiewaarde nog sprake is van een aanvaardbare situatie. Zeker in transitiegebieden en gebieden met een meer gemengd karakter zijn waarden boven de ambitiewaarde niet ongebruikelijk. Tevens wordt voldaan aan stap 2 van de VNG-brochure (45 dB(A) bij rustige woonwijken (terwijl het gebied een gemengd karakter heeft, waarvoor in stap 2 een 50 dB(A) langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geldt. De geluidbelasting op de nieuwe woningen (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau), bedraagt in de bestaande representatieve situatie maximaal 43, 32 en 30 dB(A) (dag, avond, nacht) en in de beschouwde mogelijke toekomstige situaties 45, 33 en 32 dB(A) (dag, avond, nacht). Dit betekent dat voordat de voor het bedrijf geldende (standaard)normstelling van het Activiteitenbesluit (50 dB(A), 45 dB(A), 40 dB(A) (dag, avond, nacht)) worden overschreden, nog ruimschoots ontwikkelruimte en groeimogelijkheden bestaan. Dat geldt ook voor de maximale geluidniveaus. De (standaard)normstelling daarvoor is 70 dB(A), 65 dB(A), 60 dB(A) (dag, avond, nacht) en de berekende waarde in de meest verstrekkende tweede toekomstige situatie is 64 dB(A), 60 dB(A), 60 dB(A).

Uit het onderzoek kan voorts worden afgeleid dat niet de nieuwe woningen, maar de op dit moment rondom het bouwbedrijf al gerealiseerde woningen maatgevend zijn. Onder die omstandigheden en gelet op de wenselijkheid van de woningbouwontwikkeling is sprake van een ruimtelijk aanvaardbare situatie.

Conclusie geluid

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met de realisatie van vijf nieuwe woningen worden nieuwe gevoelige bestemmingen gerealiseerd. Met dit plan worden vijf nieuwe, vrijstaande, woningen met bijbehorende bouwkavels gerealiseerd. Het aantal verkeersbewegingen aan motorvoertuigen voor vrijstaande woningen bedraagt maximaal 8,6 per woning. Dit betekent dat per dag er maximaal 43 verkeersbewegingen zullen plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0023.png"

Figuur 4.5: Worst-case berekening voor bijdrage aan extra verkeer (bron: infomil.nl)

Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 43 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0 gezet kan worden. In figuur 4.5 is de worst-case berekening weergegeven met 43 voertuigbewegingen.

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0024.png"

Figuur 4.6: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 660 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Het dichtsbijzijnde risico is een LPG station, waarvoor een risicogebied geldt van 25 meter. Daarnaast is in het zuid(oost) een buisleiding gelegen op een minimale afstand van 790 meter. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 20 december 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 8 'Watertoets'. Op basis van de watertoets is de korte procedure van toepassing. Dit betekent dat met inachtneming van de uitgangspunten zoals verstrekt door het waterschap, het voornemen een positief waterschapadvies verkrijgt.

Daarnaast is het voor het voorliggend plan, voor de realisatie van 5 woningen, van belang dat wat de grondwater standen zijn ten opzichte van de nieuw te realiseren woningen. Figuur 4.7 geeft een weergave van de grondwaterstanden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0025.png"

Figuur 4.7: gemiddeld hoogste grondwaterstand (bron: Wateratlas Overijssel)

Uit deze kaart blijkt dat, naast een gedeelte waar geen gegevens van zijn, de gemiddeld hoogste grondwaterstanden variëren van 40 tot 80 cm tot onder het maaiveld. Voor het plangebied is gesteld dat wegen tenminste 0,7 meter boven het ghg moeten komen te liggen en woningen minimaal 1,0 meter boven het ghg. In de uiteindelijke vergunningsaanvraag zal moeten blijken dat hier aan voldaan wordt. De twee woningen gelegen aan de Lange Voort zullen minimaal met 40 cm opgehoogd moeten worden om te voldoen aan deze maatregel. De meest noordelijk gelegen behoeft verder geen verhogingen. De twee west-gelegen woningen zullen met minimaal 50 cm opgehoogd moeten worden. Daarnaast zal de weg die de drie woningen met de Muldersweg verbindt, minimaal verhoogd moeten worden met 20 centimeter.

Het hemelwater zal op eigen terrein geïnfiltreerd worden. Hiervoor zal er een 40 mm berging van hemelwater op eigen terrein, door middel van infiltratiekratten (ca. 8m3/ kavel), gerealiseerd worden. Daarnaast zal er een afstortleiding hemelwater op de sloot gerealiseerd worden. Verder zal door het ophogen van de randen van de percelen afstroming tegen gegaan worden om infiltratie op eigen terrein te bevorderen. Voor regenval boven de 40 mm zal er een soort 'overstort' op de sloot van het waterschap gerealiseerd worden. Hierdoor kan het overmatige regenval via het openbaar gebied afgevoerd worden.

Het afvalwater zal met behulp van een ondergronds leidingstelsel worden opgevangen en onder vrij verval afgevoerd worden naar een gemaal nabij de Lange Voort. Nabij het plangebied zal een 2-pompsgemaal incl. bijbehoren geplaatst worden.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese Richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing

Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan flora en fauna (Natuurbank Overijssel, project 1669, versie 1.0, 16 oktober 2020). Zie hiervoor ook Bijlage 6. De resultaten hiervan zijn in de volgende paragrafen opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur (Nationaal Natuurnetwerk Nederland)

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heet, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt op enige afstand van beschermd (natuur)gebied. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Beschermde soorten

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Het wordt niet als geschikt habitat voor andere beschermde diergroepen beschouwd, zoals reptielen. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied als foerargeergebied en vermoedelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplantingsplaats, bezetten sommige amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de beplanting en bebouwing. Er zijn geen directe aanwijzingen gevonden dat vleermuizen een verblijfplaats bezetten in het plangebied, maar gelet op de aanwezige bebouwingen beplanting, kan de aanwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen niet uitgesloten worden. Het plangebied vormt geen onderdeel van een vliegroute van vleermuizen. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd en mogen alleen met een ontheffing verstoord of vernield worden. Nader onderzoek is verreist om inzicht te krijgen in de aan- of afwezigheid van een verblijfplaats van vleermuizen in het plangebied.

Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voorplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd). De functie van het plangebied als foerargeergebied voor de meest vogel-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten is niet beschermd. Het foerageergebied van de steenuil en vleermuizen is echter wel beschermd en mag alleen met een ontheffing aangetatst worden. De inrichting en het gevoerde beheer maken hetplangebied tot een potentieel zeer geschikt foerageergebied voor vleermuizen en steenuil, maar op basis van het uitgevoerde onderzoek kan niet vastgesteld worden of het plangebied binnen een bezet territorium van de steenuil (en dus benut wordt als foerageergebied door de steenuil). Dat het plangebied benut wordt door vleermuizen als foerargeergebied staat niet ter discussie, maar nader onderzoek is nodig om vast te kunnen stellen welke soorten en foerageren en wat de gevolgen zijn van de voorgenomen activiteiten voor deze functie.

Stikstofdepositie Natura 2000-gebieden

Onderhavig plan maakt nieuwbouw van vijf woningen mogelijk. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt stikstof en mogelijk ammoniak uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Door Ad-Fontem is een onderzoek uitgevoerd om de effecten van deze emissie op kwetsbare natuur in Natura 2000-gebieden te onderzoeken (projectnummer 17JA092 d.d. 26 september 2019). De rapportage is in Bijlage 7 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

Veel Natura2000-gebieden zijn kwetsbaar voor stikstofdepositie; stikstofdepostie vormt een bedreiging voor verschillende Habitattypen en de leefomgeving van verschillende Habitatsoorten. Om het effect van deze emissie te onderzoeken heeft Ad-Fontem een zogenaamde Aeriusberkening uitgevoerd voor zowel de bouwfase (tijdelijk karakter) en de gebruiksfase, zie Bijlage 7. In dit rapport worden de gehanteerde uitgangspunten voor het berekenen van de emissie/depositie besproken, evenals de berekende in Natura 2000-gebied. De uitgevoerde Aerius-berekening geeft antwoord op de volgende onderzoeksvragen:

  • 1. Hoe groot is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebied als gevolg van alle werkzaamheden, die moeten leiden tot de realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied?
  • 2. Hoe groot is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebied als gevolg van de bewoning van de nieuwe woningen in het plangebied?

Het plangebied zelf behoort niet tot Natura 2000. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied ligt op 8,62 kilometer afstand ten zuidwesten van het plangebied. Dit betreft het Natura 2000-gebied Borkeld.

Overige Natura2000-gebieden liggen op een afstand >10 kilometer. Het voornemen is om nieuwe woningen te realiseren in het plangebied. Om de woningen te kunnen bouwen dient de bestaande bebouwing in het plangebied gesloopt te worden en het terrein bouwrijp gemaakt te worden, inclusief tijdelijke bouwwegen. Om te kunnen bouwen hoeft er niet geheid te worden en er wordt geen rekening gehouden met bronbemaling. Om de volledige emissie/depositie van NOx, als gevolg van het bouwen en bewonen van vijf woningen te kunnen berekenen, wordt onderscheid gemaakt in de ontwikkel- en gebruiksfase.

De emissie/depositie NOx in Natura 2000-gebied zijn berekend met de Aerius Calculator. In hoofdstuk 3 van de Aerius-berekening (Bijlage 7) zijn de gehanteerde methode en de gebruikte parameters en kengetallen beschreven. In paragraaf 3.4 van de Aerius berekening zijn de resultaten weergegeven.

Conclusie

Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er géén meetbare verhoging van de depostitie van NOx of NH3 plaats in Natura2000-gebied als gevolg van de bouw en bewoning van vijf woningen aan de Muldersweg en Lange Voort. Voor details van de berekening wordt verwezen naar de rapportage.

Conclusie

Mits bezette vogelnesten beschermd worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit. De Quickscan Flora Fauna is opgenomen in Bijlage 6.

Algehele conclusie is dat er vanuit ecologie geen belemmeringen zijn, rekening houdend met de voorwaarden die genoemd ten aanzien van bezette vogelnesten. Daarnaast leidt de emissie (NOx en NH3) als gevolg van de aanleg en gebruiksfase van het plan niet tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied waardoor de ontwikkeling niet leidt tot verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Het plangebied is gelegen in een gebied dat de waarde 'lage archeologische verwachtingswaarde' kent, volgens de 'geactualiseerde archeologische verwachtingskaart Almelo', zie figuur 4.8 waarin het plangebied in rood is aangegeven. Hierbij is alleen onderzoek nodig bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en meer dan 50.000 m2. Aangezien er voor de gewenste ontwikkeling vijf woningen worden gerealiseerd, is er geen sprake van ingrepen van meer dan 50.000 m2. Derhalve is er geen verder onderzoek noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00082-BP31_0026.png"

Figuur 4.8 geactualiseerde archeologische verwachtingskaart Almelo (locatie rood omkaderd) (bron: gemeente Almelo)

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Voor het aspect 'cultuurhistorie' heeft een toetsing plaatsgevonden aan de hand van de historische waardenkaart van de provincie Overijssel. In de nabije omgeving van de Muldersweg en Lange voort zijn geen cultuurhistorische aspecten gelegen. Vanuit het aspect cultuurhistorie is er daarmee sprake van een verantwoorde ontwikkeling.

4.10 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Mulderseweg en de Lange Voort. Deze wegen worden weer ontsloten via de Entersestraat, een 50 km/u weg. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen (ongeveer 43) door het realiseren van 5 nieuwe woningen kan eenvoudig via de huidige wegen worden afgewikkeld.

In publicatie 317 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW zijn kengetallen opgenomen voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen per woningtype, stedelijkheidsgraad en ligging waarin de totale verkeersgeneratie per woning opgenomen is. Er is uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'weinig tot niet stedelijk' en ligging 'rest bebouwde kom'. De CROW-publicatie geeft een minimum en maximum kengetal. Er is uitgegaan van een gemiddelde van deze twee getallen. Er zijn namelijk geen specifieke kenmerken van de voorgenomen ontwikkeling op deze locatie die de verkeersgeneratie vooraf laten afwijken (of anders maken dan) dan een gemiddelde ontwikkeling van deze functies op een vergelijkbare locatie.

Uitgegaan wordt dat in het plangebied 5 vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Voor vrijstaande woningen geldt een kencijfer van 8,2 verkeersbewegingen. Dit betekent dat op basis van het bestemmingsplan voor 5 vrijstaande woningen er 43 verkeersbewegingen ten gevolgen van het plan zullen plaatsvinden.

Deze beperkte toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de 12 woningen kan eenvoudig via de Muldersweg/Entersestraat en de Lange Voort worden afgewikkeld. Het aspect 'Verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Het parkeren ten behoeve van de woningen zal plaatsvinden binnen het plangebied. Hierbij worden de CROW parkeerkencijfers als uitgangspunt gebruikt.

Voor wat betreft de ontwikkeling in het plangebied wordt er van uit gegaan dat het plangebied valt onder 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijke' omgeving. Uitgegaan wordt dat er in het plangebied 5 vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Voor de woningen geldt dat per woning 2,3 parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn. Deze normen zijn inclusief bezoekersparkeren (0,3).

Dit betekent dat er conform de CROW parkeercijfers in totaal (5 x 2,3 =) 11,5 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd moeten worden. Gezien de verkeerssituatie ter plaatse dient het parkeren ten behoeve van de woningen volledig op de eigen kavel te worden gefaciliteerd. Hiervoor bieden de huidige kavels voldoende ruimte.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in het plan beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Wonen

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de handhaving en eventuele herontwikkeling van respectievelijk grondgebonden woningen. In de woning is slaap- en badruimte op de begane grond meegenomen. De oppervlakte van de begane grond is daarom als uitgangspunt gekozen voor de oppervlakte van het bouwvlak. De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, de maximaal aaneen te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing:

De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

  • 75 m²;
  • 100 m² voor percelen groter dan 500m²;
  • 125 m² voor percelen groter dan 1000 m².

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.

 

Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Tuin

Deze bestemming is voor een belangrijk deel geprojecteerd vóór woningen en vormt veelal de voortuin. Binnen deze bestemming zijn geen bouwmogelijkheden anders dan de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten. Het betreft hier voornamelijk erfafscheidingen.

Waarde - Waardevolle bomen

De voor 'Waarde - Waardevolle Bomen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van waardevolle bomen. In afwijking van het bepaalde bij andere bestemmingen (basisbestemmingen) mag niet worden bebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Voorliggend plan is opgesteld voor rekening en risico van de aanvragers. Voor de uitvoering van het plan wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de aanvragers. Daardoor zijn er voor de gemeente geen financiële gevolgen te verwachten. Omdat daarmee de kosten anderszins verzekerd zijn, kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie A onder 1, waardoor vooroverleg niet nodig is. Er worden hier vijf woningen gerealiseerd. De grens voor vooroverleg bij de provincie ligt hier bij 7.

Waterschap Vechtstromen
Op 20 december is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Inspraak

Er zijn diverse gesprekken met de buurt gevoerd om te buurtbewoners op de hoogte te stellen van de plannen. Hierin zijn de gewenste plannen duidelijk gemaakt en zijn de bewoners op de hoogte gesteld. Naar aanleiding hiervan is van Holtkamp Bouw een (premature) zienswijze aangeleverd. Het bestaande bedrijf zou onnodig beperkt worden door de voorliggende ontwikkeling. Middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat de gewenste ontwikkeling passend is in de omgeving.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 december 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.