direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bornsestraat 293 eo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00039-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel Bornsestraat 293 te Almelo alsmede een deel van de achterliggende in aanbouw zijnde nieuwbouwwijk 'Het Weggeler Noord'.

Bornsestraat 293

Op het perceel Bornsestraat 293 was een oude villa met bijgebouw gelegen. De oude villa verkeerde in een dusdanige slechte bouwkundige staat, dat het opknappen van de villa onevenredig hoge investeringen met zich mee brengt. De villa is daarom dan ook gesloopt en initiatiefnemer is voornemens om vervangende nieuwbouw te realiseren. Het op het achterterrein aanwezige bijgebouw, welke vanuit bouwkundig oogpunt qua uitstraling van waarde is, blijft gehandhaafd.

Het Weggeler Noord

Het plan 'Het Weggeler Noord' voorziet ter plaatse van het bijgebouw behorend bij de villa in een nieuwe ontsluitingsweg. Omdat het bijgebouw behouden blijft is het niet mogelijk om de weg te realiseren. De verkeerstructuur ter plaatse dient dan ook aangepast te worden. Dit heeft gevolgen voor het nog te realiseren woonblok ten zuiden van de ontsluitingsweg. In het woonblok waren voorheen drie rijen woningen gepland, één rij van 7 woningen en twee rijen van 4 woningen. Door de gewijzigde situatie is het niet mogelijk om de noordelijke rij van 4 woningen te realiseren. Om te voorkomen dat er een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat is besloten om het betreffende woonblok volledig opnieuw in te richten. De rij van 7 woningen blijft - afgezien van een beperkte verschuiving - overeenkomstig het oorspronkelijke plan gehandhaafd, de twee rijen met vier woningen worden vervangen door één rij met vier woningen (twee-onder-een kappers, haaks op de situering zoals in het oorspronkelijke plan). Door deze aanpassing is het mogelijk om de gewenste verkeerstructuur te realiseren en is er sprake van een stedenbouwkundig aanvaardbare situatie.

Strijdigheid geldend bestemmingsplan en planologische procedure

De gewenste situering van de vervangende villa is gedeeltelijk gelegen buiten het bouwvlak en daarmee niet in overeenstemming met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat", waardoor een bestemmingsplanherziening noodzakelijk is. Daarnaast is het bijgebouw op basis van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" bestemd tot 'Verkeer'. Dit is gelet op het feit dat het bijgebouw wordt gehandhaafd een onjuiste bestemming. In voorliggend bestemmingsplan wordt voorzien in de juiste planologische kaders voor het woonperceel Bornsestraat 293 en zal worden aangetoond dat het voornemen in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Als gevolg van de hiervoor genoemde ontwikkeling moet het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord", vanwege de wijziging van de verkeerstructuur en indeling van het woonblok, gedeeltelijk worden herzien. Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste planologische aanpassing.

1.2 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bornsestraat 293 eo" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr.NL.IMRO.0141.00039-BP31) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

De volgende bijlagen zijn bij deze toelichting opgenomen:

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft het perceel Bornsestraat 293 te Almelo alsmede een deel van de achtergelegen nieuwbouwwijk 'Het Weggeler Noord'. De ligging van het plangebied in de kern Almelo en de directe omgeving is in afbeelding 1.1 weergegeven. Voor de begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0001.png"  Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Almelo en directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.4 Huidige planologische situatie

Het noordelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat" en het zuidelijke gedeelte is gelegen binnen het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord". Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de geldende bestemmingsplannen. Hierin is globaal de ligging van het plangebied aangegeven met de rode contour. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede bestemmingsplannen "Kollenveld-Bornsestraat" en "Het Weggeler Noord" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)

1.4.1 Bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat"

Het bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat" is op 12 maart 2013 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo.

1.4.1.1 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat" hebben de gronden binnen het (noordelijke gedeelte van het) plangebied de bestemmingen 'Wonen' (met de functieaanduiding 'dienstverlening'), 'Tuin' en 'Groen'. Daarnaast is op beperkte gedeelten van het plangebied de bestemmingen 'Waarde - Waardevolle bomen' en 'Leiding - Riool' gelegen.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn voornamelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, tuinen en erven. Binnen deze bestemming mogen als hoofdgebouwen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak mag maximaal één woning worden gebouwd. Middels de op de verbeelding aangegeven maatvoering geldt ter plaatse een maximum bouw- en goothoogte van respectievelijk 9 meter en 6 meter.

Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken wordt onderscheid gemaakt tussen aangebouwd bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Voor een aangebouwd bijbehorend bouwwerk geldt een maximale bouw- en goothoogte van 3,30 meter, waarbij de goothoogte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw. Voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt de bouwhoogte maximaal 5 meter en de goothoogte maximaal 3,30 meter. De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 125 m2 aangezien het perceel groter is dan 1000 m2. In het geval de bestaande oppervlakte het maximaal aantal vierkante meters overschrijdt mag deze oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gehandhaafd. Opgemerkt wordt dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet tot de gezamenlijke oppervlakte wordt gerekend die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar het hoofdgebouw nog vergroot kan worden.

Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.

Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn gronden voornamelijk bestemd voor groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en/of voetpaden, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.

De voor 'Waarde - Waardevolle bomen' aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van waardevolle bomen. Ter plaatse van de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.4.1.2 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming de regels van het bestemmingsplan "Kollenveld-Bornsestraat", omdat de gewenste situering van de nieuwbouw gedeeltelijk is gelegen buiten het bouwvlak en het te behouden bijgebouw niet binnen de woonbestemming is gelegen (zie ook paragraaf 1.4.2). Daarnaast wordt met het bestaande bijgebouw reeds de toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken overschreden en is daarmee niet in overeenstemming met het bestemmingsplan.

1.4.2 Bestemmingsplan "Het Weggeler Noord"

Het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is op 1 november 2011 onherroepelijk geworden. 'Het Weggeler Noord' betreft een woonwijk in aanbouw in de kern Almelo. Op basis van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is het gedeelte van het perceel Bornsestraat 293 ter plaatse van het te handhaven bijgebouw wegbestemd, zie afbeelding 1.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0003.png"  Afbeelding 1.3 Uitsnede bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.4.2.1 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" hebben de gronden binnen het (zuidelijke gedeelte van het) plangebied de bestemming 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Verkeer'.

Gronden met de bestemming 'Wonen' zijn voornamelijk bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, tuinen en erven. Binnen het woonblok zijn drie bouwvlakken opgenomen waarvan één met een maximum toegestane aantal aaneengebouwde wooneenheden van 7 woningen en twee bouwvlakken voor 4 woningen.

Ter plaatse van het bijgebouw behorende bij de villa voorziet het plan in een nieuwe ontsluitingsweg en is bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd voor wegen, straten, paden, voet- en rijwielpaden, groen- en speelvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van nutsvoorzieningen.

1.4.2.2 Aanpassing

Ter plaatse van het bijgebouw bij de villa dat gehandhaafd blijft wordt in het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" voorzien in een nieuwe ontsluitingsweg. Omdat het bijgebouw wordt behouden is het niet mogelijk om de weg te realiseren en de verkeerstructuur wordt ter plaatse dan ook aangepast. Als gevolg van de wijziging van de verkeerstructuur wordt eveneens het aangrenzende woonblok anders ingericht. De rij van 7 woningen blijft - afgezien van een beperkte verschuiving - overeenkomstig het oorspronkelijke plan gehandhaafd. De twee rijen met vier woningen worden vervangen door één bouwvlak met een maximum aantal van vier wooneenheden, haaks op de situering zoals in het oorspronkelijke plan. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders voor de gewijzigde verkeerstructuur en gewijzigde indeling van het woonblok.

1.5 Leeswijzer

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 Inleiding

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging van het plangebied en het op dit moment geldende bestemmingsplan. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingplan is opgesteld. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 komen de relevante wateraspecten aan bod. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Tot slot gaat hoofdstuk 9 in op vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Almelo

Almelo ontstond in de 11e eeuw als nederzetting op een kruispunt van land- en waterwegen. Het werd omsloten door moerassen, een landschap dat is te vergelijken met het huidige natuurmonument Engbertsdijksvenen bij Vriezenveen. Almelo was een levendig handelscentrum met kooplui, schippers, vissers, boeren en ambachtslieden. Huize Almelo werd voor het eerst genoemd in 1236, maar bestond waarschijnlijk al langer. Het is nog steeds in handen van de familie Van Rechteren Limpurg.

Omdat Almelo op een kruispunt ligt van land- en waterwegen ontwikkelde het zich tot een bloeiende textielstad met ondernemers van internationale allure. Landhuizen en villa's herinneren nog aan de zeer welgestelde families die in Almelo woonden. In de 17e en 18e eeuw kwamen er steeds meer huisweverijen, maar met de komst van de stoommachine (1830) werd de productie volledig fabrieksmatig. Er werden kanalen gegraven en er kwam een spoorlijn om alle goederen te vervoeren. Van heinde en verre kwamen arbeiders naar Almelo en het bevolkingsaantal nam zeer snel toe. Ook uit landen als Turkije, Spanje en Italië kwamen veel immigranten om in Almelo een nieuwe toekomst te vinden.

Vanaf 1970 nam de concurrentie van lagelonenlanden sterk toe. Dat leidde tot massale bedrijfssluitingen. Omdat er nauwelijks werk was in andere sectoren, schoot het werkloosheidspercentage omhoog. Almelo werd gedwongen dat probleem op een eigen wijze manier het hoofd te bieden. Een uitgebreide stadsvernieuwing zette de toon voor herstel. Hierbij werden de meeste textielfabrieken gesloten maar sommige markante gebouwen zijn behouden als eerbetoon aan de rijke textielhistorie van Almelo.

Afbeelding 2.1 geeft de ontwikkeling van de kern Almelo weer. Met de blauwe cirkel is de ligging van het plangebied weergegeven. De oorspronkelijk landelijke ligging van de villa is in de loop der jaren langzamerhand veranderd door de stadsuitbreidingen van Almelo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0004.png"

Afbeelding 2.1 Historische ontwikkeling, Almelo anno 1908, 1935, 1976 en 2011 (Bron: watwaswaar.nl en Google Maps)

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Bornsestraat, ten zuidoosten van het centrum van Almelo. De functionele structuur van de directe omgeving kenmerkt zich voornamelijk door woningbouw, een restaurant en enkele bedrijven. In afbeelding 2.2 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven met daarin globaal de begrenzing van het plangebied weergegeven. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door de Bornsestraat en aan de oostzijde gedeeltelijk aan het naastgelegen woonperceel. Voor de overige zijden is het plangebied begrenst door de in aanbouw zijnde woonwijk 'Het Weggeler Noord'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0005.png" Afbeelding 2.2 Luchtfoto plangebied en directe omgeving (Bron: Ruimtelijke plannen)

Bornsestraat 293

De bebouwing in het plangebied betrof tot voor kort een villa met bijgebouw, zie afbeelding 2.3. De villa werd in 1862 gebouwd en bewoond door familie Gorter. Na het overlijden van de heer Gorter werd het pand in 1914 verkocht en in 1936 verbouwd tot bejaardenhuis 'Huize Friso'. In 1977/1978 werd het pand verkocht aan en gerestaureerd door een uitvaartonderneming, die het 'Aula Vredehof' noemde. Het uiterlijk werd zoveel mogelijk teruggebracht in de oorspronkelijke staat. In 1995 is de villa voor het laatst intern verbouwd tot kantoorpand. Het heeft die functie tot 2001 vervuld (bron: P. Gorter, 2009). De villa verkeerde in een dusdanige slechte bouwkudige staat dat de villa inmiddels is gesloopt en vervangende nieuwbouw zal worden gerealiseerd.

Achter op het perceel is een langgerekt bijgebouw aanwezig, in dezelfde stijl als de voormalige villa. Dit in redelijk goede staat verkerende bijgebouw dateert uit de jaren '70 en is vanuit bouwkundig oogpunt qua uitstraling van waarde. In afbeelding 2.4 is de huidige situatie van het bijgebouw weergegeven.

Door de stadsuitbreidingen van Almelo is de ligging van de villa veranderd van een landelijke omgeving naar een meer stedelijke omgeving. Een groot deel van de oorspronkelijke voortuin is echter behouden gebleven, met enkele zeer oude en waardevolle bomen. Dit is duidelijk te zien in afbeelding 2.5 waarin het aanzicht van het perceel is weergegeven vanaf de Bornsestraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0006.png" Afbeelding 2.3 Luchtfoto huidige situatie perceel Bornsestraat 293 (Bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0007.png"

Afbeelding 2.4 Huidige situatie bijgebouw Bornsestraat 293 (Bron: Natuurbank Overijssel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0008.png" Afbeelding 2.5 Straatbeeld van het perceel Bornsestraat 293 vanaf de Bornsestraat (Bron: Google Streetview)

Het Weggeler Noord

Het plan 'Het Weggeler Noord' voorziet in een nieuwbouwwijk in het zuidoosten van Almelo, in de wijk Nieuwland. Voorheen was op een deel van het terrein machinefabriek Rossmark gevestigd. Het perceel Bornsestraat 293 grenst aan twee zijden aan de nieuwbouwwijk. Ten zuiden is een woonblok en een nieuwe ontsluitingsweg gelegen. In het woonblok wordt voorzien in drie rijen woningen, één rij van 7 woningen en twee rijen van 4 woningen. Een uitsnede van het oorspronkelijke plan voor 'Het Weggeler Noord' is hieronder in afbeelding 2.6 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0009.png"

Afbeelding 2.6 Uitsnede oorspronkelijk plan 'Het Weggeler Noord' (Bron: Gemeente Almelo)

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In het vorige hoofdstuk is ingegaan op de bestaande situatie binnen het plangebied. Hierna wordt allereerst ingegaan op de herontwikkeling van het perceel Bornsestraat 293 en vervolgens op de planologische aanpassing van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord".

3.1 Bornsestraat 293

3.1.1 Stedenbouwkundige beschrijving

De bouwkundige staat van de oude villa was van een dermate kwaliteit dat het in oude glorie herstellen niet realistisch is. De villa is daarom dan ook gesloopt en initiatiefnemer is voornemens een vervangende woning te realiseren. Het bestaande bijgebouw op het zuidelijke gedeelte van het perceel blijft behouden.

De vervangende woning wordt grotendeels gesitueerd op de locatie van de voormalige villa en evenwijdig aan de Bornsestraat gesitueerd. In de nieuwe situatie ontstaat vanuit stedenbouwkundig oogpunt de indeling als weergegeven in afbeelding 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0010.png"

Afbeelding 3.1 Inrichting erf nieuwe situatie (Bron: Building Design Architectuur)

3.1.2 Indeling en architectuur

De verschijningsvorm van de vervangende woning kan worden omschreven als een hoofdmassa met aan weerszijden een aanbouw en een carport. Een impressie van de nieuwe woning is weergegeven op afbeelding 3.2 en een impressie van de plattegrond van de begane grond is weergegeven op afbeelding 3.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0011.png"

Afbeelding 3.2 Impressie nieuwe villa (Bron: Building Design Architectuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0012.png"

Afbeelding 3.3 Plattegrond begane grond nieuwe villa (Bron: Building Design Architectuur)

3.1.3 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voorgenomen ontwikkeling aan de Bornsestraat is echter niet van invloed op de bestaande verkeer- en parkeersituatie. Er worden geen extra woningen gebouwd ten opzichte van de huidige situatie, waardoor de bestaande verkeerssituatie onveranderd blijft. Op eigen terrein is voldoende ruimte om te voorzien in voldoende parkeerruimte. Het perceel is in de huidige situatie middels twee in- en uitritten ontsloten op de Bornsestraat. Dit blijft in de huidige situatie ongewijzigd.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling.

3.2 Het Weggeler Noord

3.2.1 Planologische aanpassing

Zoals in de aanleiding aangegeven voorziet voorliggend bestemmingsplan eveneens in een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord". In afbeelding 3.4 is een uitsnede weergegeven van het aangepaste plan voor 'Het Weggeler Noord'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0013.png"

Afbeelding 3.4 Uitsnede aangepast plan 'Het Weggeler Noord'

Ten opzichte van het oorspronkelijke plan voor 'Het Weggeler Noord' is in de nieuwe situatie de ontsluitingsweg komen te vervallen. Ter plaatse zal worden voorzien in een achterpad ter ontsluiting van de rijwoningen. Ter vervanging van de ontsluitingsweg is de weg ten zuiden verbreed en zal deze voorzien in de ontsluiting. Als gevolg van deze gewijzigde verkeersstructuur is eveneens het ten zuiden gelegen woonblok gewijzigd. De rij van 7 woningen blijft - afgezien van een beperkte verschuiving - overeenkomstig het oorspronkelijke plan gehandhaafd. De twee rijen met vier woningen worden vervangen door één bouwvlak met vier woningen (twee-onder-een kappers, haaks op de situering zoals in het oorspronkelijke plan). Als gevolg van de gewijzigde verkeersstructuur is eveneens de situering van de tuinen en groenvoorzieningen beperkt gewijzigd.

Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders voor bovengenoemde wijzigingen. Afbeelding 3.5 geeft de planologische situatie van het huidige (linker figuur) en voorliggende bestemmingsplan (rechter figuur) weer. Duidelijk waarneembaar zijn de doorgevoerde planologische aanpassingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0014.png"

Afbeelding 3.5 Uitsnede huidig en voorliggend bestemmingsplan

3.2.2 Verkeer en parkeren

Als gevolg van de wijziging in 'Het Weggeler Noord' wordt ter plaatse het aantal toegestane woningen teruggebracht. De verkeersgeneratie zal dan ook niet toenemen ten opzichte van de berekende verkeersgeneratie in het kader van de nieuwbouwwijk.

De rij van 7 woningen en de daarvoor te realiseren parkeerplaatsen blijft ongewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke plan. De twee rijen van 4 woningen uit het oorspronkelijke plan worden teruggebracht naar een blok van 4 woningen (twee-onder-een kappers) waarbij parkeren op eigen terrein plaatsvindt.

Voorgenoemde wijziging zal vanuit verkeerskundig oogpunt geen belemmeringen opleveren.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (280 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. In afbeelding 4.1. wordt deze treden schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0015.png"

Afbeelding 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen 'regionale behoefte', 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkelingen'.

Regionale behoefte

Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als "regionale behoefte" zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.

Bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Stedelijke ontwikkeling

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1. als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

4.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De vervangende nieuwbouw en beperkte wijziging van het gedeelte van het naastgelegen Weggeler Noord raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (3.1.6 Bro). In voorliggend geval neemt het aantal woningen ten opzichte van hetgeen planologisch reeds is toegestaan niet toe. De ontwikkeling wordt dan ook niet gezien als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in 1.1.1, eerste lid, aanhef onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, welke is verankerd in de Omgevingsverordening.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Afbeelding 4.2 geeft dit schematisch weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0016.png"

Afbeelding 4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

In voorliggend geval is bij de afweging in de eerste fase, de 'generieke beleidskeuzes', voornamelijk artikel 2.1.3 (SER-ladder voor de Stedelijke omgeving) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.3 SER Ladder voor de stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • 1. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie
  • 2. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'groene omgeving' nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip 'bestaand bebouwd gebied' gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het initiatief betreft een ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied en vindt gedeeltelijk plaats op een bestaand bebouwd perceel en gedeeltelijk op braakliggende gronden voor een geplande en bestemde nieuwbouw woonwijk. Er is dan ook geen sprake van ruimtebeslag op de groene omgeving. Geconcludeerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied behoort tot de stedelijke omgeving en is gedeeltelijk gelegen in het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke omgeving - Woonwijk' en gedeeltelijk in het ontwikkelingsperspectief 'Bedrijventerreinen'. Laatstgenoemde ontwikkelingsperspectief refereert aan het voormalige gebruik van de gronden. Voor de locatie zijn reeds herontwikkelingsplannen opgesteld en vastgesteld die voorzien in een nieuwbouw woonwijk, dit ontwikkelingsperspectief wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. In afbeelding 4.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie Overijssel opgenomen en het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0017.png"

Afbeelding 4.3 Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

' Stedelijke omgeving - Woonwijk'

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als 'Woonwijk' is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk- en gemengde stadsmilieus.

Toetsing van het initiatief aan het "Ontwikkelingsperspectief"

Voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in de stedelijke omgeving. In het plangebied is reeds een woonbestemming aanwezig en het voornemen past binnen de aard van de omgeving (woongebied). Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan de vitaliteit en aantrekkelijkheid van het woongebied. De herontwikkeling vormt geen belemmering voor overige functies in de omgeving. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 5, waar nader wordt ingegaan op milieu- en omgevingsaspecten. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelingsperspectief zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken is van belang dat de locatie gelegen is in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de 'Lust- en leisurelaag' buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied of de direct omgeving van toepassing zijn.

De 'Stedelijke laag'

In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Stedelijke laag' gedeeltelijk aangeduid met het gebiedstype 'Woonwijken 1955 - nu' en gedeeltelijk het gebiedstype 'Bedrijventerreinen'. Laatstgenoemd gebiedstype refereert aan het voormalige gebruik van de gronden. Voor de locatie zijn reeds herontwikkelingsplannen opgesteld en vastgesteld die voorzien in een nieuwbouw woonwijk, dit gebiedstype wordt hierna dan ook niet nader toegelicht. In afbeelding 4.4 is een uitsnede van de gebiedskenmerkenkaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0018.png"

Afbeelding 4.4 De Stedelijke laag: 'Woonwijken 1955 - nu' (Bron: Provincie Overijssel)


'Woonwijken 1955 - nu'

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Lokaal zijn kleine eenheden die afwijken van het systeem, zoals 'goudkustjes' aan de rand van de wijk. Steeds is sprake van een afgeronde eenheid met duidelijke in- en uitgangen.

Toetsing van het initiatief aan de 'Stedelijke laag'

Het plangebied is gedeeltelijk aangeduid met het ontwikkelingsperspectief 'woonwijk' en gedeeltelijk 'bedrijventerreinen'. Dit laatste verwijst naar de voormalige functie van de gronden die nu zijn beoogd en bestemd voor een nieuwbouw woonwijk. Het realiseren van de voorgenomen ontwikkeling is zowel vanuit functioneel- als stedenbouwkundig oogpunt passend in de omgeving. Het perceel Bornsestraat 293 met de grote villa is door stadsuitbreidingen binnen de bebouwde kom van Almelo komen te liggen en kan daarom worden gezien als een zogenoemd 'goudkustje', waarbij het voornemen voorziet in een vervangende villa passend bij de historische situatie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de kenmerken en uitgangspunten van de 'Stedelijke laag'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Masterplan Almelo
4.3.1.1 Algemeen

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbestand. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt.

4.3.1.2 Thema: Wonen

In voorliggend geval is het thema 'Wonen' meest relevant. Het wonen in Almelo is van hoog niveau, dankzij de kwaliteit van de bebouwing, de groene omgeving, het water en de ligging in een fraai landschap. Er zijn allerhande voorzieningen binnen handbereik. Almelo heeft daarom de mogelijkheid om mensen die hoge eisen stellen aan de woonomgeving, een aantrekkelijke plek te bieden met aansprekende centrumstedelijke en suburbane woonmilieus.

4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Masterplan Almelo'

Het Masterplan gaat niet specifiek in op een dergelijk kleinschalige planologische ontwikkeling. Wel wordt opgemerkt dat het plangebied is aangemerkt als 'Wonen bestaand - Centrum rand' en 'Villawijk'. Voorgenomen ontwikkeling voorziet in nieuwbouw van een vervangende woning, planologische inpassing van het te handhaven bijgebouw en een beperkte wijziging van het naastgelegen gedeelte van de geplande woonwijk Het Weggeler Noord. Er is sprake van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, versterking van de vitaliteit en sociaal-economische structuur van de rand van het centrum. Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling passend is binnen de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

4.3.2 Structuurplan Almelo
4.3.2.1 Algemeen

Het 'Structuurplan Almelo' is op 6 maart 2003 vastgelegd. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan is in 2006 het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein.

4.3.2.2 Ruimtelijke hoofdstructuur

De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het plangebied is gelegen in een gebied dat specifiek is aangeduid als 'wonen - ontworpen' en 'ontwikkelingsas'. De ligging van het plangebied is hieronder in afbeelding 4.5 met een blauwe cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0019.png"

Afbeelding 4.5 Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)

4.3.2.3 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurplan Almelo'

Het plangebied bevindt zich in een gebied aangemerkt als 'ontworpen', dit duidt op de in ontwikkeling zijnde woonwijk 'Het Weggeler Noord' waarvan een gedeelte onderdeel uitmaakt van het plangebied. Functies in de categorie 'werken' zijn veelal gelegen aan de overzijde van de Bornsestraat. Voorliggend plan voorziet in een vervangende woning, planologische inpassing van het te handhaven bijgebouw en een beperkte wijziging van het naastgelegen gedeelte van de geplande woonwijk Het Weggeler Noord. Dit voornemen is passend binnen de huidige bestemming en passend binnen de woonbestemmingen rondom het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het structuurplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Woonvisie Almelo 2020
4.3.3.1 Algemeen

De 'Woonvisie Almelo 2020' is op 3 juli 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie geeft een beeld van de periode van 2012 tot 2020. Vele ontwikkelingen zijn gericht op maatschappelijk en economisch vlak, deze woonvisie biedt een richting voor de komende jaren.

4.3.3.2 Opgaven

In de woonvisie zijn de volgende drie veranderingsopgaven geformuleerd:

  • de woonconsument centraal

De woonconsument dient zelf de gewenste woonsituatie vorm te geven. Waardoor meer variatie in het woningaanbod kan ontstaan. Hierbij gaat het om invloed bij uitleglocaties, inbreidingen, maar ook bij uitbreiding van bestaande woningen. De gemeente Almelo wil via het beleid faciliteren in plaats van hinderen.

  • duurzamere stad

Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Een duurzame regio heeft verscheidende woonmilieus die voor diverse groepen aantrekkelijk zijn. Een stad is duurzaam sterk wanneer mensen er graag wonen, werken en verblijven, en zij een regionale functie heeft voor het voorzieningenaanbod. Een duurzame voorraad is voor velen in de nabije toekomst vooral een voorraad waar mensen langdurig en goed zelfstandig kunnen blivjen wonen. Er ligt een opgave in Almelo om wonen en zorg in de toekomst optimaal te combineren voor de vergrijzende bevolking. Hierbij wordt gesteld dat nieuwbouw van nultredenwoningen en woonzorgcombinaties nodig blijven.

  • betere sociaaleconomische balans

Het woonbeleid is gericht op groepen met een kwetsbare positie op de woningmarkt. De vraag naar onderscheidende woonmilieus wordt nog niet voldoende bediend, waardoor extra inspanningen nodig zijn om wonen, zorg en welzijn beter te integreren.

4.3.3.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Almelo 2020'

Een van de uitgangspunten van de woonvisie is 'de woonconsument centraal', waarbij onder andere de doelstelling meer variatie in het woningaanbod (woonmilieu's en woningen) geldt. De wijziging in het gedeelte van Het Weggeler Noord voorziet in twee-onder-een kappers en sluit aan bij de markt en een gevarieerd aanbod. De gewenste herbouw van de woning voorziet in een specifieke woning/villa, passend in de omgeving op de ruime kavel op de betreffende locatie. De woning is opzichzelfstaand en volledig naar de wensen van de toekomstige bewoners. Door voorliggende ontwikkeling blijft op dit perceel de groene uitstraling en stuctuur ter plaatse behouden en wordt een bijdrage geleverd aan een duurzame stad. Gelet op het bovenstaande sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij de uitgangspunten in de Woonvisie Almelo 2020.

4.3.4 Conclusie toetsing aan gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het voorgenoemde gemeentelijke ruimtelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Milieu-aspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en fysieke veiligheid.

5.1 Geluid

5.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is sprake van de nieuwbouw van een vervangende woning (villa). Een woning wordt aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Hierna zal nader op de aspecten weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai worden ingegaan.

5.1.2.1 Industrielawaai en railverkeerlawaai

In de nabijheid van het plangebied zijn geen industriële of gezoneerde industrieterreinen aanwezig. Derhalve is het aspect industrielawaai buiten beschouwing gelaten. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op (individuele) milieubelastende functies in de omgeving van het plangebied. Railwegverkeerslawaai kan in dit geval tevens buiten beschouwing worden gelaten, aangezien de dichtstbijzijnde spoorweg op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.2.2 Wegverkeerslawaai

Op basis van het akoestisch onderzoek (d.d. 11 mei 2010, Rapport H.07.173.03) dat is uitgevoerd in het kader van de realisatie van de naastgelegen woonwijk 'Het Weggeler Noord' is een berekening gemaakt voor de geluidsbelasting op de huidige woning (villa) in het plangebied. Uit deze berekening blijkt dat de geluidsbelasting op de woning lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De bereking is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Gelet op het feit dat de vervangende woning niet op kortere afstand van de Bornsestraat wordt gerealiseerd kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Aangezien er geen infrastructurele wijzigingen hebben plaatsgevonden worden de genoemde verkeersaantalen representatief geacht in het kader van voorliggende situatie. Dit geldt eveneens voor het gedeelte van het plan Het Weggeler Noord dat onderdeel uitmaakt van voorliggend plan, de gewijzigde invulling heeft geen gevolgen voor de reeds beoordeelde situatie.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoering van het voorliggende plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht.

5.2.2 Situatie plangebied

In het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is de bodemkwaliteit ter plaatse van het gedeelte dat onderdeel uitmaakt van het plangebied reeds in beeld gebracht, gekwalificeerd en van voldoende kwaliteit geacht. Ten opzichte van de destijds onderzochte resultaten hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden die van invloed zijn op de uitkomsten van het onderzoek voor de betreffende locatie, de resultaten worden in het kader van voorliggend plan dan ook representatief geacht.

Ter plaatse van het perceel Bornsestraat 293 heeft Envita Almelo B.V. een verkennend (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn hieronder opgenomen en de volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek blijkt het volgende:

  • de bovengrond bevat licht tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen, PCB, minerale en/of PAK; er is in de grond geen asbest aangetoond;
  • de gedempte sloot lijkt gedempt te zijn met grond met bodemvreemde bijmengingen die zowel qua type als mate overeenkomen met de rest van het terrein. De gedempte sloot is vermoedelijk op twee plekken gelegen. Wellicht was er in het verleden sprake van twee sloten;
  • aan de voorzijde van de villa is sprake van een sterke verontreiniging met PAK. De sterke PAK verontreiniging is zowel verticaal als horizontaal afdoende afgeperkt. De geschatte omvang van de verontreiniging bedraagt ca. 10 m3;
  • de bovengrond nabij de gedempte sloot en de gesloopte boerderij bevat een matig verhoogd gehalte lood. Op basis van seperate analyses op lood zijn na uitsplitsing nog slechts licht verhoogde gehalten aangetoond;
  • in de ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond;
  • in het grondwater in een lichte verontreiniging met barium aangetoond;
  • het asfalt ter plaatse van de inritten is niet-teerhoudend en komt in aanmerking voor herbruik.

Op basis van de onderzochte punten, wordt geconcludeerd dat behoudens een sterke PAK-verontreiniging aan de voorzijde van de villa, de locatie geschikt is voor een woonbestemming.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen bezwaren zijn voor het voorgenomen plan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.


Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter en bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In dit geval gaat het om de herontwikkeling van een bestaande woonkavel waarbij de woning wordt vervangen en een gewijzigde inrichting van een gedeelte van het aangrenzende Weggeler Noord. In paragraaf 5.3.1.1 is een lijst met categorieën van gevallen beschreven, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen, temeer omdat er sprake is van een afname van het aantal woningen ten opzichte van het oorspronkelijke plan, dat het project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat deze ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een aanvaardbaar minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven. Binnen een afstand van 550 meter zijn er geen inrichtingen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0020.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het projectgebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van de geldende bestemming mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis worden gezien door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied'.

Het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor.' Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is hier voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

Functioneel is in de omgeving sprake van een menging van functies. Derhalve kan worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied' en zijn kleinere richtafstanden te rechtvaardigen. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Onder andere woningen zijn milieugevoelige objecten. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de functie toe? (interne werking).

5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de functie binnen het plangebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied wordt een milieugevoelig object (woning) gesitueerd.

Rondom het plangebied, ten zuiden van de Bornsestraat, bevinden zich voornamelijk woningen. Aan de noordzijde van de Bornsestraat zijn enkele bedrijven gevestigd, zoals een restaurant en een transport- en kraanbedrijf.

Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' valt een restaurant in milieucategorie 1 en geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar. Gelet op de ligging in een 'gemengd gebied' kan deze richtafstand naar beneden worden bijgesteld naar 0 meter (met uitzondering van het aspect 'gevaar'). De afstand tussen de bebouwingsgrens van het restaurant en de dichtstbijgelegen woonbestemming in voorliggend plan bedraagt ruim 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Voor wat betreft het transport- en kraanbedrijf kan deze op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' worden aangemerkt als 'Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. Personenauto's)' en 'Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen'. Deze bedrijven vallen onder milieucategorie 3.1 waarvoor een grootste richtafstand geldt van 50 meter voor het aspect geluid. Gelet op de ligging in een 'gemengd gebied' kan deze richtafstand naar beneden worden bijgesteld naar 30 meter. De afstand tussen de bebouwingsgrens van het bedrijf en de dichtstbijgelegen woonbestemming in voorliggend plan bedraagt circa 50 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

5.5.4 Conclusie

Vanuit het aspect 'milieuzonering' zijn er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

5.6.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

5.6.2 Gebiedsbescherming
5.6.2.1 Natura 2000-gebieden

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van Economische zaken (EZ).

Het plangebied is niet gelegen binnen of nabij een Natura 2000-gebied. Binnen een straal van 10 kilometer rond het plangebied zijn geen Natura-2000 gebieden gelegen. Gezien deze grote afstand en de kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling is er geen sprake van een negatief effect op de duurzame instandhouding van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

5.6.2.2 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS, of op korte afstand daarvan. Binnen een straal van 1,5 kilometer rond het plangebied is geen EHS gelegen. Gelet op de afstand van de ontwikkeling tot de EHS en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkelingen, kunnen negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS worden uitgesloten. Een nader toetsing in het kader van de EHS is niet noodzakelijk.

5.6.3 Soortenbescherming
5.6.3.1 Algemeen

Voor wat betreft de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

In het kader van het bestemmingsplan "Het Weggeler Noord" is reeds onderzoek gedaan naar de aanwezige natuurwaarden ter plaatse van de geplande nieuwbouw wijk. Geconcludeerd is dat de realisatie en het gebruik van de nieuwbouw wijk geen negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Dit geldt eveneens voor het gedeelte van Het Weggeler Noord dat onderdeel uitmaakt van voorliggend plan. Met betrekking tot het perceel Bornsestraat 293 waar de vervangende nieuwbouw plaats zal vinden heeft Natuurbank Overijssel onderzoek gedaan naar de natuurwaarden en natuurbeschermingswet. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn hieronder opgenomen. Het volledige rapport Quickscan natuurwaardenonderzoek is te vinden in Bijlage 3 van deze toelichting.

5.6.3.2 Situatie plangebied

Het plangebied bestaat uit bebouwing omgeven door erfverharding en weelderige tuinbeplanting. Het is aannemelijk dat het plangebied tot het functionele leefgebied van sommige zoogdier-, amfibieën- en vogelsoorten behoort. Van de in het gebied nestelende vogelsoorten zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaats. Werkzaamheden waarbij vogelnesten verstoord of vernield worden, zoals het weghalen/vertrappen van beplantingen en het slopen van het gebouw, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden.

Amfibieën en grondgebonden zoogdieren komen vermoedelijk incidenteel en in kleine aantallen in het plangebied voor. Amfibieën benutten de tuin mogelijk als foerageergebied en als overwinteringslocatie, grondgebonden zoogdieren benutten de tuin mogelijk als foerageergebied en bezetten er mogelijk vast verblijf- of voortplantingslocaties. Door de sloop van de villa worden geen amfibieën en grondgebonden zoogdieren verwond, verstoord of gedood. Zowel de amfibieën- als de grondgebonden zoogdierensoorten staan vermeld in tabel 1 van de Ff-wet. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden, verwonden en verstoren' als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

5.6.4 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten.

Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS.

Voorliggend initiatief voorziet in de herontwikkeling van een bestaande woonkavel waarbij de woning wordt vervangen. Er is geen sprake van een toename van het aantal vervoersbewegingen en daardoor ook geen aanleiding tot een hogere depositie dan de drempelwaarde voor de desbetreffende vegetatietypen. Geconcludeerd kan worden dat de voorliggende ontwikkeling geen significante bijdrage levert.

5.6.5 Conclusie

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de aspecten 'gebiedsbescherming' en 'soortenbescherming' geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling.

5.7 Archeologie & Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Almelo ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart voor het grondgebied van Almelo is opgenomen in afbeelding 5.4. Hieruit blijkt eveneens dat een deel van het plangebied reeds is onderzocht. Door BAAC bv is in het kader van de geplande woonwijk Het Weggeler Noord een Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (rapport V-08.0215, d.d. juli 2008). Op basis van dit uitgevoerde onderzoek wordt in verband met de aangetroffen bodemverstoringen en de minder gunstige landschappelijke ligging een vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0021.png"

Afbeelding 5.4 Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Almelo)

Bovendien geldt in gebieden met een lage archeologische verwachtingswaarde een onderzoeksplicht bij ingrepen dieper dan 40 centimeter en met een oppervlakte groter dan 10 hectare. De voorgenomen herontwikkeling is wat betreft omvang aanmerkelijk kleiner dan 10 hectare waardoor er geen nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, sub a) opgenomen dat een ruimtelijk plan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel kent het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Het aspect 'cultuurhistorie' brengt geen belemmeringen met zich mee voor de uitvoering van voorliggende ontwikkeling.

5.7.3 Conclusie

Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk. Tevens bevinden er zich in het plangebied geen cultuurhistorische waarden.

5.8 Fysieke veiligheid

5.8.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Bij nieuwe of bij het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen toetst de gemeente Almelo de fysieke veiligheidsaspecten van de ruimtelijke ontwikkeling aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving.

Een publicatie op het gebied van bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt hierbij als uitgangspunt. Dit betreft de volgende onderdelen:

  • bereikbaarheid;
  • opkomsttijd;
  • bluswatervoorziening;
  • zelfredzaamheid;
  • sirenedekking;
  • samenhang veiligheidsketen.
5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de brandweer bij branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden. De wegen dienen tevens bestand te zijn tegen de gewichten van de brandweervoertuigen.

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. Verder staan er in de publicatie op het gebied van bluswatervoorziening en bereikbaarheid richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en bouwverordening, dan dienen er opstelplekken gerealiseerd te worden.

Het perceel Bornsestraat 293 is middels twee in- en uitritten ontsloten op de Bornsestraat, daarnaast loopt tevens achter een klein gedeelte van het perceel een weg evenals aan de westzijde van het perceel. Wat betreft het gedeelte van Het Weggeler Noord dat onderdeel uitmaakt van het plangebied is dit gebied aan drie zijden ontsloten door wegen. Er wordt op dit punt dan ook voldaan aan de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

5.8.2.2 Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor de eerste basisbrandweereenheid gelden vier verschillende normtijden, 5, 6, 8 en 10 minuten, waar volgens het besluit gemotiveerd van afgeweken kan worden. Deze normen zijn gedifferentieerd naar verschillende gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit. De Wet op de Veiligheidsregio's biedt de mogelijkheid om gemotiveerd van deze tijden af te wijken. In de onderstaande tabel staat beschreven wat dit betekent:

Normtijd   Gebruiksfunctie  
   
5 minuten   Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel  
6 minuten   Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen  
8 minuten   Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies  
10 minuten   Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties  


Om te bepalen of de brandweer binnen de norm ter plaatse kan zijn, is er onderscheid gemaakt tussen de dagsituatie en de avond, nacht en weekenden. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in Almelo gedurende kantooruren (dagsituatie) vanaf de kazerne in het Centrum (AMC) wordt uitgerukt en buiten kantooruren vanaf de posten Noord (AMN) en Zuid (AMZ). Tevens wordt er rekening gehouden met de opkomsttijd van de buurgemeenten.

Voor 'overige woningen' geldt een opkomsttijd van 8 minuten. Uit berekeningen blijkt dat de brandweer in theorie binnen deze norm ter plaatse kan zijn.

5.8.2.3 Bluswatervoorziening

De publicatie op het gebied van bluswatervoorziening en bereikbaarheid geeft aan dat binnen 40 meter van een brandweertoegang een brandkraan moet liggen die 30 m3/per uur levert. De bluswatervoorziening dient in voorkomende gevallen eventueel geoptimaliseerd te worden middel een eventuele extra brandkraan.

5.8.2.4 Zelfredzaamheid

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, de opkomsttijd en de bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied. Ruimtelijke inrichting kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid.

Voorliggend plan voorziet in vervangende nieuwbouw van een woning en een beperkte wijziging van een gedeelte van Het Weggeler Noord. De aanwezige personen zijn zelfredzaam. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om het plangebied in verschillende richtingen te ontvluchten.

5.8.2.5 Sirenedekking

De Regionale Brandweer Twente heeft de taak zich voor te bereiden op de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen en het waarschuwen van de bevolking middels het sirenenet. De sirenes worden eens per maand op een vast moment in heel Nederland luid getest, om te controleren of de apparatuur werkt en om het signaal bij burgers bekend te maken, zodat de sirene in geval van een ramp wordt herkend. Zoals blijkt uit afbeelding 5.5 valt het plangebied binnen het dekkingsgebied van sirenes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00039-BP31_0022.png"

Afbeelding 5.5 Sirenedekking ‘Almelo’ (Bron: gemeente Almelo)

5.8.2.6 Samenhang veiligheidsketen

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie: De schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid.
  • Preventie: Voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie: Voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie: Vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg: De taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Beleidskaders

6.1.1 Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status structuurvisie.

6.1.2 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

6.1.3 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld. In de vergadering van 7 oktober 2015 heeft het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • Voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken in het beheergebied en de boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is dan schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving, de Kaderrichtlijn Water (KRW), maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. Het waterschap haalt niet alleen schadelijke stoffen uit het afvalwater, maar wil daarmee ook nuttige producten maken en probeert nieuwe toepassingen te zoeken.
6.1.4 Gemeentelijk beleid
6.1.4.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven "end-of-pipe"-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en -kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en -kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

6.1.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 - 2020

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016 - 2020 (vGRP) geeft inzicht in de omvang, het functioneren en de kwaliteitstoestand van de voorzieningen waarmee de gemeente invulling geeft aan de wettelijke zorgplichten voor het afval-, hemel- en grondwater, en de bekostiging hiervan. Daarnaast heeft de gemeente Almelo ook nadrukkelijk oppervlaktewater als onderdeel van het beheer van het stedelijk water gemaakt. Het vGRP beschrijft de beleidskaders en de bekostiging voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater en het beheer van het oppervlaktewater in de gemeente Almelo voor de periode 2016 - 2020, en geeft de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn.

Om een strategie voor de komende planperiode op te kunnen stellen is een visie voor de lange termijn van belang. Eén van de belangrijkste voorwaarden is dat ook de gemeente Almelo moet anticiperen op de financiële omstandigheden en heeft te maken met bezuinigingsdoelstellingen. Eén van de opgaven komt voort uit het Bestuursakkoord Water, dit betreft de opgave te komen tot minder-meerkosten en zodoende minder stijging van de rioolheffing. Deze opgave voert de gemeente deels samen uit met Twents waternet en de conclusie is dat Alemelo op koers ligt. Het kwaliteitskader voor de gemeentelijke watertaken bestaat uit vier onderdelen (stedelijk afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater). Deze onderdelen corresponderen met de drie zorgplichten van de gemeente, het vierde onderdeel 'oppervlaktewater' ziet de gemeente Almelo als integraal onderdeel van het stedelijk water.

De gemeente is voor een groot gedeelte vrij op welke wijze en in welk tempo zij invulling wil geven aan haar zorgplichten. De gemeenteraad heeft gekozen voor de volgende ambities:

Ambitie en (beleids)keuze stedelijk afvalwater:

De gemeentelijke taak voor stedelijk afvalwater is het zorgdragen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in artikel 10.33 Wet Milieubeheer. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • De gemeente zet in de planperiode in op de transitie naar effectgestuurd beheer, met als doel het maken van transparante keuzes en het efficiënt inzetten van de beschikbare middelen (het doen, of juist laten, van investering versus de effecten daarvan). Voor dit onderwerp zijn door de raad de volgende belangrijke thema's (kernwaarden) aangedragen:
      • a. Volksgezondheid
      • b. Veiligheid
      • c. Duurzaamheid / Milieu
      • d. Leefbaarheid / kwaliteit fysieke leefomgeving
  • De gemeente wil een duidelijk aanspreekpunt zijn voor inwoners en bedrijven voor afvalwatersysteem gerelateerde klachten en vragen. Door samenwerking, ook met buurgemeenten en partners (bv Twents waternet en het waterschap) kan er mogelijk nog efficiënter en effectiever gewerkt worden.
  • Indien innovatieve systemen kunnen bijdragen aan (toekomstige) kostenbesparingen worden deze verkend en eventueel toegepast.

Ambitie en (beleids)keuze afvloeiend hemelwater:

De gemeentelijke taak voor afvloeiend hemelwater is het doelmatig inzamelen en verwerken van hemelwater. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in artikel 3.5 Waterwet. De accenten richting ambitieus zitten in:

  • Pro-actief inzetten op afkoppelen, bijvoorbeeld bij vervangings- en onderhoudsprojecten. Daarnaast wordt bijvoorbeeld de regeling groene daken doorgezet (met wat praktische aanpassingen op gebied van de behandeltermijn) en worden burgers gestimuleerd om hemelwater te scheiden en vast te houden in tuinen (participatie met burgers).
  • De definitie voor wateroverlast wordt herzien in hinder, ernstige hinder en overlast.
  • Bij in- en uitbreidingen wordt binnen het plangebied ruimte gecreëerd voor waterberging, 40 mm bij uitbreidingen en 20 mm bij inbreidingen. Optioneel bestaat bij inbreidingen de mogelijkheid om de waterberging bij de gemeente af te kopen.
  • Indien mogelijk wordt aangesloten bij thema's zoals ZON (Zoetwatervoorziening Oost Nederland), KAS (Klimaat Actieve Stad), Duurzaamheidsplan en dergelijke.
  • Niet alleen de riolering maar de openbare ruimte als geheel wordt klimaatbewust ontworpen, met aandacht voor waterberging in het plangebied in het straatprofiel, in het groen of op daken.


Ambitie en (beleids)keuze grondwater:

De gemeentelijke taak voor grondwater is een inspanningsverplichting om structureel nadelige gevolgen van grondwaterstanden in openbaar gebied zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. De gekozen ambitie van huidige koers sluit aan bij het vervullen van de wettelijke taken zoals omschreven in artikel 3.6 Waterwet. De huidig ingezette koers wordt gevolgd waarbij voor het uitvoeren van grondwatermaatregelen kritisch wordt afgewogen of normgerichte maatregelen daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden.


Relevante doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geldt de volgende voorkeursvolgorde:
    • 1. Ophogen van maaiveld.
    • 2. Het aanleggen van oppervlaktewater.
    • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
  • Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
    • 1. Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
    • 2. Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
    • 3. Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.


Ambitie en (beleids)keuze oppervlaktewater:

Er is geen wettelijk taak voor de gemeente betreffende het oppervlaktewater. Oppervlaktewater is echter voor Almelo een belangrijk onderdeel van het watersysteem en zodoende ook gezien als een integraal onderdeel van het stedelijk water. De gekozen ambitie van huidige koers met incidenteel een tandje minder komt in hoofdzaak op het volgende neer:

  • Samen met het waterschap wordt gewerkt aan droge voeten in het stedelijk gebied (voorkomen van wateroverlast).
  • Het imago van Almelo Waterstad wordt ook in de nieuwe planperiode verder ondersteund. Daarbij is een goede waterkwaliteit en een goed functionerend watersysteem belangrijk. Waterverontreiniging vanuit stedelijk water wordt daarom zoveel mogelijk beperkt en indien mogelijk en financieel toegestaan wordt er bijgedragen aan bijvoorbeeld waterrecreatie en -beleving.
  • Oppervlaktewater is ook een integraal onderdeel van het klimaatbewust ontwerpen van de openbare ruimte.
  • De strategie voor de financiering van het baggeren wordt herzien in het nog op te stellen baggerplan zodat de achterstand in het uitvoeren van het baggerprogramma kan worden weggewerkt.
  • Veilligheid en beschikbare financiën hebben een hogere prioriteit in de afweging dan de waterkwaliteit en de klimaatbestendigheid. Bijvoorbeeld het bergen van water op straat, in groen en speelplekken is een reële optie zolang dat niet leidt tot onveilige situaties en de kosten niet te hoog zijn. Dit kan er toe leiden dat op dit vlak een tandje minder wordt ingezet.


Speerpunten voor de planperiode

Bovenstaande ambitiekeuzes voor het totale watersysteem (afval-, hemel- grond- en oppervlaktewater) kan in hoofdlijn worden samengevat in de volgende speerpunten:

    • 1. Samen op met burgers en bedrijven.
    • 2. Toekomstgericht en klimaatbestendig.
    • 3. Een doelmatige aanpak.
    • 4. De organisatie en de middelen op orde.
    • 5. Een functionerend watersysteem.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande subparagrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'korte procedure' van de watertoets is toegepast. De standaard waterparagraaf behorende bij de korte procedure is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifiek gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van eigenaren en/of gebruikers en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

In dit artikel worden de procedureregels gesteld bij het nemen van een omgevingsvergunning die afwijkt van de bepalingen in het bestemmingsplan.

7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

7.3.1 Algemeen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakt keuzes nader onderbouwd.

7.3.2 Groen (Artikel 3)

In voorliggend plan zijn de openbare groenvoorzieningen conform de gemeentelijke standaard opnieuw bestemd tot 'Groen'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd voor groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen. Ten behoeve van de realisatie van 4 langsparkeerplaatsen is de aanduiding 'specifieke vorm van groen - parkeerplaatsen' opgenomen.

Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.3 Tuin (Artikel 4)

Conform de geldende bestemmingsplannen zijn de gronden voor de voorgevel van de woningen bestemd als 'Tuin'. Gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor tuinen en erven. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt voor (het verlengde van) de voorgevel een maximale bouwhoogte van 1 meter en in overige gevallen een maximale bouwhoogte van 2 meter.

7.3.4 Verkeer (Artikel 5)

Conform de gemeentelijke standaard zijn de openbare wegen plus bijbehorende voorzienigen (stoepen/openbare parkeerplaatsen) bestemd tot 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bedoeld voor wegen, straten, fiets- en voetpaden. De gronden zijn mede bestemd voor groen- en speelvoorzieningen, voorzieningen ter wering van het wegverkeerslawaai, parkeervoorzieningen en straatmeubilair. Buiten nutsvoorzieningen met een maximale inhoudsmaat van 36 m³ zijn gebouwen niet toegestaan. De regeling spitst zich vooral toe op bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.3.5 Wonen (Artikel 6)

Conform de gemeentelijke standaard zijn de woningen bestemd tot 'Wonen'. Gronden met deze bestemming zijn voornamelijk bestemd voor wonen, tuinen en erven. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ter plaatse van de nieuwe woning is de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' opgenomen en is een maximum bouw- en goothoogte toegestaan van respectievelijk 9 meter en 6 meter.

Met betrekking tot bijbehorende bouwwerken wordt onderscheid gemaakt tussen aangebouwd bijbehorende bouwwerken en vrijstaande bijbehorende bouwwerken. Voor een aangebouwd bijbehorend bouwwerk geldt een maximale goot- en/of bouwhoogte van 3,30 meter, waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw. De bouw- en goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt respectievelijk maximaal 5 meter en 3,30 meter. De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken, buiten het bouwvlak, bedraagt - onder enkele voorwaarden - maximaal 75 m2, 100 m2 voor percelen groter dan 500 m2 en 125 m2 voor percelen groter dan 1000 m2. In het geval de bestaande oppervlakte het maximaal aantal vierkante meters overschrijdt mag deze oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gehandhaafd. Opgemerkt wordt dat de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet tot de gezamenlijke oppervlakte wordt gerekend die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar het hoofdgebouw nog vergroot kan worden. Ter plaatse van het perceel Bornsestraat 293 is de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' opgenomen en mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken maximaal 325 m2 bedragen.

Ter plaatse van de woningen in de woonwijk 'Het Weggeler Noord' is de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' opgenomen en is een maximum bouw- en goothoogte toegestaan van respectievelijk 11 meter en 6 meter. Tevens is voor deze woningen per blok de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' opgenomen waarvoor op het noordelijke en zuidelijke blok respectievelijk 7 en 4 woningen zijn toegestaan.

7.3.6 Leiding - Riool (Artikel 7)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de bestemming 'Leiding - Riool' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) hoofdrioleringen met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

7.3.7 Waarde - Waardevolle bomen (Artikel 8)

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is de bestemming 'Waarde - Waardevolle bomen' opgenomen. Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van waardevolle bomen. In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag niet worden gebouwd.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot het perceel Bornsestraat 293 zijn de kosten voor dit plan beperkt tot de leges, welke worden verhaald op initiatiefnemer middels de gemeentelijk legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

De economische uitvoerbaarheid voor het plan Het Weggeler Noord is geregeld middels een vastgesteld exploitatieplan en exploitatieovereenkomsten. In voorliggend plan gaat het slechts om een veranderde stedenbouwkundige invulling, waardoor de financiële kaderstelling zoals reeds vastgelegd kan worden gehandhaafd.

Hoofdstuk 9 Inspraak en vooroverleg

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

Op 31 maart 2015 heeft de provincie Overijssel de Uitzonderingslijst voor vooroverleg ruimtelijke plannen aangepast. Alle woningbouwplannen moeten weer voor vooroverleg worden aangeboden zodat de provinice zicht kan houden op een evenwichtige regionale programmering en op het doorstaan van de rechtelijke toets bij de Raad van State. In het kader van vooroverleg is voorliggend bestemmingsplan aan de provincie Overijssel voorgelegd. Op 14 april 2016 heeft de provincie per mail gereageerd. Dat er in het kader van voorliggende ontwikkeling minder woningen worden gebouwd dan in eerste instantie de bedoeling was stemt de provinice positief en is in overeenstemming met de woonafspraken zoals deze in de bestuursovereenkomst zijn vastgelegd. De provincie ziet geen aanleiding voor opmerkingen.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

9.2 Inspraak

Gezien de relatief beperkte planologische betekenis is er geen voorontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.