direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Watertoren Reggestraat 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00028-BP31

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Reggestraat 9 te Almelo, globaal tussen de Bornsestraat en de Dinkelstraat, is een rijksmonumentale watertoren aanwezig. De watertoren heeft een hoogte van 38,1 meter en is gebouwd in het jaar 1926. Het gebouw heeft in 2006 de functie als watertoren verloren. Momenteel staat het gebouw leeg.

Initiatiefnemer is voornemens de functie van het gebouw te wijzigen naar wonen. Het zal hierbij gaan om één woning. Hiertoe zal de watertoren intern verbouwd moeten worden. Met uitzondering van het aanbrengen van vensteropeningen voor de benodigde daglichttoetreding, worden er geen wijzigingen aangebracht aan de buitenzijde van de watertoren.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied aan de Reggestraat 9 ligt aan de zuidoostkant van het stadscentrum van Almelo. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Ambt-Almelo, sectie B, nummer 10141. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de stad Almelo en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Almelo en de directe omgeving (Bron: ArcGIS)

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Watertoren Reggestraat 9" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0141.00028-BP31) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de (dubbel)bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.


De bijlagen bij de toelichting betreffen:

  • Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek;
  • Bijlage 2: Quickscan natuurwaardenonderzoek;
  • Bijlage 3: Watertoetsresultaat - geen waterschapsbelang.

1.4 Huidige planologische regiem

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Centrum Zuid". Dit bestemmingsplan is op 11 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is in figuur 1.2 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0002.png" Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan "Centrum Zuid" (Bron: Gemeente Almelo)

1.4.2 Beschrijving (dubbel)bestemmingen

Op basis van het geldend bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' en gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Leiding - Water'.

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf', zijn bedoeld voor het opslaan en verdelen van water middels de aanwezige watertoren, verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water. Binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak is het hoofdgebouw toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter. Tevens zijn bijbehorende bouwwerken zowel binnen als buiten (tot maximaal 75 m2) toegestaan.

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van hoofdtransportleidingen met de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen de dubbelbestemming mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van waterleiding.

1.4.3 Strijdigheid

Het gebruik van de watertoren als woning past niet binnen het bestemmingsplan. Voorliggend plan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschapskarakteristiek en van de huidige situatie in het plangebied gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Almelo beschreven.

In hoofdstuk 5 worden milieu- en omgevingsaspecten verantwoord.

Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten.

In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording.

Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van het project.

Hoofdstuk 9 gaat in op vooroverleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Beschrijving Watertoren

Inleiding

De betonnen functionalistische watertoren (Rijksmonumentnr.: 507700) is in 1926, in opdracht van de Algemene Waterleiding Maatschappij Almelo, gebouwd naar een ontwerp van de architect G. Halbertsma en de ingenieur J. Buining. Aannemer B. Stegehuis en Zoon voerde het werk uit. De toren is een kopie van een inmiddels afgebroken watertoren die in 1916 in Velsen (NH) is gebouwd. De watertoren is 38,1 meter hoog en heeft een betonnen reservoir met een inhoud van 750 m3. De vensteropeningen in de schacht zijn tijdens een restauratie in 1973 dicht gezet. Enkele jaren later is de blauw en grijze beschildering aangebracht om de verticale geleding van de watertoren te benadrukken. De watertoren staat aan de Reggestraat midden in een woonwijk. Door het imposante voorkomen en zijn hoogte is het een beeldbepalend gebouw in Almelo.

Omschrijving 

De watertoren is een vanuit een vierkante plattegrond opgetrokken watertoren van gewapend beton met een hoge sokkel en taps toelopende schacht. De uitkragende bovenbouw van het reservoir wordt gedekt door een tentdak met leien. Een hardstenen trap van vijf treden leidt naar de dubbele opgeklampte deur in de sokkel van de voorgevel aan de straat. Blauw geschilderde lijnen volgen de contouren van de rechthoekige spaarvelden tussen de lisenen van de schacht. De lisenen eindigen in betonnen kraagstukken onder de uitkragende bovenbouw met aan elke kant een driezijdig middenrisaliet. Het hoog opgaande risaliet van de voorgevel wordt gedekt door een schilddakje. De vensterassen in de risalieten en in de gevelvlakken aan weerszijden zijn geaccentueerd door blauwe geschilderde vertikale lijnen. De smalle vierruits vensters hebben stalen kozijnen. Inwendig rust het betonnen reservoir op een betonskelet met in de schacht een betonnen trap over drie bouwlagen. Daarboven leiden twee stalen wenteltrappen langs het reservoir naar de zolder onder de houten kap.

Waardering 

Betonnen watertoren van cultuur,- architectuurhistorisch en stedenbouwkundig belang vanwege: - het belang van de watertoren in de geschiedenis van de Almelose waterleiding - de functionalistische vormgeving - de constructie in gewapend beton - de beeldbepalende situering van de watertoren in Almelo als oriëntatiepunt - de zeldzaamheid van een functionalistische betonnen watertoren in Twente.

Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

In figuur 2.1 zijn twee foto's van de huidige watertoren opgenomen, zoals hiervoor is beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie watertoren (Bron: Tubantia en Almelo's Weekblad)

2.2 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het plangebied is gelegen aan de Reggestraat 9, globaal gelegen tussen de Bornsestraat en de Dinkelstraat, aan de zuidoostzijde van het stadscentrum van Almelo. De ruimtelijk-functionele structuur van de omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woonwijken ten noorden en oosten van het plangebied. De omgeving aan de zuid- en westzijden van het plangebied bestaan voornamelijk uit bedrijven, detailhandels- en horecavestigingen al dan niet in combinatie met woningen.

Het plangebied wordt begrensd door De Reggestraat aan de oostzijde en tuinen behorende bij woningen aan de Reggestraat en Dinkelstraat aan de noordzijde. Een gedeelte van de zuidzijde wordt begrensd door een aantal garageboxen die middels de in- en uitrit, die binnen het plangebied ligt, bereikbaar. Middels deze in- en uitrit, aan de Reggestraat, is ook het terrein aan westzijde van het plangebied bereikbaar. In figuur 2.1 zijn luchtfoto's van het plangebied en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0004.png"

Figuur 2.2 Luchtfoto's plangebied en omgeving watertoren (Bron: BingMaps)

De watertoren betreft het enige gebouw in het plangebied. Zoals aangegeven is er een in- en uitrit aan de zuidzijde van het plangebied aanwezig. Vanaf de Reggestraat is een toegangspad naar de in- en uitgang van de watertoren aanwezig. Voor het overige is het terrein onverhard. Zowel langs de Reggestraat als aan de zijde van de in- en uitrit is een hekwerk aanwezig. Tevens is er opgaande beplanting met enkele volwassen bomen langs de randen van het plangebied aanwezig.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Zoals in het voorgaande hoofdstuk is beschreven is de watertoren sinds 2006 niet meer als zodanig in gebruik. Deze functionaliteit van watertoren zal gelet op de hedendaagse techniek niet terugkomen. Het pand staat daarom al jarenlang leeg. Om bij te dragen aan het duurzaam behoud van het rijksmonumentale en beeldbepalende pand voor Almelo is een vervolgfunctie benodigd. De concrete ontwikkeling bestaat uit transformatie van de toren naar één woning. Gelet op de ligging in een woonwijk is de woonfunctie vanuit functioneel oogpunt een geschikte vervolgfunctie.

De verblijfsruimten van de woning zullen bovenin, in de uitkragende bovenbouw en de kap, worden gesitueerd. Tevens zal een aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit mogelijk worden ondergebracht in de toren. Om voldoende daglichttoetreding te verkrijgen, zullen de in 1973 dichtgezette vensteropeningen in de schacht opnieuw worden aangebracht.

Gelet op de hoogte van de toren en het feit dat de toren op relatief korte afstand van andere woningen is gelegen, wordt met de ontwikkeling rekening gehouden met de privacy van omwonenden. De verblijfruimtes van de woning komen bovenin de watertoren, waardoor de zichthoek vanuit de watertoren zoveel wordt verkleint en de privacy (inkijk) voor de direct omwonenden zoveel mogelijk wordt beperkt. De vensteropeningen die in de schacht worden teruggebracht betreffen verticaal langgerekte vensters (geen panorama-ramen), waardoor het zicht beperkt blijft.

De buitenruimte rondom de toren zal als tuin/erf in gebruik worden genomen. Op het perceel zal een beperkt bijgebouw behorende bij de woonfunctie gerealiseerd worden en dienst doen als fietsenstalling, carport en/of berging.

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Uitgangspunten

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW.


Uitgaande van volgende uitgangspunten:

  • Functie: wonen, koop, vrijstaand
  • Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk / gemeente Almelo (Bron: CBS Statline)
  • Stedelijke zone: schil centrum (parkeerschijfzone Reggestraat)
  • Parkeerbehoefte (per woning): minimaal 1,5 en maximaal 2,3
  • Verkeersgeneratie (per woning): minimaal 7,6 en maximaal 8,4
3.2.2 Situatie plangebied

De gemeente Almelo hanteert de maximale CROW-parkeernorm, waarvan afgeweken mag worden als deze afwijking voldoende verkeerskundig onderbouwd kan worden. Het perceel, met uitzondering van het gedeelte waar de toegangsweg aanwezig is, voorziet in voldoende ruimte (2 parkeerplaatsen) ten behoeve van het parkeren op eigen terrein. De bestaande toegangsweg blijft behouden voor de bereikbaarheid van de aangrenzend garageboxen en het achtergelegen terrein/ bebouwing.

Het woonperceel van de watertoren zal tevens worden ontsloten op voorgenoemde toegangsweg.

Met de toevoeging van één woning op het erf is sprake van een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen (±8 verkeersbewegingen per weekdagetmaal) op de Reggestraat. Dit deel van de Reggestraat wordt ontsloten via de Bornestraat. Gesteld wordt dat de Reggestraat en de Bornsestraat over voldoende capaciteit beschikt om deze zeer beperkte toename op te kunnen vangen. Hiermee is het plangebied voldoende ontsloten.

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit verkeerskundig oogpunt geen bezwaren zijn tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0005.png"

Figuur 4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)

4.1.2 Toetsing aan de uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke binnenstedelijke ontwikkelingen. De herontwikkeling van de locatie raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR.
Ten aanzien van de ladder van duurzame verstedelijking wordt het volgende geconstateerd. Duidelijk is wel dat met de introductie van de Ladder voor duurzame verstedelijking duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd waarbij regionale afstemming plaatsvindt. Dit impliceert dat er sprake moet zijn van projecten van behoorlijke omvang. Dit blijkt ook uit jurisprudentie omtrent de toepassing van de ladder.

De ontwikkeling van één woning betreft geen stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is (ABRvS 14 januari 2014,201308263/2/R4). Ook een kleinschalige woningbouwproject is in beginsel geen stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder van toepassing is (ABRvS 18 december 2013, 201302867/1/R4).

Gelet op de voorgenomen ontwikkeling, functiewijzing naar één woning, is de ladder voor duurzame ontwikkeling in dit geval niet van toepassing. Gezien het voornoemde wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten zoals verwoord in het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel, die is verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.1 Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst. De ambitie van de provincie met betrekking tot de invulling van de woonomgeving is gericht op: Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus die voorzien in woonvraag.

4.2.2 De Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.


Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.


De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.


Figuur 4.2. geeft dit schematisch weer.


afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0006.png"

Figuur 4.2 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' zijn de artikelen 2.1.2 (Principe van concentratie), 2.1.3 (SER-ladder) en artikel 2.2.2 (Woningbouw) van de Omgevingverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.2 Principe van concentratie

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 sub 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in dit plan besloten herontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling van de watertoren naar een woonfunctie. Voor de toetsing aan de (lokale) behoefte wordt verwezen naar Artikel 2.2.2 (Nieuw woningbouwlocaties) van de Omgevingsverordening en paragraaf 4.3.3 (Woonvisie Almelo). In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De in dit plan besloten herontwikkeling betreft een binnenstedelijke herontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Het plangebied is in het geldend bestemmingsplan “Centrum Zuid” geheel bestemd tot 'Bedrijf' (specifiek voor de watertoren). De ligging in bestaand bebouwd gebied wordt nogmaals bevestigd door het in de navolgende subparagrafen weergegeven 'Ontwikkelingsperspectief' en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'. Extra ruimtebeslag op de groene omgeving is niet aan de orde. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2 Nieuwe woningbouwlocaties

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 sub 1 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

In dit kader wordt verwezen naar de toetsing aan de gemeentelijke 'Woonvisie Almelo 2020', zoals wordt toegelicht in paragraaf 4.3.3.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

Het plangebied is op de ontwikkelingsperspectievenkaart aangemerkt als 'Steden als motor – woonwijk'. In figuur 4.3 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0007.png"

Figuur 4.3 Uitsnede ontwikkellingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)

“Woonwijk”

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als “Woonwijk” is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.

Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”

De locatie is gelegen in een gebied met ontwikkelingsperspectief 'Woonwijk' op de scheiding met de binnenstad. Het transformeren naar een watertoren met woonfunctie draagt bij aan de duurzame instandhouding van dit rijksmonumentale pand en draagt daarmee bij aan het aantrekkelijk houden van het woonmilieu. De woonfunctie past uitstekend in de functionele structuur van de omgeving (woonomgeving). Het initiatief is in overeenstemming met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de kenmerken van deze lagen, door verstedelijking, niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast wordt de “Lust- en leisurelaag” buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.

1. De “Stedelijke laag”

In de stedelijke laag ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype “Bebouwingsschil 1900-1955”, zoals in figuur 4.4 is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0008.png"

Figuur 4.4 Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)

“Bebouwingsschil 1900 – 1955”

De bebouwingsschil 1900-1955 bestaat uit gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaats vinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

Het transformeren van het gebouw ten behoeve van een woonfunctie draagt bij aan de duurzame instandhouding van dit rijksmonumentale pand en draagt daarmee bij behoud van het eigen karakter en de uitstraling. Met uitzondering van het terugbrengen van oorspronkelijke gevelopeningen in de schacht worden er geen wijzigingen aan de buitenkant uitgevoerd. De individuele bebouwing met het eigen karakter behoud zijn uitstraling. Het initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de 'Stedelijke laag'.

4.2.5 Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en het in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Masterplan Almelo
4.3.1.1 Algemeen

Het Masterplan geeft de ontwikkeling van Almelo aan tot het jaar 2030. Almelo wil met het Masterplan onder meer jongeren, hoger opgeleiden en gezinnen aan de stad binden. Daarnaast heeft het plan als doel de regionale positie van Almelo als centrumstad te versterken en de voorzieningen in de stad te verbeteren. Deze ambities krijgen de komende jaren concreet vorm in de verschillende projecten en plannen die voortkomen uit het Masterplan. Een vernieuwing van de binnenstad levert meer sfeer en gezelligheid op en een toename van het winkelbezoek. Met het creëren van verschillende nieuwe woonmilieus wil Almelo tegemoet komen aan de verschillende wensen op de woningmarkt. Het aanpassen van de wegenstructuur zorgt ervoor dat Almelo beter en makkelijker toegankelijk wordt. Het Masterplan bestaat uit vijf opgaven. Deze opgaven zijn per stadsdeel en per thema verder uitgewerkt. Daarnaast zijn elf kernprojecten benoemd. In figuur 4.5 zijn de verschillende plandelen in het Masterplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0009.png"

Figuur 4.5 Uitsnede kaart Masterplan (Bron: Gemeente Almelo)

Het plangebied is gelegen in 'Plandeel Binnenstad/ centrum'. Daarnaast is in voorliggend geval de thema 'Wonen' van toepassing. Op beide aspecten wordt hiernavolgend nader ingegaan.

4.3.1.2 Plandeel Binnenstad/ centrum

De binnenstad is de belangrijkste pijler van de ruimtelijke visie en logischerwijs ook het belangrijkste plandeel. Het vormt de schakel tussen de andere vier samenhangende plandelen. Alle lijnen komen samen in het centrum; hier staan de stadsdelen met elkaar in verbinding, evenals de groene longen die tot ver in het centrum reiken. Realisering van dit plan dit plandeel moet zorgen voor cohesie binnen de totale stad.

4.3.1.3 Thema: Wonen

Almelo heeft, net als de regio, een gevarieerde bevolkingssamenstelling. Op basis van 'De Netwerkstad op Koers, Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 2030' (2002) is een goede inschatting te maken van de mogelijke groei van het aantal inwoners van Almelo. De maximaal haalbare groei tot 2030 ligt op 15.000 inwoners. Almelo moet hiervoor een ruime keuze aan woningen en woonmilieus bieden, voor starters, doorstromers, instromers en ouderen.

Nieuwe wijken moeten op een duurzame wijze worden gebouwd. Dit betekent dat de woning en woonomgeving flexibel zijn in het gebruik en voldoen aan de wensen van levensloopbestendig wonen. Het gemeentelijk Milieubeleidsplan is een belangrijke leidraad bij het beschrijven en kwantificeren van leefmilieus.

4.3.1.4 Toetsing van het initiatief aan het 'Masterplan Almelo'

Dit bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van één woning in de watertoren. Het plangebied is gelegen in het gebied 'binnenstad'. De locatie is niet specifiek aangemerkt als 'inbreidingslocatie'. Het transformeren van de watertoren naar een woonfunctie met één woning past binnen de genoemde beleidsambities voor het toevoegen van woningen in de binnenstad binnen de beschikbare ruimte. Het plan draagt daarnaast bij aan de duurzame instandhouding van dit rijksmonumentale en beeldbepalende pand. Het Masterplan Almelo spreekt zich niet uit over ontwikkeling op dit schaalniveau. Geconcludeerd wordt de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de beleidskaders zoals opgenomen in het Masterplan Almelo.

4.3.2 Structuurplan Almelo
4.3.2.1 Algemeen

Het “Structuurplan Almelo” is op 6 maart 2003 vastgesteld. Het structuurplan geeft een visie op de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Almelo. Als gevolg van de vaststelling van het Masterplan in 2006 is het Structuurplan Almelo in 2006 partieel herzien ten behoeve van twee grote ontwikkelingen in Almelo te weten Waterrijk en Almelo Noord Oost. In 2008 is het Structuurplan Almelo wederom partieel herzien ten behoeve van de binnenstad en in 2009 ten behoeve van het Indiëterrein.

De ruimtelijke hoofdstructuur van Almelo wordt gekenmerkt door vier groene lobben die vanuit het omliggende buitengebied tot aan de rand van het stadscentrum reiken. Het ruimtelijke beleid is gericht op het behoud van de lobbenstructuur. Binnen deze structuur moet worden gezocht naar de nodige uitbreidingsruimte voor stedelijke functies. De ligging van het plangebied is in figuur 4.6 met de blauwe cirkel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0010.png"

Figuur 4.6 Uitsnede Structuurplan Almelo (Bron: gemeente Almelo)

4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Structuurplan Almelo'

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangemerkt voor 'overige stedelijke voorzieningen'. Daarnaast is de watertoren aangemerkt als 'oriëntatiepunt, bestaand'. Zoals weergegeven komt de locatie van de aanduiding op de Structuurplankaart niet exact overeenkomt met de daadwerkelijke locatie. De 'ontwikkelingsas' langs de Bornsestraat zoals weergegeven in figuur 4.6 is één van een drietal potentiële economische ontwikkelingszones. Deze zones bieden de mogelijkheid het aanbod van werkgelegenheidslocaties te verbreden.

Met dit plan blijft de watertoren behouden waarmee het oriëntatiepunt in stand blijft. Het transformeren van de watertoren naar een woonfunctie is goed inpasbaar op een locatie met een overgang tussen stedelijk voorzieningen en een bestaande woonomgeving. Geconcludeerd wordt dat het structuurplan zich niet verzet tegen de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Woonvisie Almelo 2020
4.3.3.1 Algemeen

Op 3 juli 2012 is de nieuwe Woonvisie Almelo 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo. Deze woonvisie is opgesteld in samenspraak met de lokale woningbouwcoöperaties. Sinds de vaststelling van de vorige woonvisie in 2006 is er veel veranderd. Hierbij valt te denken aan de economische neergang, vergrijzing en individualisering. Deze veranderingen hebben hen weerslag op de woningmarkt in Almelo en zijn de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuwe woonvisie.

4.3.3.2 Visie

Het aantal inwoners in Almelo zal nog groeien, in een omgeving die niet meer groeit. De uitbreiding van het woonaanbod is in Almelo, net als in de andere gemeenten van de Netwerkstad, niet heel groot maar wel nodig om aan de huishoudengroei tegemoet te komen. Almelo huisvest ten opzichte van omliggende gemeenten relatief meer mensen met een laag inkomen. In sociaal opzicht staat Almelo er minder goed, minder veerkrachtig voor dan de gemeente wenselijk vindt. Ook in ruimtelijk opzicht moet Almelo een inhaalslag maken. De binnenstad bruist nu niet: er zijn lege plekken en over het voorzieningenniveau zijn velen niet tevreden. Almelo omvat geen 'compleet' palet aan woonmilieus: het ontbreekt aan aantrekkelijk wonen in de binnenstad en aan suburbane woonmilieus. Daarbij zijn sommige wijken kwetsbaar, door fysieke veroudering en omdat het aanbod niet meer voldoet aan de wensen.

Het doel is in 2020 Almelo een aantrekkelijke centrumgemeente te laten zijn waar het prettig leven is en goed toeven. Om dit te kunnen bereiken heeft Almelo zichzelf een drietal veranderopgaven gesteld: Woonconsument centraal: Almelo wil zich onderscheiden als dé stad waar de woonconsument zelf kan bepalen hoe hij wil wonen en ook de ruimte heeft om die gewenste woonsituatie vorm te geven; Duurzamere stad: Almelo wil zich onderscheiden als duurzame stad. Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Betere sociaaleconomische balans: Almelo streeft naar een betere sociaal economische balans dan nu het geval is, door perspectief te bieden aan de inwoners zelf en door het binden van midden en hogere inkomens.

4.3.3.3 Woningbouwprogramma

Voor Almelo zijn meerdere prognoses beschikbaar op basis waarvan de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens kunnen worden ingeschat. Uit prognoses blijkt dat er een sructurele behoefte is aan meer woningen in Almelo. Gezien de verwachte ontwikkelingen en behoeften streeft Almelo naar 75.000 inwoners in 2020. Dat is een reële verwachting voor de lange termijn, passend bij de prognoses voor een gezonde woningmarkt, en sluit aan bij de verwachtingen van de provincie. De realisatie van deze structurele opgave wordt echter door de conjunctuur danig beïnvloed. Idealiter, in het licht van de bevindingen en uitspraken gedaan in deze woonvisie, worden er per jaar dan zo'n 200 tot 225 woningen netto toegevoegd aan de voorraad. Door de economische crisis en de daarmee gepaard gaande stagnatie op de woningmarkt zal dit aantal de komende jaren waarschijnlijk niet of moeilijk gehaald worden. Echter, op termijn zullen de betreffende woningen gerealiseerd moeten worden, omdat er behoefte aan is, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Tegelijkertijd willen we een realistisch programma, waarin ook de gevolgen van de economische crisis voor de woningmarkt meegenomen worden. Vanwege deze redenen is voor een flexibele woningbouwprogramma gekozen.

4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan de 'Woonvisie Almelo 2020'

Het voornemen voorziet in het toevoegen van één woning in het dure segment, in een uniek pand. De transformatie van de watertoren waarin één woning wordt gerealiseerd draagt bij aan de duurzame instandhouding van het rijksmonument. Dit bijzondere plan onderscheidt zich hiermee van andere woningen in het dure segment.

4.3.4 Bomenstructuurplan Gemeente Almelo
4.3.4.1 Algemeen

In het Bomenstructuurplan worden de historische structuren van bomen, boomrijen en boomgroepen zichtbaar gemaakt. Structuren die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en functioneren van het huidige Almelo, maar zeker ook nu nog bepalend zijn voor de leefbaarheid en de beleving van Almelo. Hierna is in figuur 4.7 een uitsnede van de kaart behorende bij het bomenstructuurplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0011.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Bomenstructuurplan (Bron: gemeente Almelo)

4.3.4.2 Toetsing van het initiatief aan het 'Bomenstructuurplan Gemeente Almelo'

Binnen het plangebied zijn geen bomen, boomrijen of boomgroepen aanwezig die in het bomenstructuurplan worden genoemd. Het bomenstructuurplan vormt dan ook geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met het Masterplan Almelo, Structuurplan Almelo, Woonvisie Almelo 2020 en het Bomenstructuurplan Gemeente Almelo.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

In het plangebied is sprake van toevoeging van een geluidsgevoelig object, namelijk een woning.

5.1.2.1 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Derhalve wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Op circa 600 meter is de spoorlijn Almelo-Hengelo aanwezig. Op basis van het Geluidregister is het geluidproductieplafond van deze spoorlijn ter hoogte van het plangebied kleiner dan 56 dB. Het plangebied ligt niet in de 100 meter-zone (GPP>56 dB). Derhalve wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied). De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het geluidsgevoelige object, de toe te voegen woning, is gelegen in de zones van de Bornsestraat en de Schipbeekstraat. De woning is gelegen op een afstand van circa 65 meter vanaf de Bornsestraat en op circa 130 meter vanaf de Schipbeekstraat. Tussen voorgenoemde wegen en het plangebied is bebouwing aanwezig, die zorgt voor een bepaalde geluidafschermende werking. Daarnaast wordt opgemerkt dat de verblijfruimtes van de woning op een hoogte van circa 20 meter in de watertoren worden gerealiseerd. Gelet op het voorgenoemde zal worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Andere omliggende wegen zoals de Reggestraat en de Dinkelstraat betreffen 30-km/uur wegen. Hiervoor gelden geen zones zoals hiervoor is aangegeven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/uur-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. Omliggende 30-km/uur wegen zoals de Reggestraat, Dinkelstraat en IJsselstraat zijn uitsluitend bedoeld voor bestemmingsverkeer. De wegen zijn ook als zodanig ingericht doordat deze (gedeeltelijk) éénrichtingswegen betreffen en/of er wegversperringen voor motorvoertuigen aanwezig zijn.. Gelet op het voorgenoemde zijn de verkeersbewegingen op deze wegen beperkt, zodat de geluidsbelasting van de wegen aanvaardbaar wordt geacht. Daarnaast wordt nogmaals opgemerkt dat de verblijfruimtes van de woning op een hoogte van circa 20 meter in de watertoren worden gerealiseerd

5.1.3 Conclusie

Gesteld wordt dat er ter plaatse van de nieuwe woning in het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geluid. De Wet geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor dit plan.

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht.

Acorius Advies BV heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse. De resultaten van het verkennend onderzoek worden hierna behandeld. Voor het volledige verkennend onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 1 van deze toelichting.

5.2.2 Onderzoeksresultaten verkennend bodemonderzoek

Uit de analyses van de bodem- en de grondwatermonsters is gebleken dat:

  • in de bovengrond mengmonster MM1.1 zijn licht verhoogde gehaltes barium, koper, kwik en PAK en een matig verhoogd gehalte met lood aangetroffen;
  • in de bovengrond mengmonster MM1.2 zijn licht verhoogde gehaltes kwik, lood, zink en PAK aangetroffen;
  • in de ondergrond mengmonster MM1.3 zijn licht verhoogde gehaltes barium, kwik en lood aangetroffen;
  • in de ondergrond mengmonster MM1.4 zijn licht verhoogde gehaltes barium, koper, kwik, lood, zink en PAK aangetroffen;
  • in de grondwatermonster peilbuis 1 zijn licht verhoogde gehaltes barium en zink aangetroffen.

In verband met de overschrijding van de tussenwaarde van het gehalte lood in mengmonster MM1.1 is, na uitsplitsing en heranalyse van het mengmonster, gebleken dat het gaat om een licht verhoogd gehalte. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

De hypothese “onverdachte locatie” dient verworpen te worden, gezien de aangetoonde lichte verontreinigingen in het grondwater.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er, vanuit milieuhygiënische overwegingen in relatie tot de bodemkwaliteit, geen belemmeringen ten aanzien van de geplande ontwikkelingen.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Binnen het plangebied wordt één woning toegevoegd. In paragraaf 5.3.1.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project in vergelijking met de voorgenoemde voorbeelden van categorieën, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie (wonen) niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie in en bij het plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0012.png"

Figuur 5.1 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

5.5 Bedrijvigheid

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
5.5.2 Situatie plangebied
5.5.2.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Omgevingstype

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied ligt op de scheiding tussen een meer dynamische omgeving met winkels en bedrijven aan de Bornsestraat en meer rustige omgeving in de richting van Dinkelsstraat en IJsselstraat. Gelet op het feit dat het plangebied grenst aan de gronden met winkels en bedrijvigheid aan de Bornsestraat wordt in dit geval uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'.

5.5.2.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

5.5.2.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In het plangebied wordt één milieugevoelig object (de woning) toegevoegd.

Aangrenzend aan het plangebied zijn gronden in het geldend bestemmingsplan bestemd tot 'Gemengd – 2'. Binnen deze bestemming is wonen al dan niet met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, detailhandel (niet zijn supermarkten) en dienstverlening toegestaan. De functie 'wonen' (eventueel met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit) is niet milieubelastend voor de omgeving. Detailhandel en dienstverlening zijn in het geldend bestemmingsplan als volgt gedefinieerd:

Detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, onder te verdelen in maatschappelijke, openbare, persoonlijke en zakelijke dienstverlening, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, detailhandel, een seksinrichting en (kinder)opvang.

Deze activiteiten worden op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' over het algemeen geschaard onder milieucategorie 1 en 2. Beide milieucategorieën worden over het algemeen, gezien de geringe milieubelasting, toelaatbaar geacht naast of onmiddellijk boven woonbebouwing. Dit blijkt ook uit het geldend bestemmingsplan waarbij woningen direct naast en/of boven de bedrijvigheid is toegestaan. Daarom is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning in de watertoren.

5.5.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

5.6 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

De locatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen ten westen van de het plangebied op circa 9,3 kilometer. Dit betreft het Natura 2000-gebied “Wierdenseveld”. Gezien de onderlinge afstand, aard en omvang van de ontwikkeling evenals de invulling van het tussengelegen gebied (bebouwd gebied) wordt gesteld dat er geen significant negatieve effecten optreden met dit plan.

5.6.1.2 Ecologische Hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

De locatie is niet gelegen binnen de concreet begrensde EHS. De dichtstbijzijnde natuur die onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur is gelegen op circa 2,8 kilometer van het plangebied. Gezien de onderlinge afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling wordt gesteld dat er geen sprake is van een aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS.

5.6.2 Soortenbescherming
5.6.2.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.6.2.2 Onderzoeksresultaten

Planten 

Het gevoerde beheer en de inrichting maken het plangebied tot een nagenoeg ongeschikte groeiplaats voor beschermde soorten.

Broedvogels 

Er nestelen geen vogels in het onderzoeksgebied en het gebied vormt geen essentieel onderdeel van een beschermd functioneel leefgebied van soorten met een nest- of verblijfplaats buiten het onderzoeksgebied.

Vleermuizen 

De binnenzijde van het gebouw wordt niet door vleermuizen benut als verblijfplaats. Een mogelijke (solitaire) verblijfplaats aan de buitenzijde van het gebouw wordt door de voorgenomen activiteit niet negatief beïnvloed. Op basis van gebiedskenmerken kan gesteld worden dat het plangebied ongeschikt is als foerageergebied voor vleermuizen. Geschikte habitat voor vleermuizen om te foerageren zoals opgaande loofbomen, vochtig hooiland, open water en oevers ontbreken in het plangebied. Tevens maakt het onderzoeksgebied geen onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. De voorgenomen activiteit heeft geen wettelijke consequentie voor de aspecten van het functionele leefgebied van vleermuizen.

Overige soorten

Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen en voor enkele soorten ontbreken geschikte leefgebieden.

5.6.3 Conclusie

Van significant negatieve effecten op de EHS of de Natura 2000 is geen sprake. Daarnaast is er geen sprake van significant negatieve effecten op de flora en fauna.

5.7 Archeologie & Cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Een uitsnede van de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart voor het grondgebied van Almelo is opgenomen in figuur 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0013.png"

Figuur 5.2 Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Almelo)

5.7.1.2 Situatie plangebied

Op de archeologische waardenkaart van de gemeente Almelo ligt het plangebied (rode kader) in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor gebieden met een lage archeologische verwachting geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlak groter dan 10 hectare én dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld. Aangezien er geen bodemingrepen plaatsvinden is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.7.2.2 Situatie plangebied

Zoals hiervoor reeds genoemd is de watertoren in het plangebied aangewezen als rijksmonument (nr.: 507700). In paragraaf 2.1 is een beschrijving van de watertoren door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgenomen, met daarin als onderdeel de waardering van het monument.

De watertoren zal zoveel als mogelijk ongewijzigd blijven, waardoor de functionalistische betonnen vormgeving in stand wordt gehouden. In de buitengevel wordt uitsluitend wijzigingen doorgevoerd in verband met de benodigde daglichttoetreding. Hierover zal nadere afstemming met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed plaatsvinden in het kader van de omgevingsvergunning. Op basis van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) in combinatie met de Monumentenwet is de afstemming voldoende gewaarborgd. Het aspect cultuurhistorie vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de haalbaarheid van dit bestemmingsplan. Het hergebruiken van de watertoren voor een woonfunctie draagt bij aan het behoud van cultuurhistorisch erfgoed.

Overigens bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel, in de omgeving van het plangebied enkele gemeentelijke monumenten. Negatieve effecten op deze gemeentelijke monumenten of andere cultuurhistorische waarden is niet aan de orde.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er op voorhand geen onevenredige negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden te verwachten zijn.

5.8 Besluit milieueffectrapportage

5.8.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
5.8.2 Situatie plangebied
5.8.2.1 artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 9,3 kilometer afstand van het plangebied. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied zal dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in verband met deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.8.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in een directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Indien het plan wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.

Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2000 of meer woningen) wordt vergeleken met de omvang van ontwikkeling (1 woning), wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is.

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.

5.8.3 Conclusie

Dit plan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

5.9 Fysieke veiligheid

5.9.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Bij nieuwe of bij het actualiseren van bestaande bestemmingsplannen toetst de gemeente Almelo de fysieke veiligheidsaspecten van de ruimtelijke ontwikkeling aan landelijke, regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving.

De handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003 geldt daarbij als uitgangspunt. Dit betreft de volgende onderdelen:

  • 1. bereikbaarheid;
  • 2. opkomsttijd;
  • 3. bluswatervoorziening;
  • 4. zelfredzaamheid;
  • 5. sirenedekking;
  • 6. samenhang veiligheidsketen.
5.9.2 Bereikbaarheid

De bereikbaarheid van de brandweer bij branden en ongevallen heeft invloed op de effectiviteit van het brandweerwerk en daarmee op de veiligheid van de burgers. Het uitgangspunt is dat een gebied via minimaal twee ontsluitingswegen toegankelijk is. Ook dienen de wegen voldoende capaciteit te hebben om de populatie uit het gebied te kunnen evacueren en om hulpverleningsdiensten het gebied in te laten rijden. De wegen dienen tevens bestand te zijn tegen de gewichten van de brandweervoertuigen.

De inrichting van de ruimte kan de bestrijding van een incident beïnvloeden. De inrichting van de openbare ruimte moet voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening. Verder staan er in de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR (september 2003) richtlijnen beschreven. Daarbij gaat het tevens om de opstelmogelijkheden om in de belaste omgeving het materiaal op te stellen. Artikel 2.5.3 van de bouwverordening en de richtlijn Bluswatervoorziening en bereikbaarheid geldt daarbij als uitgangspunt. Als de afstand niet voldoet aan de richtlijn en bouwverordening, dan dienen er opstelplekken gerealiseerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0014.png"

Figuur 5.3 Hoofdroutes brandweer Almelo (Bron: Gemeente Almelo)

In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Almelo staan de hoofdroutes van de brandweer aangegeven. Dit vormt een van de uitgangspunten bij het bepalen van de verkeersstructuur.

Het plangebied is op zeer korte afstand bereikbaar via de Bornsestraat en Schipbeekstraat, die (via de IJsselstraat) in verbinding staan met de Reggestraat.

5.9.3 Opkomsttijd

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar het plaats incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd.

In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd. Voor de eerste basisbrandweereenheid gelden vier verschillende normtijden, 5, 6, 8 en 10 minuten, waar volgens het besluit gemotiveerd van afgeweken kan worden. Deze normen zijn gedifferentieerd naar verschillende gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit. De Wet op de Veiligheidsregio's biedt de mogelijkheid om gemotiveerd van deze tijden af te wijken. In de onderstaande tabel staat beschreven wat dit betekent:

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0015.png"

Om te bepalen of de brandweer binnen de norm ter plaatse kan zijn, is er onderscheid gemaakt tussen de dagsituatie en de avond, nacht en weekenden. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat in Almelo gedurende kantooruren (dagsituatie) vanaf de kazerne in het Centrum(AMC) wordt uitgerukt en buiten kantooruren vanaf de posten Noord (AMN) en Zuid (AMZ). Tevens wordt er rekening gehouden met de opkomsttijd van de buurgemeenten.

In voorliggend geval geldt een normtijd van 8 minuten. Gezien de ligging vormt de opkomsttijd geen belemmering. Opgemerkt wordt dat de ontwikkeling enkel voorziet in de realisatie van één woning.

5.9.4 Bluswatervoorziening

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

  • De primaire bluswatervoorziening: Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.
  • De secundaire bluswatervoorziening: Als aanvullende bluswatervoorziening op de primaire voorziening, kunnen geboorde putten, bluswaterriolen of vijvers dienst doen.
  • De tertiaire bluswatervoorziening: Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Dan kan water onttrokken worden aan open water zoals kanalen of een grote vijver.

Voor de specifieke eisen per bluswatervoorziening (primair, secundair en tertiair) wordt verwezen naar onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0016.png"

De handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de Nederlandse Vereniging van Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) van september 2003 geeft aan dat binnen 40 meter van een brandweertoegang een brandkraan moet liggen die 60 m³/per uur levert.

5.9.5 Zelfredzaamheid

Voor de bestrijdbaarheid van een incident zijn onder andere de bereikbaarheid voor hulpdiensten, de opkomsttijd en de bluswatervoorziening van belang. Daarnaast speelt de zelfredzaamheid van burgers een rol. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Dit kan door schuilen en indien nog mogelijk vluchten uit het bedreigde gebied. Ruimtelijke inrichting kan op verschillende manieren inspelen op de zelfredzaamheid. Het betreft hier de toevoeging van één woning, waarbij kan worden aangenomen dat de toekomstige bewoners zelfredzaam zijn.

5.9.6 Sirenedekking

De Regionale Brandweer Twente heeft de taak zich voor te bereiden op de coördinatie bij de bestrijding van rampen en zware ongevallen en het waarschuwen van de bevolking middels het sirenenet. De sirenes worden eens per maand op een vast moment in heel Nederland luid getest, om te controleren of de apparatuur werkt en om het signaal bij burgers bekend te maken, zodat de sirene in geval van een ramp wordt herkend. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van sirenes.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0017.png"

Figuur 5.4 Sirenedekking Almelo (Bron: Gemeente Almelo)

5.9.7 Samenhang veiligheidsketen

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

  • Pro-actie: De schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid.
  • Preventie: Voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.
  • Preparatie: Voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.
  • Repressie: Vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.
  • Nazorg: De taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.
5.9.8 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het plan in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van fysieke veiligheid.

Hoofdstuk 6 Water

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan zal het beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding voortzetten. Het beleidsdoel is het realiseren of in stand houden van duurzame en klimaatbestendige watersystemen. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.

Het Nationaal Bestuursakkoord Water, afgesloten in 2003, geactualiseerd in 2008 en met een looptijd tot 2015, en het Bestuursakkoord Waterketen dat in 2007 is afgesloten met een looptijd tot 2011, hebben de basis gelegd voor het Bestuursakkoord Water (BAW). In mei 2011 hebben het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) hun handtekening gezet onder het Bestuursakkoord Water. Het bestuursakkoord water richt zich primair op het vergroten van de doelmatigheid van het beheer van het watersysteem en de waterketen. De doelen, zoals deze eerder zijn verwoordt in het NBW (2003 en 2008) op het gebied van waterveiligheid, waterbeschikbaarheid, klimaatverandering en duurzaamheid, blijven onverkort van kracht.

6.1.3 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. Deze ambities zijn verankerd in de ontwikkelingsperspectieven zoals opgenomen in de omgevingsvisie.

6.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Vechtstromen (ontstaan uit een fusie tussen de waterschappen Regge en Dinkel en Velt en Vecht), Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Vechtstromen (voorheen Regge en Dinkel en Velt en Vecht) heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Vechtstromen en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.

Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).

De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:

  • het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
  • de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
6.1.5 Gemeentelijk beleid
6.1.5.1 Waterplan Almelo

De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven “end-of-pipe”-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.

6.1.5.2 Grondwaterplan 2010-2015

De gemeentelijke doelstellingen op gebied van grondwater staan in deel B van het Grondwaterplan 2010-2015. Relevante doelstellingen zijn:

  • De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
  • Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
    • 1. Ophogen van maaiveld.
    • 2. Het aanleggen van oppervlaktewater.
    • 3. Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
  • Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
  • Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
    • 1. Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
    • 2. Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
    • 3. Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.
6.1.5.3 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2011 – 2015

De gemeentelijke doelstellingen op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater staan in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP) 2011-2015. Met dit vGRP geeft de gemeente Almelo invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Riolering draagt namelijk bij aan de Volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgt riolering voor de ontwatering van de bebouwde omgeving door naast het afvalwater van huishoudens en bedrijven ook het overtollige regenwater van daken, pleinen, wegen e.d. en het overtollige grondwater apart in te zamelen en af te voeren.

Afvalwaterzorgplicht:

De afvalwaterzorgplicht is grotendeels een voortzetting van het beleid zoals dat vroeger gold. Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nieuwe aspecten die in dit vGRP aan de orde komen zijn:

  • Onderzoek en stimuleringsbijdragen in verband met alternatieve sanitatieconcepten, waarbij wordt bekeken of afvalwater op een andere duurzamere wijze kan worden ingezameld en getransporteerd dan in het verledengebruikelijk, bijvoorbeeld via een lokale zuivering of het scheiden van verschillende afvalwaterstromen.
  • Inhalen van de achterstand die is opgelopen bij het onderhouden van kolken via een kolkenproject.
  • Het beheer en onderhoud van de riolering wordt verder versterkt. De afgelopen jaren is daar al een goede aanzet voor gemaakt.

Hemelwaterzorgplicht:

De taakopvatting voor de hemelwaterzorgplicht komt overeen met de taakopvatting voor de afvalwaterzorgplicht, echter de gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de hemelwaterzorgplicht beduidend groter dan bij de afvalwaterzorgplicht. Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

De belangrijkste aandachtspunten in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zijn:

  • Actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten mede in relatie tot lange termijn doelstellingen in het waterplan.
  • Onderzoeksinspanning om de hemelwaterzorgplicht verder te onderbouwen.
  • Stimulering van het toepassen van zogenaamde vegetatiedaken. Vegetatiedaken worden onder meer ingezet om de toenemende piekafvoeren van hemelwater vanuit stedelijk gebied tegen te gaan (circa 60% van de neerslag wordt op vegetatiedaken vastgehouden). Vegetatiedaken kunnen verder een rol spelen in het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen (energiebesparing en leefbaarheid).
6.1.5.4 Duurzaamheidsplan 2013 - 2016

Het plan geeft voor de komende jaren de richting aan van het duurzaamheidsbeleid van de gemeente Almelo met als doel de leefbaarheid in Almelo te vergroten, passend binnen de bekende economische en financiële mogelijkheden en beperkingen. In nauwe samenspraak met Almelose burgers, belangenorganisaties, bedrijfsleven en de gemeenteraad is in 2009/2010 een burgervisie op hoofdlijnen opgesteld. Deze visie “De Almelo Acht” is als uitgangspunt genomen voor het duurzaamheidsplan. Het plan is een verzamelplan van het duurzaamheidbeleid binnen de verschillende beleidsterreinen en daardoor integraal van opzet. Immers duurzaamheid is niet alleen milieu, het is heel breed en moet verankerd zijn op alle terreinen waarop de gemeente werkzaam is. Voor wat betreft het aspect water is het beleid uit het vGRP ten aanzien van de drie zorgplichten (afval-, hemel- en grondwater) overgenomen.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande subparagrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

6.2.2 Watertoets

De watertoets is het aangewezen instrument om expliciet aan te geven welke wateraspecten in het geding zijn bij een ruimtelijk plan, wat de gevolgen van het betreffende bestemmingsplan zijn voor het watersysteem en welke maatregelen worden genomen om deze gevolgen het hoofd te bieden. Hierbij gaat het niet alleen om waterveiligheid, maar ook om grondwaterbescherming en wateroverlast. In ieder geval verdienen de volgende aspecten aandacht, zowel bij de keuze als bij de inrichting van de locatie:

  • Veiligheid: behouden en vergroten van de veerkracht. Met veerkracht bedoelen we het vermogen van het watersysteem om extreme situaties met veel neerslag het hoofd te bieden door voldoende bergings- en afvoermogelijkheden, zodat overstroming of ongewenste inundatie niet optreden;
  • Grondwaterbescherming;
  • Kwantitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Kwalitatieve gevolgen voor grond- en oppervlaktewater;
  • Compensatie negatieve gevolgen.
6.2.3 Watertoetsproces

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Via de digitale watertoets is op 30 december 2014 het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd. Uit deze digitale toets volgde de dat er geen waterschapsbelang aan de orde is. Het waterschap heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. De 'paragraaf geen waterschapbelang' is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

6.2.4 Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied

Algemeen

Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering. Hergebruik in de woning is door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico's lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen door toepassen van opslag (o.a. regenton) of infiltratie (o.a. drain of grindkoffer).

In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen. Uitgangspunt is minimaal 40 mm berging op eigen terrein.

Grondwater
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk. De onderhavige locatie ligt op de grens van een grondwateraandachtsgebied waardoor de ontwateringsdiepte van het terrein waarschijnlijk onvoldoende is. De relatief gemiddeld hoog grondwaterstand ligt op ca. 10.50+ m NAP. Bij het bouwplan zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringsdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing. Hier zullen waarschijnlijk voorzieningen getroffen moeten worden.

Hemelwater en oppervlaktewater

Bij het renoveren van woningen moet het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) valt worden gescheiden. Aangezien er op korte afstand geen oppervlaktewater aanwezig kan het hemelwater niet direct geloosd worden.
Indien ervoor wordt gekozen om het deel van de afvoer op eigen terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel. Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren door middel van waterdoorlatende verharding of het toepassen van infiltratievelden bijvoorbeeld door grindkoffers langs de verharding aan te leggen.

Bij de afvoer van schoon hemelwater moet qua hoogteligging rekening worden gehouden met de door de gemeente eventueel aan te leggen drainage in de wijk Hofkamp zodat daar in de toekomst op afgevoerd kan worden.

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

Bij extreme situaties wordt water geborgen tussen de trottoirbanden langs de wegen. Afvoer van al het verhard- en dakoppervlak naar de voorzijde van de woning.

Riolering (vuilwater)
In de Reggestraat ligt een gemengd rioolstelsel wat onder vrijverval afvoert. Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bui 8 geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. In 2011 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. Voor het plangebied zijn water op straat problemen geconstateerd.

De riolering in de Reggestraat aan de voorzijde van nummer 9 ligt waarschijnlijk net diep genoeg om onder vrijverval op aan te sluiten. Geadviseerd wordt om het riool en de noodoverlaat van het hemelwatersysteem af te voeren naar de put in de Reggestraat ter hoogte van huisnummer 9 en 30.

afbeelding "i_NL.IMRO.0141.00028-BP31_0018.png"

Figuur 6.1 Riolering nabij het plangebied (Bron: Gemeente Almelo)

Conclusie

In de nieuwe situatie kan het verhard oppervlak iets afnemen, waardoor er een gunstiger watersituatie ontstaat. Omdat sprake is van een nieuw plan, mag het hemelwater niet afgevoerd worden via het DWA-stelsel. Hemelwater moet separaat worden aangeboden aan de kavelgrens. Het is mogelijk een deel van het hemelwater te bergen en infiltreren op locatie. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

Er dient bij aanbouw en verbouw aandacht te zijn voor hoog grondwater en mogelijk water op straat bij extreme buien.

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel en zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene regels en de overgangs- en slotregels gegeven.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

  • Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

  • Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen, bouwhoogtes en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen “Tuin - 1” (Artikel 3), “Wonen” (Artikel 4) en “Leiding - Water”. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, etc.);
  • Nadere eisen: burgemeester en wethouders kunnen nader eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing en ten aanzien van aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • Specifieke gebruiksregels: regels ten aanzien van strijdig gebruik en toegestaan gebruik;
  • Afwijken van de bouw- en gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden; aangegeven is voor welke werken of werkzaamheden omgevingsvergunningen benodigd zijn.
7.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)
    Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen.

  • Algemene gebruiksregels (Artikel 7)
    In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)
    In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om onder voorwaarden op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

  • Algemene procedureregels (Artikel 9)
    In dit artikel worden de procedureregels voor het stellen van een nadere eis beschreven.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

7.3 Bestemmingen

Tuin - 1 (Artikel 3)

Conform de bestemmingswijze van het geldend bestemmingsplan “Centrum Zuid” is strook langs de Reggestraat bestemd tot “Tuin – 1”. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor tuinen en erven, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen. Tevens zijn bestaande ontsluitingspaden voor naast- en achtergelegen functies toegestaan.

Gebouwen zijn niet toegestaan in deze bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 meter voor (het verlengde van) de voorgevel en maximaal 2 meter in overige gevallen. Bestaande afwijkingen (ten tijde van de terinzaggelegging van het ontwerp-bestemmingsplan) mogen worden gehandhaafd.

Wonen (Artikel 4)

Gelet op het specifieke karakter van het bestaande gebouw zijn een aantal maatwerkregels benodigd, die niet geheel in overeenstemming zijn met de (standaard) systematiek voor de bestemming 'Wonen' in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo.

Gronden met de bestemming “Wonen” zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, tuinen en erven, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.Tevens zijn bestaande ontsluitingspaden voor naast- en achtergelegen functies toegestaan.

Gebouwen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan en het oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan het bestaand oppervlakte bedragen. De maximale bouwhoogte bedraagt 40 meter en het aantal woningen mag niet meer dan één bedragen.

Het bouwen van bijgebouwen of overkappingen is toegestaan. Bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend vrijstaand toegestaan en dienen minstens 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd worden. Gelet op de omvang van het perceel is een oppervlakte van 100 m2 toegestaan. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,3 en 5 meter. De

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximale bouwhoogte van 1 meter voor (het verlengde van) de voorgevel en maximaal 2 meter in overige gevallen. Bestaande afwijkingen (ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan) mogen worden gehandhaafd.

Het uitoefenen van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is onder voorwaarden toegestaan.

Leiding - Water (Artikel 5)

De dubbelbestemming ligt op 5 meter van de hoofdwaterleiding, die onder de Reggestraat is gelegen. Deze leiding kent aan beide zijden een belemmeringstrook van 5 meter. Deze dubbelbestemming is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de hoofdwaterleiding. In afwijking van het bepaalde in de (basis)bestemmingen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden binnen deze dubbelbestemming.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg en inspraak

9.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën van plannen van lokale aard waarover vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor woningbouwplannen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen is geen vooroverleg noodzakelijk, mits de ontwikkeling in lijn is met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen. In voorliggend geval is het toevoegen van de woning in overeenstemming met de prestatieafspraken. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de prestatieafspraken wordt verwezen naar paragraaf 4.2. Het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel is niet noodzakelijk.

9.1.3 Waterschap Vechtstromen

De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Deze toets resulteerde in 'geen waterschapsbelang' voor het waterschap. De uitkomsten van deze watertoets hebben ertoe geleid dat nader overleg in het kader van vooroverleg niet noodzakelijk is.

9.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In voorliggend geval wordt er, gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.