Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Recreatiewoningen t Maatveld
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0141.00066-BP21

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanaf 1999 is de initiatiefnemer voornemens een vijftal recreatiewoningen of lodges te bouwen op een bosperceel aan de weg Tusveld in het buitengebied van Bornerbroek, gemeente Almelo. Destijds behoorde het gebied van het buurtschap Tusveld nog bij de gemeente Borne. De lodges worden volgens een bijzonder concept luxe afgewerkte, duurzame en natuurlijke recreatieverblijven in het bos. Ze worden landschappelijk ingepast in de omgeving en kunnen een bijdrage leveren aan de recreatieve mogelijkheden van dit deel van de gemeente Almelo. Daarnaast wordt de kwaliteit van het bestaande bos verbeterd met extra groen en nabij een strook bos aangeplant, ter compensatie.
Binnen het vigerende bestemmingsplan voor het Buitengebied Almelo is realisatie van de recreatiewoningen en de bosstrook niet mogelijk. Om die reden is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Recreatiewoningen t Maatveld" bestaat uit de volgende stukken:
a. regels;
b. verbeelding;
c. bijlagen bij de toelichting;
d. bijlagen bij de regels.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
 
De bijlagen van de toelichting:
 
Bijlage 1 Verslag omgevingsdialoog; december 2019, Wispels.
Bijlage 2 Watertoets; 3 augustus 2017.
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek Het Maatveld; 27 augustus 2018, Greenhouse Advies.
Bijlage 4 Quickscan Flora & Fauna Wet natuurbescherming; 8 oktober 2018, Gras advies.
Bijlage 5 Bomeninventarisatie; juli 2015, Buro Hoogstraat.
Bijlage 6 Ruimtelijk Kwaliteitsplan ‘t Maatveld; 10 juni 2021, Buro Hoogstraat.
Bijlage 7 Almelo ‘t Maatveld, Beplantingsplan 1:1500; 20 november 2019, Dagnl.
Bijlage 8 Rapportage AERIUS-berekening ’t Maatveld Almelo; 27 januari 2021, Gras advies.
Bijlage 9 Rapportage aanvullend soortenonderzoek, Wet natuurbescherming ’t Maatveld
18 december 2020, Gras advies.
 
De bijlagen van de regels:
 
Bijlage 1 Ruimtelijk Kwaliteitsplan ‘t Maatveld; 10 juni 2021, Buro Hoogstraat.
Bijlage 2 Almelo ‘t Maatveld, Beplantingsplan 1:1500; 20 november 2019, Dagnl.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidoostelijk deel van het buitengebied van de gemeente Almelo vlak bij het buurtschap Tusveld, aan de gelijknamige weg. Ten noorden van het plangebied ligt de bebouwde kom van Almelo, naar het oosten liggen Borne en Zenderen en in het westen ligt de kern Bornerbroek.
 
Ligging van het plangebied ten zuiden van Almelo.

1.4 Huidige planologische situatie

 
Vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Almelo en Correctieve herziening, met de twee deelgebieden.
 
Voor het plangebied gelden, tot het van rechtskracht worden van het onderhavig bestemmingsplan, de volgende drie plannen:
  • Bestemmingsplan “Buitengebied Almelo” van de gemeente Almelo, vastgesteld op 29 maart 2011 en onherroepelijk geworden op 26 september 2012.
  • Bestemmingsplan “Buitengebied correctieve herziening”, vastgesteld op 17 juli 2017 en onherroepelijk geworden op 13 september 2017.
  • Dit plan heeft vooral betrekking op de gewijzigde archeologische waarden in het gebied. Veel onderdelen van de regels grijpen terug op het originele bestemmingsplan voor het buitengebied uit 2012.
  • Bestemmingsplan “Parapluherziening parkeren”, vastgesteld op 5 juni 2018 en onherroepelijk geworden op 1 augustus 2018.
 
In het bestemmingsplan "Buitengebied Almelo" heeft het plangebied voor de recreatiewoningen (deel 1) de bestemming ‘Bos’ (BO) en voor de bosstrook (deel 2) de bestemming ‘Sport’.
In de directe omgeving van het plangebied zijn veel woningen bestemd als ‘Recreatie – Verblijfsrecreatie’ (R-VR) en aangeduid als ‘recreatiewoning’ (rw). In de regels van de bestemming ‘Bos’ is beschreven dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd. Ook zijn er geen binnenplanse of buitenplanse ontheffingsmogelijkheden opgenomen om gebouwen mogelijk te maken.
Binnen de bestemming ‘Sport’ is geen nieuw bos mogelijk.
 
Onderhavig, zelfstandig bestemmingsplan voor de locatie ‘t Maatveld neemt de meest geactualiseerde regels over.
 
Vigerende bestemmingsplannen Buitengebied Almelo en Correctieve herziening, met de twee deelgebieden.
 
De planvorming voor de locatie speelt vanaf 1999. Sindsdien hebben planwijzigingen plaatsgevonden. Het college van de gemeente Borne heeft op 19 december 1999 aangegeven medewerking te willen verlenen aan de bouw van recreatiewoningen. Bij de overgang van het plangebied naar de gemeente Almelo zijn alle bestaande toezeggingen van de gemeente Borne overgenomen.
In 2009 is het plan voorgelegd aan de provincie Overijssel. Gesteld wordt dat de provincie niet onwelwillend staat tegenover de voorgenomen ontwikkeling. Als voorwaarden worden gesteld dat er sprake moet zijn van een bedrijfsmatige exploitatie, een innovatief concept en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.
In een brief van 10 december 2010 geeft de gemeente Almelo aan, onder voorwaarden, medewerking te willen verlenen aan het wijzigen van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting van dit bestemmingsplan bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
 
Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2 Huidige situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Omgevingsdialoog en Zienswijzen
 
In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.
In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeerstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor het buitengebied al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf.
In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 7 staat hoe deze uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding.
In hoofdstuk 8 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 9 geeft de wijze van en resultaten omtrent het vooroverleg en de omgevingsdialoog.

2 De huidige situatie

2.1 Functionele structuur

Het plangebied, bestaande uit twee plandelen, ligt in het zuidoostelijk deel van het buitengebied van de gemeente Almelo ten noorden van het buurtschap Tusveld. Het terrein waarop de initiatiefnemer voornemens is de recreatiewoningen te realiseren (deel 1; kadastraal perceel, bekend als gemeente Ambt-Almelo, sectie P, nummer 109) heeft een oppervlakte van circa 0,89 ha en bestaat geheel uit bos met een grote diversiteit aan bomen- en plantensoorten, dat zich weinig onderscheid van de bospercelen in de omgeving. In het voorjaar van 2013 heeft grootschalig onderhoud plaatsgevonden, waardoor kwalitatief mindere bomen zijn verwijderd. Het bos heeft daardoor op een aantal plekken een meer open karakter gekregen.
Het perceel is onderdeel van een grotere boszone, ten noordoosten van het natuurontwikkelingsproject De Doorbraak (geopend op 30 september 2016).
 
Het plangebied voor de boscompensatie (deel 2) heeft een oppervlakte van circa 0,25 ha en bestaat uit een strook langs de rand van een agrarisch perceel en een sportperceel welke niet meer als zodanig in gebruik is.
 
Ten noorden van het plangebied ligt het Nijreesbos dat geldt als recreatief uitloopgebied voor de Almelose wijken Windmolenbroek, Nijrees en De Riet.
 
Nabij het plangebied voor de nieuwe recreatiewoningen, aan de zuidzijde staan vier objecten in het bos met een bestemming (recreatie)woning. Zij worden ontsloten via de weg Het Maatveld en de Maatkampsweg. De naastgelegen woning aan de weg Tusveld en De Doorbraak wordt ontsloten via een zandpad binnen de oostgrens van het plangebied. Dit pad loopt verder naar het zuiden voor wandelaars langs de nieuwe beek.
 
 
Luchtfoto van plandelen 1 en 2 naast de sportvelden en De Doorbraak.
 
Ten noorden van deel 1 van het plangebied ligt het restaurant ’t Maatveld, met een terras en een midgetgolfbaan. Achter het restaurant ligt een sportcomplex met voetbalvelden, een honkbalveld en daarbij behorende gebouwen. Het sportcomplex wordt ontsloten door de weg Het Maatveld. Tussen deel 1 van het plangebied, het restaurant en de sportvelden ligt een geasfalteerd parkeerterrein.
Ten westen van de sportvelden ligt deel 2. De nieuwe bosstrook conformeert zich aan de strokenverkaveling langs de bestaande wegen in oost-westrichting.
 
Aan de hand van een beschrijving van de historische ontwikkeling van het landschap in de omgeving van het plangebied en een beschrijving van het huidige landschap wordt het voorgenomen initiatief in het volgende hoofdstuk in de landschappelijke context geplaatst.

2.2 Landschap en stedenbouw

2.2.1 Historische ontwikkeling
Situatie in 1850
Tot 1850 bestond de omgeving van het plangebied uit onontgonnen ‘woeste gronden’ met namen als Nijreesveld, het Maatveld en het Elhorsterveld. Vanaf de zuidelijke rand van Almelo liep er een brede zone met woeste gronden in zuidelijke richting Delden (Landgoed Twickel) en verder. Tussen deze gronden lagen kleine eilandjes van ontgonnen landbouwgronden rondom enkele vruchtbare essen, onder andere de Tusvelder Esch, en langs enkele waterlopen zoals de Tusvelderleiding, Lopbeek/Azelerbeek en Twickelervaart. Ter hoogte van het plangebied is op de topografische kaart uit 1850 zelfs ‘zandgrond’ als tekstuele aanduiding opgenomen. Op de woeste gronden komt geen bebouwing voor, deze is geconcentreerd op en rond de ontgonnen essen. Deze bebouwing bestaat voornamelijk uit boerderijen.
 
Topografische kaart uit 1850.
 
Begin twintigste eeuw
Aan het eind van de negentiende eeuw is de industrialisatie van de Twentse steden op gang gekomen. Almelo, Hengelo en Enschede zijn via de Overijsselse Kanalen en het spoor verbonden met de grote steden in het westen van het land. In deze periode is het areaal woeste grond aanzienlijk afgenomen en ontgonnen voor de landbouw. Daarnaast is begonnen met de aanplant grove den als productiebos op een groot deel van de overgebleven woeste gronden. Het bos was in eerste instantie bedoeld voor de nieuwe industrieën en de zich ontwikkelende mijnbouw in Limburg. Later, toen het economisch tij in de jaren ’30 terug begon te lopen, werd de bebossing van de woeste gronden ingezet als werkverschaffing. In deze tijd zijn onder andere het Nijrees- en het Dikkersbosch aangelegd, maar zijn ook de bossen rondom Twickel aanzienlijk uitgebreid.
 
Topografische kaart uit het begin van de twintigste eeuw.
 
Eenentwintigste eeuw
Met de aanleg van de rijkswegen A1/A35 in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw en met name het knooppunt Azelo is de omgeving van het plangebied afgesneden geraakt van de Twickelse bossen en meer en meer het recreatieve uitloopgebied van Almelo geworden. In het Nijrees-, het Dickersbos en langs het Tusveld hebben zich in de afgelopen decennia tal van recreatieve/toeristische functies gevestigd: enkele horecagelegenheden, de scouting en een trimbaan. De gebieden die niet zijn bebost, met name gelegen langs de A35, zijn verder ontgonnen voor modern agrarisch gebruik. Het buurtschap Tusveld is langs de gelijknamige weg verder uitgebreid. Naast woningen zijn ook andere functies als een aannemersbedrijf en een garagebedrijf verschenen.
 
Topografische kaart uit het begin van de eenentwintigste eeuw.
2.2.2 Landschap omgeving plangebied
Het verschil tussen de eerste ontginningen op de essen en langs de waterlopen en de voormalige woeste gronden is in het huidige landschap nog steeds herkenbaar. De kleinschaligheid van de Tusvelder Esch is nog steeds herkenbaar aan de kleine hoogteverschillen, het slingerend verloop van de weg Tusveld met aan weerszijden oude bomen, de grillige kavelvormen, de oude agrarische bedrijfskavels en de solitaire eiken in het land. Met name in westelijke en noordelijke richting wordt het verkavelingspatroon rationeler, het landschap vlakker en opener en het gebruik meer monofunctioneel. Het kleinschalige karakter van het landschap rondom de Tusvelder Esch is hier verdwenen.
 
Verschil in landschapsvormen rondom het plangebied en het Tusveld.
 
Op basis van het oorspronkelijke landschap, met een duidelijk verschil tussen de eerste ontginningen op de Tusvelder Esch en de voormalige woeste gronden, en een grote verscheidenheid aan functies is een kleinschalig en gevarieerd landschap ontstaan.
2.2.3 De doorbraak
Het waterschap Regge en Dinkel heeft recent De Doorbraak gerealiseerd, een nieuwe beek met een lengte van circa 13 kilometer die rondom het zuidelijke deel van Almelo loopt. Het doel van de nieuwe beek is de waterafvoer in het gebied te verbeteren, de ecologische waarden te vergroten en de waterkwaliteit te verbeteren. De Doorbraak volgt zoveel mogelijk de loop van de Tusvelder waterleiding en de Bornerbroekse waterleiding. De zone waardoor de beek loopt is zo'n 75 meter breed. Meestal is de breedte van de beek 15 tot 20 meter, maar bij veel neerslag is er extra ruimte voor het water gecreëerd.
 
De Doorbraak loopt direct ten oosten van het plangebied.
2.2.4 Recreatie
In de beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling van het gebied is al aangegeven dat het gebied rondom het Nijrees- en het Dickersbos zich heeft ontwikkeld tot het recreatieve uitloopgebied van Almelo. De bossen en akkerlanden worden doorsneden door recreatieve wandel-, fiets- en ruiterpaden. Deze paden zijn zowel onderdeel van lokale ‘rondjes’ als van grotere netwerken als het fietsknooppuntennetwerk Twente, het Wandelnetwerk Twente en Lange Afstandsroutes (zowel voor de fietser als voor de wandelaar).
 
Een afgeleide doelstelling van de realisatie van De Doorbraak is het verbeteren van de recreatieve waarden van het gebied. De realisatie van de nieuwe beek betekent op zichzelf al een impuls voor de recreatieve waarden van het gebied. Grote delen van het gebied zijn bijvoorbeeld toegankelijk voor wandelaars (‘free walking area’). Maar doordat De Doorbraak onderdeel is van de ecologische verbindingszone tussen Twente en Salland betekent dit ook dat de aantrekkelijkheid van het gebied wordt vergroot.
 
Daarnaast zijn aan De Doorbraak op strategische punten recreatieve voorzieningen als picknickplaatsen, informatieborden, uitzichtpunten en parkeervoorzieningen gekoppeld. Met name bij het Tusveld zijn deze voorzieningen gekoppeld aan de reeds aanwezige voorzieningen zoals restaurant ’t Maatveld. Op deze manier zijn langs De Doorbraak een aantal recreatieve knooppunten ontstaan. Deze knooppunten zijn van belang voor Almelo, maar hebben daarnaast ook een regionale aantrekkingskracht als de toegangspoort tot De Doorbraak en omgeving.
 
Uitsnede van de recreatiekaart, behorend bij het recreatieplan De Doorbraak.
2.2.5 Conclusie
Met het realiseren van recreatiewoningen bij ’t Maatveld wordt het recreatieve voorzieningenniveau van het knooppunt aangevuld en verder versterkt. De inrichting van het plangebied zal sterke binding moeten hebben met De Doorbraak. Dit kan door met een natuurlijke overgang tussen beek en bos de aansluiting te zoeken en door zichtbaarheid en architectuur (natuurlijke, duurzame en ‘groene’ architectuur) van de recreatiewoningen de wederzijdse belevingsmogelijkheden. Door in te spelen op de combinatie van wandel- en fietsrecreatie, duurzaamheid en natuurontwikkeling kan een specifieke doelgroep worden aangeboord.
In het plan zijn compenserende maatregelen opgenomen die de landschappelijke en ecologische waarden van de directe omgeving verbeteren. Bosgebieden worden beter met elkaar verbonden en de kleinschaligheid van het gebied wordt versterkt.

2.3 Verkeersstructuur

’t Maatveld is onderdeel van een recreatief knooppunt. Op de plek waar De Doorbraak de weg Tusveld kruist komen verscheidene wandel- en fietsroutes samen, zijn twee restaurants gevestigd, een camping en ruime parkeermogelijkheden. Via de wegen Tusveld, Oude Deldensestraat en Verlengde Deldensestraat is de binnenstad bereikbaar voor zowel automobilisten als fietsers (verkorte route via de Steffensdwarsweg).
 
Restaurant ‘t Maatveld op hoek van de weg Tusveld (rechts) en de weg Het Maatveld met parkeerterrein (links).
 
Bestaand parkeerterrein aan de weg ‘t Maatveld.

3 Beleidskader

In dit hoofdstuk worden uitsluitend de beleidskaders besproken welke relevant zijn voor de doorgevoerde wijziging. Per overheid wordt geconcludeerd of het initiatief past binnen het gevoerde beleid. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie waarin de gevolgen voor het initiatief worden besproken.

3.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (BARRO) en de realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
 
1. concurrentiekracht verbeteren;
2. bereikbaarheid verbeteren;
3. leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
 
In het BARRO en de Realisatieparagraaf is vastgelegd op welke wijze de doelstellingen uit het SVIR worden uitgevoerd. De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen.
 
Conclusie
Het nationaal belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de Natuurnetwerk Nederland (NNN) en robuuste verbindingszones raakt, gezien de ligging van het plangebied langs De Doorbraak, aan het initiatief. De realisatie van de recreatiewoningen schaadt het nationale belang echter niet.

3.2 Provinciaal beleid

De ruimtelijke ontwikkeling van Overijssel is vastgelegd in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening 2017 van de provincie Overijssel. Voor het plangebied gelden twee ontwikkelingsperspectieven:
1. Stadsrandgebied: sterke relatie tussen stad en land
2. Buitengebied, accent veelzijdige gebruiksruimte: mixlandschap
 
Stadsrandgebied
Stadsrandgebieden liggen op de overgang tussen bebouwd gebied en groene omgeving. Deze gebieden vormen zowel de entree van de stad als de verbinding tussen de stad en het buitengebied. In deze gebieden liggen kansen voor recreatiemogelijkheden, nieuwe landgoederen en eventueel stedelijke uitbreiding volgens gebiedskenmerken. In deze gebieden wordt de functie ‘uitloopgebied’ voor de stad versterkt door verdichting van het routenetwerk voor langzaam verkeer. Ook recreatieve functies en culturele voorzieningen kunnen op specifieke plekken in de stadsranden de kwaliteit en de aantrekkelijkheid verhogen.
 
Mixlandschap
In dit ontwikkelingsperspectief is sprake van verweving van functies. Gebieden voor gespecialiseerde landbouw en mengvormen van landbouw met andere functies (zoals recreatie, zorg, natuur, water) en bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus die de karakteristieke gevarieerde opbouw van de cultuurlandschappen in deze gebieden versterken.
 
Nieuwe recreatiewoningen
In de Omgevingsverordening 2017 wordt onder een recreatiewoning verstaan:
“een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, dat niet op wielen verplaatsbaar is en dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdbedrijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt voor toeristisch of recreatief gebruik. Onder recreatiewoningen worden niet verstaan groepsaccommodaties zoals kampeerboerderijen en jeugdherbergen”.
 
In de verblijfsrecreatie is een toename in de vraag naar een gevarieerd aanbod en een hogere kwaliteit een belangrijke trend. Het huidige aanbod van recreatiewoningen in Overijssel sluit niet altijd aan bij de wensen van de hedendaagse consument. Met de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) biedt de provincie Overijssel een stimulans voor de verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit met innovatieve concepten van bestaande recreatieterreinen waarvan de bouw van nieuwe recreatiewoningen onderdeel uitmaakt. Een belangrijke voorwaarde is dat de bedrijfsmatige exploitatie is verzekerd van het complex van verhuurde recreatiewoningen. Permanente bewoning wordt uitgesloten.
 
De in het gebiedsperspectief voor Noordwest-Overijssel aangewezen mogelijkheden voor ontwikkeling van nieuwe verblijfsaccommodaties blijven gehandhaafd. Buiten deze specifieke plannen is er geen ruimte voor nieuwe recreatiewoningen, tenzij sprake is van een innovatief concept of indien de realisering van de recreatiewoningen onderdeel uitmaakt van een kwaliteitsimpuls van bestaande recreatieterreinen. De ontwikkeling van recreatiewoningen vindt plaats volgens de gebiedskenmerken.
 
Conclusie
Het plangebied ligt in een gebied met veel recreatieve mogelijkheden. De realisatie van De Doorbraak heeft deze mogelijkheden verder vergroot en van ’t Maatveld en omgeving een recreatief knooppunt gemaakt. De realisatie van de recreatiewoningen past binnen de provinciale ontwikkelingsperspectieven.
Het plangebied ligt niet in Noordwest-Overijssel, waardoor er in principe geen ruimte is voor nieuwe recreatiewoningen. Een uitzondering wordt gemaakt voor plannen met een innovatief concept of wanneer de nieuwe recreatiewoningen een kwaliteitsimpuls betekenen voor een recreatieterrein. De recreatiewoningen voldoen aan de eis van op de verhuurgerichte, bedrijfsmatige exploitatie.
Het innovatieve aspect van het initiatief en de kwaliteitsimpuls komt naar voren op een aantal niveaus.
 
Ten eerste vormt de bouw van de recreatiewoningen volgens een bijzonder concept een kwalitatieve en functionele aanvulling op het huidige recreatieve aanbod van zowel het recreatieve knooppunt als de gemeente Almelo.
Ten tweede wordt met het ontwerp voor het inrichtingsplan en de recreatiewoningen nadrukkelijk aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en De Doorbraak.
Tot slot moet in het architectonische en bouwkundige ontwerp de ecologische footprint van de recreatiewoningen zo klein mogelijk worden.
 
Daarom wordt geconcludeerd dat er voor dit initiatief ruimte is voor ontwikkeling.
 
Natuurontwikkelingsproject De Doorbraak, gezien vanaf de nabijgelegen Grote Bavenkelsweg.

3.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

De provincie Overijssel wil hiermee een impuls geven aan het landelijke gebied zodat de kwaliteiten ervan beschermd worden en waar mogelijk verbeterd. Hierbij geldt het principe ‘voor wat hoort wat’: als een initiatiefnemer een gewenste ontwikkeling van enige omvang in het landelijke gebied wil, is een tegenprestatie vereist.
De hoofdlijnen van het KGO-beleid worden door de provincie als volgt samengevat: “Onder bepaalde voorwaarden ruimte bieden voor sociaaleconomische ontwikkeling, als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is en past in het ontwikkelingsperspectief voor het gebied. Bij nieuwe en relatief grootschalige ontwikkelingen moet naast een investering in de ontwikkeling zelf ook worden geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit; op deze manier wordt aantasting van de omgevingskwaliteit voorkomen of gecompenseerd” (Provincie Overijssel, 2010).
Behalve de genoemde principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en de afweging of de ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief voor het gebied, speelt ook mee of de ontwikkeling naast het eigen gewin voor de initiatiefnemer ook bijdraagt aan het maatschappelijke belang.
Afhankelijk van de schaal van de ontwikkeling zijn twee soorten tegenprestaties te onderscheiden, namelijk de basisinspanning en de aanvullende tegenprestatie. Wanneer de ontwikkeling binnen het beleid past, wordt gekeken naar de impact ervan; deze wordt bepaald op basis van de functie, verschijningsvorm, gebiedskwaliteiten en het ontwikkelperspectief.
Aan de hand van deze informatie kan worden gekeken of een aanvullende tegenprestatie noodzakelijk is
De basisinspanning is altijd noodzakelijk, maar de aanvullende is afhankelijk van een bepaalde omvang en/of impact op het landschap. De basisinspanning betreft het ruimtelijk inpassen van het erf.
Bij de aanvullende tegenprestatie dient een percentage van de waardevermeerdering van het perceel te worden geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit (Provincie Overijssel, 2010). De waardevermeerdering (of meerwaarde) wordt berekend door de te maken kosten af te trekken van de waarde van de nieuwe bestemming.
 
Het KGO-beleid is juridisch verankerd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De uitvoering ervan wordt door de provincie zoveel mogelijk overgelaten aan de gemeenten, maar zij kan naast de verordening bijsturen als een provinciaal belang in het geding dreigt te komen. Een provincie kan onder andere een zienswijze indienen of een reactieve aanwijzing geven.
 
De gemeente Almelo heeft de afspraken voor het KGO-beleid onderschreven. In onderhavig plan betekent dit dat extra aandacht is besteed aan ruimtelijke kwaliteit, ecologie, duurzaamheid en innovatie. Een en ander is vastgelegd in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan, welke als bijlage 6 aan de toelichting is toegevoegd. Daarnaast wordt dit Ruimtelijk Kwaliteitsplan ook als bijlage 1 bij de regels opgenomen en zijn de daarin opgenomen maatregelen met een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
 

3.4 Gemeentelijk beleid

Het ruimtelijk beleid van het buitengebied van de gemeente Almelo is vastgelegd in het Structuurplan Almelo (herziening 2018), het beleidskader landelijk gebied (10 juli 2012) en het bestemmingsplan Buitengebied Almelo (onherroepelijk op 26 september 2012). Voor een deel van het buitengebied is een bestemmingsplan Correctieve Herziening van kracht geworden (vastgesteld 18 juli 2017). Het bestemmingsplan is behandeld in paragraaf 1.4.
 
Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving
De 'Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving' is op 29 september 2020 door de gemeenteraad van de gemeente Almelo vastgesteld. In de Omgevingsvisie staat hoe de omgeving binnen de gemeente Almelo zich tot nu toe heeft gevormd en wat de visie is voor de toekomst. Voor de Omgevingsvisie is de gemeente Almelo verdeeld in vier gebieden: het buitengebied, de bedrijventerreinen, de wijken & dorpen en de binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die voor alle gebieden hetzelfde zijn, die los van de gebiedsindeling, in algemeenheid zijn beschreven. Het plangebied ligt in het buitengebied waardoor de visie voor het buitengebied het meest relevant is.
Het buitengebied is het geheel aan grafelijke gebieden en landgoederen, het oude cultuurlandschap, het jonge ontginningslandschap, het boerenland en de beroemde groene longen van Almelo, die in een vlindervorm om onze stad en dorpen liggen. De gemeente wil het buitengebied optimaal benutten ten gunste van de economie, recreatie, imago, klimaatbestendigheid en duurzaamheidsdoelen, zonder nadelige effecten voor het buitengebied, de bewoners en gebruikers.
De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een vijftal recreatiewoningen die worden ingepast in een bosgebied. Tevens vindt boscompensatie plaats. Deze kleinschalige ontwikkeling is passend bij de doelstellingen van de 'Omgevingsvisie Mijn Almelo Onze Omgeving'.
 
Kaderstelling landelijk gebied
Op 10 juli 2012 heeft de gemeenteraad de 'Kaderstelling landelijk gebied' vastgesteld. Deze kaderstelling bevat een richtinggevend ruimtelijk beleidskader dat dient als toetsingskader voor nieuwe initiatieven in het landelijke gebied. In de kaderstelling wordt een viertal ruimtelijke kaders specifiek genoemd:
  1. Het landelijk gebied is in principe primair bestemd voor de uitoefening van de agrarische sector.
  2. Nieuwe initiatieven mogen de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven niet hinderen.
  3. De groene longen worden gevrijwaard van verdere stedelijke ontwikkeling.
  4. Nieuwe initiatieven die:
a. niet binnenstedelijk zijn op te lossen;
b. van oorsprong al in het gebied aanwezig zijn
kunnen eventueel worden ingepast, indien met het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving de aanwezige ruimtelijke kwaliteit in het gebied wordt versterkt.
Met de kaderstelling is eveneens het werkboek 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' vastgesteld als toetsingsinstrument voor nieuwe initiatieven in het buitengebied. Met de provincie is uitgebreid overleg gevoerd over deze extra kwalitatieve bijdrage, wat met de boscompensatiestrook richting het Nijreesbos wordt vormgegeven. Ecologisch levert dit een belangrijke extra mitigatiemogelijkheid voor planten en dieren.
Er wordt gestuurd op synergie tussen stad en land. Versterking van recreatieve mogelijkheden krijgt daarbij voor de stadsrandzones een hoge prioriteit. Naast de recreatieve infrastructuur van wandel- en fietspaden, dragen ook recreatiewoningen bij aan een optimale verwevenheid tussen stad en platteland.
 
Daarnaast heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar overzichtsuitspraak omtrent de Ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 onder andere bepaald dat de toevoeging van niet meer dan 11 woningen op één woningbouwlocatie in beginsel niet als stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt. De toevoeging van 5 duurzame recreatiewoningen of lodges in een bestaand bosgebied is aanzienlijk beperkter van omvang, zodat dit geen stedelijke ontwikkeling betreft. Bovendien zorgen deze recreatiewoningen voor de gewenste verwevenheid tussen stad en platteland.
 
Conclusie
Het initiatief is onder voorwaarden passend binnen het gemeentelijk beleid. Zowel in de gemeentelijke Omgevingsvisie en de ‘Kaderstelling landelijk gebied’ biedt de ligging van het plangebied in de zuidelijke groene long van Almelo mogelijkheden de recreatieve waarden van dit gebied te versterken. Door met de bouw van de recreatiewoningen nadrukkelijk aan te sluiten op de natuur (De Doorbraak en boscompensatie) en buitenbeleving van de omgeving (Nijreesbos en routes) wordt hieraan voldaan.
De vigerende bestemmingsplanregels voor het Buitengebied van de gemeente Almelo bieden geen mogelijkheden. Onderhavig bestemmingsplan is dus noodzakelijk om de recreatiewoningen te kunnen realiseren.
 

4 Milieu-aspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische en milieuhygiënische aspecten. Omdat door middel van voorliggende bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, moet worden aangetoond dat deze haalbaar is in relatie tot de planologische en milieuhygiënische aspecten.
Dit bestemmingsplan is gericht op het toestaan van nieuw gebruik, vijf recreatiewoningen of lodges, in een bestaand bos. En de realisatie van een nieuwe bosstrook. De bestaande en nieuwe ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied zijn in voorliggend bestemmingsplan vastgelegd. Voor zover het bestemmingsplan slechts een beheersfunctie heeft ten aanzien van het bos, hoeven geen planologische en milieuaspecten te worden onderzocht.

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).
4.1.1 Wijze van beoordelen
De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.
4.1.2 Externe zonering
De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving wordt gestreefd naar functiemenging of functiescheiding. Binnen de functiescheiding worden twee gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.
Het plangebied is gelegen in een omgeving dat is aan te merken als een 'rustige woonwijk'.
 
Bij deze milieucategorie gelden de volgende richtafstanden:
 
Milieucategorie
Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)
1
0 tot 10 meter
2
30 meter
3.1
50 meter
3.2
100 meter
4.1
200 meter
4.2
300 meter
5.1
500 meter
5.2
700 meter
5.3
1000 meter
6
1500 meter
4.1.3 Beoordeling
Algemeen
De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd dient bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen:
past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
 
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
In dit geval worden vijf recreatiewoningen toegevoegd. Ten aanzien van de functie 'verblijfsrecreatie' wordt opgemerkt dat een dergelijke functie niet wordt beschouwd als een milieubelastende functie voor de omgeving. Er is daarom geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.
 
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
 
Op het perceel Tusveld 22 is een aannemerij gevestigd. De afstand tot de grens van het plangebied bedraagt circa 160 meter. De minimale afstand van een gevoelig object tot een aannemersbedrijf bedraagt 50 meter als gevolg van geluid.
Op het perceel Tusveld 15 is een autobedrijf gevestigd, voor de in- en verkoop van auto’s, reparatie- en onderhoud en schadeherstel. De afstand tot de grens van het plangebied bedraagt circa 190 meter. De minimale afstand van een gevoelig object tot een autoschadeherstelbedrijf bedraagt 100 meter als gevolg van geluid.
Op het perceel Tusveld 31 is een horecabedrijf gevestigd. De afstand tot de grens van het plangebied bedraagt circa 20 meter; de bouwvlakken voor de recreatiewoningen liggen op minimaal 50 meter. De minimale afstand van een gevoelig object tot een horecabedrijf bedraagt 10 meter als gevolg van geur, geluid en gevaar. Met name geur van horeca kan overlast geven. Afgezien dat de kleine recreatieunits niet ingericht worden voor langdurig verblijf is de afstand zodanig dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met het naastgelegen horecabedrijf.
 
Geur zou een aspect kunnen zijn dat speelt in het buitengebied. Binnen een zone van 50 meter buiten het plangebied bevindt zich echter geen agrarisch bedrijf met intensieve veeteelt. Het eerste agrarische bedrijf, Tusveld 69, is gelegen op een afstand van meer dan 150 meter van een recreatiewoning. Dit aspect wordt daarom buiten beschouwing gelaten.
 
Naast het te ontwikkelen gebied is een honkbal veld gelegen (gemeentelijk eigendom). Dit veld heeft verlichting en kan worden beschouwd als een veldsportcomplex categorie 3.1 met een minimale afstand van 50 meter tot gevoelige bebouwing. De afstand tussen dit complex en initiatief bedraagt ten minste 75 meter en is hiermee milieu hygiënisch voldoende.
 
Conclusie
De afstanden van de bedrijven tot de grens van het plangebied, en daarbij ook tot de te bouwen recreatiewoningen, zijn in alle gevallen groter dan de richtafstanden van deze bedrijven volgens de VNG-brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
 

4.2 Fysieke veiligheid

4.2.1 Algemeen
Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:
  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.
4.2.2 Beoordeling
Bereikbaarheid
Bij het bepalen of er een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019. Hierbij wordt beoordeeld of:
  • De wegen voldoen aan de specifieke afmetingen van brandweervoertuigen;
  • Een willekeurig adres binnen een verblijfsgebied in principe via een tweede onafhankelijke route bereikbaar is;
  • Of de verkeersaders aan de brandweervoertuigen een onbelemmerde doorgang bieden.
Het plangebied is vanuit verschillende richtingen goed te bereiken. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid 2019.
 
Opkomsttijd
De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.
In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in onderstaande tabel beschreven.
 
Normtijd
Gebruiksfunctie
5 minuten  
Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten  
Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten  
Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten  
Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  
 
Daarnaast is het 'Dekkingsplan Brandweer Twente', dat onderdeel uitmaakt van het beleidsplan, vastgesteld.
Voor 'overige woningen', waaronder ook logies en derhalve recreatiewoningen vallen, geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer binnen deze norm ter plaatse kan zijn.
 
Bluswatervoorziening
Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:
• De primaire bluswatervoorziening
Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.
 
• De secundaire bluswatervoorziening
De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.
 
• De tertiaire bluswatervoorziening
Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2.500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.
Tijdens de beoordeling van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt beoordeeld of een brandweerkraan dient te worden geplaatst.
 
Zelfredzaamheid
Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, de opkomsttijd en de bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol.
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan hoofdzakelijk uit schuilen en vluchten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. De ruimtelijke inrichting van het gebied kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.
Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van vijf recreatiewoningen. De bewoners van een dergelijke woning zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.
 
Sirenedekking
De Regionale Brandweer Twente heeft de taak zich voor te bereiden op de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen en het waarschuwen van de bevolking middels het sirenenet. De sirenes worden eens per maand op een vast moment in heel Nederland luid getest, om te controleren of de apparatuur werkt en om het signaal bij burgers bekend te maken, zodat de sirene in geval van een ramp wordt herkend.
Het plangebied valt buiten het dekkingsgebied van sirenes. Opgemerkt wordt dat het ministerie van Justitie en Veiligheid voornemens is om het WAS-systeem binnenkort af te schaffen. Het alarm bij rampen wordt vervangen door een alarmering via social media, NL-alert, radio, geluidswagens, websites en sms'jes van de overheid. In voorliggend geval vormt het aspect sirenedekking dan ook geen belemmering.
 
Samenhang veiligheidsketen
De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:
Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.
Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
4.3.2 Beoordeling
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Onderstaand is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Met de zwarte bollenlijn is het plandeel voor de recreatiewoningen aangegeven.
 
Uitsnede Risicokaart Overijssel met grens rond plandeel 1 met recreatiewoningen (Bron: Provincie Overijssel)
 
In de omgeving van het plangebied zijn een aantal risicobronnen aanwezig, namelijk een gas meet- en regelstation en de spoorlijn Deventer-Hengelo. Aan de Brandweer Twente (onderdeel Veiligheidsregio Twente) wordt om een advies gevraagd.
 
Spoorlijn Deventer-Hengelo
Op circa 500 meter van het plangebied Iigt het spoortracé Deventer - Hengelo waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Voor het spoortracé geldt geen wettelijk plasbrandaandachtsgebied en daarnaast reikt de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten het spoortracé. Aangezien het plangebied ook buiten 300 meter van deze risicobron Iigt wordt hierna niet verder ingegaan op de scenario's (plasbrand, BLEVE en toxisch) die zich voor kunnen doen.
 
Gas meet- en regelstation
Op meer dan 30 meter van de plangrens Iigt het gas meet- en regelstation Tusveld van de Gasunie en tevens een aardgastransportleiding (6 inch) naar dit meet- en regelstation. Rondom het station ligt een 10-6-risicocontour voor het plaatsgebonden risico van 25 meter. Het plangebied valt buiten deze risicocontour.
Langs de weg Tusveld en de Maatkampsweg liggen aardgasleidingen van de Gasunie. Aan weerszijden van de leiding ligt een belemmerende strook van 5 meter, gemeten vanuit het hart van de buisleiding (uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen). Deze belemmerende stroken hebben geen invloed op het plangebied.
Gezien de afstand tot de risicobron is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk en wordt nader onderzoek niet nodig geacht.
 
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.
 

4.4 Luchtkwaliteit

Hoewel de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe functie groter is dan de huidige functie, kan worden gesteld dat de vergroting van het aantal verkeersbewegingen geen aanzienlijke vermeerdering betekent van de dagelijkse hoeveelheid verkeersbewegingen in de omgeving. De vergroting van het aantal verkeersbewegingen draagt niet bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Deze redenering is getoetst door de NIBM-tool op www.infomil.nl in te vullen. De conclusie hiervan is dat het aantal verkeerbewegingen als gevolg van de realisatie van de recreatiewoningen niet bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Een onderzoek naar de bijdrage van de vergroting van het aantal verkeersbewegingen door de herontwikkeling van het gebouw is niet noodzakelijk.

4.5 Geluid

De realisatie van de recreatiewoningen en een bosstrook betekent dat er geen geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd aan de omgeving. Omliggende wegen spoorwegen of industrieterreinen liggen op ruime afstand. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en/of industrielawaai wordt om deze reden niet noodzakelijk geacht.
 
Bij de afbakening van geluidsgevoelige functies die niet door de Wgh worden beschermd kan in eerste instantie worden aangesloten bij de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen van de Wgh. Ook voor andere functies kan, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een zeker mate van bescherming tegen geluid nodig zijn (bv recreatiewoningen).
Gezien het feit dat de toegekende bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" onder andere nachtverblijf toestaat, is sprake van een situatie waarin met een zekere regelmaat en gedurende langere tijd personen zullen verblijven in de recreatiewoningen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening komt daarom aan de recreatiewoningen een zekere mate van bescherming tegen geluidhinder toe.
Naastgelegen horecabedrijf met terrassen, midgetgolf, parkeerplaatsen en het sportterrein kan hinderlijk geluid geven. De naaste omgeving kent meestal een rustige sfeer. Overlast van (menselijk stem)geluid vanaf de naastgelegen sportvelden en horecavoorziening wordt als acceptabel beschouwd, gezien de afstand (minimaal circa 40 meter) de aard van de recreatievoorziening die in alles (parkeren, unitinrichting, beheer, etc.) gericht is op een tijdelijk verblijf.
 
Ook in het kader van een “goede ruimtelijke ordening” wordt daarom afgezien van verder onderzoek.

4.6 Bodemkwaliteit

Het plan maakt de bouw van een aantal recreatiewoningen mogelijk. Ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van kort of langer verblijf van mensen in het plangebied. Om vast te stellen of milieukundige kwaliteit van de bodem hiervoor geen belemmering is, is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd.
 
Dit plan is uitgevoerd door het bureau Greenhouse Advies (augustus 2018; zie bijlage 3).
Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:
  • In geen van de onderzochte bovengrondmengmonsters (BG1, BG2, BG3) gehalten boven de Achter-grondwaarden zijn aangetroffen;
  • In geen van de onderzochte ondergrondmengmonsters (OG1 en OG2) gehalten boven de Achter-grondwaarden zijn aangetroffen;
  • Het grondwatermonster uit peilbuis PB01 licht verontreinigd is met barium en zink;
  • Het grondwatermonster uit peilbuis PB02 licht verontreinigd is met barium.
Dit heeft geleid tot de volgende hoofdconclusies en aanbevelingen:
  • Op basis van het aantreffen van verontreinigingen in het grondwater dient de hypothese “locatie is onverdacht” formeel verworpen te worden.
  • De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. Wel is er in het bovengrondmengmonster BG1 een vluchtige oliefractie aangetroffen, hier zijn echter geen toetsingswaarden voor bekend. Het aantreffen van een vluchtige oliefractie kan duiden op de aanwezigheid van aromaten (BTEXN) in één of meer van de deelmonsters. Middels het uitvoeren van een aanvullend onderzoek is hier meer duidelijk over te verkrijgen.
  • Ten behoeve van de verwerking van vrijkomende grond buiten de onderzoekslocatie wordt verwezen naar de uitgangspunten van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk).
  • De conclusies hebben uitsluitend betrekking op de geselecteerde deellocaties en de geanalyseerde componenten.
  • Gezien het verkennende karakter van dit onderzoek is het, ondanks de zorgvuldigheid waarmee het is uitgevoerd, altijd mogelijk dat eventueel lokaal voorkomende verontreinigingen niet zijn ontdekt.
Inmiddels heeft al controle van het verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden door de nieuwe organisatie ‘Regionale Utvoeringsdienst Twente’. Dit gaf geen bijzonderheden. Nader onderzoek is niet vereist. 
Geconcludeerd kan worden dat er ten aanzien van de bodem geen bezwaren zijn tegen het planvoorstel.
 

4.7 Besluit Milieueffectrapportage

4.7.1 Algemeen
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.- (beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt erop neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten:
  • er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten:
  • er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
  •  
4.7.2 Beoordeling
Stikstofdepositie
Met een stikstofberekening op basis van het nieuwe Aeriusrekenprogramma (zie bijlage 8) kan worden aangetoond dat de activiteiten zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase van de 5 recreatiewoningen een stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/jr veroorzaken. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op ca. 11 km afstand is gelegen.
Gelet op de aard van het voornemen en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een activiteit die als verwaarloosbaar kan worden beschouwd. Nader onderzoek naar de stikstofdepositie is niet noodzakelijk.
Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.
 
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemming waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk:
'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of een m.e.r-beoordelingsplicht nodig is. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
  1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich ervan te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit vergeleken met de omvang van ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk en opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
 
Conclusie
Dit plan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
 

4.8 Flora en fauna

De nieuwe recreatiewoningen worden gebouwd op een bosperceel. Om deze woningen te kunnen bouwen zal het noodzakelijk zijn een aantal bomen te kappen. Daarnaast wordt het perceel door de bouw van de recreatiewoningen intensiever gebruikt dan nu het geval.
 
Volgens de Atlas van Overijssel van de provincie Overijssel liggen er in de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura2000 gebieden. De aan het plangebied grenzende Doorbraak is in de atlas wel aangeduid als natuurterrein (beheertype: N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland). De Doorbraak is tevens onderdeel van de Natuurnetwerk Nederland (NNN) van de provincie Overijssel.
 
In 2005 heeft EcoGroen Advies uit Zwolle al eens een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen schadelijke gevolgen heeft voor natuurgebieden in de omgeving en in het plangebied en directe omgeving voorkomende planten- en dierensoorten.
Omdat dit rapport in 2005 is opgesteld is dit onderzoek in 2018 geactualiseerd. In de actualisatie, uitgevoerd door het bureau Gras Advies (bijlage 4), is het volgende geconcludeerd:
 
  • Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op 11 km afstand van het projectgebied en worden hiervan gescheiden door agrarisch gebied en verschillende dorpen. Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk ligt direct ten oosten, grenzend aan het projectgebied. Gezien de aard van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen, de ruime afstand tot de Natura 2000-gebieden en het huidig gebruik van de betreffende Natuurnetwerk Nederland percelen hebben deze ingrepen geen direct, nadelig effect op de in deze beschermde gebieden aanwezige beschermde soorten. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000 gebieden is niet aannemelijk en kan desgewenst nader onderzocht worden middels een AERIUS-berekening.
  • De te kappen houtopstanden in het projectgebied bevinden zich buiten de bebouwde kom en zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming onderdeel Houtopstanden. De te vellen bomen worden gecompenseerd middels de aanplant van een groter aantal bomen in een groene strook naast een maisakker bij het sportveld. Wanneer op deze wijze aan de herplantplicht voldaan wordt, is een ontheffing op de Wet natuurbescherming m.b.t. het onderdeel Houtopstanden niet benodigd.
  • Nader onderzoek naar beschermde vleermuizen en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd, tenzij de twee specifiek benoemde bomen gekapt dienen te worden.
  • In het gebied hangen meerdere grote vogelkasten die geschikt zijn voor de jaarrond beschermde vogelsoorten bosuil en kerkuil. Een nader onderzoek naar beschermde vogels en/of een ontheffingsaanvraag is niet benodigd, indien eventueel door uilen gebruikte nestkasten tijdig en onder ecologische begeleiding verplaatst worden.
  • Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Maar ook eerdere en latere broedgevallen zijn beschermd conform de Wet natuurbescherming.
Dit leidt tot de volgende adviezen welke opgevolgd worden:
  • Geen verstoring van de aanwezige konijnenburcht.
  • Instandhouding van de grote nestkasten, ook onbewoond, omdat deze een mogelijke functie als habitat voor beschermde soorten kunnen dienen.
  • De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: ‘’De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, als mede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a. voorkomen, b. beperken en c. ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.”
In het rapport van Gras Advies wordt tevens gemeld dat in de directe omgeving van het projectgebied o.a. een bunzing en een egel zijn waargenomen. Vanaf 1 december 2019 is de beleidsregel Natuur door de provincie Overijssel aangepast. Vanaf die datum moet er een ontheffing aangevraagd worden wanneer activiteiten uitgevoerd worden die de vaste rust- en voortplantingsplaats van deze soorten beschadigen.
Daartoe is in december 2020 aanvullend onderzoek verricht (zie bijlage 9). Hierin wordt geconcludeerd:
  • Deelgebied 1 heeft een functie als foerageergebied en bevat mogelijk ook rust-, nest- en/of overwinterings- plaatsen voor de egel. De voorgenomen ontwikkeling resulteert in verlies van foerageergebied en mogelijk ook rust-, nest- en/of overwinteringsplaatsen in deelgebied 1. Gelet op de ruime aanwezigheid van alternatief hoogwaardig foerageergebied in de directe omgeving van het projectgebied en gelet op de aanplant van bomen en aanleg van houtstapels en takkenrillen in deelgebied 2, is er per saldo geen sprake van verlies van oppervlakte leef- gebied of rust-, nest- en/of overwinteringsplaatsen. Uitgaande van uitvoering van de werkzaamheden buiten de voor egel kwetsbare periodes (15 maart tot 1 september en eind november t/m maart), is van doden of beschadigen van exemplaren geen sprake.
  • Deelgebied 1 heeft een functie als foerageergebied en bevat mogelijk ook rust- en of nestplaatsen voor de bunzing en wezel. Deelgebied 2 wordt door de wezel gebruikt als foerageergebied en mogelijk tevens als verbindingsroute. De aanwezigheid van hermelijn is uitgesloten. De voorgenomen ontwikkeling resulteert in verlies van foerageergebied en mogelijk ook rust- en/of nestplaatsen van de bunzing en wezel in deelgebied 1. Van verlies van functies in deelgebied 2 is geen sprake. Gelet op de ruime aanwezigheid van alternatief hoogwaardig foerageergebied in de directe omgeving van het projectgebied en gelet op de aanplant van bomen en aanleg van houtstapels en takkenrillen in deelgebied 2, is er per saldo geen sprake van verlies van oppervlakte leefgebied of rust- en nestplaatsen. Uitgaande van uitvoering van de werkzaamheden buiten de voor bunzing en wezel kwetsbare periode (15 maart tot 1 september), is van doden of beschadigen van exemplaren geen sprake.
  • Deelgebied 1 en mogelijk ook deelgebied 2 wordt door de steenmarter gebruikt als foerageergebied. De aanwezigheid van rust- en/of nestplaatsen is, gelet op de afwezigheid van bebouwing, houtstapels, puinhopen of andere geschikte structuren uitgesloten. Gelet op het geringe verlies aan oppervlakte foerageergebied en de ruime aanwezigheid van alternatief, geschikt foerageergebied in de directe omgeving van het projectgebied, is van een functie al essentieel foerageergebied geen sprake. Verlies van dit niet-essentiële foerageergebied vormt derhalve geen significant negatief effect op de aanwezige steenmarter. Gelet op de het ontbreken van rust- en/of verblijfplaatsen van steenmarter is een negatief effect op rust- en verblijfplaatsen uitgesloten. Een ontheffing op de Wet natuurbescherming is voor de uitvoering van de werkzaamheden niet benodigd.
Uitgaande van uitvoering van de werkzaamheden buiten de kwetsbare periodes voor egel (15 maart tot 1 september en eind november t/m maart) en bunzing (15 maart tot 1 september) is een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor uitvoering van de werkzaamheden niet nodig.  
Geadviseerd wordt de genoemde uitgangspunten m.b.t. uitvoering van de werkzaamheden buiten de kwetsbare periodes en realisatie van houtstapels en takkenrillen als verplichting vast te leggen voor de uitvoerende partij.
 
Op de locatie zijn twee bomen aangetroffen met holtes, scheuren en een losse barst die groot genoeg en geschikt zijn als vaste rust en/of verblijfplaatsen voor vleermuizen. Deze blijven behouden en daarom wordt afgezien van nader onderzoek.
Ook de bomen langs de weg die een lijnvormige structuur vormen, en mogelijk een vliegroute voor vleermuizen, blijven behouden.
Voor boombewonende vleermuizen kan verlichting storend zijn voor mogelijke verblijfplaatsen. Dit wordt vermeden door langs de paden geen verlichting aan te brengen en rekening te houden met minimale lichtuitstraling vanuit de huisjes.
 
In het gebied hangen meerdere grote vogelkasten die geschikt zijn voor de jaarrond beschermde vogelsoorten bosuil en kerkuil. Werkzaamheden moeten buiten de nest- en broedperiode uitgevoerd worden. Wordt er wel binnen deze periode gerooid dan moet door een ecoloog worden vastgesteld dat er geen bezette nesten aanwezig zijn. Daarnaast geldt voor alle voorkomende soorten een zorgplicht. Over mogelijk onderzoek en/of een ontheffingsaanvraag wordt in de uitvoeringsfase besloten.
 
Uit de vooroverlegreactie van de provincie Overijssel is gebleken dat de conclusie van Gras Advies uit 2018 dat voor de te kappen houtopstanden geen ontheffing op de Wet natuurbescherming nodig is indien voldaan wordt aan de herplantplicht, onjuist is. Nadat dit bestemmingsplan is vastgesteld en daarmee enige zekerheid is verkregen omtrent de haalbaarheid van dit initiatief, zal een ontheffing op de Wet natuurbescherming voor de te kappen houtopstanden worden aangevraagd. Gezien het akkoord van de provincie op de boscompensatie in combinatie met de grotere aanplant van bomen als KGO in deelgebied 2 wordt de afhandeling van deze aanvraag door de initiatiefnemer met vertrouwen tegemoet gezien.
 

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Op grond van de Monumentenwet en het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (artikel 3.6.1. lid 1) dient in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
 
Gemeenten moeten een inventarisatie maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. In deze paragraaf wordt ingegaan op de in het plangebied aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplangebied.
  
Archeologie
De gemeente Almelo wil archeologische waarden zo veel mogelijk beschermen. De gemeente Almelo heeft een eigen archeologiebeleid met een archeologische waardenkaart als onderlegger en in het oorspronkelijke bestemmingsplan buitengebied werd reeds rekening gehouden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden. In het voorgaande plan zijn archeologische verwachtingszones opgenomen met een dubbelbestemming en regels.
Op de archeologische waardenkaart staat aangegeven welke archeologische waarden aanwezig en te verwachten zijn. Afhankelijk van de archeologische waarden of verwachtingen kan onderzoek nodig zijn indien als gevolg van een plan of een vergunningaanvraag graafwerken zijn te voorzien die tot aantasting van aanwezige of te verwachten archeologische waarden kunnen leiden.
Als uit onderzoek blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
 
Aanwezige en te verwachten archeologische waarden
Het gebied waarop het onderhavige bestemmingsplan betrekking heeft omvat een deel van het buitengebied van de gemeente Almelo. Het gebied kenmerkt zich door een overwegend laag liggend dekzandgebied met beekvlaktes en dekzandverhogingen. De vanaf de oostelijke stuwwallen ontspringende beken lopen in westelijke en noordwestelijke richting door het gebied in relatief brede beekvlaktes en wateren af op de Regge. Door de relatief lage ligging zijn grote delen van het buitengebied van nature vrij nat. In het verre en ook nog het nabije verleden waren de wat hoger gelegen dekzandkoppen en -ruggen de aangewezen locaties voor vestiging en landbouw.
Bij het opstellen van de archeologische verwachtingskaart zijn met name de reliëfverschillen bepalend geweest voor het aanduiden van zones waar de kans op het aantreffen van archeologische vindplaatsen hoog of middelhoog is. Daardoor zien we in de omgeving van het plangebied een beeld van hoge verwachtingszones op de dekzandruggen. al dan niet omgeven door middelhoge verwachtingszones op de intermediaire zones daaromheen (zoals bij dit plangebied).
In zones met een archeologische verwachting is aangegeven wat de kans is dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Het betekent daarmee niet dat er altijd archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Of en welke vindplaatsen er eventueel bij bodemingrepen worden aangetroffen is mede afhankelijk van de aard en omvang van de bodemingrepen. Het mag duidelijk zijn dat er bij grote en omvangrijke bodemingrepen meer kans is dat er archeologische vindplaatsen worden geroerd dan bij relatief kleine bodemingrepen.
 
Archeologische Waardenkaart
In 2015 is de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Almelo na een evaluatie herzien. Op basis van oude topografische kaarten en het nieuwe Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN) zijn de verwachtingszones van de voorgaande kaart herzien en aangepast. Bovendien zijn de verwachtingszones genuanceerd; waar voorheen alleen zones met een lage en hoge verwachtingswaarde op de kaart stonden, zijn er nu ook zones met een middelhoge verwachtingswaarde. Verder zijn na aanvullend historisch onderzoek ook alleen de historische erven opgenomen die blijkens bronnen in de Late Middeleeuwen voor het eerst vermeld zijn. De ervaring leert dat alleen in de nabijheid van deze erven vaak resten en sporen van oudere middeleeuwse voorgangers zijn te vinden.
In onderhavig bestemmingsplan voor ’t Maatveld is voor deel 1 van het plangebied (bestaand bosgebied waarin recreatiewoningen worden voorzien) als dubbelbestemming een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde opgenomen. Voor plandeel 2, de strook waar boscompensatie zal plaatsvinden, geldt een lage archeologische verwachtingswaarde en is een dubbelbestemming archeologische verwachtingswaarde niet nodig.
Verruiming van vrijstellingsregels voor archeologisch onderzoek
Bij de vaststelling van de nieuwe AWK is ook het archeologiebeleid aangepast. Het betreft specifiek een verruiming van de vrijstellingsgrenzen voor onderzoekverplichtingen. Op basis van een inventarisatie van onderzoeksresultaten over 15 jaar in een aantal Twentse gemeenten en vergelijkbare onderzoeken elders in Nederland is gebleken dat de vrijstellingsgrenzen veel te laag zijn. In vrijwel alle gevallen leveren onderzoeken in gebieden met een hoge archeologische verwachting in gebieden kleiner dan 2500 m2 nooit aanwijzingen voor een archeologische vindplaats.
Gezien deze conclusies is door de gemeente Almelo besloten om de bestaande vrijstellingsgrens van 250 m2 op te trekken naar 5.000 m2 (met grondwerk niet dieper dan 40 cm) voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde. Daarmee wordt het vrijstellingsbeleid ook in de pas gebracht met de vrijstellingsgrenzen die in vrijwel alle andere Overijsselse gemeenten en door de provincie worden gehanteerd. Belangrijk is dat de gemeente burgers en bedrijven, en natuurlijk aan zichzelf, geen onderzoeksverplichtingen en kostenposten oplegt in situaties waarin op voorhand al is te verwachten dat dit vrijwel zeker geen archeologische resten worden aangetroffen.
 
Cultuurhistorie
Vanaf 1 januari 2012 is het verplicht om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Om een stabiele en meer structurele basis te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, is per 1 januari 2012 aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen niet alleen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden onder de grond (archeologische waarden), maar ook met waarden boven de grond. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten maken van de cultuurhistorie in een bestemmingsplangebied, en daar conclusies aan moeten verbinden die in het bestemmingsplan verankerd worden.
Cultuurhistorische waarden omvatten meer dan alleen bouwhistorische objecten en monumenten waarop tot voorheen vaak alleen de aandacht lag in bestemmingsplannen. Door middel van een historisch-geografische inventarisatie dienen ook cultuurlandschappellijke structuren en elementen in beeld gebracht moeten worden, zoals oude infrastructuur, verkavelingsstructuren en elementen daarin zoals houtwallen, beeklopen en essen, en moet ook gedacht worden aan het stedenbouwhistorische karakter van wijken en gebieden. Belangrijk is om na te gaan wat het ‘eigene’ van een gebied is en om dat met al zijn elementen en structuren in beeld te brengen.
In het buitengebied van Almelo zijn veel waardevolle cultuurhistorische relicten en er zijn nog veel gebieden met een oud cultuurlandschap. Deze dragen zeer sterk bij aan de identiteit en het karakter van het buitengebied. Hiermee dient zorgvuldig omgegaan te worden en bij ontwikkelingen in het buitengebied dient waar mogelijk gestreefd te worden naar behoud of herstel ervan.
De gemeente Almelo werkt aan een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK). De kaart is een informatieve kaart en wordt in dit bestemmingsplan niet vertaald in regels en aanduidingen.
De gemeente Almelo heeft nog geen specifiek beleid dat de aanpassing van de Bro regelt. In dit bestemmingsplan wordt met de inventarisatie van cultuurhistorische waarden echter voorzien in de eisen volgens het Bro. Desondanks vormt de CHWK de eerste gegevensbron en onderlegger bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden bij planontwikkelingen en vergunningaanvragen.
 
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie blijkt dat de weg Tusveld een historische route betreft die zeker in 1648 aanwezig was. De ontwikkeling die met onderhavig plan mogelijk wordt gemaakt is niet van invloed op deze route. Derhalve wordt geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
 

5 Waterparagraaf

Algemeen
Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd.
Via de website www.digitalewatertoets.nl is op 3 augustus 2017 melding gedaan van het project bij het waterschap Vechtstromen (zie bijlage 2). De Watertoets is meer dan 1 jaar oud, maar omdat er geen wezenlijke veranderingen in het plan zijn doorgevoerd, is deze toets niet opnieuw doorlopen.
 
In de waterparagraaf dienen de keuzes in ruimtelijke plannen ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd worden beschreven. Het wateradvies van het waterschap moet daarin zijn meegenomen.
Bij het opstellen van de waterparagraaf zijn ruimtelijk relevante criteria te onderscheiden in:
  • criteria die betrekking hebben op de locatiekeuze;
  • criteria die betrekking hebben op de inrichting van een ruimtelijk plan.
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de thema's die in de waterparagraaf kunnen worden meegenomen:
  • Veiligheid - Waarborgen veiligheidsniveau
  • Wateroverlast – Voorkomen en/of reduceren van wateroverlast. Vergroten veerkracht watersysteem
  • Verwerking hemelwater - Vasthouden, bergen, afvoeren
  • Riolering – voorkomen van het ontstaan van afvalwater. Afvalwater afvoeren naar de rwzi
  • Watervoorziening - Afstemmen op de toegekende functie
  • Volksgezondheid - Minimaliseren risico op water gerelateerde ziekten en plagen
  • Bodemdaling (veengebieden) - Tegengaan bodemdaling en reductie functiegeschiktheid
  • Grondwateroverlast - Het tegengaan van grondwateroverlast
  • Oppervlaktewaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur en afstemming KRW
  • Grondwaterkwaliteit - Behoud/realisatie goede waterkwaliteit voor mens en natuur
  • Verdroging - Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden
  • Natte natuur - Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur
 
Voornoemde thema's hebben niet alleen betrekking op het plangebied, maar ook op de omgeving van het plangebied.
 
Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving afgewenteld worden.
Het waterschap streeft ernaar om de ingrepen binnen een deelstroomgebied waterneutraal te houden. Wateraspecten die niet ruimtelijk relevant zijn, kunnen in het proces van de watertoets wel gesignaleerd maar niet geregeld worden. Dit houdt in dat als iets met een specifiek instrument geregeld kan worden, het niet met een ruimtelijk plan geregeld mag worden. Belangrijke regel stellende instrumenten zijn, de Keur van het waterschap, Activiteitenbesluit, peilbesluit, gemeentelijke verordening etc.
 
Uitgangspunten
De toegangswegen en parkeergelegenheid worden halfverhard of als verhard bandenspoor uitgevoerd. Het bos blijft zoveel mogelijk behouden, enkele bomen worden verplaatst. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd en de hele ontwikkeling is gebaseerd op duurzaamheid en natuurbeleving.
Het plangebied raakt aan een beperkingsgebied van het waterschap Vechtstromen. Daarom geldt de Normale procedure van het watertoetsproces. Hiervoor is contact geweest met de RO-adviseur van het waterschap. Voor dit plan zijn van onderstaande uitgangspunten de onderwerpen grondwater (in relatie tot de aanleghoogte), hemelwater (infiltratie/berging) en afvalwater het meest relevant en meegenomen bij de planuitwerking. 
  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.
  • Afvalwater
    • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
  • Hemelwater
    • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
    • De maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 2,4 l/s/ha. bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten.
    • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
    • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
    • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
    • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
    • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi.
    • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
    • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
    • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
    • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.
  • Grondwater
    • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
    • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
    • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
    • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.
  • Oppervlaktewater
    • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
    • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

6 Planuitgangspunten

6.1 Ruimtelijke ontwikkeling

De initiatiefnemer is voornemens vijf recreatiewoningen of lodges te realiseren op een bosperceel aan de weg Tusveld in Bornerbroek. Voorwaarde voor een ontwikkeling in het buitengebied is een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit, zoals beschreven in het provinciale handboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) uit 2010. De realisatie van de recreatiewoningen is een toevoeging op de dagrecreatieve mogelijkheden én verblijfsrecreatieve aanbod in de omgeving Almelo. Daarnaast krijgt het plan een bijzondere waarde ten aanzien van duurzaamheid en ecologie. In het ontwerp zijn aspecten als daglichttoetreding, het gebruik van natuurlijke materialen en een duurzame bouw leidend.
De initiatiefnemer heeft contacten met de eigenaren van omliggende percelen (zie ook bijlage 1). Dit heeft niet geleid tot grote planaanpassingen.
 
Uitgangspunten voor situering van recreatiewoningen.
 
Het belangrijkste uitgangspunt voor het ontsluiten en bouwen van de recreatiewoningen is het in standhouden van het bosperceel als geheel, verbeteren van de huidige kwaliteit en het kappen van waardevolle bomen zo veel mogelijk te voorkomen. Te kappen bomen worden ruim gecompenseerd binnen de twee plangebieden. Een afzonderlijk inrichtingsplan met nieuwe landschapselementen is als voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie bijlage 7).
De recreatiewoningen of lodges worden gerealiseerd in een zone die in noord-zuid richting door het plangebied loopt. De lodges krijgen geen tuin met verharding, maar een natuurlijk ingericht terras. Aan de zuid-west zijde en de noord-oost zijde van het perceel wordt een groenbuffer gecreëerd met intensievere begroeiing. De recreatiewoningen worden zo vanaf de straat aan het oog onttrokken, wat privacy biedt voor de bestaande woningen. Aan de zuid-oost zijde is zicht op de Doorbraak een belangrijk uitgangspunt. Hier wordt geen nieuwe beplanting aangebracht, maar is het zicht op de Doorbraak, langs de bestaande bomen, juist een belangrijke kwaliteit van de recreatiewoningen.
Voor de plaatsing van de nieuwe recreatiewoningen en de ontsluiting daarvan zijn de posities van de bestaande bomen in het bosperceel leidend (zie bomeninventarisatie, bijlage 5). In de zone voor bebouwing staan vooral de minder wenselijke Amerikaanse eiken. De bouwzone (5 bestemmingsvlakkken op de Verbeelding) biedt beperkte vrijheden voor een juiste positionering; de inhoud en bouwhoogtes van een woning zijn gelimiteerd. Het bestaande bos vormt de belangrijkste kwaliteit van het plangebied. Door de recreatiewoningen zo te plaatsen dat zo veel mogelijk bomen gehandhaafd kunnen worden, blijft deze kwaliteit in stand. De bomen die gekapt moeten worden, worden in de extra groenbuffers aan de zuid-west zijde en noord-oost zijde gecompenseerd.
 
Inrichtingsplan voor ‘t Maatveld met ingemeten bomen.
 
Als nadere onderbouwing van de bestemmingsplanherziening is een Ruimtelijk Kwaliteitsplan opgesteld (zie bijlage 6 van de toelichting en bijlage 1 van de regels), volgens afspraak tussen initiatiefnemer en de gemeente Almelo. Hierin staat ook uitleg over het innovatieve karakter, de kleinschaligheid en de doelen van de initiatiefnemer ten aanzien van architectuur en inrichting van de buitenruimte. Dit moet een bijzondere doelgroep aanspreken die op zoek zijn naar rust en natuur.
Daarnaast is een beplantingsplan opgenomen (bijlage 7 van de toelichting en bijlage 2 van de regels). In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ter borging dat het Ruimtelijk Kwaliteitsplan en het Beplantingsplan daadwerkelijk worden geëffectueerd.
 
Met de provincie Overijssel zijn al in december 2016 afspraken gemaakt over de compensatie van bosgrond die wordt 'weggenomen' ten gevolge van de ontwikkeling van de vijf recreatiewoningen.
Ter compensatie van bosgrond die wordt 'weggenomen' ten gevolge van de ontwikkeling van vijf recreatiewoningen in het Bosperceel aan het Tusveld, wordt 1.250 m2 bos gecompenseerd, dat is 250 m2 per woning inclusief toegangspaden, zoals door de provincie aangegeven. Dit in het kader van de toenmalige Boswet, waarvan de regelgeving is overgegaan in de huidige Wet Natuurbescherming. Als extra investering van de ruimtelijke kwaliteit in het kader van het provinciaal beleidsplan 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO) wordt het resterende deel extra bos aangeplant, zodat een bosstrook kan worden gerealiseerd van 10 meter breed (deelgebied 2, 1.885 m2). Dit naast de overige investering in het KGO in het plangebied zelf (deelgebied 1); het aanplanten van onderbegroeiing, het kappen van slechte bomen en vervangen voor nieuwe en een opwaardering van het bosperceel an sich.
 
De nieuwe strook waar ‘bos’ is bestemd (deelgebied 2) kent een relatief hoge grondwaterstand. De grondwaterstand wordt niet verlaagd en de naastgelegen sloot blijft gehandhaafd; de aanwezige waterhuishouding wordt niet verstoord. Bij de keuze van de aan te planten bomen en bij de inrichting van deze strook is hier rekening mee gehouden. Wellicht slaat de zomereik hier minder goed aan. Daarom wordt deze gecombineerd met de zwarte els en zachte berk.
 
De Doorbraak aan het Tusveld.
  

6.2 Verkeer en parkeren

Verkeer
Ten opzichte van de huidige functie van het plangebied heeft de nieuwe functie een grotere verkeersaantrekkende werking. Een deel van de recreanten zal met de auto komen om hun intrek in de recreatiewoningen te nemen. Deze mensen zullen tijdens hun verblijf al dan niet met de auto één keer per dag vertrekken en aankomen. Langdurig parkeren (met oplaadmogelijkheden voor elektrische auto’s) geschiedt op het parkeerterrein van het restaurant. Gezien de ligging van het plangebied langs (lange afstands)wandelroutes en het fietsknooppuntennetwerk van Twente zal een deel van de recreanten lopend of met de fiets komen om voor een korte periode hun intrek te nemen in een recreatiewoning.
 
Informatiebord voor wandelaars langs De Doorbraak bij het Tusveld.
 
Voor de huidige infrastructuur, met name de weg Tusveld, zal het extra verkeer geen problemen opleveren. De toegangen tot de planlocatie worden halfverhard of ten minste als verhard bandenspoor uitgevoerd als verbinding tussen de weg Tusveld en de recreatiewoning. Voor de hoofdinrit vanaf Maatveld is een meldingsplicht van toepassing. Bij aankomst en vertrek kan men kort bij het huisje parkeren of voor het afzetten en ophalen van minder mobiele bezoekers. Voor hulpdiensten bij calamiteiten en een schoonmaakservice is een vlotte toegang gewaarborgd.
 
Parkeren
Voor de locatie vigeert het Bestemmingsplan “Parapluherziening parkeren”, vastgesteld op 5 juni 2018 en onherroepelijk geworden op 1 augustus 2018. De locatie valt binnen de zone ‘overige gebieden’ en dient aan de maximale parkeernorm te worden voldaan.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen of het wijzigen van de functie wordt slechts verleend indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van motorvoertuigen. Hierbij gelden de parkeernormen, zoals vastgelegd in de vastgestelde beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018'. Indien deze beleidsregel gedurende de planperiode wordt gewijzigd treedt diens rechtsopvolger hiervoor in de plaats.
 
Daarnaast is de beleidsnota Parkeerbeleidsplan Gemeente Almelo 'Parkeren Optimaliseren 2013-2018' aangepast naar de “Beleidsregel parkeernormen Almelo” en met ingang van 1 januari 2019 in werking getreden.
Volgens deze beleidsregel geldt voor een ‘bungalowpark (huisjescomplex)’ in het Buitengebied, in een niet stedelijke omgeving, een parkeerkencijfer van 2,0 tot 2,2 auto’s per bungalow.
(De verkeersgeneratie is 2,6 tot 2,8 autobewegingen per bungalow.)
 
Er is voldoende ruimte voor de recreanten, die met de auto komen, deze te parkeren op de grote parkeerplaats tussen het plangebied en het restaurant ’t Maatveld. De woningen kunnen eenvoudig te voet bereikt worden. Een quickscan flora en fauna (zie bijlage 4) toont aan dat daarnaast incidentele, enkele auto’s bij de recreatiewoningen (bv voor het laden en lossen) niet een te grote inbreuk maken op de ecologische waarden van het plangebied. Dit geldt ook voor hulpdiensten.
Gezien het beperkte aantal recreatiewoningen en de overmaat aan ruimte kan het parkeren geen probleem opleveren.
 
Informatiepaneel naast het plangebied ‘t Maatveld.

7 Juridische bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels van plan "Buitengebied Almelo" én de aanpassingen van de “Correctieve herziening” uit 2017 zijn grotendeels overeenkomstig van toepassing op dit bestemmingsplan. Uitsluitend daar waar noodzakelijk om het planvoornemen mogelijk te maken, zijn bepalingen toegevoegd danwel aangepast.

7.2 Opzet van de regels

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.
 
Planregels
De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
  • Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken
  • Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen
  • Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen
  • Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.
De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:
  • Begrippen;
  • Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:
  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:
  • Antidubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.
Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:
  • Overgangsrecht;
  • Slotregel.
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
 
Verbeelding
Op de verbeelding (twee plandelen) hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming zijn nadere aanduidingen aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.
 
Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:
  • een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënische belang;
  • nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.
Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in de regels omschreven.
 

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Bestemmingsregels
Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten: Bos, Recreatie - verblijfsrecreatie en Waarde - Archeologische verwachting middelhoog. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.
 
Bos
Gronden met de bestemming Bos zijn bestemd voor bos, bebossing, houtproductie, de bescherming van natuurwaarden en extensieve dagrecreatie. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. De regeling spitst zich vooral toe op overige bouwwerken. Voor gronden binnen deze bestemming is een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Dit ter bescherming van de binnen de bestemming voorkomende waarden. Onder andere het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen is gebonden aan een vergunningenstelsel.
 
Recreatie - verblijfsrecreatie
De gronden voor de vijf recreatiewoningen hebben de bestemming ‘Recreatie – verblijfsrecreatie’ gekregen. Dezelfde gronden hebben de aanduiding ‘recreatiewoning’. Hiermee is het mogelijk, alleen op deze locatie en onder voorwaarden, vijf vrijstaande recreatiewoningen te bouwen. De vijf bouwvlakken bieden beperkte vrijheden voor de exacte positionering van de woningen, afhankelijk van het type woning en de aanwezige bomen.
De goot- en bouwhoogte voor woningen bedragen respectievelijk maximaal 5 en 7 meter. De maximale inhoudsmaat is 300 m3.
Het innovatieve zit in de materialisering met duurzaamheid en circulair/CO2-neutraal hoog in het vaandel en de kwaliteitsafwerking/luxe uitstraling. Daarnaast is de goot- en nokhoogte wat hoger dan regulier toegestaan (3 resp. 4 m), zodat met een bijzondere architectuur gewerkt kan worden.
In de specifieke gebruiksregels van deze bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting voorziet in een borging van de aanleg en instandhouding van de gebouwen en landschapsmaatregelen zoals opgenomen in het Ruimtelijk Kwaliteitsplan (Bijlagen 1 en 2 van de regels).
 
Waarde - Archeologische verwachting middelhoog
Ter plaatse van de gronden met de middelhoge archeologische verwachtingswaarde (plandeel 1) is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting middelhoog' opgenomen. De middelhoge archeologische verwachtingswaarde komt voort uit de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Almelo.
Deze bestemming is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Bij bodemingrepen vanaf 5.000 m2 én dieper dan 0,40 meter geldt een onderzoeksplicht.
 
7.3.2 Overige regels
Begrippen
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.
 
Wijze van meten
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
 
Anti-dubbeltelregel
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
 
Algemene bouwregels
In dit artikel is geregeld hoe om te gaan met afwijkende bestaande maatvoering.
 
Algemene gebruiksregels
Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
 
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan.
 
Algemene procedureregels
Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.
 
Overige regels
In dit artikel zijn een voorwaarden opgenomen voor het parkeren, laden en lossen.
 
Overgangsrecht
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.
 
Slotregel
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
 

8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
 
De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe wordt een planschade-overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

9 Vooroverleg, Omgevingsdialoog en Zienswijzen

9.1 Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan de Provincie en het Waterschap toegezonden. De ontvangen adviezen in het kader van het vooroverleg en de gemeentelijke reactie daarop worden indien nodig opgenomen als bijlagen.

9.2 Omgevingsdialoog

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
De omwonenden van het plangebied zijn door de initiatiefnemers persoonlijk geïnformeerd over de plannen. Het voorliggende Ruimtelijk Kwaliteitsplan, inclusief concept-verbeelding, is in de loop van 2019 besproken met de drie direct omwonenden. Overige omwonenden zijn schriftelijk op de hoogte gebracht. Dit heeft niet geleid tot planaanpassingen (zie bijlage 1).

9.3 Zienswijzen

Deze paragraaf of een separate zienswijzennota wordt na terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ingevuld.