Plannaam: Rhijnbeek
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00041-BP31
Type Plan: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Het onderhavige bestemmingsplan ziet op de herontwikkeling van de voormalige ROC-school Van Rhijn. Deze voormalige school is aangekocht in het kader van de ontwikkeling van de Weezebeekzone/Zuidelijke entree, samenvallend met de scholenconcentratie bij het station Almelo Centraal. Daarnaast zijn in het kader van de aanleg van de Nijreessingel de aansluitende gronden verworven rondom de school voor Speciaal Voortgezet Onderwijs OPDC 't Nijrees. Het doel is om de locatie marktgericht te ontwikkelen langs de H.R. Holstlaan en Nijreessingel.

 

De bouwmarktketen Hornbach zocht in Twente een tweetal locaties om zich te vestigen. Daarbij heeft zij haar oog laten vallen op de Rhijnbeeklocatie. Gezien de ligging, nabij de invalswegen van Almelo en de oppervlakte van de locatie is deze uitermate geschikt voor een dergelijke ontwikkeling. Omdat een dergelijke functie niet past binnen het vigerende bestemmingsplan ”Groeneveld” is het noodzakelijk dat het bestemmingsplan wordt herzien.

 

1.2 Vigerend bestemmingsplan

 

Het gebied is gelegen in het bestemmingsplan "Zuid, Groeneveld", zoals vastgesteld door de raad op 17 maart 1977 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 28 maart 1978. Het perceel heeft ingevolge dit bestemmingsplan de bestemming " Bijzondere doeleinden -A-". Binnen deze bestemming zijn gebouwen toegestaan voor het huisvesten van instellingen, inrichtingen of diensten op het gebied van onderwijs, cultuur, opvoeding en recreatie, verenigingsleven en fysieke en geestelijke gezondheidszorg, kantoren en dienstwoningen". De bouwhoogte mag maximaal 12 meter bedragen en het bebouwingspercentage maximaal 60%.

 

 [image]

Kaartfragment van het vigerende bestemmingsplan "Groeneveld".

 

1.3 Plangebied

 

De locatie Rhijnbeek wordt aan de noordzijde omsloten door de Frederik van Eedenstraat, aan de oostzijde door de Bornerbroeksestraat, aan de zuidzijde door de Nijreessingel en aan de westzijde door de Henriëtte Roland Holstlaan.

 

 [image]

Luchtfoto van de ontwikkelingslocatie

 

Het terrein ligt momenteel braak in afwachting van een nieuwe ontwikkeling. Eerder werd het perceel gebruikt voor onder andere scholen en andere bedrijvigheid.

 

 

 

 

1.4 Bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Rhijnbeek" bestaat uit de volgende stukken:

 

Op de verbeelding is de bestemming van de gronden binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

 

Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

 

Bij deze toelichting zijn de volgende bijlagen opgenomen:

 

  1. Almelo Ruimtelijk-functionele effectanalyse Hornbach, BRO, 15 juni 2020;

  2. Memo Damsté advocaten - notarissen inzake de relatie provinciale Omgevingsverordening en Dienstenrichtlijn, 24 juni 2020;

  3. Afstemming buurgemeenten en GS (diverse documenten);

  4. Vergelijking rapporten Hornbachvestiging Almelo voor de provincie Overijssel, prof. dr. Peter Verhoef, 18 september 2018;

  5. Verkennend bodemonderzoek Bornerbroeksestraat, locatie Rhijnbeek in Almelo, Ortageo, 3 december 2019;

  6. Akoestisch onderzoek Hornbach in Almelo, adviesbureau de Haan B.V., 12 juni 2020;

  7. Akoestisch onderzoek VL - Reconstructie Henriëtte Roland Holstlaan, adviesbureau de Haan B.V., 12 juni 2020;

  8. Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo onderzoek luchtkwaliteit, adviesbureau de Haan B.V., 12 juni 2020;

  9. Actualisatie natuurtoets Rhijnbeek Almelo, Ecogroen, 1 november 2019;

  10. Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo onderzoek stikstofdepositie, adviesbureau de Haan B.V., 12 juni 2020;

  11. M.e.r. aanmeldnotitie Hornbach Almelo, adviesbureau de Haan B.V., 12 juni 2020;

  12. Rapport Waterhuishouding locatie Rhijnbeek, Royal Haskoning DHV, 13 november 2019;

  13. Vooroverleg Waterschap, mail 16 december 2019;

  14. Ontwikkeling Hornbachvestiging Almelo, parkeren en verkeer, Goudappel Coffeng, 9 juni 2020;

  15. Bezonningsonderzoek, gemeente Almelo.

  16. Advies rioolbeheerder, gemeente Almelo, 26 augustus 2020

 

1.5 Leeswijzer

 

In hoofdstuk 1 van deze toelichting wordt een inleiding gegeven op het bestemmingsplan. Behandeld wordt onder meer de ligging van het plangebied en het vigerende bestemmingsplan dat vervangen wordt door het onderhavige bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie.

 

Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het relevante beleid. Er wordt tevens aandacht besteed aan het onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het kader van het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking en de conclusies van dit onderzoek.

 

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende (milieu)aspecten.

 

Hoofdstuk 5 behandelt de watertoets.

 

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de project en de verkeerskundige uitgangspunten van het plan.

 

In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de wijze van bestemmen verwoord.

 

Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op het vooroverleg.

 

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Het plangebied wordt ingeklemd door stedelijk gebied en is gelegen in het zuiden van de stad Almelo, langs de Nijreessingel en de Henriëtte Roland Holstlaan. De Nijreessingel verbindt de Van Rechteren Limpurgsingel met de Weezebeeksingel/Henriëtte Roland Holstlaan. Het plangebied is daarmee gelegen op een kruispunt van een ringweg en een invalsweg. De Henriëtte Roland Holstlaan vormt de verbinding van Almelo met de A1 en de A35.

 

 

 [image]

Kruising Henriëtte Roland Holstlaan - Nijreessingel

 

 

Na sloop van de schoolgebouwen is het perceel onbebouwd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Langs het gebied Rhijnbeek loopt de Weezebeek als een strakke, water-afvoerende beek zonder veel natuurwaarde.

 

 [image]

De Weezebeek

 

Aangrenzend aan de oostzijde van het plangebied ligt de Bornerbroeksestraat. Dit is een oud lint met woonbebouwing, bestaande uit veelal vrijstaande en twee onder één kap woningen.

 

 [image]

Bornerbroeksestraat

 

Ten noorden van de beek is een woonflat met drie verdiepingen (op een bergingen-laag) gesitueerd.

 

 [image]

 

In de omgeving waren vroeger, aan de Frederik van Eedenstraat, verschillende bedrijven gevestigd. Nu hebben de gebouwen een wisselende functie.

 

 [image]

Frederik van Eedenstraat.

 

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk - en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.

 

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

 

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden de nodige beleidsvrijheid.

 

De drie hoofddoelen van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland zijn:

 

Voorliggend initiatief vormt geen belemmering voor de hoofddoelen zoals genoemd in de SVIR.

 

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijke gebied dient te worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaande stedelijke gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit is de ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Sinds 1 juli 2017 luidt de tekst van de ladder voor duurzame verstedelijking als volgt:

 

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

 

Artikel 3.1.6 lid 3 Bro:

Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving

 

 

van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

 

Artikel 3.1.6 lid 4 Bro:

Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede

ruimtelijke ordening.

 

Nieuwe stedelijke ontwikkeling.

De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder ’stedelijke ontwikkeling’ wordt in het Bro (art. 1.1.1 lid 1 onder i) verstaan: ’een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling behelst, in onderlinge samenhang te worden beoordeeld in hoeverre het plan in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (zie de overzichtsuitspraak ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

 

Het voorliggende bestemmingsplan maakt ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan een verruiming van de bebouwingsmogelijkheden mogelijk en voorziet in een functiewijziging zodat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Dat betekent dat de laddertoets moet worden doorlopen.

 

De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Hierna wordt conform art. 3.1.6 lid 2 Bro ingegaan op de vraag in hoeverre de ontwikkeling voorziet in een behoefte. Verder wordt beoordeeld of de vestiging van Hornbach leidt tot een toename van de leegstand in Almelo en/of in andere gemeenten in het verzorgingsgebied en, indien daarvan sprake is, of deze leegstand vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar is. Ook wordt beoordeeld of de vestiging van Hornbach leidt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften van inwoners van Almelo en/of andere gemeenten van het verzorgingsgebied.

Ruimtelijk-functionele effectenanalyse.

Adviesbureau BRO heeft, in opdracht van de gemeente Almelo, een ruimtelijk-functionele effectenanalyse uitgevoerd. De bevindingen van BRO zijn vastgelegd in het rapport ’Almelo, Ruimtelijk-functionele effectenanalyse Hornbach’ van 15 juni 2020 (hierna: rapport BRO; bijlage 1). Het betreft een geactualiseerd rapport ten opzichte van het rapport van BRO van 28 oktober 2019 dat bij het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen. In dit geactualiseerde rapport zijn de nieuwste cijfers uit het Koopstromenonderzoek Oost-Nederland 2019 (hierna: KSO Oost-Nederland 2019) verwerkt.

 

Het doel van de ruimtelijk-functionele effectenanalyse is om de behoefte aan en ruimtelijk-functionele effecten van de komst van een vestiging van Hornbach in Almelo in beeld te brengen binnen het verzorgingsgebied. In dit onderzoek is de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Dit onderzoek dient ter vervanging van alle eerder gedane onderzoeken en aanvullende memo's en vormt daarmee de enige ruimtelijk-functionele effectanalyse voor dit bestemmingsplan.

 

Het onderzoek is gebaseerd op de maximale planologische invulling die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, te weten:

 

 

Onderzoeksvragen.

In het rapport BRO hebben de volgende onderzoeksvragen centraal gestaan.

  1. Wat is het ruimtelijk relevante verzorgingsgebied?

  2. Bestaat er een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte?

  3. Leidt de vestiging tot een toename van de leegstand in Almelo en/of in andere gemeenten in het verzorgingsgebied?

  4. Leidt de vestiging tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften in Almelo en/of in andere gemeenten in het verzorgingsgebied?

 

Ruimtelijk relevante verzorgingsgebied

Het verzorgingsgebied van Hornbach Almelo en daarmee het onderzoeksgebied voor dit onderzoek is in het rapport BRO zorgvuldig bepaald op basis van koopstromen uit het KSO Oost-Nederland 2019, ervaringsgegevens van de omzetherkomst van Hornbachwinkels elders in Nederland en het advies van prof. dr. Verhoef. Op basis hiervan bestaat het verzorgingsgebied uit de gemeenten Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden, Borne, Dinkelland en Hof van Twente.

 

Behoefte

 

Kwalitatieve behoefte.

Uit het rapport BRO blijkt dat de beoogde ontwikkeling voorziet in een kwalitatieve behoefte van de consument omdat:

  1. Er momenteel een sterke opleving is van de woningmarkt en dat betekent dat mensen gaan klussen. Dit blijkt ook uit de sterke omzetplus in de doe-het-zelf- en tuinbranche. Dit betekent dat er behoefte is aan moderne grootschalige bouw- en tuinmarkten die de consument integraal kunnen helpen in de volledige ‘klus’-beleving. Dit vraagt onder andere om een diep assortiment met veel keuzemogelijkheden, een hoge mate van service en advies, een scherpe prijs-kwaliteitverhouding en meer winkelcomfort (ruime gangpaden, lage schappen, fraaie productpresentatie). Hornbach Almelo zal in deze behoefte voorzien.

  2. In het verzorgingsgebied van Hornbach Almelo is momenteel geen grootschalige bouw- en tuinmarkt zoals Hornbach aanwezig die in de beschreven kwalitatieve behoefte kan voorzien. Het huidige aanbod bestaat in de gemeente Almelo en omgeving vooral uit reguliere en/of kleinschalige bouwmarkten en doe-het-zelfspeciaalzaken. De grootschalige bouw- en tuinmarkten onderscheiden zich ten opzichte van andere bouwmarkten, naast de eerdergenoemde aspecten, verder in het aanbieden van productdemonstraties en een hoge mate van doe-het-zelfbeleving aan de consument. De komst van Hornbach in Almelo resulteert erin dat met name inwoners in het verzorgingsgebied binnen aanvaardbare afstand toegang krijgen tot een grootschalige bouw- en tuinmarkt. Dit is positief voor de consumentenverzorging, omdat de keuzemogelijkheden toenemen.

  3. De verwachting is dat de komst van Hornbach in Almelo zal zorgen voor een opleving van het doe-het-zelven in het verzorgingsgebied. Hierbij kopen consumenten de ‘bulk’ bij de bouwmarkt en voor specialistisch productaanbod en specialistische service (waaronder installatie) zal een deel van de consumenten de speciaalzaak (vaak om de hoek) bezoeken, waardoor de gehele sector kan profiteren van de vernieuwing in de markt door de komst van de nieuwe aanbieder.

  4. Ondanks het feit dat er een vergelijkbare grootschalige bouw- en tuinmarkt in Hengelo is gevestigd (Bauhaus) en er een grootschalige bouw- en tuinmarkt in Enschede wordt voorzien, betekent dit niet dat geen kwalitatieve behoefte bestaat aan een grootschalige bouw- en tuinmarkt in Almelo. Ook inwoners uit het verzorgingsgebied van de grootschalige bouw- en /tuinmarkt Almelo hebben behoefte aan een dergelijke winkel in de nabije omgeving. De Bauhaus in Hengelo ligt immers voor inwoners uit Almelo gemiddeld op 13 kilometer afstand. Voor inwoners uit bijvoorbeeld Twenterand of Hellendoorn is dit al snel 25 tot 30 kilometer. Daarnaast moet benadrukt worden dat inwoners uit Almelo en het overige deel van het verzorgingsgebied momenteel en van oudsher sterk op Almelo georiënteerd zijn voor niet-dagelijkse en doe-het-zelf- en tuinaankopen. Dit onderstreept ook de regiofunctie van Almelo.

  5. Het toevoegen van ondersteunende horeca speelt in op beleving in de winkel. Op basis van trends en ontwikkelingen verwacht de consument ondersteunende horeca bij zeer grootschalige winkels en/of winkelgebieden, zoals Hornbach. De zeer beperkte horecacomponent voorziet daardoor eveneens in een behoefte.

 

Kwantitatieve behoefte.

De ontwikkeling voorziet deels in een kwantitatieve behoefte. De distributieve uitbreidingsruimte voor doe-het-zelf- en tuincentrumaanbod is primair berekend op niveau van de gemeente Almelo. De achterliggende motivering is de verwachting dat circa de helft van de omzet van Hornbach Almelo uit de eigen gemeente komt. Het blijkt dat er binnen de gemeente Almelo in de toekomst tot 2030 theoretisch circa 2.500 m² wvo distributieve uitbreidingsruimte berekend kan worden binnen de doe-het-zelf-branche. Deze kwantitatieve behoefte aan nieuw doe-het-zelfaanbod in de gemeente Almelo kan primair worden verklaard door de sterke oriëntatie van inwoners uit Almelo op het eigen doe-het-zelfaanbod én de oriëntatie van inwoners uit het verzorgingsgebied op Almelo. Dergelijk consumentengedrag sluit aan op de trends en ontwikkelingen in deze branche, waarbij centrale plaatsen met een regiofunctie (zoals Almelo) belangrijker worden voor kleinere steden en dorpen in de omgeving. In de tuincentrumbranche kan in de toekomst tot 2030 theoretisch enige distributieve uitbreidingsruimte berekend worden van circa 650 m² wvo. Het tuincentrumaanbod in Almelo functioneert momenteel iets boven het landelijk gemiddelde. De beperkte distributieve uitbreidingsruimte leidt echter naar verwachting niet tot verdringing van bestaand aanbod. De beoogde ontwikkeling van Hornbach Almelo overschrijdt de theoretisch berekende distributieve uitbreidingsruimte. Een overschrijding van de theoretisch berekende uitbreidingsruimte betekent niet per definitie dat er geen behoefte kan worden aangetoond. Behoefte wordt namelijk afgewogen op basis van zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte. De theoretische overschrijding is in dit geval goed te rechtvaardigen vanwege de sterk aanwezige kwalitatieve behoefte.

 

Hierbij wordt nog opgemerkt dat de distributieve berekeningen zijn gebaseerd op meerdere aannames en dat de uitkomsten hiervan daardoor indicatief benaderd moeten worden. Conclusies omtrent de kwantitatieve behoefte zijn daardoor per definitie eveneens indicatief. Hierdoor wordt in de conclusies ten aanzien van de ladder meer waarde gehecht aan de kwalitatieve behoefte en de aanvaardbaarheid van de ruimtelijk-functionele effecten.

 

Leegstandseffecten

In het geval een kwantitatieve behoefte niet kan worden aangetoond en er mogelijk effecten ontstaan, moet de aanvaardbaarheid van deze (leegstands)effecten overwogen worden. Uit het rapport BRO blijkt dat effecten op leegstand niet uit te sluiten zijn. Het onderzoek geeft aan dat de ontwikkeling mogelijk omzeteffecten heeft op winkels in de doe-het-zelfbranche en tuincentrumbranche in het verzorgingsgebied en dat de kans op leegstand relatief klein is, maar niet kan worden uitgesloten.

 

De raad acht de eventuele leegstand vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar, omdat:

 

De voorziene ontwikkeling leidt dus vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet tot onaanvaardbare leegstand.

 

Duurzame ontwrichting.

De ontwikkeling zorgt niet voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften, omdat doe-het-zelf- en tuinartikelen niet worden beschouwd als noodzakelijke eerste levensbehoeften.

 

 

 

Conclusie

Op basis van het voorgaande is de raad van oordeel dat de vestiging van Hornbach in Almelo primair voorziet in een kwalitatieve behoefte en deels in een kwantitatieve behoefte. De effecten op leegstand zijn vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. De vestiging leidt bovendien niet tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Omgevingsvisie

 

Op 12 april 2017 is de "Omgevingsvisie Overijssel 2017, Beken kleur" (verder: de Omgevingsvisie) vastgesteld. De Omgevingsvisie is jaarlijks geactualiseerd.

 

De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema’s. Deze worden benaderd vanuit de rode draden duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit, waarvoor door het provinciaal bestuur kwaliteitsambities zijn geformuleerd.

 [image]

 

 

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of ‘rode draden’ bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel.

 

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

Of – generieke beleidskeuzes

Waar – ontwikkelingsperspectieven

Hoe – gebiedskenmerken

 

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, et cetera wordt aan de hand van deze drie stappen bepaald of een

initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

 

Het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

 

Of - Generieke beleidskeuzes (normstellend)

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door de generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. Het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke

belangen. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

 

Waar - Ontwikkelingsperspectieven (richtinggevend)

Na het beantwoorden van de "of-vraag", ligt de vraag voor waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. De Omgevingsvisie onderscheidt zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging:

een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar

Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

 

Hoe - Gebiedskenmerken (normstellend, richtinggevend of inspirerend)

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken

spelen een belangrijke rol bij de beantwoording van deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype verstaan. Voor alle gebiedstypen in Overijssel beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

 

Toetsing aan het uitvoeringsmodel

 

Toetsing aan de OF-vraag

Of een initiatief mogelijk is wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk en provincie.

 

De generieke beleidskeuzes voor Overijssel zijn:

 

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking. Deze beleidskeuzes zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (hierna: de Omgevingsverordening). De relatie tussen die beleidskeuzes en het bestemmingsplan wordt daarom in dat kader nader behandeld.

 

Toetsing aan de WAAR-vraag

De Rhijnbeeklocatie heeft in de Omgevingsvisie geen van deze ontwikkelingsperspectieven meegekregen. Wel zijn onderstaande uitwerkingen van de ontwikkelingsperspectieven van toepassing.

 

 

 [image]

 

 

Almelo is in de Omgevingsvisie aangewezen als de stad voor logistieke bedrijven met een (boven) regionaal profiel. Herstructurering en transformatie moeten locaties vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Zoals in de Omgevingsvisie is aangegeven, is er naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, ook ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen. Ondanks dat er geen sprake is van een logistiek bedrijf voldoet de Rhijnbeeklocatie aan de visie dat de locatie vitaal en aantrekkelijk wordt gemaakt, waarbij de diversiteit aan werkmilieus wordt versterkt. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, nu de ontwikkeling plaatsvindt op een locatie waar bebouwing zijn functie heeft verloren en is geamoveerd.

 

Toetsing aan de HOE-vraag

 

Natuurlijke laag: dekzandvlakte en ruggen

Dekzandvlakten moeten een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op de instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf. Het huidig perceel kent geen reliëf. De locatie leent zich niet voor het zichtbaar en herkenbaar maken van de hoogteverschillen.

 

3.2.2 Omgevingsverordening

 

Zoals in de Omgevingsvisie is aangegeven zijn de generieke beleidskeuzes voor Overijssel:

 

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking.

 

Integraliteit

De eis van integraliteit houdt in dat alle belangen die bij een ontwikkeling betrokken zijn, zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen. Hiermee wordt verzekerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting op het bestemmingsplan geeft de afweging en de integrale toets, zoals gemaakt door het gemeentebestuur, weer.

 

Toekomstbestendigheid

Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhouden om ook te voorzien in de behoefte van toekomstige generaties. Het gaat ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog toegevoegde waarde heeft.

 

Toekomstbestendigheid is opgenomen in artikel 2.1.4 van de Omgevingsverordening:

In de toelichting op bestemmingsplannen wordt aannemelijk gemaakt dat de nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn en dus de mogelijkheid van toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien niet in gevaar brengen, duurzaam en evenwichtig bijdragen aan het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden en ook op langere termijn toegevoegde waarde hebben.

 

De moderne consument vraagt om een breder en dieper assortiment, meer service in de winkel en meer winkelcomfort. Op deze vragen wordt door innoverende detailhandelsvestigingen ingespeeld.

Dankzij haar ruime opzet en oppervlakte kan Hornbach een breed en diep assortiment voeren en artikelen optimaal presenteren. Daarnaast verkoopt Hornbach het brede en diepe assortiment ook via de website. Met voorzieningen als een drive-in vergroot Hornbach het gemak waarmee consumenten volumineuze en/of zware bouwmaterialen kunnen aanschaffen en transporteren.

 

Hornbach onderscheidt zich ook van andere bouwmarkten door het geregeld aanbieden van productdemonstraties, cursussen en andere diensten aan de consument. De gewijzigde behoeften van consumenten en trends in de retailmarkt tekenen zich al enige tijd af en zullen verder doorzetten. Hornbach en de door haar gehanteerde winkelformule kunnen als toekomstbestendig worden aangemerkt, omdat zij blijven inspelen op de wensen van de consument.

 

Concentratiebeleid

Het concentratiebeleid van de provincie houdt in dat stedelijke ontwikkelingen zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor (boven)regionale behoefte.

 

In de Omgevingsverordening is dit geregeld in artikel 2.1.2:

 

Lid 1

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Lid 2

In afwijking van het gestelde onder 1 kunnen bestemmingsplannen voorzien in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen om te voldoen aan een bovenregionale behoefte voor zover deze bestemmingsplannen gebieden betreffen die onderdeel uitmaken van stedelijke netwerken.

 

Netwerkstad Twente is een stedelijk netwerk als bedoeld in art. 2.1.2 lid 2 van de Omgevingsverordening (art. 2.1.1 sub n van de Omgevingsverordening). Almelo maakt deel uit van de Netwerkstad Twente. Op grond van artikel 2.1.2 lid 2 van de Omgevingsverordening mogen stedelijke voorzieningen met een bovenregionale behoefte binnen de Netwerkstad ontwikkeld worden. Op welke wijze in dit geval wordt voorzien in een behoefte is reeds beschreven in paragraaf 3.1.2 van deze plantoelichting.

 

(Boven)regionale afstemming

In de onderbouwing van nieuwe initiatieven geeft de gemeente inzicht in de wijze waarop invulling is gegeven aan de (boven)regionale afstemming. Dit is onder meer geregeld in art. 2.4.3 lid 3 van de Omgevingsverordening. Hoe deze (boven)regionale afstemming in dit geval heeft plaatsgevonden wordt hierna toegelicht onder het kopje ”Titel 2.4 Omgevingsverordening”.

 

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de verantwoording van de vraag naar nut en noodzaak gelden voor sommige funties op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel. In de Omgevingsverordening is het principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik in het algemeen verwoord in artikel 2.1.3:

 

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

 

De locatie Rhijnbeek valt op grond van de Omgevingsverordening onder bestaand bebouwd gebied (= de gronden die benut kunnen worden door stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen) en niet onder de groene omgeving. Het algemene artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening is om die reden niet van toepassing.

 

Titel 2.4 Omgevingsverordening

Hornbach Real Estate Almelo B.V. (hierna: Hornbach) heeft in haar zienswijze van 9 maart 2020 het standpunt ingenomen dat artikel 2.4.2 en artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening in strijd zijn met art. 14 onder 5 en art. 15 lid 3 van richtlijn 2006/123/EG (hierna: de Dienstenrichtlijn). Hornbach meent daarom dat die bepalingen van de Omgevingsverordening onverbindend zijn of in ieder geval buiten toepassing moeten blijven bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De raad heeft Damsté advocaten – notarissen (hierna: Damsté) gevraagd te beoordelen of artikel 2.4.2 en artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening in strijd zijn met art. 14 onder 5 en/of art. 15 van de Dienstenrichtlijn. Damsté concludeert in haar memo dat die bepalingen van de Omgevingsverordening inderdaad in strijd zijn met die bepalingen van de Dienstenrichtlijn (bijlage2). De raad onderschrijft deze conclusie en de daaraan door Damsté ten grondslag gelegde onderbouwing en maakt deze tot de zijne. De raad laat artikel 2.4.2 en artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening daarom buiten toepassing bij de vaststelling van het bestemmingsplan.

 

Hoewel ons standpunt primair is dat artikel 2.4.2 en artikel 2.4.3 van de Omgevingsverordening vanwege strijd met de Dienstenrichtlijn buiten toepassing moeten blijven, wordt hierna subsidiair toegelicht dat aan de in art. 2.4.3 lid 3 van de Omgevingsverordening gestelde voorwaarden wordt voldaan. Die voorwaarden zijn dat de behoefte aannemelijk is gemaakt (sub a), dat is aangetoond dat de vestiging niet leidt tot een onevenredige aantasting van het voorzieningenniveau in de betreffende regio en het woon-, leef- en ondernemingsklimaat in de betreffende kernen (sub b) en dat is aangetoond dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten.

 

Aannemelijk maken behoefte (sub a)

In paragraaf 3.1.2 van deze plantoelichting is in het kader van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking onder verwijzing naar het rapport BRO, uitgebreid gemotiveerd dat sprake is van een kwalitatieve en deels van een kwantitatieve behoefte. Hiernaar wordt op deze plaats verwezen.

 

Geen onevenredige aantasting voorzieningenniveau en het woon-, leef,- en ondernemingsklimaat (sub b)

In de door BRO uitgevoerde ruimtelijk-functionele effectenanalyse is uitgebreid onderzocht of de vestiging van Hornbach leidt tot een toename van leegstand in Almelo en/of in andere gemeenten van het verzorgingsgebied. Geconcludeerd is dat de kans op leegstand in Almelo en de meeste andere gemeenten van het verzorgingsgebied klein is. Desalniettemin is dit niet volledig uit te sluiten. Mocht er toch leegstand ontstaan, dan is dit vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Hierbij is van belang dat de eventuele leegstand in de meest negatieve scenario’s per gemeente relatief beperkt zal blijven. De effecten spreiden zich uit over meerdere gemeenten en aanbieders. De eventuele leegstand zal verder niet van dien aard zijn dat herinvulling en/of transformatie niet meer mogelijk is. De effecten van deze leegstand op de omgeving zullen bovendien beperkt zijn, omdat het overgrote deel van het bestaande doe-het-zelf- en tuincentrumaanbod op solitaire en verspreide locaties ligt.

 

In het rapport BRO wordt verder geconcludeerd dat de vestiging van Hornbach niet zorgt voor een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ten aanzien van de eerste levensbehoeften van inwoners in het verzorgingsgebied. Hiervoor is van belang dat doe-het-zelf- en tuinartikelen niet kunnen worden beschouwd als noodzakelijk voor de eerste levensbehoeften.

 

Ten slotte is van belang dat volgens het rapport BRO de inwoners in Almelo en omgeving ook bij het eventueel verdwijnen van bestaand aanbod voldoende voorzien blijven in doe-het-zelf- en tuinartikelen. BRO verwacht dat de keuzemogelijkheden toenemen, omdat er een nieuwe grootschalige bouw- en tuinmarkt bijkomt.

 

Regionale afstemming met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten (sub c)

Ingevolge artikel 2.4.3 lid 3 sub c van de Omgevingsverordening dient te worden aangetoond dat er regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de voorgenomen vestiging met de buurgemeenten en Gedeputeerde Staten van Overijssel. Hierna wordt toegelicht dat aan deze vereiste regionale afstemming is voldaan.

 

De buurgemeenten zijn al in april 2017 schriftelijk geïnformeerd over de voorgenomen

vestiging van Hornbach in Almelo en de mogelijke effecten hiervan binnen het verzorgingsgebied.

Aanvullend is op 13 september 2017 een afstemmingsbijeenkomst gehouden met alle

buurgemeenten.

 

Vervolgens zijn op 17 april 2018 alle buurgemeenten aangeschreven, waarin zij

zijn geïnformeerd over de laatste stand van zaken over de voorgenomen ontwikkeling van

Hornbach in Almelo en ook zijn zij uitgenodigd voor een tweede bijeenkomst op 23 mei 2018 (zie bijlage 3 voor deze brieven en een verslag van de bijeenkomst). De buurgemeenten zijn in voornoemde brief van 17 april 2018 verzocht hun standpunt over de voorgenomen ontwikkeling van Hornbach vóór 8 juni 2018 aan het college kenbaar te maken. In de brief wordt vermeld dat gemeenten ervoor kunnen kiezen om geen standpunt kenbaar te maken, in welk geval wordt aangenomen dat zij zich kunnen vinden in de voorgestelde ontwikkeling.

 

In opdracht van de provincie Overijssel is door prof. dr. Verhoef onderzoek gedaan om beter inzicht te krijgen in de overeenkomsten en verschillen in methodiek van de verschillende economische onderzoeken die zijn verricht (zie hierover meer uitgebreid onder het kopje ”uitkomsten afstemming met GS”). Dit heeft de basis gevormd voor het onderzoek door BRO van oktober 2019. Bij brief van 17 december 2019 zijn de buurgemeenten in de gelegenheid gesteld op dit onderzoek te reageren. Verder zijn de buurgemeenten ingevolge art. 3.8 lid 1 sub b Wro bij brief van 30 januari in kennis gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (bijlage 3). Aan de gemeenten die niet hebben gereageerd op de brieven van 17 december 2019 en 30 januari 2020 is afsluitend op 17 maart 2020 een e-mail toegezonden waarin staat dat, aangezien op beide verzoeken niet is gereageerd, er in principe van uit mag worden gegaan dat wordt ingestemd met de ontwikkeling Hornbach. In de e-mail wordt de gemeenten gevraagd dit te bevestigen.

 

Hierna worden de uitkomsten beschreven van de hiervoor omschreven afstemming met de buurgemeenten.

 

Uitkomsten van de afstemming met buurtgemeenten

 

Gemeenten Hof van Twente en Rijssen-Holten

Na het niet-inkomen van een reactie op de brief van 17 april 2018 is ambtelijk contact gezocht met de gemeenten Hof van Twente en Rijssen-Holten. Beide gemeenten hebben bevestigd niet met een standpunt te komen. Op de brieven van 17 december 2019 en 30 januari 2020 is niet gereageerd. Na de e-mail van 17 maart 2020 heeft de gemeente Rijssen-Holten bij e-mail van 19 maart 2020 aangegeven kennis te hebben genomen van het voornemen, maar geen aanleiding te zien inhoudelijk te reageren (bijlage 3). De gemeente Hof van Twente heeft geen inhoudelijke reactie gegeven. Hiermee kan er van uit worden gegaan, gelet ook op haar eerdere reactie, dat zij geen bezwaren heeft tegen de voorgenomen ontwikkeling van Hornbach.

 

Gemeenten Wierden, Hellendoorn en Twenterand

Naar aanleiding van de brief van 17 april 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn per e-mail van 22 mei 2018 (zie bijlage 3) laten weten van mening te zijn dat er te veel gekeken wordt naar het verzoek van Hornbach vanuit een economisch perspectief. Het college vindt ook dat de provincie dit te veel heeft laten meewegen. Daarbij wordt aangegeven dat de overheid er niet is om de economie te reguleren, maar toe te zien op een goede ruimtelijke ordening. Qua ruimtelijke ordening vindt het college van de gemeente Hellendoorn het verzoek van Hornbach passen binnen het beleid over grootschalige perifere detailhandel zoals de provincie dat bedoeld heeft.

 

De colleges van de gemeenten Wierden en Twenterand hebben naar aanleiding van de brief van 17 april 2018 schriftelijk laten weten ruimtelijk gezien geen bezwaren te hebben tegen de vestiging van Hornbach in Almelo (zie bijlage 3).

 

De gemeente Wierden heeft niet gereageerd op de brieven van 17 december 2019 en 30 januari 2020. Naar aanleiding van de e-mail van 17 maart 2020 heeft de gemeente Wierden bij e-mail van 24 maart 2020 opnieuw aangegeven ruimtelijk geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen vestiging van Hornbach in Almelo (bijlage 3).

 

De gemeenten Hellendoorn en Twenterand hebben niet gereageerd op de brieven van 17 december 2019 en 30 januari 2020. Zij hebben evenmin gereageerd op de e-mail van 17 maart 2020. Hiermee mag ervan uit worden gegaan, mede gelet op de eerdere reacties van deze gemeenten, dat zij geen bezwaren hebben tegen de ontwikkeling van Hornbach.

 

Gemeente Borne

Het college van de gemeente Borne heeft naar aanleiding van de brief van 17 april 2018 aangegeven van mening te zijn dat het college van Gedeputeerde Staten een halt moet toeroepen aan de voorgenomen vestiging van Hornbach in Almelo mede vanwege de komst van Bauhaus naar Plein Westermaat en de vrees voor het voortbestaan van speciaalzaken. Gepleit wordt voor een actuele regionale detailhandelsvisie. Bij e-mail van 26 maart 2020 wordt opnieuw de vrees uitgesproken voor het voortbestaan van de nog overgebleven speciaalzaken. De overwegingen van het college uit de brief van juni 2018 gelden volgens deze e-mail nog onverkort.

 

Hierover kan het volgende worden opgemerkt. In het rapport van BRO is Borne benoemd als 'overloopgebied'. De achterliggende reden hiervan is dat er diverse discussies, met name met de provincie, hebben plaatsgevonden over het te hanteren verzorgingsgebied. Op basis van deze discussies is in het onderzoek van BRO het relevante verzorgingsgebied uitgebreid met een overloopgebied, om ook de behoefte en de effecten binnen deze gemeenten in beeld te brengen. In de praktijk en op basis van het koopstromenonderzoek is Borne meer gericht op Hengelo. Het is waarschijnlijk dat de inwoners van Borne daardoor vooral naar Bauhaus in Hengelo gaan, maar wellicht ook een deel naar Hornbach in Almelo waardoor er sprake is van een 'overloop' in

verzorgingsgebied.

 

Er is in de gemeente Borne slechts 1 kleinschalige (verf)speciaalzaak van circa 75m2 aanwezig binnen de doe-het-zelfbranche. Op basis van de theoretische en modelmatige berekeningen van BRO zal er naar alle waarschijnlijkheid geen aanbod verdwijnen als gevolg van de komst van Hornbach in Almelo. De winkel ligt buiten het kernwinkelgebied van Borne. Het eventueel verdwijnen van deze zaak is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar.

 

Gemeente Tubbergen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen heeft als reactie op de brief van 17 april 2018 aangegeven te vrezen voor (negatieve) effecten voor de winkelstructuur in met name de kern Tubbergen en vraagt zich, gezien de eerdere tegenstrijdige rapporten, af in hoeverre er voorzien wordt in een actuele behoefte. Naar aanleiding van de brief van 30 januari 2020 waarin de gemeente Tubbergen in kennis is gesteld van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ”Rhijnbeek” heeft de gemeente Tubbergen bij e-mail van 3 maart 2020 laten weten geen aanleiding te zien tegen het plan een reactie in te dienen (bijlage 3).

 

Hoewel de gemeente Tubbergen naar aanleiding van de brieven van 17 december 2019 en 30 januari 2020 geen bezwaren tegen het plan heeft geuit, wordt hierna voor de goede orde nog wel ingegaan op de reactie van het college van de gemeente Tubbergen op de brief van 17 april 2018.

 

De effecten van Hornbach op de detailhandelstructuur van Tubbergen zijn onderzocht door BRO. In

Tubbergen zijn 6 doe-het-zelfzaken aanwezig met een totale omvang van 4.828m2 wvo. Het betreft één bouwmarkt van 2.605m2 wvo, één breedpakketzaak en diverse speciaalzaken. Het berekende omzeteffect (in meters) is slechts 8% van het bestaande doe-het-zelfaanbod. Naar alle waarschijnlijkheid zal dit effect zich spreiden over de verschillende aanbieders in de gemeente. Vanwege de omvang en de ligging van de bouwmarkt wordt niet verwacht dat deze door de komst van Hornbach zal verdwijnen. Het is niet uit te sluiten dat een breedpakketzaak en/of een doe-het-zelfspeciaalzaak verdwijnt. Dit is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet onaanvaardbaar.

 

Gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland heeft naar aanleiding van de brieven van 17 december 2019 en 30 januari 2020 bij e-mail van 3 maart 2020 (zie bijlage 3) laten weten geen aanleiding te zien om tegen het plan een reactie in te dienen. Op de brief van 17 december 2019 is verder niet afzonderlijk gereageerd.

 

Uitkomsten van de afstemming met GS

Zowel ambtelijk als bestuurlijk is er veelvuldig contact met de provincie Overijssel geweest over de voorgenomen ontwikkeling van Hornbach op de Rhijnbeeklocatie. In opdracht van zowel de gemeente, als de provincie Overijssel als Hornbach zijn rapporten opgesteld over de vestiging van Hornbach in Almelo. De provincie Overijssel heeft prof. dr. Verhoef, verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, opdracht gegeven deze rapporten met elkaar te vergelijken om beter inzicht te verkrijgen in de overeenkomsten en verschillen in methodiek van de diverse onderzoeken die zijn verricht. De brief van de provincie Overijssel van 2 oktober 2018 met de conclusies van dit onderzoek (bijlage 3) alsmede het advies zelf zijn bijgevoegd als bijlage 4. De resultaten van het advies zijn besproken in een ambtelijk overleg waarbij de gemeente vertegenwoordigd was.

 

Verhoef heeft geadviseerd om naast de koopstromenbenadering (zoals die aanvankelijk door BRO is gehanteerd) een scenario door te rekenen met een meer regionale benadering. Op die wijze kan volgens Verhoef een onderbouwing worden geleverd die een zo goed mogelijk beeld geeft van de effecten in de regio. Verder adviseerde Verhoef om een ruimer verzorgingsgebied in ogenschouw te nemen.

 

BRO heeft vervolgens met inachtneming van de aanbevelingen van het advies van Verhoef een nieuwe ruimtelijk-functionele effectenanalyse opgesteld welke ten grondslag is gelegd aan dit bestemmingsplan.

 

Uit het onderzoek van BRO volgt dat, ook met inachtneming van de door Verhoef gedane aanbevelingen, de vestiging van Hornbach in Almelo vanuit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Dit geldt eveneens voor de gemeenten gelegen binnen het verzorgingsgebied waar zich mogelijk effecten kunnen voordoen.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo (2020-2040)

 

3.3.1.1 Inleiding

De Omgevingsvisie voor de ideale gemeente Almelo 2020-2040 (hierna: Omgevingsvisie) is op 29 september 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. De Omgevingsvisie is de ontwikkelingsvisie voor geheel Almelo en beschrijft in grote lijnen wat de raad belangrijk vindt voor de toekomst van onze omgeving. De in de Omgevingsvisie beschreven toekomstvisie is vastgelegd in een bij de Omgevingsvisie behorende kaart. De gemeente Almelo is in de Omgevingsvisie ingedeeld in vier gebieden, te weten buitengebied, wijken en dorpen, bedrijventerreinen en binnenstad. Daarnaast zijn er onderwerpen die in álle gebieden spelen. Niet alle onderwerpen zijn relevant voor de ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie.

 

3.3.1.2 Algemene onderwerpen

De onderwerpen die in de Omgevingsvisie worden genoemd en gelden voor alle gebieden zijn de volgende:

 

We doen het samen

Eenieder wordt uitgenodigd om met de gemeente op te trekken om zo ideeën, energie en middelen te kunnen delen. Dit onderwerp is niet van relevant op onderhavige ontwikkeling.

 

De basis onder ons bestaan

Hier gaat het om het ontwikkelen van duurzaam bodembeheer voor het behoud van een schone en gezonde basis. Dat biedt kansen op het gebied van vergroening, de energiestransitie, voedselproductie, wonen en klimaatbestendigheid. De ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie draagt niet direct bij aan de uitwerking van dit onderwerp, maar staat er ook niet aan in de weg. De bodem is geschikt voor het toekomstige gebruik en het toekomstige gebruik leidt niet tot bedreiging voor de bodem.

 

Blauwgroen netwerk

Dit onderwerp beschrijft het behoud van bestaande natuur, het vergroenen van de omgeving en de bewustwording van de mogelijkheden voor duurzame energie. Ook voor deze voorwaarde geldt dat de ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie niet direct bijdraagt aan dit onderwerp, maar er ook niet aan in de weg staat. Op perceelniveau wordt namelijk een verbetering tot stand gebracht ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, doordat door middel van een voorwaardelijke verplichting een grondwal met groen moet worden aangelegd aan de zijde van de Bornerbroeksestraat.

 

Alle wegen leiden naar Almelo

De stad Almelo is in Twente het centrum van vaar-, spoor- en snelwegen. Dat wil de raad zo houden en de bereikbaarheid ook verder optimaliseren. Met het beheersen van de verkeersdrukte kan de beste doorstroom worden gegarandeerd. Met de reconstructie van de Henriëtte Roland Holstlaan ter hoogte van de Rhijnbeeklocatie wordt de laatste stap gezet in het ontwikkelen van de zogenoemde Zuidentree als hoofdontsluitingsweg.

 

Voorrang voor de fiets, ruimte voor de auto

Bij dit onderwerp gaat het om het verbeteren van de fietsvoorzieningen, maar ook om een goede bereikbaarheid per auto. De komst van Hornbach leidt tot extra verkeerbewegingen. Vanwege de reconstructie van de H.R. Holstlaan ter hoogte van de Rhijnbeeklocatie is een goede doorstroming gegarandeerd.

 

Dorpen, stad en ommeland zijn ons podium en decor

Dit onderwerp beschrijft het versterken van de recreatie en het toerisme in Almelo en is voor de onderhavige ontwikkeling niet relevant. De ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie doet gaan afbreuk aan dit onderwerp, omdat er binnen de gemeente Almelo locaties zijn die beter kunnen voorzien in het verbeteren van de recreatie en het toerisme, zoals de Groene Longen, het buitengebied en de binnenstad.

 

Samen gezond en verzorgd

Dit onderwerp beschrijft het bevorderen van ontmoeting, zelf- en samenredzaamheid. De ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie draagt niet bij aan dit onderwerp maar staat er ook niet aan in de weg.

 

Wendbare woningen

Dit onderwerp gaat over de woningbouwontwikkeling en is niet relevant voor onderhavige ontwikkeling. Dit onderwerp ziet meer op het thema “wijken en dorpen”.

 

Veiligheid als voorwaarde

Bij dit onderwerp gaat het met name om het vergroten van het veiligheidsgevoel van mensen. De ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie draagt niet bij aan dit onderwerp, maar staat er ook niet aan in de weg. De locatie is bij calamiteiten van twee kanten goed bereikbaar voor de hulpdiensten.

 

3.3.1.3 Locatiespecifieke onderwerpen

De locatie Rhijnbeek is gelegen in het gebied "bedrijventerreinen" in de zin van de Omgevingsvisie. Hieronder vallen volgens de Omgevingsvisie de grote winkelgebieden (zoals de Woonboulevard en omgeving), grote werkgevers (zoals het Zgt) en de grote(re) bedrijventerreinen van de gemeente: XL Businesspark Twente, Bedrijvenpark Twente, Bedrijventerrein Twentepoort, Bedrijventerrein Bornsestraat, Turfkade, Dollegoor, Noordbroek, Buitenhaven en Wendelgoor.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor bedrijventerreinen geldt volgens de Omgevingsvisie dat ondernemers hun ambities in Almelo waar kunnen maken en de bedrijventerreinen ruimte krijgen om te groeien. Hierdoor kan de economie nog verder versterkt worden en kunnen zoveel mogelijk banen gecreëerd worden. Almelo is ervan overtuigd dat werken niet alleen goed is voor de welvaart van mensen, maar ook voor hun welzijn. Samen met de Almelose werkgevers maakt de gemeente zich er sterk voor dat medewerkers het beste uit zichzelf kunnen halen. Vanuit het werkgelegenheidsperspectief zal de vestiging van Hornbach direct 150 arbeidsplaatsen opleveren en indirect 150 arbeidsplaatsen. Daarnaast zal Hornbach ook plaats bieden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Met de vestiging van Hornbach in Almelo wordt hiermee bijgedragen aan de bovengenoemde doelstellingen van de Omgevingsvisie.

 

Ook geeft de Omgevingsvisie aan dat de gemeente eigentijdse bedrijvigheid wil borgen voor een blijvend sterke positie op regionaal en landelijk niveau.

 

Naast de algemene doelstellingen kent het gebied "bedrijventerreinen" vier thema's.

 

Werken als deel van het leven.

Bij “werken als deel van het leven” gaat het om het toestaan van voorzieningen (horeca, kinderopvang, etc.) op bedrijventerreinen. Bij de ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie is er geen sprake van het toestaan van dergelijke voorzieningen.

 

Samenwerken aan bereikbaarheid.

De bedrijventerreinen moeten goed bereikbaar zijn voor verschillende vormen van vervoer. Met de ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie en de daarmee samenhangende reconstructie van de Henriëtte Roland Holstlaan is er sprake van een goede bereikbaarheid. De Rhijnbeeklocatie wordt daarmee goed toegankelijk voor gemotoriseerd verkeer. Ook is de locatie via de Bornerbroeksestraat goed per fiets bereikbaar.

 

Slimme indeling van bedrijventerreinen

Almelo heeft een gerichte aanpak voor het uitgeven en (vooral) herbestemmen of -structureren van locaties voor bedrijvigheid. Ook revitalisatie, transformatie of herbestemming van kleine bedrijventerreinen (in woonwijken) behoort tot de mogelijkheden. De Rhijnbeeklocatie is een braakliggende locatie in Almelo met bouwmogelijkheden die wordt herbestemd. Richtinggevend hierbij zijn de functie voor de omgeving en geschiktheid van de functie in de omgeving.

 

1. Functie voor de omgeving

De gemeente streeft ernaar dat bedrijven en hun omgeving elkaar versterken, zoals een woonwijk en de voorzieningen die daar zijn gevestigd of een distributiecentrum en distributiebedrijf die op hetzelfde bedrijventerrein zijn gevestigd. Hornbach vestigt zich in een zone waar zowel de Woonboulevard als de Zuidentree met een zone voor grootschalige en volumineuze detailhandelsvestigingen op geringe afstand van elkaar liggen. Hiermee ontstaat een gebied met gelijke functies op, voor de consument, geringe afstand van elkaar.

 

2. Geschiktheid in de omgeving

Bedrijvigheid moet ook passen bij de omgeving. Bij het herbestemmen van agrarisch erfgoed voor bedrijvigheid bijvoorbeeld is het bewaren van de rust in het buitengebied van belang. Voor toekomstige uitbreiding van bedrijventerreinen geldt dat vooral de groene longen van Almelo niet worden aangetast. Zoals hiervoor beschreven, ligt de Rhijnbeeklocatie op de kruising van de zogenaamde Zuidentree en de bedrijfszone van de Weezebeek. De ontwikkeling van een grootschalige bouw- en tuinmarkt past in deze omgeving met soortgelijke functies.

 

Toekomstbestendige motor van onze economie

Bij Almelose bedrijven staat duurzaamheid hoog op de agenda, evenals bij de gemeente. Naast het voldoen aan de wettelijke eisen zijn veel bedrijven bereid om een stap verder te gaan. Voor de energietransitie is het de ambitie van de gemeente dat bedrijven:

 

Toekomstbestendigheid gaat ook over het veiligstellen van een gezonde aanwas van werkenden. De vestigingen van het ROC van Twente in de stad hebben daar een belangrijk aandeel in. Daarnaast nemen onze bedrijven hun verantwoordelijkheid door het aanbieden van opleidingsplekken, snuffelstages, open dagen, praktijkgerichte opleidingen en participatieplaatsen voor niet-werkenden.

 

Zoals hiervoor aangegeven, gaat Hornbach ook plek bieden aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Hierdoor draagt de ontwikkeling bij aan het thema "toekomstbestendige motor van onze economie".

 

3.3.1.4 Conclusie

De ontwikkeling van de Rhijnbeeklocatie draagt bij aan zowel de algemene onderwerpen als locatiespecifieke onderwerpen van de Omgevingsvisie.

 

3.3.2 Masterplan Almelo: Stad in balans (2004)

De raad heeft voor het grondgebied van Almelo op 11 oktober 2004 het Masterplan Almelo (verder: het Masterplan) vastgesteld. Het Masterplan vormt het ontwikkelingskader voor de stad richting 2030. Het doel van het Masterplan is een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling van Almelo, een sterkere positie van Almelo in de regio en een grotere aantrekkingskracht van Almelo op doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. Het Masterplan is te beschouwen als een raamwerk voor afzonderlijke plannen.

 

[image]Almelo is in het Masterplan opgedeeld in vijf samenhangende plandelen. De locatie Rhijnbeek is gelegen in het plandeel Zuid. Dit plandeel omvat ook de Weezebeekzone.

 

Kaartfragment Masterplan

 

In het Masterplan wordt aangegeven dat er in de komende jaren grote veranderingen te verwachten zijn in plandeel Zuid, die cruciaal zijn voor de toekomst van de stad. De zuidelijke entree van de stad wordt belangrijk als verbinding tussen de snelweg en de binnenstad. De komst van het Regionale Bedrijventerrein Twente (RBT) en de ontwikkelingen in de verdichtingszone langs de zuidelijke invalsroute en rond de Weezebeek(singel) zijn antwoorden op de opgaven "Stad in Balans" en "Simultaan schaken".

 

De Weezebeek als zone moet weer een herkenbaar deel van de stad worden. Dit gebied kan voor een goede geleding in de stad zorgen en houvast bieden voor de oriëntatie. Het biedt ruimte aan bijzondere functies, zoals bijvoorbeeld de nu al aanwezige Woonboulevard. Het is essentieel dat het gebied logisch aan de zuidelijke stadsentree wordt gekoppeld. Dat stelt eisen aan de kruising met de tangenten, gevormd door de Weezebeeksingel en de Nijreessingel. In de beleving moet het verkeer op de Henriëtte Roland Holstlaan voorgaan op het verkeer van de tangenten. Dit kan tot uitdrukking komen in het wegprofiel, maar ook in het type functies en in de karakteristieken van de bebouwing langs de Henriëtte Roland Holstlaan.

 

In deel D van het Masterplan worden concrete projecten (kernprojecten) genoemd die als dragers van het Masterplan worden beschouwd. De locatie Rhijnbeek is gelegen op een plaats waar het kernproject ”intensiveringszone Henriëtte Roland Holstlaan - Burgemeester Raveslootsingel” en het kernproject ”Weezebeekzone” elkaar kruisen. De Rhijnbeeklocatie is maar een klein onderdeel van beide kernprojecten, welke een veel groter gebied beslaan. Het kernproject ”Weezebeekzone” gaat uit van een nieuwe loop van de Weezebeek. De Weezebeek is de ruimtelijke drager van de Weezebeekzone. Schaalverkleining is de basis voor de kwaliteit van het gebied in de toekomst. In deze zone zijn geen grootschalige detailhandelsbedrijven toegestaan. De ontwikkeling van de locatie ”Rhijnbeek” voor de vestiging van Hornbach komt gelet hierop niet overeen met dit onderdeel van het Masterplan.

 

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling van Hornbach op de Rhijnbeeklocatie wijkt de raad op dit onderdeel af van het Masterplan. Ter motivering hiervan dient het volgende. De locatie Rhijnbeek is, zoals eerder is vermeld, gelegen op een plaats waar het kernproject ”intensivering Henriëtte Roland Holstlaan - Burgemeester Raveslootsingel” en het kernproject ”Weezebeekzone” elkaar kruisen. De in het Masterplan genoemde aanpassing van de loop van de Weezebeek heeft sinds 2004 geen vorm gekregen en er zijn geen plannen om deze tot uitvoering te brengen. De visie voor dit gebied is hierdoor achterhaald en komt ook niet terug in de in ontwikkeling zijnde Omgevingsvisie. Met betrekking tot het kernproject ”intensivering Henriette Roland Holstlaan- Burgemeester Raveslootsingel” draagt de beoogde ontwikkeling van de vestiging van Hornbach op de Rhijnbeeklocatie juist bij aan de uitvoering van het Masterplan door een versterking en intensivering van de Henriëtte Roland Holstlaan. Gezien de ligging van de locatie Rhijnbeek aan de Zuidentree van de stad hechten wij meer waarde aan een project dat bijdraagt aan het belang van de intensivering van de Henriëtte Roland Holstlaan dan aan het vasthouden aan de uitgangspunten van de Weezebeek, die nooit tot uitvoering zijn gekomen en zullen komen.

 

3.3.3 Detailhandelsstructuurvisie Almelo 2013-2018

De Detailhandelsstructuurvisie 2013-2018 (verder: Detailhandelsstructuurvisie) is op 18 juni 2013 bij amendement door de raad vastgesteld. Op 11 maart 2014 is het besluit van 18 juni 2013 door de raad ingetrokken en is de Detailhandelsstructuurvisie opnieuw vastgesteld.

 

De vestiging van Hornbach op de locatie Rhijnbeek wordt in de Detailhandelsstructuurvisie als zodanig benoemd als toegestane ontwikkeling. Volgens de Detailhandelsstructuurvisie trekken de grootschalige volumineuze winkels Intratuin en Hornbach individueel hun publiek en zijn deze uitgangspunt voor de Detailhandelsstructuurvisie. De realisatie van een vestiging van Hornbach als zodanig op deze locatie is derhalve in overeenstemming met de Detailhandelsstructuurvisie. In de Detailhandelsstructuurvisie wordt gesproken van een ontwikkeling van 15.000 m2 bvo. Gelet op de definitie van ”bvo” in de Detailhandelsstructuurvisie kan onduidelijkheid bestaan over het antwoord op de vraag welke delen van het plangebied tot het “bvo” in de zin van de Detailhandelsstructuurvisie behoren. Het antwoord op deze vraag kan naar het oordeel van de raad in het midden blijven, omdat de raad hierbij (zo nodig) afwijkt van het maximum-bvo van 15.000 m2 in de Detailhandelsstructuurvisie. Ter motivering van deze afwijking overweegt de raad het volgende. In de eerste plaats is van belang dat uit het rapport van BRO blijkt dat de kans op leegstand ten gevolge van de komst van Hornbach (in de omvang zoals bij dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt) klein is. Als er al leegstand zou ontstaan, is deze leegstand naar het oordeel van de raad ruimtelijk aanvaardbaar. Er is daarom geen aanleiding vast te houden aan het maximum-bvo van 15.000 m2 in de Detailhandelsstructuurvisie, indien het plan daarmee in strijd zou zijn. Daar komt bij dat de huidige Detailhandelsstructuurvisie is vastgesteld op 11 maart 2014. In de afgelopen jaren hebben evenwel ontwikkelingen plaatsgevonden. Zo is de woonboulevard getransformeerd tot een Lifestyle Boulevard, hetgeen heeft geleid tot de recente invulling van diverse panden op deze boulevard. Daardoor is de leegstand op de woonboulevard afgenomen en zal eventuele nieuwe leegstand daar makkelijker opnieuw in te vullen zijn. De huidige situatie verschilt derhalve van de situatie ten tijde van de vaststelling van de Detailhandelsstructuurvisie. Ook dit rechtvaardigt een afwijking van het beleid ten aanzien van het aantal vierkante meters aan bvo.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

4.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving en met het vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskader. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

 

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, geluid, luchtkwaliteit, veiligheid, bedrijven, natuur en archeologie.

 

4.2 Bodem

Op grond van het Bro dient een bodemanalyse te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van het bestemmingsplan. Voor de Rhijnbeeklocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 5: Verkennend bodemonderzoek Bornerbroeksestraat, locatie Rhijnbeek in Almelo, Ortageo Noordoost B.V., 3 december 2019). Uit dit onderzoek blijkt dat, op een plaatselijk aangetoonde sterke verontreiniging na, de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

Voor wat betreft de plaatselijke verontreiniging wordt nader onderzoek uitgevoerd. Dit is nodig om de omvang en risico's van de verontreiniging vast te stellen. Op basis daarvan kunnen de ernst en spoedeisendheid worden vastgesteld. In het geval van een ernstige verontreiniging wordt door de gemeente de bodem zo nodig gesaneerd voordat overdracht van de grond plaatsvindt.

 

Als grond van de locatie vrijkomt, moet er rekening mee worden gehouden dat deze niet zonder meer elders toepasbaar is. Uitgangspunt is dat met een gesloten grondbalans wordt gewerkt/ontwikkeld. Op hergebruik van grond is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. De toepassing van grond elders moet worden gemeld via het ‘meldpunt bodemkwaliteit’.

 

4.3 Geluid

 

4.3.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening dienen door het bestemmingsplan toegekende bestemmingen in overeenstemming te zijn met een goede ruimtelijke ordening. Bij de beoordeling of daarvan sprake is dient de raad na te gaan of ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is niet alleen van belang in welke mate de activiteiten op het terrein van Hornbach (de inrichting) bij woningen tot geluidbelasting leiden, maar ook in welke mate het verkeer op de openbare weg bij woningen tot geluidbelasting leidt. De raad heeft daarom het geluid van beide bronnen laten onderzoeken. Daarbij is ook beoordeeld welke geluidbelastingen deze bronnen gecumuleerd tot gevolg hebben.

 

Voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting is het ‘Gebiedsgericht geluidbeleid gemeente Almelo’ van belang. Het doel van dit beleid is het behouden van de goede kwaliteiten en het benutten van kansen om voor de verschillende gebieden binnen de gemeente de geluidkwaliteit en hiermee de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Almelo is hiertoe opgedeeld in acht verschillende gebieden. Bij de afbakening van de gebieden is zo veel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsplannen en toekomstige ontwikkelingen. Voor ieder gebied is in het geluidbeleid voor de thema’s bedrijven en verkeer een passende geluidkwaliteit opgenomen. De geluidkwaliteit wordt in dit beleid uitgedrukt in een ambitiewaarde en bovengrens.

 

 

 

 

4.3.2 Inrichting

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsimmissie van Hornbach om te bepalen of er, wat betreft geluid, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt dat het geluid van Hornbach de normen van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet overschrijdt.

 

In het Gebiedsgericht geluidbeleid van de gemeente Almelo wordt het gebied waar Hornbach zich gaat vestigen (de Rhijnbeeklocatie), aangeduid als ‘Bedrijventerrein’. Direct ten noorden en oosten hiervan bevinden zich woningen. De woningen staan in een gebied dat in het geluidbeleid wordt aangemerkt als ‘Wonen’. Voor het geluid afkomstig van bedrijven geldt in dit gebied in beginsel een ambitiewaarde van ‘rustig’ tot 45 dB(A) en een bovengrens van ‘redelijk rustig’ tot 50 dB(A) bij woningen. Rond bedrijventerreinen en winkelcentra zijn volgens het geluidbeleid de ambitiewaarde en de bovengrens binnen 50 meter of bij de eerstelijns woningen echter ‘redelijk rustig’ respectievelijk ‘onrustig’. Voor het geluid afkomstig van bedrijven correspondeert dat met een ambitiewaarde van 50 dB(A) respectievelijk een bovengrens van 55 dB(A).

 

Voor de woningen aan de Frederik van Eedenstraat en Bornerbroeksestraat gelden volgens het geluidbeleid dus de ambitiewaarde van 50 dB(A) en bovengrens van 55 dB(A).

 

Bij de woningen aan de Frederik van Eedenstraat 2 t/m 24 en Bornerbroeksestraat 316/318 is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) vanwege activiteiten bij Hornbach, nadat de hoofdroute op het terrein van Hornbach naar het zuiden is verlegd, het hoogst met respectievelijk 50 en 49 dB(A) (zie tabellen 2 en 3 uit bijlage 6). Het voorgenomen initiatief van Hornbach voldoet derhalve aan de ambitiewaarde, zoals gesteld in het geluidbeleid.

 

Daar waar eenvoudig aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om de geluidsuitstraling van het initiatief naar de omgeving toe te reduceren acht de raad dit, ter bevordering van het leefklimaat, wenselijk. Optredende piekniveaus ten gevolge van verkeersbewegingen op het terrein van Hornbach kunnen worden beperkt door schermen te plaatsen langs de verkeersroutes. Deze schermen staan aan de noordzijde van het perceel langs de hoofdroute. Om de plaatsing en instandhouding van deze schermen te garanderen is een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingplan opgenomen.

 

Aan de oostzijde van het perceel zal een grondwal worden aangelegd die een positief effect zal hebben voor de geluidbelasting bij de woningen aan de Bornerbroeksestraat. Hoewel de raad deze grondwal niet noodzakelijk acht voor de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting bij de woningen en met de aanwezigheid van deze grondwal ook geen rekening is gehouden in de berekeningen van de geluidbelasting, is de aanleg en instandhouding van deze grondwal als voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen. Daardoor zal de geluidbelasting bij de woningen aan de Bornerbroeksestraat in de praktijk lager zijn dan de berekende geluidsbelasting.

4.3.3 Reconstructie Henriëtte Roland Holstlaan

 

4.3.3.1 Uitkomsten geluidonderzoek

Onderdeel van het planvoornemen is het wijzigen / herinrichten van een deel van het wegvak van de Henriëtte Roland Holstlaan. De akoestische gevolgen van de herinrichting van dit weggedeelte zijn door middel van een akoestisch onderzoek inzichtelijk gemaakt (bijlage 7).

 

Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

 

4.3.3.2 Relatie met Wet geluidhinder

Op grond van de Wet geluidhinder worden hogere grenswaarden (variërend van 50 tot en met 60 dB) vastgesteld voor de toekomstige geluidsbelastingen vanwege het wegverkeersgeluid bij de appartementen aan de Frederik van Eedenstraat 6, 12, 16, 18 en 22 t/m 48 (even nummers) en de P.C. Boutensstraat 283, 285 en 287.

 

4.3.3.3 Relatie met het Gebiedsgerichte geluidbeleid

De appartementen aan de P.C. Boutensstraat 283, 285 en 287 liggen op grond van het Gebiedsgericht geluidbeleid binnen het gebied “Mengvorm wonen en werken” langs de Henriëtte Roland Holstlaan. Voor dit type gebied geldt een bovengrens van ‘zeer onrustig’ (58 dB) en na zwaarwegende afweging en (niet) akoestische compensatie ‘lawaaiig’ (63 dB). De laatste bovengrens, die overeenkomt met die uit de Wet geluidhinder, wordt niet overschreden. De geluidbelasting bij deze appartementen is immers 60 dB.

 

Bronmaatregelen

In eerste instantie is gekeken of maatregelen aan de bron konden worden toegepast waarbij de geluidsbelasting op de gevel van bovengenoemde appartementen niet boven de 58 dB zal uitkomen. Beoordeeld is of geluidreducerend asfalt op de largas toegepast kon worden. Geluidreducerend asfalt kan de geluidbelasting met 2 dB verlagen. Echter, de /largas wordt gekenmerkt door veel draaiingen in het ontwerp. Alle stille wegdekken zijn niet goed bestand tegen wringend verkeer en/of zwaar verkeer (vervuiling en rafeling) en dus ongeschikt voor kruisingen, rotondes, e.d. Om die reden wordt geen geluidreducerend asfalt aangelegd op de gehele largas. Door wringend verkeer zou namelijk het geluidreducerend vermogen, waar hier om gaat, snel teniet worden gedaan. Ook is gekeken naar het toepassen van geluidreducerend asfalt op de doorgaande route en conventioneel asfalt in de bochten. Naast het feit dat de draaiingen al op de doorgaande route plaatsvinden (zie het hiervoor genoemde argument) is de geluidreductie van korte stukken lastig te beheersen. In de praktijk is gebleken dat ter plaatse van de overgang tussen conventioneel en geluidreducerend asfalt het geluidreducerend asfalt snel dichtslibt. Ook ontstaan er naden in het asfalt die de geluidreductie kunnen aantasten. Daarnaast bestaat het risico dat het geluid op de conventionele stukken gaat overheersen (bijvoorbeeld als ook daar met hogere snelheid gereden wordt) en daarmee de geluidreductie van de stille stukken tenietdoet.

 

Overdrachtmaatregelen

In de tweede stap is gekeken naar maatregelen in de overdracht, i.c. het plaatsen van geluidsschermen. Om de appartementen op de bovenste verdieping te beschermen zijn hoge geluidsschermen nodig. Omdat de Frederik van Eedenstraat open blijft kan ter hoogte van deze weg geen scherm geplaats worden. Ook moet vanuit verkeersveiligheid voldoende ruimte vrij worden gehouden voor het zicht bij het opdraaien. Hierdoor ontstaat een geluidlek.

Een goede bereikbaarheid van de stad is van wezenlijk belang. De Henriëtte Roland Holstlaan draagt als zuidelijke stadsentree daaraan bij. Dit versterkt de stedelijke structuur en de oriëntatie, de leesbaarheid en beleving van de stad.

Bij dit eindbeeld langs de stadsentrees passen het begeleidende groen, de laanbeplanting en de bebouwingswanden zonder geluidsschermen. Door (gedeeltelijk) geluidsschermen te plaatsen wordt de dominantie van de infrastructuur extra benadrukt en wordt tegelijkertijd de interactie tussen de stad en passant onderbroken. De schermen doen afbreuk aan de beoogde ruimtelijke kwaliteit en versterken de anonimiteit, zowel voor de passant als de bewoner achter de schermen.

De geluidschermen zijn verkeerskundig en stedenbouwkundig niet aanvaardbaar.

 

In de derde stap is beoordeeld of er sprake is van zwaarwegende argumenten en (niet) akoestische maatregelen om een hogere grenswaarde tot 60 dB te rechtvaardigen.

 

Zwaarwegende argumenten

In het geluidbeleid is in paragraaf 5.6.2 beschreven welke locatiespecifieke kenmerken in de overwegingen als positief aspect, dan wel als zwaarwegend argument, worden meegenomen. Zo wordt benoemd dat het kan gaan om een markant punt of een markante lijn, die dient ter versterking van de stedenbouwkundige structuur. Een van de kernprojecten in het Masterplan Almelo is de intensiveringszone Henriëtte Roland Holstlaan-Burgemeester Raveslootsingel. Dit deel van de Henriëtte Roland Holstlaan is gelegen aan de zuidelijke hoofentree/ontwikkelingsas, zoals in het Masterplan aangeven.

 

 [image]

 

 

De Henriëtte Roland Holstlaan heeft aan de zuidzijde al het profiel van een singel en belangrijke toegangsweg. Ook heeft de ontwikkeling van het verdiepte spoor en de profilering van de Burgemeester Ravenslootsingel plaatsgevonden. De aanleg van largas met de laanbeplating is een volgende stap in de ontwikkeling van de zogenaamde Zuidentree als belangrijke verkeersader van Almelo, waarbij het zuidelijke deel met het noordelijke deel wordt verbonden. De raad hecht veel waarde aan de ontwikkeling van deze belangrijke entree van Almelo, met een goede doorstroming en een profiel van een markante lijn, welke vanaf de A35 tot in het centrum doorloopt. Dit argument is voldoende zwaarwegend voor het vaststellen van een hogere grenswaarde boven de 58 dB in een gebied met de aanduiding ”Mengvorm wonen en werken”.

 

(Niet) akoestische maatregelen

Door de aanleg van de largas wordt de doorstroming verbeterd. Anders dan bij verkeerslichten kan het verkeer veelal doorrijden, zijn er minder remmende en optrekkende bewegingen en ontstaat een rustiger verkeersbeeld. Hierdoor ontstaat een akoestisch gunstiger situatie.

 

In de huidige situatie (2021) ondervinden de drie appartementen P.C. Boutensstraat 283, 285 en 287 een geluidbelasting van 59 dB. Nadat de largas en Hornbach worden gerealiseerd neemt de geluidbelasting op de drie appartementen aan de P.C. Boutensstraat toe tot 60 dB. Die toename is beperkt. De appartementen komen door de reconstructie in aanmerking voor geluidsisolerende maatregelen aan de woning. In een autonome situatie, dus zonder de reconstructie, zouden deze maatregelen niet genomen worden. Voor de bewoners van de appartementen ontstaat door de reconstructie feitelijk een betere woonkwaliteit ondanks dat het geluid op de gevel met 1 dB toeneemt ten opzichte van de autonome situatie. De woningen komen zo nodig in aanmerking voor geluidisolatie van de gevels om het binnenniveau van 33 dB te waarborgen.

 

De overige appartementen, Frederik van Eedenstraat 6, 12, 16, 18 en 22 t/m 48 (even nummers), bevinden zich in een gebied dat in het geluidbeleid wordt aangemerkt als ‘Wonen’. Voor het geluid afkomstig van wegverkeer geldt in dit gebied in beginsel een ambitiewaarde van ‘redelijk rustig’ tot 48 dB en een bovengrens van ‘zeer onrustig’ tot 58 dB bij woningen, aangezien de Henriëtte Roland Holstlaan een hoofdverkeersroute in de zin van het geluidbeleid is.

 

De geluidbelastingen bij de appartementen Frederik van Eedenstraat 6, 12, 16, 18 en 22 t/m 48 (even nummers) zijn ten hoogste 58 dB. Om de akoestische situatie te verbeteren is, zoals hierboven beschreven, het toepassen van geluidsarm asfalt op de largas en het plaatsen van geluidsschermen bekeken. Geen van beide is in de praktijk realistisch. De woningen komen zo nodig in aanmerking voor geluidisolatie van de gevels om het binnenniveau van 33 dB te waarborgen.

 

In paragraaf 5.6.3. van het geluidbeleid wordt bij hogere grenswaarden vanaf de klasse van 53 t/m 58 dB de voorwaarde gesteld om afsluitbare balkons te overwegen. De reconstructie van de Henriëtte Roland Holstlaan veroorzaakt bij de appartementen PC Boutensstraat 283, 285 en 287 en Frederik van Eedenstraat 38 t/m 48 (even) zoveel geluid vanwege de Henriëtte Roland Holstlaan dat er een hogere grenswaarde van 53 dB of meer wordt vastgesteld.

 

De appartementen hebben een balkon aan de noordzijde en zuidzijde. Het balkon aan de zuidzijde is, in tegenstelling tot het balkon aan de noordzijde, vrijdragend. De bewoners van de genoemde appartementen kunnen bij de maatregelen voor geluidisolatie aangeven of zij het balkon bij de woonkamer (noordzijde) afsluitbaar willen laten maken of dat zij de bestaande gevel van de woonkamer willen laten isoleren. De balkons bij de slaapkamer (zuidzijde) worden niet afsluitbaar gemaakt. De kosten die gemoeid zijn met het afsluitbaar maken van deze balkons zijn hoog (financieel aspect). Hierbij heeft meegewogen dat zodra de balkons aan de noordzijde afsluitbaar worden gemaakt bewoners rustig op een balkon kunnen zitten. Ook veroorzaakt glas aan de zuidzijde in de zomer hoog oplopende temperaturen (hittestress). Het afsluiten van de balkons aan de zuidzijde voegt hierdoor niet wat toe aan de reeds benodigde extra geluidisolatie van de gevels.

 

Gezien het voorgaande voldoen de geluidsbelastingen bij de omliggende woningen naar het oordeel van de raad aan het Gebiedsgerichte geluidbeleid. Bij alle genoemde woningen worden te zijner tijd zo nodig en in overleg met de bewoners en eigenaren geluidwerende maatregelen aan de woningen worden getroffen.

 

4.3.3.4 Conclusie

Gezien het voorgaande voldoen de geluidsbelastingen bij de omliggende woningen naar het oordeel van de raad aan het Gebiedsgerichte geluidbeleid.

 

Bij alle genoemde woningen worden te zijner tijd in overleg met de bewoners en eigenaren geluidwerende maatregelen aan de woning worden getroffen.

 

De Frederik van Eedenstraat wordt weliswaar drukker, maar wordt niet aangepast. De geluidbelastingen bij de appartementen P.C. Boutensstraat 241 t/m 251 (oneven) blijven verder buiten beschouwing en hoeven niet geluidgeïsoleerd te worden.

 

4.3.4 Cumulatie van geluid

De cumulatie van geluid bij de betreffende appartementen aan de Frederik van Eedenstraat en P.C. Boutensstraat is onderzocht en beoordeeld. Het beeld dat daaruit ontstaat is dat de cumulatieve geluidbelasting per woning aanvaardbaar is. Het geluid van het verkeer op de Henriëtte Roland Holstlaan is namelijk overheersend. Het wegverkeersgeluid van deze weg is/wordt als geheel getoetst aan het geluidbeleid. Bijdragen van bepaalde verkeerstromen op de weg (zoals het verkeer van en naar Hornbach, ook wel indirecte hinder genoemd) worden niet afzonderlijk getoetst aan het gebiedsgericht geluidbeleid. Door de aanpassingen van de weg en de komst van Hornbach nemen de cumulatieve geluidbelastingen enigszins toe, maar deze zijn nog steeds acceptabel.

 

4.4 Luchtkwaliteit

Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. Daar waar sprake is van een toename van de emissies welke volgens de wet is te beschouwen als “Niet In Betekende Mate” (hierna: NIBM), hoeft geen nadere overweging van de optredende emissies plaats te vinden.

 

Door het adviesbureau de Haan B.V. zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van de vestiging van Hornbach inzichtelijk gemaakt. Onderzocht is of deze ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving. Dit onderzoek (Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo, onderzoek luchtkwaliteit, Adviesbureau de Haan B.V, 12 juni 2020) is als bijlage 8 bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat:

 

 

4.5 Externe veiligheid

 

4.5.1 Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is in maart 2014 het externe veiligheidsbeleid 2015-2018 vastgesteld. Dit beleid is op 19 november 2019 verlengd tot en met 2021. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit dit veiligheidsbeleid.

 

De risicobronnen in en nabij het plangebied zijn geïnventariseerd. Risicobronnen kunnen bedrijven, transportroutes over weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen, zoals gasleidingen, zijn. Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico.

 

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico, voor zover aanwezig, meegenomen.

 

Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS, het Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor het beoordelen van eventuele risico’s van gasleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) beschouwd.

 

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit om beperking van het gebruik van een terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Dit plangebied omhelst een gebied met een detailhandelsfunctie. De mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt in dit plan dan ook uitgesloten.

 

4.5.2 De omgeving van het plangebied

Hieronder wordt ingegaan op mogelijke risicobronnen in de omgeving van het plangebied die invloed (kunnen) hebben op het plangebied.

 

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig welke te beschouwen zijn als een risicovolle inrichting in de zin van de wet (Bevi). Tevens zijn er geen risicorelevante inrichtingen (geregistreerd in het RRGS) in de omgeving van het plangebied aanwezig. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. In de directe omgeving rond het plangebied is geen “route gevaarlijke stoffen” aanwezig, zoals deze door de gemeente Almelo is vastgesteld.

Risico’s ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen over de weg worden dan ook niet nader beschouwd. Het plangebied ligt op zodanig ruime afstand van spoorlijnen, waterwegen en gastransportleidingen dat een nadere beoordeling ten aanzien van risico's niet noodzakelijk is.

 

4.5.3 Conclusie

Het plan voldoet aan het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo en de wet- en regelgeving waarop dit gebaseerd is. De ontwikkeling veroorzaakt geen onevenredige risico’s voor het plangebied.

 

4.6 Bedrijven en milieuzonering

 

4.6.1 Algemeen

Door bij bedrijfsvestiging te werken met zoneringen kunnen afstanden tussen aangevraagde bedrijfsactiviteiten en de omliggende omgeving zodanig worden ingericht dat er sprake is van een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik. Tevens wordt zo zeker gesteld dat er geen sprake is van ontoelaatbare hinder naar de omgeving toe. Evenzo dient ervoor te worden gewaakt dat aangevraagde activiteiten niet zo dicht in de nabijheid van (zware, risicovolle) bedrijfsactiviteiten zijn gelegen dat realisatie niet wenselijk is.

 

4.6.2 Wijze van onderzoek

In dit kader is onderzoek verricht naar de potentiële milieubelasting van de vestiging van Hornbach op de omgeving. Hierbij is de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: VNG-brochure) als leidraad gehanteerd. De milieubelasting en de bijbehorende contouren worden bepaald door verschillende ruimtelijk relevante milieuaspecten. De mogelijke milieubelasting van de omliggende bedrijvigheid op de vestiging van Hornbach is buiten beschouwing gelaten omdat een bouwmarkt met tuincentrum geen gevoelige functie betreft.

 

4.6.3 Milieuzonering Hornbach

De beoogde vestiging van Hornbach wordt bezocht door reguliere consumenten en (kleine) aannemers en zzp’ers in de bouwbranche (klusbedrijven, aannemerij, ambachtslieden). De vestiging moet wat betreft de milieubelasting worden getypeerd als een reguliere grootschalige bouwmarkt met tuincentrum. Dat rechtvaardigt volgens de VNG-brochure een classificatie onder SBI-code 4752, bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten, categorie 2, waarbij de milieuaspecten geluid en gevaar relevant zijn. Voor deze milieuaspecten worden de volgende indicatieve afstanden tot gevoelige functies (zoals wonen) gehanteerd:

 
Binnen de indicatieve afstand voor gevaar zijn, gemeten vanaf de grens van de bestemming ’Detailhandel’, geen gevoelige functies zoals woningen gelegen. Wel zijn er aan de oostzijde van de grens van de bestemming ’Detailhandel’ woningen gelegen binnen de afstand van 30 meter voor geluid. Zoals ook is beschreven in het akoestisch onderzoek van adviesbureau De Haan van 12 juni 2020, kan de omgeving van het plangebied worden beschouwd als een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. In de omgeving is bedrijvigheid aanwezig. Verder zijn in de nabijheid van het plangebied drukke verkeerswegen aanwezig. Aangezien er sprake is van een gemengd gebied, zou conform de systematiek van de VNG-brochure de richtafstand met één stap kunnen worden teruggebracht tot een afstand van 10 meter.

 

Zoals eerder is vermeld, heeft Adviesbureau De Haan B.V. in opdracht van de gemeente Almelo een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsemissie van Hornbach (bijlage 6: Akoestisch onderzoek Hornbach in Almelo, De Haan, 12 juni 2020). Dit onderzoek is uitgevoerd om in het kader van de ruimtelijke procedure te bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen. De resultaten van het akoestisch onderzoek zijn reeds aan de orde gekomen in paragraaf 4.3 (Geluid) van deze plantoelichting. Gelet op dit akoestische onderzoek en hetgeen in paragraaf 4.3 hierover is overwogen, is naar ons oordeel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen in de omgeving.

 

4.6.4 Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat er op basis van de te hanteren milieuzonering op voorhand geen belemmeringen bestaan voor de vestiging van de bouwmarkt met tuincentrum op de voorgenomen locatie. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.7 Natuurtoets

 

4.7.1 Inleiding

De Wet natuurbescherming (Wnb) kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal en provinciaal oogpunt beschermd worden. De Wnb en het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Door Ecogroen is in dit kader het volgende onderzoek uitgevoerd: "Actualisatie natuurtoets Rhijnbeek Almelo, Ecogroen, 1 november 2019" (bijlage 9) In dit onderzoek vindt, ten behoeve van de onderbouwing van de ruimtelijke planvorming, een toetsing plaats aan de Wnb voor het onderdeel ‘soortenbescherming’.

 

Daarnaast is onderzocht of er door de ontwikkeling effecten plaatsvinden op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plan. Dit betreft het rapport Hornbach Bouw- en Tuinmarkt in Almelo, onderzoek stikstofdepositie, Adviesbureau de Haan B.V., 12 juni 2020 (bijlage 10).

 

4.7.2 Natura 2000-gebied

Onderzocht is of de ontwikkeling, die onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt, een relevant effect heeft op de stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden in de omgeving van het plan, zoals in onderstaande afbeelding is weergegeven.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uit het onderzoek van De Haan (bijlage 10) blijkt dat zowel in de gebruiksfase als in de bouwfase geen relevante stikstofdepositie ontstaat op Natura 2000-gebieden.

 

4.7.3 Soortenbescherming

Uit het onderzoek van Ecogroen (bijlage 9) blijkt dat er in het plangebied geen potentiële vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn alsook geen jaarrond beschermde nestplaatsen. Verblijfplaatsen van beschermde reptielen, plantensoorten, amfibieën, ongewervelden en weekdieren zijn ook niet aangetroffen of te verwachten in het plangebied. Er zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen of te verwachten in het plangebied. Ook ontbreken in het plangebied potentiële verblijfplaatsen van de egel, kleine marterachtigen en de steenmarter. De Wet Natuurbescherming staat daarmee niet aan de ontwikkeling in de weg.

 

4.8 Archeologie

Op de gemeentelijke archeologische waardenkaart is het gebied als "Afgegraven of Geroerd" weergegeven.

 

[image][image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Er zijn in de directe omgeving geen archeologische vindplaatsen geregistreerd in ARCHIS en geen terreinen van archeologische waarde aanwezig. Er zijn geen boerderijen waarvan de vermeldingen uit de Late Middeleeuwen bekend zijn. Het gebied heeft een relatief lage landschappelijke ligging in een beekvlakte waardoor de Weezebeek stroomt. Dergelijke gebieden waren vanouds niet geschikt voor bewoning. Binnen deze beekvlakte liggen geen kleine dekzandkoppen, die zijn waar te nemen op de gedetailleerde hoogtekaart van Nederland (AHN). Ook oude topografische kaarten geven geen aanwijzing voor dergelijke dekzandkoppen. De kans dat er archeologische vindplaatsen aanwezig zijn is klein.

 

Bijkomend is dat het noordelijke deel van het plangebied, langs en ter plaatse van de oorspronkelijke beekloop van de Weezebeek, bebouwd was met een aantal grote bouwcomplexen. De bodem is daarnaast ook nog eens grootschalig geroerd vanwege de fundering van deze gebouwen. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

 

4.9 Fysieke veiligheid

 

4.9.1 Inleiding

Voor het aspect fysieke veiligheid gelden een viertal afwegingsaspecten, te weten:

 

 

Hierna wordt op elk genoemd afwegingsaspect nader ingegaan.

 

4.9.2 Bereikbaarheid

Het plangebied is gelegen aan de Henriëtte Roland Holstlaan. Het plangebied is via deze weg bereikbaar als ook via een calamiteitenontsluiting aan de Bornerbroeksestraat. Daarmee is het gebied via twee zijden bereikbaar. Ook zijn er mogelijkheden om voertuigen op te stellen. Bij de inrichting van het buitenterrein dient rekening te worden gehouden met de opstelplekken van de brandweervoertuigen.

 

4.9.3 Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor Hornbach geldt een opkomsttijd van 8 minuten.

 

Voor Almelo staan de hoofdroutes van de hulpdiensten beschreven is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan, De Frederik van Eedenstraat is een van deze hoofdroutes.

 

 [image]

Hoofdroutes

 

Door de Brandweer Twente is op basis van de huidige wegenstructuur per vakgebied een gemiddelde opkomsttijd weergegeven. Het gaat hier om theoretische berekeningen, waardoor de opkomsttijd in de praktijk kan verschillen. In onderstaande tabel staan de opkomsttijden voor het plangebied beschreven.

 

Vaknummer

Tankautospuit 1

  

  

- Avond- en nachtsituatie/weekendsituatie

7 minuten

 

 

- Dagsituatie

 7 minuten

 

 

 

Opkomsttijden

Voor detailhandel geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit de berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm in het plangebied ter plaatse kan zijn.

 

4.9.4 Bluswatervoorziening

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

In de directe omgeving van het plangebied liggen brandkranen die zijn aangesloten op een leiding met een diameter van 200, 400 of 110 pvc. Deze leidingen kunnen de gevraagde 60m3/uur kunnen leveren. Gezien de grootte van het plangebied is de verwachting dat er op eigen terrein brandkranen gerealiseerd moeten worden die 60m3/uur leveren. Bij de brandveiligheidstoets in het kader van de omgevingsvergunning dienen de exacte locaties te worden bepaald. Tevens wordt dan bepaald of de brandkranen aan de Bornerbroeksestraat een geschikte optie kunnen zijn.

 

In het plangebied ligt de Weezebeek die als secundaire en tertiaire bluswatervoorziening geschikt is.

 

4.9.5 Bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid

Voor de bestrijdbaarheid van een incident spelen bijvoorbeeld de bereikbaarheid, opkomsttijd, bluswatervoorziening en brandpreventieve voorzieningen een rol. Daarnaast is de zelfredzaamheid van burgers van belang. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied.

 

De ruimtelijke inrichting kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid. Over het algemeen zullen de mensen in het gebied zelfredzaam zijn. Bij de uitwerking dient er rekening mee te worden gehouden dat er mogelijkheden zijn om het gebied te verlaten.

 

4.9.6 Sirenedekking

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld.

 

Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

sms-berichten; sirenewagens.

 

 [image]

Afbeelding : sirenedekking plangebied

 

Het plan valt binnen het theoretische dekkingsgebied van de sirene aan de Rietstraat 220a. Dit is op bovenstaande afbeelding weergegeven.

 

4.10 Voortoets MER-beoordeling

Voor activiteiten die staan vermeld in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) geldt voor de besluiten in kolom 4 een formele m.e.r.-beoordelingsplicht indien de drempelwaarde in kolom 2 wordt overschreden. Als de drempelwaarde niet wordt overschreden, dan geldt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht.

Tot 7 juli 2017 golden voor deze vormvrije m.e.r-beoordeling geen procedurevoorschriften.

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Vanaf dat moment geldt ingevolge art. 2 lid 5 sub b Besluit m.e.r. dat de meeste procedurebepalingen voor de formele m.e.r-beoordeling van overeenkomstige toepassing zijn voor de vormvrije mer-beoordeling. Deze artikelen zijn opgenomen in paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer. Op grond hiervan is het bevoegd gezag verplicht om een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Dit is een m.e.r.-beoordelingsbesluit. In categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is in kolom 1 als activiteit aangewezen: ”de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen”. In kolom 2 staat met betrekking tot de drempelwaarde: ”in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer”.

 

De vestiging van Hornbach kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. De omvang van het project ligt beneden de geldende drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling verricht. Dit betreft de m.e.r.- aanmeldnotitie Hornbach Almelo, van adviesbureau De Haan van 12 juni 2020 (bijlage 11).

 

In deze aanmeldnotitie wordt geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot belangrijke negatieve effecten voor het milieu. Gelet hierop heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen, inhoudende dat geen milieueffectrapportage wordt opgesteld.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Europees- en Rijksbeleid

Op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn in 2009 stroomgebiedbeheersplannen opgesteld. Hierin staan doelen en maatregelen om chemisch schoon en ecologisch gezond oppervlakte- en grondwater voor duurzaam gebruik te realiseren. Het gaat om een combinatie van landelijke en gebiedsgerichte maatregelen. De uitvoering van landelijke maatregelen uit het Nationaal Waterplan is in het algemeen volgens schema. De gebiedsgerichte maatregelen zijn uitgevoerd door waterschappen, Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten. De omvang van de gebiedsgerichte maatregelen is tussentijds wel bijgesteld. Eind 2015 zijn de stroomgebiedbeheerplannen voor 2016-2021 vastgesteld. Hierin zijn aanvullende landelijke en gebiedsgerichte maatregelen opgenomen.

 

In december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. Om veilig en comfortabel in onze delta te kunnen wonen is het nodig wateropgaven en andere ruimtelijke plannen te combineren. Door het slimme verbinden van water en ruimte moet Nederland de veiligste delta van de wereld blijven.

 

Met het NWP2 wordt een volgende ambitiestap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streven we naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienmodel), natuur, scheepsvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zoveel mogelijk in samenhang met wateropgaven te ontwikkelen.

 

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2020 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk is de drietrapsstrategie "vasthouden, bergen, afvoeren" in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt geborgd.

 

5.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de Waterwet. In de Omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening.

Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van de ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie.

 

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewateren en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

 

5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen uitgewerkt voor de thema's waterveiligheid,

voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

Ook de kosten en financiering zijn weergegeven. Het waterbeheerplan is afgestemd met de plannen van het Rijk, de provincies en de gemeenten.

 

5.4 Gemeentelijk beleid

 

5.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het Waterplan Almelo en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven "end-of-pipe"-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in-of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlakte niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en -kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en -kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondneutraal gebouwd te worden.

 

5.4.2 Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2016 - 2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 t/m 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt.

 

Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging van de inzameling, transport en verwerking

van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 t/m 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

 

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en zij heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen.

 

Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Almelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water. De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten. De gekozen ambitie voor het totale watersysteem (afval-, hemel-, grond- en oppervlaktewater) kunnen in hoofdlijnen worden samengevat in de volgende speerpunten:

  1. Samen op met burgers en bedrijven.

  2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.

  3. Een doelmatige aanpak.

  4. De organisatie en de middelen op orde.

  5. Een functionerend watersysteem.

 

5.5 Watertoets

Het rapport "Waterhuishouding locatie Rhijnbeek" van Royal Haskoning DHV d.d. 13 november 2019 (bijlage 12) bevat een geohydrologisch onderzoek en een watertoets.

 

Het doel van het watertoetsproces is: waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van het watertoetsproces is dat het zorgt voor een vroegtijdige en systematische aandacht voor het meewegen van water in de ruimtelijke ordening.

Op grond van het Bro is het verplicht om het watertoetsproces te doorlopen bij bestemmingsplannen, inpassingsplannen en projectbesluiten. Eén van de belangrijkste onderdelen in het watertoetsproces is het advies van de waterbeheerder. Bij de besluitvorming dient vervolgens gemotiveerd te worden op welke manier rekening is gehouden met dit wateradvies. De initiatiefnemer verantwoordt de ruimtelijke keuzen ten aanzien van water in de waterparagraaf, als onderdeel van het ruimtelijk plan. Het Waterhuishoudkundigplan is op voorhand met het Waterschap Vechtstromen besproken en akkoord bevonden (bijlage 13).

 

5.5.1 Huidige situatie

 

Oppervlaktewater.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de Weezebeek. Deze watergang is in beheer bij het waterschap Vechtstromen. Ter hoogte van het plangebied is een cascade aangelegd met een hoogte van 9,32m +NAP. Het waterpeil ter hoogte van het plangebied ligt in normale situaties dus iets boven dit peil. Benedenstrooms staat een stuw bij Sumpel met een zomerpeil van 8,8m +NAP en een winterpeil van 8,7m +NAP. Voor T= 100 (1 keer per 100 jaar) ongeveer 10.30m +NAP.

 

De watergangen aan weerszijden van de Nijreessingel en aan de oostzijde van de Henriëtte Roland Holstlaan zijn leggerwatergangen met een afvoerfunctie voor het oppervlaktewater. Zo wordt bijvoorbeeld het water afkomstig van het Nijrees afgevoerd via de oostelijke bermsloot langs de Henriëtte Roland Holstlaan.

 

 [image]

 

 

Grondwater.

Het plangebied ligt volgens het grondwaterplan van Almelo niet in een zogenaamd grondwateraandachtsgebied en er zijn geen problemen bekend met grondwateroverlast.

De gemeente Almelo beschikt over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. De peilbuizen worden sinds 1996 circa tweemaal per maand handmatig bemeten. Eind 2010 is het meetnet geoptimaliseerd. Er zijn peilbuizen toegevoegd en alle peilbuizen zijn voorzien van een datalogger welke eenmaal per uur automatisch de grondwaterstand meet. Rondom het plangebied liggen een aantal peilbuizen.

 

Riolering.

Aan de oostzijde van het plangebied ligt ter plaatse van de Bornerbroeksestraat een hoofdriool van het gemengde stelsel. Dit riool uit de jaren zestig voert onder andere het afvalwater van de wijk Nijrees af in noordelijke richting naar het hoofdriool in de Schoolstraat. Ter plaatse van de kruising met de Weezebeek zit aan weerszijden van de beek een overstort en aan de noordzijde een stuwput.

 

Aan de noordzijde van het plangebied en ten zuiden van de Weezebeek ligt een riool dat vroeger zorgde voor de afvoer van de oude (inmiddels gesloopte) school. Dat riool is in de jaren tachtig aangelegd en voert af op het riool in de Bornerbroeksestraat. Dit riool kan eventueel opgeheven worden.

 

Ook aan de noordzijde van het plangebied loopt een hemelwaterriool het plangebied in naar de daar gelegen wadi. Deze wadi heeft een overstort op de Weezebeek. Op dit riool zijn de daken en verharding van de omgeving aangesloten.

 

Ten oosten van dit hemelwaterriool was vroeger een rioolgemaal gelegen. Dit gemaal aan de Frederik van Eedenstraat is al meerdere tientallen jaren geleden opgeheven. De gemaalkelder en het bijbehorende gebouw staan er echter nog steeds. Ook de oude aanvoerleiding onder de Weezebeek is mogelijk nog aanwezig.

 

Aan de zuidzijde van het plan ligt een op zichzelf staand rioolstelsel met een gemaal dat het eerste vuile water van de kruising Henriëtte Roland Holstlaan met de Nijreessingel afvoert naar het riool in de Bornerbroeksestraat. De persleiding van het gemaal ligt evenwijdig aan de Nijreessingel aan de noordzijde. Als dit gemaal het water niet kan afvoeren, dan stort het dan relatief schone water over op de retentievijver aan de zuidwestzijde van de kruising.

 

Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een fietstunnel. De waterafvoer van deze tunnel gaat via een pompinstallatie met persleiding op het riool in de Bornerbroeksestraat.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overzicht bestaand riool

 

 

5.5.2 Toekomstige situatie

 

Algemeen.

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoeren naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering.

 

Dakwater is in principe schoon en mag ongezuiverd worden afgevoerd naar oppervlaktewater, in dit geval de Weezebeek of de watergangen aan de zuid- of westzijde van het plan. Voor het schone water geldt dat, voordat het mag worden afgevoerd, het eerst moet worden geborgd binnen het plangebied.

 

Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi en of waterpasserende bestrating in combinatie met infiltratieriolering en -kratten) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater. Binnen het plangebied moet minimaal 30 mm per m2 verharde oppervlakte aan berging aan worden gelegd. De eisen zijn 20 mm per m2 compensatie voor bestaande verharding en 40 mm per m2 voor de toename van de verharding. Aangezien de verhouding bestaand/nieuw ongeveer 50/50 is, is met het waterschap Vechtstromen overeengekomen dat de opgave 30 mm per m2 voor de oppervlakte aan verharding is (bijlage 13). Dit is ook al zodanig in het geohydrologisch onderzoek opgenomen en voorbesproken met het Waterschap (bijlage 17). In de bestemmingsplanregels is dit ook als een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

 

Indien verhardingen via bermen rechtstreeks afwateren op oppervlaktewater, dienen deze bermen minimaal 3,00 m breed te zijn. De bodem van een wadi of infiltratieveld moeten een minimale drooglegging hebben van 0,50 m ten opzichte van de GHG. Bij toepassing van infiltratieriolering en -kratten dient de onderzijde van het infiltratiesysteem boven de GHG gelegen zijn.

 

Oppervlaktewater.

Het beheer van het stedelijk water is inmiddels overgedragen aan het waterschap. Nieuw stedelijk water moet qua beheer zowel aan de eisen van de gemeente als het waterschap voldoen.

 

De watergangen binnen het plangebied staan op de legger van waterschap Vechtstromen en vallen daarmee onder de Keur. Het beheer en onderhoud wordt ook uitgevoerd door het waterschap. Dit houdt onder andere in dat, volgens de Keur, er aan weerszijden van de waterlopen beschermingszones liggen. Deze zijn in dit geval 5 meter breed, gemeten vanuit de insteek van de waterlopen.

 

Als er werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de beschermingszones van genoemde waterlopen dan dient hiervoor, voorafgaand aan de werkzaamheden, een watervergunning te worden aangevraagd bij het waterschap.

 

Het waterschap Vechtstromen heeft mogelijk plannen voor het herinrichten van de Weezebeek. In deze plannen wordt onder andere uitgegaan van een profielwijziging, een kleinere wateraanvoer en inpassen van KRW-maatregelen. Deze plannen zijn nog niet concreet. Vooralsnog kan uitgegaan worden van handhaving van het huidige profiel.

 

Op basis van de stresstest zijn als gevolg van de klimaatveranderingen geen negatieve effecten te verwachten. In 2019 zijn stresstesten uitgevoerd voor een drietal buien (70mm/uur, 90 mm/uur en 160mm/2uur) en leveren voor het gebied geen negatieve effecten op.

 

Grondwater.

Nieuwe ontwikkelingen, zowel openbaar als particulier, moeten zodanig worden ontworpen en ingericht dat de toekomstige bewoners/gebruikers geen hinder ondervinden van (te) hoge grondwaterstanden. Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

 

Pas als ophogen of extra oppervlaktewater in een deelgebied niet realistisch is, komen grondwatertechnische maatregelen zoals drainages, in beeld. Bij nieuwbouw worden in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.

 

 

Schematisch enkele hydrologische begrippen

 

 [image]

 

Grondwateroverlast kan worden gekwantificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het bebouwde gebied. Als ontwateringnorm voor wegen een ontwateringdiepte van 0,80 m beneden de as van het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,50 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 1.0 m.

 

Riolering.

In het plangebied wordt riolering aangelegd voor de berging, infiltratie en overstorten van hemelwater. De overstort na berging van het hemelwater komt op de Weezebeek of op de waterschapswatergang aan de oost of westzijde van het plangebied. In het plangebied komt ook een vuilwaterriool te liggen. Dit vuilwaterriool moet onder vrij verval lozen op het bestaande gemengde riool in de Bornerbroeksestraat.

 

De laagste putdekselhoogte in de Bornerbroeksestraat is 10,80m +NAP. De toe toekomstige hoogte van het plangebied ook wordt minimaal 10,80m +NAP. Om die reden is water-op-straat in het plangebied als gevolg van de drukhoogte in het gemengde riool van de Bornerbroeksestraat niet aan de orde.

 

Het plangebied valt binnen een van de stuwgebieden van het Real-Time-Control-Systeem (RTC) van het rioolstelsel. Door te voldoen aan de hierboven genoemde eis van de hoogte van de laagste putdekselhoogte van het riool in het plangebied, zullen de werkzaamheden geen invloed hebben op het huidige RTC.

 

 

 

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

6.1 Functies en situering

 

Onderstaande situatietekening geeft de voorgenomen functies en de situering weer.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Hornbach-vestiging is functioneel ingedeeld in een bouwmarkt, een drive-in (afhaalcentrum voor tuin- en bouwmaterialen), een overdekt tuincentrum en een aansluitend deels overkapt en deels open buitenverkoopterrein voor tuinassortiment.

 

In de bouwmarkt wordt het volledige assortiment aan (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten aan zowel vakman als particulier aangeboden, met advisering over producten, toepassing en uitvoering, en aanvullende services waaronder verhuur van materieel en gereedschap, inclusief bijbehorende voorzieningen.

 

In het tuincentrum wordt een breed assortiment aan tuinplanten en kamerplanten met daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen (zoals snijbloemen, droogbloemen, kunststofplanten, plantenbakken, potten en vazen) aangeboden. Ook worden artikelen voor de inrichting en het onderhoud van particuliere tuinen aangeboden. Sfeerartikelen voor in huis worden ook verkocht. Daarnaast worden uitsluitend aan consumenten levende vissen en kleine huisdieren (niet zijnde honden en katten) alsmede benodigdheden voor vissen en huisdieren aangeboden, voor zover toegestaan op grond van de wet- en regelgeving over dierenwelzijn en natuurbescherming.

De drive-in is bedoeld voor de verkoop, het ophalen en het retourneren van (grove) bouw- en doe-het-zelfproducten en tuinmaterialen, alsmede de verhuur van materieel en gereedschap, en is geschikt en ingericht om met een voertuig in te rijden en te verblijven, zodat bezoekers producten kunnen inladen respectievelijk lossen. In de Hornbach-vestiging zullen geen meubels voor binnenshuis worden verkocht.

 

6.2 Verkeersopzet en parkeren

 

6.2.1 Verkeersprognoses

Voor de ontwikkeling van Hornbach is door Goudappel Coffeng in juni 2020 opnieuw een studie gedaan naar de te verwachten verkeersdruk. Dit rapport "Ontwikkeling Hornbach vestiging Almelo, parkeren en verkeer" van 9 juni 2020 vormt de basis voor het bestemmingsplan (bijlage 14). In dit rapport is onderzocht hoeveel verkeersbewegingen Hornbach genereert, of het verkeer van Hornbach afgewikkeld kan worden op het omliggende wegennet en hoeveel parkeerplaatsen benodigd zijn.

 

In dit rapport wordt rekening gehouden met de bouw van een bouwmarkt van maximaal 10.850 m2 bvo, een tuincentrum van maximaal 5.500 m2 en een drive-in van 2.000 m2. De CROW-norm (kencijfers voor verkeersgeneratie) zijn hierop toegepast. De op deze wijze verkregen verkeersproductie is de basis voor de rekenmodellen.

 

6.2.2 Ontsluiting autoverkeer

De Rhijnbeeklocatie wordt in de nieuwe situatie ontsloten op de Henriëtte Roland Holstlaan. Daartoe wordt een nieuwe aansluiting gemaakt. Deze is gesitueerd direct ten zuiden van de Weezebeek.

Verkeerstechnisch is het niet mogelijk om tussen de beide bestaande kruispunten met verkeerslichten (Henriëtte Roland Holstlaan-Nijreessingel-Weezebeeksingel én Henriëtte Roland Holstlaan- Frederik van Eedenstraat-Jan Vermeerstraat) nog een kruispunt met een verkeersregelinstallatie te maken. De afstand tussen de kruispunten is te gering. Er is onvoldoende ruimte beschikbaar om verkeer op deze wegvakken van de Henriëtte Roland Holstlaan op te laten stellen.

 

De nieuwe kruising wordt ingericht volgens de principes van LARGAS (LAngzaam Rijden GAat Sneller). Dit houdt in dat de beide richtingen van de hoofdstroom (Henriëtte Roland Holstlaan) uit elkaar worden getrokken. Vervolgens worden de zijstraten hierop aangesloten. Dit betekent dat verkeer komende vanaf Hornbach alleen maar rechtsaf richting de binnenstad kan rijden. Vervolgens wordt er in de brede middenberm 180 graden draai gemaakt waar auto's kunnen invoegen in de verkeersstroom die het centrum uit gaat. Voor verkeer vanaf het centrum geldt hetzelfde principe. Men rijdt eigenlijk Hornbach iets voorbij en kan vervolgens keren in de middenberm en vanaf de rijstrook richting stad rechtsaf naar Hornbach rijden. Voordeel van dit principe is dat het aantal conflictpunten tussen autoverkeer onderling zeer fors wordt verlaagd. Verkeerslichten zijn, gezien de intensiteiten, niet noodzakelijk. De bestaande Henriëtte Roland Holstlaan-Frederik van Eedenstraat-Jan Vermeerstraat wordt ook volgens het LARGAS-principe ingericht. Dit betekent dat de verkeerslichten op deze kruising worden weggehaald.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De toe te passen LARGAS-oplossing is door Goudappel Coffeng met een verkeersmodel doorgerekend. Uit het onderzoek blijkt dat een LARGAS-toepassing voldoende robuust is voor de

Henriëtte Roland Holstlaan. Dit geldt voor de situatie dat de Jan Vermeerstraat is afgesloten, maar ook voor het geval deze weg onverhoopt niet afgesloten gaat worden. Beide opties zijn meegenomen in het verkeersonderzoek.

 

De gemeente draagt er zorg voor dat de herinrichting van de Henriëtte Roland Holstlaan overeenkomstig het LARGAS-principe voltooid en operationeel is, voordat de Hornbach-vestiging haar deuren voor het publiek opent. Daarmee is de verkeersafwikkeling gewaarborgd.

 

6.2.3 Fietsontsluiting

Het aantal bezoekers dat met de fiets komt is relatief laag. Voor fietsers bestaat de mogelijkheid om het bestaande fietspad langs de oostzijde van de Henriëtte Roland Holstlaan te gebruiken en vervolgens via een oversteek het Rhijnbeekterrein te betreden.

 

6.2.4 Openbaar vervoer

Voor de ontwikkeling worden geen speciale voorzieningen voor het openbaar vervoer getroffen. Enerzijds maakt de doelgroep geen tot amper gebruik van openbaar vervoer en anderzijds zijn er aan de Henriëtte Roland Holstlaan ter hoogte van de kruising met de Frederik van Eedenstraat – Jan Vermeerstraat al bushaltes. De loopafstand naar Hornbach is vanaf deze haltes acceptabel. Er ligt tussen de bushaltes en Hornbach een voetpad dat gebruikt kan worden.

 

6.2.5 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeernorm zijn de kencijfers van CROW gebruikt. Dat deze cijfers door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als correcte kengetallen zijn aanvaard blijkt ondermeer uit ABRvS 19 oktober 2011, 201100167/1/H, ABRvS 4 juli 2007, LJN: BX0271, 201113186/1/A1 en ABRvS 3 februari 2010, 200904923/1/H1.

 

Binnen de CROW-kencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging ten opzichte van het centrum. In "Beleidsregels Parkeernormen Almelo" wordt aangegeven dat de stedelijkheidsgraad 3 is, wat overeenkomt met "matig stedelijk". De ontwikkelingslocatie is gelegen in "rest bebouwde kom". Binnen deze categorie zijn de kencijfers in een bandbreedte beschikbaar. Conform de "Beleidsregels Parkeernormen Almelo" dient bij de ontwikkeling in de schil van het centrum en in de overige gebieden uit te worden gegaan van de maximale parkeerkencijfers. Onderstaand zijn de te hanteren parkeerkencijfers gepresenteerd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

De parkeervraag voor de geplande Hornbach is hieronder weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De parkeervraag van de Hornbach-vestiging op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt maximaal 469 parkeerplaatsen (inclusief parkeren van drive-in). Hierin is voor de horeca met een eigen parkeervraag gerekend, terwijl het aannemelijk is dat de horeca geen eigen bezoekers trekt, maar dat dit de bezoekers zijn van de bouwmarkt en/of het tuincentrum die ook naar de horeca gaan. De parkeernormen zijn in de regels van het bestemmingsplan opgenomen om zo te garanderen dat er in voldoende mate wordt voorzien in parkeren. De locatie is voldoende groot om te kunnen voldoen aan de parkeervraag.

 

6.3 Uitzicht en bezonning

 

Het plan maakt, aan de zijde van de Bornerbroeksestraat, een gebouw mogelijk van 12 meter. De locatie Rhijnbeek is in de bestaande situatie grotendeels onbebouwd. Het plan leidt derhalve tot een beperking van het uitzicht van omwonenden. Echter, op grond van het voorgaande bestemmingsplan "Groeneveld" hebben de gronden van het plangebied de bestemming "Bijzondere doeleinden -A-", "Verkeer" en "Water" en mogen deze worden gebruikt voor "het huisvesten van instellingen, inrichtingen of diensten op het gebied van onderwijs, cultuur, opvoeding en recreatie, verenigingsleven en fysieke en geestelijke gezondheidszorg, kantoren en dienstwoningen" met een maximale bouwhoogte van 12 meter en allemaal met hun verkeersbewegingen en activiteiten. Het bouwvlak in dit bestemmingsplan is grotendeels over het gehele bestemmingsplan gelegen met een bebouwingspercentage van 60%. In voorliggend bestemmingsplan wordt het bouwvlak ten opzichte van het bestemmingsplan "Groeneveld" verkleind. Daarnaast zijn ook delen aan de randen van het plangebied (aan de zijde van de Bornerbroeksestraat) bestemd als groenzone.

 

Momenteel is de bouwhoogte van woningen vaak al 11 meter. Deze vergelijking wordt gemaakt om aan te tonen dat de bouwhoogte van 12 meter op een binnenstedelijke locatie gebruikelijk is.

Gelet op het voorgaande zal de voorziene ontwikkeling niet leiden tot een onevenredige aantasting van het verlies van ongestoord uitzicht, mede omdat er geen recht op vrij uitzicht bestaat.

 

Verder is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de bezonning (bijlage 15). Uit het bezonningsonderzoek blijkt dat de in het plan voorziene bebouwing leidt tot beperkte schaduwwerking voor een beperkt aantal percelen aan de Bornerbroeksestraat, in het voor- en najaar aan het einde van de middag en in de zomer in de avondperiode. Uit dit onderzoek blijkt dat het plan geen onevenredige gevolgen heeft voor de bezonning van de percelen in de omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Juridische bestuurlijke aspecten

 

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de meest gewenste ontwikkeling juridisch is vertaald. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden, de bebouwingsmogelijkheden en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. In de regels worden de mogelijkheden in schrift vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen per locatie vastgelegd.

 

In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht, alsmede een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels- en slotregels.

 

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt een bestemmingsplanregeling beoogd die flexibel is, maar waarbij ook de rechtszekerheid gewaarborgd is. Uitgegaan is van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen hebben verleend.

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", omvat de volgende artikelen:

 

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben.

 

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels" bevat:

 

Anti-dubbeltelregeling

Algemene gebruiksregels;

Algemene ontheffingsregels;

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregel" bevat:

 

Overgangsrecht:

 

7.3 Beschrijving per bestemming

Het bestemmingsplan kent vier bestemmingen: "Bedrijventerrein", "Groen", "Verkeer" en "Water". Hierna volgt een beknopte beschrijving van de bestemmingen en bestemmingsregels.

 

7.3.1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen: Dit artikel bevat definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Door het definiëren van begrippen wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde.

 

Artikel 2 Wijze van meten: In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten. De bouwhoogte wordt gemeten vanaf de hoogte van het aangrenzende maaiveld. Ook is in artikel 2 beschreven hoe de bruto vloeroppervlakte en de inhoud van een bouwwerk dienen te worden bepaald.

 

7.3.2 Bestemmingsregels

 

Artikel 3 Detailhandel: De tot "Detailhandel" bestemde gronden zijn uitsluitende bestemd voor een bouwmarkt, een tuincentrum, een met de bouwmarkt en/of het tuincentrum functioneel verbonden drive-in en horeca horeca categorie 6 met de daarbij behorende verkeersvoorzieningen, geluidswerende voorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, verhardingen, instructiezuilen, vlaggenmasten, één reclamemast en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. De regels zijn op maat geschreven voor het te vestigen bedrijf. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is opgenomen op de verbeelding. Het maximaal toegestane brutovloeroppervlakte is per functie in de regels opgenomen. Ook is in deze regels voorzien in een voorwaardelijke verplichting om te komen tot een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving.

 

Artikel 4 Groen: De tot "Groen" bestemde gronden zijn de structurele groenvoorzieningen in het plangebied. Binnen de bestemming "Groen" zijn ook geluidswerende voorzieningen toegestaan.

 

Binnen de bestemming is, naast de bouwwerken, geen gebouwen zijnd, één gebouw in de vorm van een transformatiehuisje toegestaan. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels. Ook de omvang van het transformatiehuisje is in de regels opgenomen.

 

Artikel 5 Verkeer: Gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt als verkeers- en verblijfsgebied. Ook bij deze functie behorende elementen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde of bermen zijn toegestaan.

 

Binnen de bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

 

Artikel 6 Water: Binnen deze bestemming zijn waterlopen, oever- en onderhoudsstroken toegestaan.

 

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte van de toegestane bouwwerken is aangegeven in de regels.

 

Artikel 7 Leiding - Riool:

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van de (hoofd)leidingen. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op. Een afwijkingsregel maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding niet in het geding komt. Ingevolge art. 7.6.2 geldt het verbod niet voor bepaalde werken en werkzaamheden. Dat is onder meer het geval voor het plaatsen van een terreinafscheiding overeenkomstig de inrichtingstekening (bijlage 1 bij de regels). De plaatsing van deze afscheiding is in het kader van de vaststelling van dit bestemmingsplan door de rioolbeheerder beoordeeld en akkoord bevonden (bijlage 16). Daarom is voor de plaatsing daarvan geen vergunning vereist.

 

7.3.3 Algemene regels

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel: door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Artikel 9 Algemene gebruiksregels: in dit artikel is opgenomen dat het verboden is om opstallen – of delen ervan – en gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel die strijdig is met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Ook is bepaald dat het verboden is om gronden te gebruiken voor buitenopslag.

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregel: in dit artikel is geregeld dat enige flexibiliteit mogelijk is ten aanzien van de gestelde regels in dit bestemmingsplan.

 

Artikel 11 Overgangsrecht: In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in dit bestemmingsplan.

 

Artikel 12 Slotregel: Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexplotatie anderzins is verzekerd.

 

De gronden in dit bestemmingsplan zijn in eigendom van de gemeente. Een exploitatieplan is dan ook niet nodig. De kosten van de grondexploitatie zijn daarnaast anderzins verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst met Hornbach.

 

 

 

Hoofdstuk 9 Vooroverleg en zienswijzen

 

Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Bro dient de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Naar het oordeel van de raad schaadt dit bestemmingsplan geen nationale belangen. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. De provincie Overijssel, relevante gemeenten en het waterschap Vechtstromen zijn in het voortraject betrokken bij de voorgenomen ontwikkeling. Voor een overzicht van het gevoerde overleg met de provincie Overijssel en de betrokken gemeenten en de uitkomsten hiervan verwijzen wij naar paragraaf 3.2.2 van deze plantoelichting. Er heeft tevens overleg plaatsgevonden met het waterschap Vechtstromen. Het Waterhuishoudkundigplan is op voorhand met het Waterschap Vechtstromen besproken en akkoord bevonden (bijlage 17).

 

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken heeft van 29 januari 2020 tot en met 10 maart 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn zienswijzen ingekomenDe zienswijzen en de reactienota zijn als bijlage bij het raadsbesluit gevoegd.