Plannaam: Moskee Bellavista-terrein
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.00016-BP31
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

De Islamitische Stichting Nederland heeft verzocht om de bouw van een moskee op het terrein gelegen op de hoek van de Bellavistastraat/Nieuwe Sligtestraat, ook wel genoemd het Bellavistaterrein. Deze bouw dient ter vervanging van de huidige moskee aan de Bellavistastraat. De reden van dit verzoek is gelegen in het feit dat de huidige moskee onvoldoende ruimte biedt voor de huidige functies en er tevens sprake is van structurele parkeeroverlast. De Almelose moskee aan de Bellavistastraat is in 1974 geopend. De gebedsruimte heeft 600 plekken, maar de Almelose Moslimgemeenschap telt zo'n 6000 gelovigen. Daarnaast is de functie van een moskee veranderd; het is niet alleen een gebedsruimte, maar vooral een ontmoetingsplek. De huidige moskee voorziet hier niet in.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding huidige moskee

 

In overleg met het bestuur van de moskee is gekozen voor het Bellavistaterrein. Deze locatie biedt voldoende ruimte voor de nieuwbouw en de aanleg van voldoende parkeerplaatsen.

 

Als alternatieve locatie is het terrein aan de zuidzijde van de Aa besproken. Deze locatie was minder geschikt in verband met de bereikbaarheid vanwege de geïsoleerde ligging.

 

In het kader van de gemeentelijke woningbouwprogrammering is voor het Bellavistaterrein aangegeven dat de woningbouw op het terrein eventueel omgezet kan worden naar kantoren. Het ontwikkelen van kantoren op deze locatie wordt gelet op het perspectief van de kantorenmarkt niet meer realistisch geacht. Dit is ook als zodanig verwoord in de nota "Bouwstenen voor een kantorenvisie Netwerkstad Twente", zoals vastgesteld op 24 april 2012. In deze nota is aangegeven dat alleen al de harde plancapaciteit bijna drie keer zo groot is om in de additionele en de vervangingsbehoefte te voorzien. Er zit dus in de planvoorraad veel meer vierkante meters kantoorruimte dan de markt zal kunnen opnemen.

 

Met de bouw van de moskee wordt een gedeeltelijke invulling gegeven aan het, sinds de begin jaren negentig, braakliggende terrein.

 

1.2 De bij het plan behorende stukken

 

Het bestemmingsplan "Moskee Bellavista-terrein" bestaat uit de volgende stukken:

  1. regels;

  2. verbeelding;

  3. bijlagen bij de toelichting;

 

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.

 

De volgende bijlagen zijn bij het plan gevoegd.

 

  1. Preadvies fysieke en externe veiligheid bestemmingsplan Moskee Bellavistaterrein, Brandweer Twente, 17 juni 2015;

  2. Beoordeling Groepsrisico, gemeente Almelo, 28 september 2015;

  3. Geluidsonderzoek oproep tot gebed, gemeente Almelo, 20 april 2015;

  4. Eindsituatie bodemonderzoek 'Almelo Verdiept' Bellavista-terrein te Almelo, Aveco de Bondt, 15 juli 2011

  5. Beoordeling bodemonderzoek, gemeente Almelo, 15 mei 2007 en 17 oktober 2011;

  6. Quicscan Flora en Faunaonderzoek Rohofgebied Almelo, Eerlerwoude, 14 april 2015;

  7. Watertoets, Waterschap Vechtstromen, 16 maart 2015;

  8. Brief over parkeren, ROC van Twente, 24 november 2014;

  9. Adviezen vooroverleg;

  10. Inspraakreacties;

  11. Nota inspraak.

 

1.3 Ligging van het plangebied

 

Het Bellavistaterrein is gelegen aan de spoorlijn Almelo-Hengelo en wordt aan de noordkant ontsloten door de Bellavistastraat, aan de oostkant door de Nieuwe Sligtestraaten aan de zuidkant door de waterloop de Aa. Ten zuiden van de Aa ligt een braakliggend stuk bedrijventerrein en het Cogasterrein. Van dit terrein is circa 5.832 m2 aangekocht door de Islamitische Stichting Nederland.

[image] [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: ligging plangebied

 

1.4 Huidige planologische situatie

 

Het gebied waar de moskee zich wenst te vestigen is gelegen in het bestemmingsplan "Rohof Goossenmaat", zoals vastgesteld op 11-06-1013. Het plangebied is voorzien van de bestemming "Wonen", met daarbij de dubbelbestemming "Waarde- archeologisch verwachting middelhoog" en de gebiedsaanduiding "Vrijwaringzone- molenbiotoop 2".

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op grond van deze bestemmingen zijn binnen het bouwvlak grondgebonden woningen toegestaan. In het bouwvlak zijn het maximale aantal woningen benoemd. Binnen de molenbiotoop mogen, binnen de zone gemeten van 100 meter vanaf de molen tot een afstand van 400 meter gemeten vanaf de molen, geen hogere gebouwen worden gebouwd dan door middel van onderstaande formule wordt bepaald:

 

H= X/n + c * z

waarin:

H = de toelaatbare bouwhoogte in meters (gemeten vanaf het peil ter plaatse van de molen)

X = de afstand in meters vanaf het gebouw tot de wieken van de molen

n = 30 (coëfficiënt voor het Noordoostelijk stedelijk gebied)

c = 0,2 (constante in verband met een windreductie van 5%)

z = askophoogte = vlucht/2 + belthoogte = 23,20/2 + 8,40 = 20 meter

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van deze bouwregels en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd overeenkomstig de op de gronden geldende bestemming(en) en de daarbij behorende regels, mits geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapsbepalend element.

 

Voor de dubbelbestemming "Waarde, archeologisch verwachting middelhoog" geldt dat slechts gebouwd mag worden met een afwijking indien is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Een afwijking is niet nodig als op basis van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn, het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut of het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 5000 m² of minder diep steekt dan 0,50 meter.

 

 

1.5 Leeswijzer

 

De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:

 

Hoofdstuk 1 Aanleiding

 

 

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

Hoofdstuk 6 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

 

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

 

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op de onderdelen waaruit dit bestemmingsplan bestaat, de ligging en begrenzing van het plangebied en de huidige bestemmingsplannen die nu gelden. Hieruit blijkt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan is opgesteld.

In het tweede hoofdstuk wordt de huidige situatie van het gebied beschreven (functionele, stedenbouwkundige en verkeerstructuur). Dit wordt aangevuld met het beleid dat, voor zover van toepassing, voor (onder andere) [naam wijk] al is opgesteld (hoofdstuk 3). In hoofdstuk 4 wordt de milieusituatie, inclusief het aspect fysieke veiligheid, besproken. Hoofstuk 5 bevat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 staat hoe de uitgangspunten zijn vertaald in de juridisch bindende plantekst en verbeelding. In hoofdstuk 7 staat de financiële verantwoording van het plan en hoofdstuk 8 geeft de wijze van en resultaten omtrent de inspraak.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

 

Het plangebied maakte deel uit van het project "Rohof Bellavista". Het project Rohof Bellavista kent een lange geschiedenis. Het terrein ligt al jaren braak en werkt verloedering van de omgeving in de hand. Sinds 1993 staat het project Rohof Bellavista te boek als complex 13. Destijds zijn er strategische verwervingen gepleegd voor aanvankelijk de ontwikkeling van kantoren in combinatie met wonen. Vroeger waren in dit gebied arbeiderswoningen gelegen welke ten behoeve van deze ontwikkeling zijn opgekocht en gesloopt.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het gebied is dicht bij het centrum gelegen, naast de spoorlijn en begrenst door het riviertje de Aa.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

 

3.1 Rijksbeleid

 

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk - en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt de SVIR een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematisch of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

 

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. het vergroten van de concurrrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;

  2. het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin uniek natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

 

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk en waarop het resultaat wil boeken. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

 

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost Nederland zijn:

  1. Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbinding (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van demainports Rotterdam en Schiphol;

  2. Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de Ijsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaar, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;

  3. Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);

Het robuust en compleet maken van het hoofdenergiDeze bouw dient ter vervanging van de huidige moskee aan de Bellavistastraat. De reden van dit verzoek is gelegen in het feit dat de huidige moskee onvoldoende ruimte biedt voor de huidige functies en er tevens sprake is van structurele parkeeroverlast. De Almelose moskee aan de Bellavistastraat is in 1974 geopend. De gebedsruimte heeft 600 plekken, maar de Almelose Moslimgemeenschap telt zo'n 6000 gelovigen. Daarnaast is de functie van een moskee veranderd; het is niet alleen een gebedsruimte, maar vooral een ontmoetingsplek. De huidige moskee voorziet hier niet in.

  1. enetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnetwerk.

 

Onderliggend initiatief vormt geen belemmering voor de hoofddoelen zoals genoemd in de SVIR.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking.

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

 

De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro.
Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Een relevant begrip is "bestaand stedelijk gebied". Dit is gedefineerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daarnaast is het begrip "stedelijke ontwikkeling" relevant. Dit begrip is gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

 

In artikel 3.1.6, lidt 2 is bepaald dat:

  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
    er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

  2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

  3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

 

Toetsing aan de ladder:

 

Bepaling van de regionale behoefte.

De ontwikkeling van de moskee betreft een religieuze functie waarmee de regio zich grotendeels beperkt tot Almelo en haar directe omgeving. Zoals in de aanleiding is aangegeven dient de bouw van de Moskee ter vervanging van de huidige moskee aan de Bellavistastraat. De reden van dit verzoek is gelegen in het feit dat de huidige moskee onvoldoende ruimte biedt voor de huidige functies en er tevens sprake is van structurele parkeeroverlast. De Almelose moskee aan de Bellavistastraat is in 1974 geopend. De gebedsruimte heeft 600 plekken, maar de Almelose Moslimgemeenschap telt zo'n 6000 gelovigen. Daarnaast is de functie van een moskee veranderd; het is niet alleen een gebedsruimte, maar vooral een ontmoetingsplek. De huidige moskee voorziet hier niet in. Gesteld kan worden dat de huidige moskee zowel kwalitatief als kwantitatief niet meer voldoet aan de behoefte van de geloofgemeenschap. De nieuwe moskee zal hierin wel voorzien.

 

Bestaand stedelijk gebied.

Het doel van de ladder is het stimuleren van zorgvuldig ruimtegebruik. Daar wordt met onderhavig planvoornemen aan voldaan. De locatie van de huidige moskee zal een nieuwe functie krijgen, terwijl de nieuw te bouwen moskee wordt gerealiseerd op een woonbestemming waar, gezien de ligging, geen behoefte is aan woningbouw. Er is dus sprake van een transformatie binnen bestaand stedelijk gebied.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

Op 1 juli 2009 is de Omgevingsvisie Overijssel vastgesteld. In deze omgevingsvisie zijn het Streekplan, het Verkeer- en Vervoersplan en het Milieubeleidsplan samengevoegd. De Omgevingsvisie is het provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.

 

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  1. duurzaamheid;

  2. ruimtelijke kwaliteit.

 

De definitie van duurzaamheid in de Omgevingsvisie luidt "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte van de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.

 

De definitie van ruimtelijke kwaliteit in de Omgevingsvisie luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processsen dat de ruimte geschikt maakt voor wat mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt.

 

De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulopbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  1. door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-,werk- en mixmilieu's: dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen;

  2. zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde 'SER-ladder'; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken: hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma's en bedrijfslocaties noodzakelijk en;

  3. ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid

 

De provincie Overijssel zet met de Omgevingsvisie vooral in op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, waarbij de gebiedskenmerken vanprovinciaal belang als uitgangspunt dienen.

 

 [image]

 

 

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat "voor het realiseren van ontwikkelingen in de Stedelijke Omgeving" de provincie de gemeente als voornaamste trekker ziet. Provinciale belangen worden primair generiek door de SER-ladder (eerst bestaande stedelijke omgeving gebruiken, zo nodig herstructurering/transformatie, voordat nieuwe bestemmingsplannen voorzien in extra ruimtebeslag), regionale afstemming voor wat betreft de regionale behoefte en afspraken over verdeling van woningbouw en bedrijventerreinen. Daarnaast merkt de provincie ook de ontwikkeling van de detailhandel, natuurontwikkeling, watersystemen e.d. aan als een provinciaal belang. Dergelijke ontwikkelingen zijn niet op onderhavige locatie van toepassing. Een lokale maatschappelijke regigeuze ontwikkeling op een binnenstedelijke herontwikkelingslocatie wordt niet aangemerkt als een provinciaal belang.

 

De provincie heeft op 1 juli 2009 de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin zijn ondermeer regels ten aanzien van de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen. Voor de onderhavig ontwikkeling is uitsluitend artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening van toepassing. In dit artikel is bepaald dat:

 

  1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

  2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

  3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

  4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:

  1. er sprake is sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en

  2. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor gevallen waarin sprake is van ontwikkelingen die volgens het bepaalde in de onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 MER-plichtig zijn.

  1. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.

  2. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

  3. Van het gestelde onder 5 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:

  1. er sprake is van zwaarwegende sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en

  2. voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.

  1. Van het gestelde onder 6 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.

 

Volgens de gebiedskenmerkenkaart wordt de locatie aangemerkt als:

Natuurlijk laag: dekzandvlakte en ruggen;

Laag van agrarisch cultuurlandschap: bebouwing;

Stedelijke laag: "bebouwing: historische centra, binnensteden" en "bebouwing: bebouwingsschil 1900-1955".

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kaartfragment: Gebiedskenmerken.

 

In de Catalogus Gebiedskenmerken staat bij dekzandvlakte en ruggen aangegeven dat het de ambitie van de provincie is om natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. De norm is dat dekzandvlakten en ruggen een beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen en het huidige reliëf. Het Bellavistaterrein kent deze natuurlijke verschillen niet. Het zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem is dan ook niet mogelijk voor de ontwikkelingslocatie, omdat deze kenmerken van nature niet in het gebied aanwezig zijn.

 

Voor de stedelijke laag geldt dat de norm is dat historische centra en binnensteden en beschermende bestemmingsregeling krijgen, gericht op instandhouding van het bestaande, historische patroon van wegen en bebouwing. De locatie is al sinds de jaren '90 van de vorige eeuw een braakliggend terrein. Van de oorspronkelijke bebouwing en structuur is niet terug te vinden. Mede vanwege de ligging aan het spoor is de locatie, vanuit milieuhygienisch oogpunt een minder geschikte locatie voor woningbouw. De provincie geeft in haar beleid aan dat nieuwe bebouwing individueel en afwisselend moet zijn, welke zich voegt in de structuur van de omgeving. De ontwikkeling van de moskee op deze locatie draagt bij aan deze inspiratie, mede de bijzondere maatschappelijke functie dat als markant semi-openbaar gebouw in haar omgeving zichbaar wordt gemaakt.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Masterplan Almelo: Stad in balans (2004)

De locatie wordt in het Masterplan Almelo beschouwd als een deelgebied van de Zuidelijke Entree, een van de kernprojecten van het Masterplan. In het Masterplan wordt aangegeven dat mogelijk aanpassing van de profilering, beplanting een aanliggende bebouwing de Zuidelijke Entree als een belangrijke invalsweg meer recht doet. De overgang van eengezinswoningen naar hogere bebouwing is typisch voor Almelo en zal in essentie behouden moeten blijven.

 

Het doel van het Bellavistaterrein is het ontwikkelen van een voormalige stadsvernieuwingslocatie. De ontwikkeling van de moskee draagt hier al gedeeltelijk aan bij. De moskee is bewust geen voorzetting van het voormalige bebouwingslint. Allereerst betreft het een maatschappelijke functie. Hiervoor gelden andere bebouwingseisen (qua maat, schaal en vorm). Deze bebouwingsvorm is goed passend in zijn omgeving. Een dergelijke functie mag zich juist onderscheiden van zijn omgeving. Door deze bebouwing op die plek toe te staan wordt voldaan aan de uitgangspunten van het Masterplan en wordt er een markante plek gecreeerd op een nu braakliggend terrein.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.3.2 Structuurplan Almelo: symbiose tussen stad en land

In het Structuurplan is het gebied aangewezen als "Overige stedelijke en wijkvoorzieningen" met een aanduiding "Ontwikkelingsas met hoogbouw" en (recreatieve) fietsroutes. In de tekst van het Structuurplan valt het terrein onder de stationslocatie. Gemeld wordt dat binnen het stedelijke gebied, met name de omgeving Station Almelo en Almelo-De Riet, zich uitgelezen mogelijkheden bevinden voor de bouw van kantoren, diensten en instellingen. De ontwikkeling is passend in de in het structuurplan voor ogenstaande ontwikkeling.

 

 

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

 

 

4.1 Bedrijven en andere activiteiten

 

Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).

 

4.1.1 Wijze van beoordelen

De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.

 

4.1.2 Externe zonering

De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De

publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.

 

Milieucategorie

Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)

1

0 tot 10 meter

2

30 meter

3.1

50 meter

3.2

100 meter

4.1

200 meter

4.2

300 meter

5.1

500 meter

5.2

700 meter

5.3

1000 meter

6

1500 meter

 

De omgeving van dit planinitiatief is niet te typeren als een rustige woonwijk zoals omschreven in de “VNG brochure bedrijven en milieuzonering”. De huidige planologische functie van het plangebied en de directe omgeving staan diverse activiteiten toe en is sprake van de invloed van wegverkeer- en railverkeerlawaai. Gesteld wordt dat de directe omgeving qua activiteiten en optredende geluidbelasting kan worden beschouwd als “gemengd gebied”. Voor gemengde gebieden kan een afstandstrede lager worden gehanteerd.

Een kerkgebouw is te beschouwen als een categorie 2 bedrijf met de SBI-code 9491. De minimaal te hanteren afstand tot de gevoelige omgeving bedraagt hiermee minimaal 10 meter. Binnen het plangebied is de bestemming zodanig vastgelegd dat de minimaal te hanteren afstand van 10 meter tot gevoelige (mogelijke)woonbestemming is geborgd. Hiermee wordt de milieuhygiënische kwaliteit van de omgeving voldoende geborgd.

 

Oordeel van inpasbaarheid

Gesteld kan worden dat dit planinitiatief in de omgeving van het plangebied niet leidt tot een aantasting van de milieu hygiënisch vereiste of gewenste kwaliteit. Gesteld kan worden dat er van uit goede ruimtelijk milieuhygiëne geen bezwaren zijn tegen de voorgenomen planontwikkeling.

 

 

 

 

 

4.2 Fysieke Veiligheid

 

4.2.1 Inleiding

Het aspect fysieke veiligheid beoogt het beschermen van mens, dier en milieu tegen (de gevolgen van) ongevallen en rampen. Om de effecten van een incident zoveel mogelijk te beperken, is het belangrijk dat hulpverleningsdiensten op kunnen treden en dat burgers zich in veiligheid kunnen brengen. Het bestemmingsplan is op fysieke veiligheidsaspecten getoetst aan landelijke (Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, NVBR, september 2003), regionale en gemeentelijke richtlijnen en/of regelgeving. Dit betreft de onderdelen:

 

De hoofdtaken van de brandweer zijn onderverdeeld in schakels uit de veiligheidsketen. De schakels zijn:

Pro-actie; de schakel pro-actie gaat onder andere over de bluswatervoorziening, de bereikbaarheid en de sirenedekking.

Preventie; voor het aspect preventie geldt dat rekening moet worden gehouden met de bestaande wet- en regelgeving.

Preparatie; voor hulpdienstrelevante objecten is het wenselijk om deze op te nemen in de planvorming van de brandweer, zoals een bereikbaarheidskaart of een aanvalsplan.

Repressie; vanuit de repressieve dienst wordt ter plaatse bepaald hoe er wordt ingezet.

Nazorg; de taak nazorg heeft geen consequenties voor de ruimtelijke ordening.

 

Ondanks de gerealiseerde veiligheidsmaatregelen en -voorzieningen blijft er een restrisico waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

 

Het uitgangspunt is dat ontwikkelingen/bouwplannen dienen te voldoen aan de gemeentelijke bouwverordening en de handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van het NVBR van september 2003.

Onderstaand is een samenvatting weergegeven van het advies van de Brandweer Twente. Het hele advies is bijgevoegd in bijlage 1.

 

4.2.2 Bereikbaarheid

 

Bij het bepalen of er in het plangebied sprake is van een goede bereikbaarheid van de gebouwen via het openbare wegennet wordt het plangebied getoetst aan de handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Hierbij wordt beoordeeld of:

 

Situatiebeschrijving bereikbaarheid

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Bellavistastraat en de Nieuwe Sligtestraat. Er wordt uitgegaan van de inrit aan de zijde van de Bellavistatraat. Kijkend naar de bestaande infrastructuur kan het plangebied alleen via de Wierdensestraat/Nieuwe Sligtestraat aangereden worden. In verband met de midden geleider is het niet mogelijk om vanaf de onderdoorgang bij de Wierdensestraat aan te rijden. Daarnaast is de brug over de Amelose Aa niet geschikt voor brandweervoertuigen in verband met een gewichtsbeperking. Hierdoor is het eveneens niet mogelijk om via de Ambtstraat/Nieuwe Sligtestraat aan te rijden. Ook de optie vanaf de Aastraat is niet wenselijk, aangezien dit een eenrichtingsweg in tegenovergestelde richting betreft. Doordat het om een functie gaat voor circa 600 plekken verwachten wij eveneens extra drukte in dit gebied. Het uitgangspunt is dat de plangebied via twee zijden aangereden kan worden.

 

 

 

4.2.3 Opkomsttijd

 

De opkomsttijd is de optelsom van de verwerkingstijd van de melding, de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd is daarbij de tijd tussen het alarmeren van de brandweer door de meldkamer en het tijdstip dat het voertuig de kazerne verlaat. De aanrijdtijd is de tijd die het eerste voertuig nodig heeft om van de kazerne naar de plaats van het incident te gaan. De opkomsttijd van de brandweer wordt als een belangrijk kwaliteitskenmerk van de brandweer beschouwd. In het Besluit Veiligheidsregio's (BVR) zijn de opkomsttijden voor de brandweer vastgelegd en staan in tabel 1 beschreven.

 

 

Normtijd

Gebruiksfunctie

 

 

5 minuten

Winkel met gesloten constructie (tijdens openingsuren), wonen boven winkel, cel

6 minuten

Portiekwoningen/portiekflats, woning verminderd zelfredzamen

8 minuten

Overige woningen, winkels, gezondheidszorg, onderwijs, kinderdagverblijf, logies

10 minuten

Kantoor, (lichte)industrie, sport, overige ruimtes voor bijeenkomsten, overige gebruiksfuncties

 

Het plangebied wordt een moskee/ontmoetingsplek. Hiervoor geldt volgens het Besluit Veiligheidsregio’s een opkomsttijd van 10 minuten. Berekeningen van Brandweer Twente geven aan dat de brandweer in theorie in de huidige gekazerneerde situatie binnen deze normtijd ter plaatse kunnen zijn. Infrastructurele wijzigingen kunnen invloed hebben op de opkomsttijd van de brandweer.

 

 

4.2.4 Bluswatervoorziening

Voor een optimale bluswatervoorziening wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen. Dit is van belang omdat de eisen voor de afstand, de capaciteit en de bereikbaarheid verschillend zijn. De basiskenmerken van deze drie modellen zijn:

 

Boven- of ondergrondse brandkranen die geplaatst zijn op het drinkwaterleidingnet.

 

De secundaire bluswatervoorziening is in principe aanvullend op een primaire bluswatervoorziening. Een secundaire bluswatervoorziening kan bestaan uit geboorde putten, bluswaterriolen, vijvers e.d. of ondergrondse reservoirs. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 320 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 8 meter kunnen bereiken.

 

Bij de noodzakelijke inzet van grotere hoeveelheden water of gedurende langere tijd

zijn de primaire en secundaire voorzieningen niet voldoende. Water wordt dan onttrokken uit

bijvoorbeeld kanalen. Hiervoor geldt een afstand van maximaal 2500 meter tot het object. Daarnaast moet het brandweervoertuig het water tot maximaal 50 meter kunnen bereiken.

 

Aan de Nieuwe Sligtestraat liggen nabij het plangebied twee brandkranen die zijn aangesloten op een drinkwaterleidingnet met een diameter van circa 100mm. Of de afstand van de brandkraan tot aan de (brandweer)toegang voldoet moet blijken uit de definitieve aanvraag. Wanneer deze brandkranen tweezijdig worden gevoed zullen die in praktijk de benodigde capaciteit van 60m3 per uur leveren.

 

 

4.2.5 Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De sirene is een hulpmiddel van de overheid om mensen te kunnen waarschuwen voor acute gevaren. Dit is bijvoorbeeld het geval als er gevaarlijke stoffen vrijkomen bij een brand of ongeval. Op dat moment is het gevaarlijk om buiten te blijven waar men wordt blootgesteld aan het gevaar. De sirenes kunnen dan worden ingeschakeld. Voldoet het dekkingsgebied van de sirene niet, dan zal rond rondom de diverse risico-objecten middels alternatieven moeten worden gealarmeerd. Hierbij valt onder andere te denken aan:

 

Het plan valt binnen het theoretische dekkingsgebied van een of meerdere sirenes.

 

 

 

4.3 Externe veiligheid

 

Algemeen

Bij het opstellen van de externe veiligheidsparagraaf is uitgegaan van de huidige wet en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Door de gemeente Almelo is tevens het externe veiligheidsbeleid 2015-2018 vastgesteld (maart 2014). Bij het realiseren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de in dit veiligheidsbeleid vastgestelde uitgangspunten.

 

De risicobronnen in de nabijheid van het plangebied zijn geïnventariseerd. Beoordeelde risicobronnen kunnen bedrijven zijn, maar ook transportroutes over weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.

 

Beoordeeld is of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico.

 

Het Besluit Externe Veiligheid inrichtingen (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI) en de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voor zover aanwezig meegenomen.

Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “Risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS, het basisnet spoor en het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes. Voor het beoordelen van eventuele risico’s van gasleidingen is naar het Besluit externe veiligheid buisleidingen(BEVB) gekeken.

 

Getracht wordt de risicocontouren zoveel mogelijk op het terrein van de risico-inrichting/bron zelf te projecteren. Dit teneinde beperking van het gebruik van terrein van derden zoveel mogelijk te voorkomen. Daar waar veiligheidscontouren zich uitstrekken tot terreinen van derden kan dit beperkingen opleveren voor het gebruik van deze terreinen. Het plan omhelst een gebied met een functie maatschappelijk (moskee). De mogelijkheden voor het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt in dit plan dan ook uitgesloten.

 

De omgeving van het plangebied

Hieronder wordt ingegaan op mogelijke risicobronnen in de omgeving van het plangebied die invloed (kunnen)hebben op het plangebied.

 

Inrichtingen

 

Emplacement

Formeel wordt het spooremplacement van Almelo nog als risicovolle inrichting beschouwd omdat dit emplacement in bijlage 3 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) staat vermeld. Deze vermelding in bijlage 3 is inmiddels echter achterhaald, omdat het rangeren met volle wagons, geladen met gevaarlijke stoffen, niet meer plaatsvindt binnen de reikwijdte van deze inrichting.

Het doorgaand spoor is wel een risicobron om rekening mee te houden m.b.t. externe veiligheid in het plangebied. Deze risicobron zal daarom op de volgende pagina worden behandeld.

 

In de omgeving van het plangebied zijn verder geen inrichtingen aanwezig welke te beschouwen zijn als een risicovolle inrichting in de zin van de wet (Bevi) en er zijn tevens geen risicorelevante inrichtingen (geregistreerd in het RRGS) in de omgeving van het plangebied aanwezig. Nadere aandacht is daarom niet nodig.

 

Transport

 

Transport door buisleidingen

Er bevinden zich in de omgeving geen buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Als gevolg hiervan hoeft geen rekening te worden gehouden met risico afstanden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

 

Transport gevaarlijke stoffen weg

Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route.

Het plangebied ligt op grote afstand van deze route gevaarlijke stoffen.

De aanwezige externe veiligheidscontouren van deze transportas hebben geen invloed op het plangebied. Dat betekent dat het plangebied niet ligt binnen een door deze transportas veroorzaakte PR 10-6 contour of invloedgebied voor het groepsrisico.

 

Transport gevaarlijke stoffen over spoor (Doorgaand spoor Enschede- Deventer):

Aan de oostkant van het plangebied is het doorgaand spoor gelegen. De spoorlijn is externe veiligheid relevant doordat er vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Voor de betreffende spoorlijn is er geen sprake van plaatsgebonden 10-6 risicocontour. Een nadere beoordeling van het plaatsgebonden risico is dan ook niet noodzakelijk. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 300 meter. Het plangebied bevindt zich binnen deze contour.

Nadere aandacht voor het groepsrisico is daarom nodig.

 

Basisnet spoor & Besluit externe veiligheid transportroutes

Basisnet spoor is het spoornetwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Voor elk traject op het Basisnet is een zogeheten risicoplafond vastgesteld. Hiermee moeten niet alleen vervoerders van gevaarlijke stoffen rekening houden, maar bijvoorbeeld ook gemeenten die langs een traject van het Basisnet willen gaan bouwen. Het Basisnet spoor met haar veiligheidsmaatregelen zorgt ervoor dat economische belangen niet worden gehinderd en dat tegelijkertijd de veiligheid van omwonenden sterk wordt verbeterd.

Veiligheidsmaatregelen die met het vaststellen van het Basisnet benodigd zijn en voor de gemeente Almelo van toepassing zijn:

 

Voor het wettelijk vastleggen van de regels voor de ruimtelijke ordening rondom het Basisnet spoor is een nieuwe AmvB ontwikkeld,: het Besluit externe veiligheid transportroutes.
De gewijzigde Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen, de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid Transportroutes zijn 1 april 2015 in werking getreden.

 

4.4 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) kent geen vaste norm waaraan dient te worden voldaan, maar een oriënterende waarde welke dient te worden getoetst. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen dient elke (mogelijke) verandering van het groepsrisico verantwoord te worden (de verantwoordingsplicht groepsrisico). Deze verantwoordingsplicht geldt ook als het groepsrisico wijzigt maar wel onder de oriënterende waarde blijft.

 

Het groepsrisico en de verantwoordingsplicht voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is vooralsnog niet wettelijk verankerd zoals dat geldt voor inrichtingen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen(BEVI).

Voor het vervoer over spoorwegen geldt het Basisnet spoor en het Besluit externe veiligheid.

 

Voor de gemeente Almelo is berekend dat er door het vaststellen van het Basisnet spoor er geen overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico is te verwachten (0,2 maal de oriënterende waarde van het groepsrisico). (bron: Basisnet spoor- gemeente Almelo: feitenblad, 5 december 2011, 5789).

 

Desondanks is er invulling gegeven aan de zogeheten “verantwoording van het groepsrisico”. Deze verantwoording van het Groepsrisico is als bijlage 2 bijgevoegd. Uit de verantwoording blijkt dat, als gekeken wordt naar de wet- en regelgeving en het huidige externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo de conclusie is dat de realisatie van het plan voldoet, mits de volgende maatregelen worden geborgd:

 

 

Bovenstaande maatregelen worden tevens door de veiligheidsregio geadviseerd en zijn ook opgenomen in het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Almelo. Dit in ogenschouw nemende wordt er geen onevenredige risico’s voor het plangebied veroorzaakt.

Het voldoen aan de wettelijke eisen en normen betekent niet dat er zich geen calamiteiten kunnen voordoen. Er blijft altijd een restrisico aanwezig waarbinnen incidenten plaats kunnen vinden.

Gelet op bovenstaande overwegingen en de getroffen en geadviseerde toekomstige maatregelen en voorzieningen met betrekking tot de verantwoording van het groepsrisico, is onderhavige situatie acceptabel.

 

4.5 Luchtkwaliteit

Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan beperkt en is er sprake van wijziging van niet in betekenende mate NIBM zoals genoemd in de wet. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is om die redenen dan ook niet nodig.

Ook omdat de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.

 

4.6 Geluid

In de ruimtelijke ordening wordt voor een goed woonklimaat bij woningen in een rustige woonomgeving een waarde van 45 dB(A) gehanteerd voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, en een waarde van 65 dB(A) voor pieken als LAmax, beiden in de dagperiode tussen 07.00 en 19.00 uur. In een meer stedelijke omgeving is dit resp. 50 dB(A) en 70 dB(A).

 

Uit het oogpunt van ruimtelijke ordening en inpassing wordt normaliter de VNG-systematiek gehanteerd. Voor kerkgebouwen geldt een minimale afstand van 30 meter tot woningen in een rustig woongebied. Deze afstand zal vrijwel zeker geen relatie hebben met het oproepen tot gebed vanaf een moskee of het luiden van klokken in een kerktoren. Dit wordt immers beschermd en beschreven in artikel 6 van de Grondwet en artikel 10 van de Wet op de openbare manifestaties. De gemeente kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De regels kunnen ook betrekking hebben op de frequentie, de duur en het geluidsniveau van het oproepen tot gebed of het luiden van klokken . In dit kader is het dus zinvol om te bezien wat uit ruimtelijk oogpunt acceptabel is voor de omgeving maar waarbij ook rekening wordt gehouden met de wensen van het moskeebestuur. Het onderzoek hiertoe is als bijlage 3 bijgevoegd.

 

In de woonomgeving van de moskee wordt het omgevingsgeluid sterk bepaald door het rail- en wegverkeer. Uit recente geluidsmetingen bij de gevels van de flats van de Swanehof blijkt dat het equivalent geluidsniveau in de dagperiode ca. 60-65 dB(A) bedraagt vanwege het rail- en wegverkeer. Een equivalent geluidsniveau vanwege het omroepen van 60 dB(A) is in dat opzicht acceptabel. Het oproepen zal in het verkeers- en railgeluid steeds goed herkenbaar zijn vanwege het totaal andere karakter. De tijd dat wordt opgeroepen betreft slechts ca. 3 minuten in de dagperiode.

 

Gezien het feit dat het equivalent geluidsniveau in de omgeving van de nieuwe moskee in de dagperiode sterk wordt bepaald door het weg- en railverkeer zijn de ambitiewaarden in het geluidbeleid hier op aangepast. Een equivalent geluidsniveau van 60 dB(A) tijdens het oproepen tot gebed bij de bestaande woningen en appartementen is op basis van het geluidbeleid acceptabel en past binnen de ambities. Het bronniveau mag dan maximaal 109 dB(A) bedragen.

 

4.7 Bodemkwaliteit

Er heeft onderzoek plaats gevonden naar de kwaliteit van de bodem (bijlage 4). Door het bevoegd gezag is dit onderzoek beoordeeld (bijlage 5).

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat het beoogde plangebied kan worden ingedeeld in de bodemkwaliteitszone “ Wonen met tuinlocatie”. Hiermee is de locatie geschikt voor de beoogde ontwikkeling.

 

4.8 Flora en Faunawet

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Toch kan een bestemmingsplan niet worden vastgesteld als een op voorhand in redelijkheid moet worden ingezien

dat de Flora- en Faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode in de weg staat.

Eerlerwoude heeft onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor beschermde plant- en diersoorten. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport " Quickscan Flora en Faunaonderzoek Rohof-gebied, Almelo" van april 2015 (bijlage 6)

 

Gebiedsgerichte natuurbescherming.

Vanwege de ligging van het plangebied in het stedelijke gebied van Almelo en de aard van de ingrepen, kan concludeerd worden dat er geen negatieve effecten veroorzaakt worden op de in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden, beschermde natuurmonumenten of onderdelen van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna EHS).

Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de Natuurbeschermingswet valt is het Natura 2000 gebied het Wierdense Veld, wat op circa 11 kilometer van het plangebied ligt. Gezien de afstand, de tussenliggende barrières en de aard van de ingrepen in het gebied zijn er geen negatieve effecten te verwachten op het Wierdense Veld. Het dichtstbijzijnde gebied dat valt onder de EHS is de nieuwe natuur in de Natte Doorbraak (ruim 2 km afstand). Externe effecten zijn niet aan de orde op dit gebied gezien de afstand en de ligging. Natuur buiten de EHS met een beschermde status van ganzengebied of weidevogelgebied ligt op grote afstand van het projectgebied. Er zijn barrières van stedelijke bebouwing en infrastructuur aanwezig. Negatieve effecten zijn daarom niet aan de orde.

 

In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is in veel gevallen een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en Faunawet van toepassing. Voor soorten van tabel 2 en 3 is in bepaalde gevallen een ontheffing nodig.

 

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht of het plan in relatie tot de aanwezige flora- en fauna uitvoerbaar is. Daarbij is beoordeeld welke flora en fauna er in het plangebied aanwezig is en of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan. Er is hiervoor een quick-scan uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna.

 

Soortenbescherming

In april 20156 is er een quick-scan uitgevoerd naar de voorkomende beschermde soorten in het gebied. In het gebied zijn geen beschermde plantensoorten of soorten van de rode lijst aangetroffen. Er zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen.

Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders, zwaar beschermde amfibieën en ongewervelde dieren zijn niet aangetroffen en worden vanwege de biotoop niet in het gebied verwacht.

Er zijn enkele territoriale vogelsoorten aangetroffen, maar jaarrond beschermde nestlocaties zijn niet aangetroffen en niet te verwachten.

De vissoort de Kleine Modderkruiper en Bermpje zijn aanwezig in de Almelose Aa, overige beschermde soorten zijn niet gevonden of te verwachten.

 

Algemene soorten

De meeste van de in het plangebied aanwezige beschermde soorten zijn beschermd onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1 van deze wet). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.

 

Middelhoog beschermde soorten

In een watergang in het plangebied zijn de middelhoog beschermde Kleine modderkuiper en Bermpje (tabel 2) aangetroffen. Naar verwachting blijft deze watergang onaangetast. Mochten er toch werkzaamheden plaatsvinden dan wordt gewerkt volgens de eisen uit de "Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting voor de gemeente Almelo". De gunstige staat van instandhouding van Kleine modderkruiper en Bermpje is niet in het geding.

 

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 26 februari 2013 de "Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting voor de gemeente Almelo" van toepassing verklaard. Daarmee dient er gemeentebreed gewerkt te worden conform de gedragscodes. Door zorgvuldige handeling wordt er geen schade toegebracht aan de soort. Vervolgens hoeft dan ook geen ontheffing te worden aangevraagd voor werkzaamheden nabij deze soort.

 

 

 

Strikt beschermde soorten

Vaste rust en verblijfplaatsen van vleermuizen zullen niet worden verstoord of vernield, omdat deze niet zijn aangetroffen op de onderzoekslocatie. De Almelose Aa heeft een beperkte functie als foerageergebied en vliegroute van de gewone dwergvleermuis. Van een doorgaande vliegroute is geen sprake, aangezien het spoor een al bestaande barriere is. Omdat de Almelose Aa gehandhaafd blijft binnen de plannen, wordt geen negatieve effect verwacht op de foerageerfunctie van de beek.

 

Conclusie:

De Flora en Faunawet staat niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg. Opgemerkt wordt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen (met name bij start van de opruimwerkzaamheden)moeten worden uitgevoerd en er gebruik moet worden gemaakt van de juiste verlichting (vleermuisvriendelijk). Daarnaast dient er gewerkt te worden conform de specifieke gedragscode bij werkzaamheden (indien van toepassing) in de Almelose Aa.

 

 

4.9 Archeologie

Het gebied is volgens de gemeentelijk vastgestelde archeologische verwachtingen kaart te typeren als een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het betreffende plangebied is een gebied met een verstoorde ondergrond. In het verleden hebben hier ingrepen plaatsgevonden tot ca 1 meter onder maaiveld. Gezien de beperkte planomvang is nader onderzoek naar archeologische waarden, conform vastgesteld gemeentelijk beleid, niet noodzakelijk.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.10 Voortoets MER-beoordeling

 

 

Inleiding.

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorzien in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een plan kan m.e.r.(-beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is;

 

 

Als een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarde vallen, moet een toets worden uigevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten; er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

 

Afweging.

Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op circa 9 kilometer afstand van het plangebied. Van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Nature 2000-gebied zal dan ook geen sprake zijn. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in verband met deze ontwikkeling niet nodig. Derhalve is er geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

 

In het voorliggende geval is ook geen sprake van activiteiten die op grond van artikel C of D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-(beoordelings)plichting zijn, omdat het project in dit kader niet wordt beoordeeld als stedelijke ontwikkeling.

 

In de Nota van Toelichting (Stb. 2011, 102) staat vermeld: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. (….) Wat ‘stedelijke ontwikkeling’ inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Wat van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn”. Uit het voorgaande volgt dat daar waar sprake is van aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject waar een m.e.r-plicht of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht is aangewezen.

Onderhavige ontwikkeling is met een pre-scan onderzocht op eventuele negatieve gevolgen. Wij zijn van mening dat er sprake is van eenzijdige en beperkte gevolgen voor het milieu ofwel geen aanzienlijke negatieve milieugevolgen, daarbij meegewogen dat het een binnenstedelijke locatie betreft waar reeds op basis van het nu geldende bestemmingsplan een veelheid aan ontwikkelingsmogelijkheden bestaat. Het initiatief is om die reden naar onze mening niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject met aanzienlijke milieugevolgen, zoals bedoeld in het m.e.r.-besluit.

 

 

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

 

5.1 Europees- en Rijksbeleid

 

5.1.1 Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21,2003)

De kern van het Waterbeleid voor de 21e eeuw is dat water ruimte moet krijgen, voordat het de ruimte zelf neemt. In het landschap en in de stad moet ruimte gemaakt worden om water op te slaan, bijvoorbeeld door het aanleggen van vijvers in woonwijken. Ons klimaat verandert en dat heeft gevolgen voor de waterhuishouding. Het weer wordt extremer met korte maar hevige regenbuien, meer smeltwater komt via de rivieren ons land binnen en de zeespiege stijgt. Om te voorkomen dat dit ook tot meer wateroverlast leidt hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Waterbeleid voor de 21e eeuw ontwikkeld.

 

Het beleid wordt op de volgende manieren uitgevoerd:

 

5.2 Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie Overijssel bevat het provinciale waterbeleid en is daarmee ook het Regionaal Waterplan op basis van de nieuwe Waterwet. In de Omgevingsvisie wordt het provinciale beleid geschetst voor de hele fysieke leefomgeving. Door deze integrale aanpak is een optimale afstemming van beleid gerealiseerd tussen water en ruimtelijke ordening.

Water is een dragende factor in het beleid in de Omgevingsvisie, doordat de laag van bodem, natuur en watersysteem de basis vormt van de ontwikkelingsperspectieven uit de Omgevingsvisie.

 

Binnen het waterbeheer kunnen verschillende functies worden onderscheiden voor oppervlaktewateren en grondwater. Op basis van het provinciaal belang worden de functies benoemd, onderscheiden naar gebruiksfuncties en gebiedsfuncties. Daarbij wordt ook aangegeven welk gewicht deze functie heeft in de afweging met andere ruimtelijke gebiedsfuncties, zoals verstedelijking, infrastructuur, natuurontwikkeling, recreatie en dergelijke. Met het hanteren van een gedifferentieerde gewichtenset wordt op een genuanceerde wijze invulling gegeven aan het principe dat water een meer sturende rol moet vervullen in de ruimtelijke ontwikkeling.

 

5.3 Beleid Waterschap Vechtstromen

Het Waterschap Vechtstromen heeft in het Waterbeheersplan 2010-2015 haar beleid geschreven. Dit beleid is opgesteld in samenwerking met vier andere waterschappen, welke deel uitmaken van deelstroomgebied Rijn-Oost. De opdracht van de Waterschappen is Rijn-Oost is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid.

 

Voor het watersysteembeheer zijn twee hoofdopgaven geformuleerd. Ten eerste het zo goed mogelijk ontwikkelen van de waterfunctie: een ecologisch en chemisch goed functionerend watersysteem. Ten tweede het zo goed mogelijke bedienen van de functies in het betreffende gebied.

 

Om aan deze doelen structureel te kunnen voldoen, moet het watersysteem robuust en veerkrachtig worden gemaakt. Dit betekent vooral dat er voldoende ruimte beschikbaar moet zijn voor het oppervlaktewater en dat de natuurlijke veerkracht van het grond- en oppervlaktewater zoveel mogelijk moet worden hersteld. Daarnaast is er vanuit de ecologie van het oppervlaktewater verbetering nodig op de aspecten watervoering, morfologie, fysisch-chemische toestand, bereikbaarheid en passeerbaarheid voor waterorganismen en beheer en onderhoud.

 

Voor het onderhoud en beheer van wateren beschikt het waterschap over de keur. In de keur zijn onder andere regels opgenomen voor wateren en oevers van wateren om ervoor te zorgen dat onderhoud kan worden uitgevoerd en ter bescherming van het profiel van wateren. Het in het beheersplan van het Waterschap verwoorde beleid is richtinggevend bij de uitvoering van de keur.

 

 

5.4 Gemeentelijk beleid

 

5.4.1 Waterplan gemeente Almelo

Het Waterplan Almelo is in 2002 vastgesteld. Het Waterplan Almelo beschrijft de gezamenlijke, samenhangende visie op het integrale watersysteem en de waterketen in de omgeving. Het waterplan is een “parapluplan” voor andere plannen voor water in het stedelijk gebied, zoals het vGRP, het baggerplan en het grondwaterplan. In het waterplan is voor de korte termijn (doorkijk tot 2008) een groot aantal projecten opgenomen waarbij een driedeling is gemaakt naar uitvoeringsprojecten, beheerprojecten en onderzoeksprojecten.

 

Het waterplan zet via uitvoering van deze projecten in eerste instantie in op het verbeteren van de milieukwaliteit. Voor de langere termijn (doorkijk tot 2050) zijn maatregelen benoemd die naast een verdere verbetering van de milieukwaliteit ook in belangrijke mate inzetten op het vergroten van de belevingswaarde en het scheiden van waterstromen zowel in de waterketen als in het watersysteem.

 

5.4.2 Grondwaterplan 2010-2015

De gemeentelijke doelstellingen op gebied van grondwater staan in deel B van het Grondwaterplan 2010-2015.

Relevante doelstellingen zijn:

 

5.4.3 Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2011 tm 2015

De gemeentelijke doelstellingen op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater staan in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP) 2011-2015. Met dit vGRP geeft de gemeente Almelo invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Riolering draagt namelijk bij aan de Volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgt riolering voor de ontwatering van de bebouwde omgeving door naast het afvalwater van huishoudens en bedrijven ook het overtollige regenwater van daken, pleinen, wegen e.d. en het overtollige grondwater apart in te zamelen en af te voeren.

 

Afvalwaterzorgplicht:

De afvalwaterzorgplicht is grotendeels een voortzetting van het beleid zoals dat vroeger gold. Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied naar een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater, tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nieuwe aspecten die in dit vGRP aan de orde komen zijn:

Onderzoek en stimuleringsbijdragen in verband met alternatieve sanitatieconcepten, waarbij wordt bekeken of afvalwater op een andere duurzamere wijze kan worden ingezameld en getransporteerd dan in het verleden gebruikelijk, bijvoorbeeld via een lokale zuivering of het scheiden van verschillende afvalwaterstromen.

Inhalen van de achterstand die is opgelopen bij het onderhouden van kolken via een kolkenproject.

Het beheer en onderhoud van de riolering wordt verder versterkt. De afgelopen jaren is daar al een goede aanzet voor gemaakt.

 

Hemelwaterzorgplicht:

De taakopvatting voor de hemelwaterzorgplicht komt overeen met de taakopvatting voor de afvalwaterzorgplicht, echter de gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de hemelwaterzorgplicht beduidend groter dan bij de afvalwaterzorgplicht. Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied naar een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater, voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

De belangrijkste aandachtspunten in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zijn:

 

Grondwaterzorgplicht:

Voor de grondwaterzorgplicht sluit dit vGRP aan bij het beleid dat is geformuleerd in het kader van deel B van het Grondwaterplan 2010 t/m 2015.

 

Overkoepelend beleid:

Voor een aantal activiteiten zoals gegevensbeheer, baggerproblematiek en vergunningen en verordeningen is overkoepelend beleid geformuleerd. De baggerproblematiek in Almelo heeft een duidelijke samenhang met alle drie de zorgplichten. Het goed op diepte houden van vijvers en watergangen is van belang voor beheersing van grondwaterstanden (grondwaterzorgplicht) en het bergen van hemelwater (hemelwaterzorgplicht). Voor de afvalwaterzorgplicht bestaat de samenhang uit verontreinigd rioolslib dat via overstorten in het oppervlaktewater terecht komt hetgeen niet gewenst is. Toerekening van 50% van de baggerkosten aan de verschillende zorgplichten wordt vanwege de aangegeven samenhang redelijk geacht (30% in het kader van de grondwaterzorgplicht, 10% in het kader van de

afvalwaterzorgplicht en 10% in het kader van de hemelwaterzorgplicht).

 

5.5 Watertoets

 

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

 

Via de digitale watertoets is op 13 maart 2014 het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd (bijlage 7). Uit deze digitale toets volgde de uitgangspunten van het waterschap waar rekening mee gehouden dient te worden.

 

Voor alle inbreidingen en uitbreidingen gelden in principe onderstaande beleidsregels.

 

 

 

Algemeen

 

Afvalwater

 

Hemelwater

 

Grondwater

 

Oppervlaktewater

 

In paragraaf 5.6 is ingegaan op het plangebied en op welke wijze het water afgevoerd moet worden.

 

 

 

5.6 Waterhuishouding

 

Inleiding.

De riolering in het stedelijk gebied van de gemeente Almelo bestaat globaal uit drie types rioolstelsels, te weten een gemengd stelsel, een gescheiden stelsel en een verbeterd gescheiden stelsel. Bij een gescheiden stelsel ligt er een ondergronds of bovengronds hemelwatersysteem. Om de berging in het gemengde stelsel optimaal te benutten en zodoende overstorten te beperken wordt het afvalwater in het gemengde stelsel real time gestuurd (RTC) door middel van sturingslocaties zoals gemalen, stuwputten (met schuiven) en interne overstorten.

Aangaande het grondwater beschikt de gemeente Almelo over een grondwatermeetnet welke bestaat uit peilbuizen verspreid over Almelo, Aadorp en Bornerbroek. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en de stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. Daarnaast worden de gegevens gebruikt voor onderzoeken naar de oorzaken van wateroverlast. Eind 2010 is het meetnet geoptimaliseerd. Er zijn peilbuizen toegevoegd en alle peilbuizen zijn voorzien van een datalogger welke eenmaal per uur automatisch de grondwaterstand meet. In de omgeving van het plangebied liggen een aantal peilbuizen. In deel A van het Grondwaterplan 2010 t/m 2015 is een onderzoek uitgevoerd naar de huidige grondwaterstanden in Almelo. Tijdens dit onderzoek zijn grondwateraandachtsgebieden vastgesteld waar mogelijk (te) hoge grondwaterstanden optreden.

 

Toekomstige watersituatie.

 

Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.

 

De toekomstige waterhuishouding moet een duurzaam karakter krijgen door schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Voor de afhandeling van hemelwater moet worden aangesloten bij de voorkeursvolgorde hergebruik, infiltreren, retenderen/afvoer naar oppervlaktewater of retenderen/afvoeren naar riolering. Hergebruik in de woningen is meestal door kleine schaalgrootte en gezondheidsrisico’s lastig te realiseren. Wel goed mogelijk is het hergebruik van water in tuinen door toepassen van opslag (o.a. regenton) of infiltratie (o.a. drain of grindkoffer).

 

In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen.

 

Het hemelwater dat op het verhard oppervlak (daken en (terrein)verharding) van nieuwe bebouwing valt mag in ieder geval niet rechtstreeks worden aangesloten op de riolering. Hemelwater dat valt op (terrein)verhardingen wordt bij voorkeur via een zuiverende bovengrondse bodempassage (wadi of bermen) toegevoegd aan grondwater met een overloop naar oppervlaktewater. Uitgangspunt is minimaal 40 mm berging op eigen terrein. Verder wordt om de waterkwaliteit te waarborgen, conform het beleid van de gemeente Almelo, nagenoeg geen chemische onkruidbestrijding toegepast.

 

Het is belangrijk dat bij toekomstige ontwikkelingen wateroverlast wordt voorkomen. Bij het ontwerp en de inrichting van nieuwe ontwikkelingen moet daarom rekening worden gehouden met de mogelijkheid om in noodgevallen (bij extreme buien) het omliggende gebied als tijdelijke berging voor eigenterrein te gebruiken. De nieuwe infrastructuur op het terrein moet waterbewust en klimaatbestendig worden ingericht. Hierbij kan worden gedacht aan waterdoorlatende verharding, niet te lage vloerpeilen, en het afvoeren van alle dakoppervlak naar een wadi of afwateringssloten.

 

Verder zijn er nog de volgende (algemene) aandachtspunten:

 

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal peilbuizen van het gemeentelijke grondwatermonitoringsnetwerk. De onderhavige locatie ligt niet in een grondwateraandachtsgebied waardoor de ontwateringdiepte van het terrein waarschijnlijk voldoende is. Bij het bouwplan zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige ontwateringdiepte zodat grondwateroverlast voorkomen zal worden. Aandachtspunt daarbij is de aansluiting/afwatering met de bestaande omliggende bebouwing. Er worden in principe geen grondwatertechnische maatregelen aangelegd.

 

Het oplossen van grondwaterproblemen achteraf kost een veelvoud van maatregelen tijdens de bouwfase. De grondwateroverlast wordt bestreden (en bij nieuwbouw voorkomen) volgens de voorkeursstrategie:

Grondwateroverlast kan worden gekwantificeerd door de werkelijk optredende grondwaterstanden te vergelijken met de vereiste ontwateringsdiepte voor verschillende bestemmingen in het bebouwde gebied. In het grondwaterplan Almelo 2010 t/m 2015 (deel B; Beleid en maatregelen) wordt als ontwateringnorm voor wegen een ontwateringdiepte van 0,70 m beneden de as van het wegdek aangehouden. Voor kruipruimten wordt uitgegaan van 0,20 m beneden de bodem van de kruipruimte. Uitgaande van een bovenkant vloer op minimaal 0,20 m boven wegpeil, een vloerdikte van 0,20 m en een kruipruimte van 0,50 m, bedraagt de ontwateringsdiepte ter plaatse van de woningen 0,90 m.

 

In de Bellavistastraat ligt een gemengd rioolstelsel wat onder vrijverval afvoert. Het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel is getoetst met bui 8 uit de Leidraad Riolering. Bui 8 is een theoretische regenbui die gemiddeld eenmaal per 2 jaar voorkomt en een intensiteit heeft van circa 20 mm in een uur tijd. Uitgangspunt is dat bui 8 geen problemen mag opleveren voor het rioolstelsel. In 2011 is het rioolstelsel hydraulisch doorgerekend. Voor het plangebied zijn geen problemen geconstateerd.

Het afvoerprincipe van bestaande en nieuwe hoofdriolen is vrijverval. Zinkers en of rioolgemalen zijn niet acceptabel.

De riolering in de Bellavistastraat ligt diep genoeg om onder vrij verval op de buis aan te sluiten. Bij een aansluiting groter dan Ø 160 mm moet op een put in de Bellavistastraat worden aangesloten.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Riolering nabij plangebied (drukriool over terrein ligt onder Nieuwe Sligtestraat)

 

 

 

De gemeente Almelo streeft naar een volledige scheiding tussen schoon hemelwater aan de ene kant en (mogelijk) vervuild regenwater en afvalwater aan de andere kant.

In principe worden inbreidingsprojecten behandeld zoals een woninguitbreiding. Het type werkmethode voor het verwerken van het hemelwater hangt echter wel af van vele factoren zoals: beschikbaarheid van oppervlaktewater, grondwaterstand, sociale aspecten. De principiële voorkeur van de gemeente Almelo gaat, analoog aan uitbreidingen, uit naar een DWA-stelsel en bovengrondse afvoer van hemelwater middels bovengrondse goten richting een wadi of een infiltratieveld, per situatie dient hier echter opnieuw een beslissing te worden genomen. Uitgangspunt is minimaal 40 mm berging op eigen terrein.

Bij nieuwbouw kan huishoudelijk afvalwater en water van het dak worden gescheiden. De methode van waterafvoer volgt vaak uit het type project waar wordt meegelift. Indien een inwoner of bedrijf ervoor kiest om het deel van de afvoer op zijn terrein ondergronds te laten plaatsvinden is dit voor de gemeente onder voorwaarden acceptabel.

De gemeente zorgt voor het inzamelen en verwerken van afvloeiend hemelwater voor zover dit duurzaam en doelmatig is en redelijkerwijs niet van particulieren kan worden verwacht. Dit is afhankelijk van:

 

Gelet op de locatie van het bouwplan behoort het tot de mogelijkheden hemelwater binnen het plangebied te infiltreren en/of te bergen door middel van waterdoorlatende verharding, het toepassen van een vijver of infiltratievoorzieningen door bijvoorbeeld een wadi of grindkoffers langs de verharding aan te leggen.

Aangezien er op korte afstand oppervlaktewater aanwezig is kan het hemelwater worden geborgen en/of direct geloosd.

 

Ook is berging van hemelwater mogelijk middels aanleg van groene daken die een groene uitstraling geven aan de omgeving.

 

Bij de toe te passen bouwmaterialen moet worden uitgegaan van afwatering op oppervlaktewater. Dit i.v.m. uitloogbaarheid en daardoor eventuele waterverontreiniging bij toekomstige afvoer.

 

Conclusie

In de nieuwe situatie zal het verhard oppervlak toenemen, waardoor er ongunstiger watersituatie ontstaat. Omdat sprake is van een nieuw plan, mag het hemelwater niet afgevoerd worden via het DWA-stelsel. Hemelwater moet separaat worden aangeboden aan de kavelgrens. Het is mogelijk een al het hemelwater te bergen en infiltreren op locatie of af te voeren naar het aanliggend oppervlakte water “De Aa”. Het vuile water wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

 

 

 

6.1 Functies en situering

 

Onderstaande situatieschets geeft een duidelijk maar indicatief beeld van de situering van de moskee.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.2 Parkeren

 

Parkeren motorvoertuigen.

Conform het ASVV 2012 (CROW, dec. 2012) hanteert de gemeente Almelo (stadsbreed) de maximale parkeernorm. Voor een religieus gebouw is dit 0,2 parkeerplek per zitplaats.

De gebedsruimte van een moskee bestaat echter niet uit zitplaatsen (in de zin van stoelen of banken) maar uit knielplekken. Volgens opgave van het moskeebestuur is de gebedsruimte berekend op een maximum van 600 bezoekers (op piekmomenten, maximaal 3 keer per jaar).

Er van uitgaande dat er voor een knielplaats gemiddeld 1,5 m2 benodigd is, stemt dit overeen met het totaaloppervlak van de gebedsruimte: 900 m2 (600 x 1,5 m2) netto.

Eén en ander resulteert in een totale behoefte van 120 autoparkeerplaatsen (600 x 0,2).

 

Dit aantal parkeerplekken behoeft niet in zijn geheel op het terrein van de moskee gerealiseerd te worden. Het moskeebestuur heeft aangegeven dat het maximum aantal bezoekers voor een reguliere vrijdagmiddag bepaald is op 300. Op basis van dit aantal dienen er (minimaal) 60 autoparkeerplaatsen op het eigen terrein van de moskee worden gerealiseerd. De resterende 60 parkeerplaatsen mogen elders (in de directe omgeving van de moskee) gefaciliteerd worden, omdat dit slecht enkele keren per jaar voorkomt. Hoewel deze 60 extra parkeerplekken niet permanent nodig zijn voor het naar behoren functioneren van de moskee is het van belang dat het moskeebestuur aannemelijk maakt dat de moskee deze “overcapaciteit” wel zelf heeft gewaarborgd en er geen substantiële toename van de parkeerdruk in de omgeving plaatsvind. Dit is ook als zondanig in de regels opgenomen.

Op voorhand zijn door het bestuur van de Moskee hierover afspraken gemaakt met het ROC van Twente. (bijlage 8)

 

Parkeren fietsen

Voor het parkeren van fietsen (ook bromfietsen e.d.) dient op het moskeeterrein ook ruimte ingericht te worden. Het CROW adviseert om voor religiegebouwen 40 fietsparkeerplaatsen te realiseren per 100 bezoekers (“zitplaatsen”). Op het terrein zal voor circ 120 fietsen een comfortabele en veilige parkeervoorziening gerealiseerd worden. Dit aantal is gebaseerd op de opgave van het moskeebestuur dat er op een reguliere vrijdagmiddagbijeenkomst maximaal 300 bezoekers in de moskee aanwezig zullen zijn. Op piekmomenten is er op het moskeeterrein zelf voldoende mogelijkheden zijn om de “overcapaciteit” voor fietsparkeerplaatsen te faciliteren.

 

 

 

Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten

 

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

 

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Bellavista-terrein bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008. In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.

 

7.2 Juridische systematiek

In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.

 

Planregels

De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:

 

De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:

 

Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:

 

Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:

 

Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:

 

De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.

 

Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.

 

Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:

 

Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.

 

7.3 Beschrijving per bestemming

 

7.3.1 Bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen en Maatschappelijk. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.

 

Groen

Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Maatschappelijk 1

Gronden met de bestemming Maatschappelijk zijn bestemd voor een religieuze voorziening met daaraan gerelateerde speel- en spelvoorzieningen, ruimtes voor opleiding en vergadering, jeugd- en kinderverblijven, bibliotheek en horeca categorie 6.

 

Bebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de regels zijn bepalingen opgenomen omtrent de hoogte, het oppervlakte van het gebouw etc. Middels een afwijking is het mogelijk om een tweetal minaretten op te richten, dit met het oog op de molenbiotoop en de invloed van deze minaretten op de molen.

 

Leiding - Water

Deze dubbelbestemming is gericht op de bescherming van een ondergrondse hoofdwaterleiding. De dubbelbestemming schort de werking van de onderliggende (basis)bestemming in eerste instantie op. Een afwijkingsregel maakt het echter mogelijk om toch binnen deze dubbelbestemming te bouwen ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming. De Omgevingsvergunning om af te wijken kan alleen worden verleend, mits het functioneren van de leiding niet in het geding komt.

 

7.3.2 Overige regels

 

Inleidende regels / begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.

 

Inleidende regels / wijze van meten

In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.

 

Anti-dubbeltelregel

Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.

 

Algemene gebruiksregel

Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.

 

Algemene afwijkingsregel

In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.

 

Algemene procedureregels

Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.

 

Overgangsrecht

In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.

 

Slotregel

Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.

 

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

 

Artikel 6.2 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de gemeenteraad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van eisen en regels niet noodzakelijk is. De gemeente verkoopt de gronden, welke worden ontwikkeld door een derde partij. De verkoopprijs verdisconteerd de kosten van de gemeente. Er is geen noodzaak tot het stellen van eisen en regels. Een exploitatieplan kan daarom achterwege blijven.

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

 

Vooroverleg

Het plan is overeenkomstig het bepaalde in bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening aan verschillende instanties toegezonden. De ontvangen adviezen in het kader van het vooroverleg zijn opgenomen in bijlage 9.

 

Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Moskee Bellavista-terrein heeft van 24 juni 2015 tot en met 4 augustus 2015gedurende vier weken ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn van ter inzage zijn er 2 inspraakreacties kenbaar gemaakt. De reacties zijn in het ontwerp-bestemmingsplan Moskee Bellavista-terrein verwerkt dan wel zijn voorzien van een gemeentelijke reactie. De binnengekomen inspraakreacties zijn weergeven in de bij het bestemmingsplan behorende bijlage 10. De behandeling van de inspraakreacties is terug te vinden in bijlage 11.