Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer van onderhavig bestemmingsplan is voornemens om 3 woningen te realiseren. Twee aan de Gebroeders van Doorenstraat tussen de nummers 4 en 12 en één woning aan het einde van het Hedeveld. De locatie is deels gelegen in het bestemmingsplan “Sluitersveld” en heeft hierin de bestemming “Tuin” en is deels gelegen in het bestemmingsplan “Markgraven” en heeft hierin de bestemming “Groen”. Geconstateerd wordt dat dit gewenste plan op meerdere punten strijdig is met de ter plekke geldende bestemmingsplannen. Derhalve is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de herziening van het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
1.2 De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan "Gebr. Van Doorenstraat 8-10_Hedeveld 92" bestaat uit de volgende stukken:
-
regels;
-
verbeelding;
-
bijlagen bij de toelichting.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn voorschriften opgenomen die noodzakelijk worden geacht voor een juiste ontwikkeling en beheer van het plangebied. De toelichting vergezelt het plan. Hierin zijn de aan het plan ten grondslag liggende uitgangspunten en onderzoeken weergegeven.
Daarnaast maken de volgende separate bijlagen onderdeel uit van de toelichting:
-
Bijlage 1: Kennisdocument bodemkwaliteit, Gemeente Almelo, Almelo, d.d. 18 maart 2014, kenmerk BOD-2001;
-
Bijlage 2: Quickscan natuurtoets Gebr. Van Doorenstraat, Almelo, Ecogroen Advies B.V., Zwolle, d.d. 17 maart 2014, kenmerk 14-008;
-
Bijlage 3: Uitgangspuntennotitie waterschap Vechtstromen.
1.3 Ligging van het plangebied
De locatie is gelegen in de wijk Sluitersveld op de scheidslijn tussen de buurten Hedeman en Rumerslanden.
Afbeelding1: Ligging plangebied
Afbeelding 2: Begrenzing plangebied
1.4 Huidige planologische situatie
De locatie is deels gelegen in het bestemmingsplan ”Markgraven” en deels in het bestemmingsplan "Sluitersveld" .
Het bestemmingsplan "Markgraven" is op 12 juli 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo en per 26 oktober 2011 onherroepelijk. Het perceel heeft hierin de bestemming "Groen". Een uitsnede van de vigerende verbeelding uit bestemmingsplan “Markgraven” is hieronder te zien.
Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan "Markgraven"
Het bestemmingsplan "Sluitersveld" is op 26 maart 2013 en vastgesteld door de gemeenteraad van Almelo en per 29 mei 2013 onherroepelijk. Het perceel heeft hierin de bestemming "Tuin". Een uitsnede van de vigerende verbeelding uit bestemmingsplan “Sluitersveld” is hieronder te zien.
Afbeelding 4: Uitsnede bestemmingsplan "Sluitersveld"
De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met deze bestemmingsplannen omdat de bouw van woningen ter plekke niet is toegestaan. Binnen het huidige planologische regime is de voorgestelde ontwikkeling dus niet mogelijk.
1.5 Leeswijzer
De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied
gegeven. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de
gemeente Almelo beschreven. In hoofdstuk 4 worden de milieu-aspecten verantwoord. In hoofdstuk 5 staat de waterparagraaf. In hoofdstuk 6 worden algemene uitgangspunten voor het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de juridische aspecten van het project. Hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en vooroverleg.
Hoofdstuk 2 De huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de wijk Sluitersveld op de scheidslijn tussen de buurten Hedeman en Rumerslanden.
De buurt Hedeman is voor vet grootste gedeelte is gebouwd op grond van de voormalige Hedeman textielfabriek. Hedeman bestaat uit uit huurwoningen en koopwoningen. Deze herontwikkeling is voltooid. Dit in tegenstelling tot Rumerslanden. De woningen in de buurt Rumerslanden dateren van de periode direct na de Tweede Wereldoorlog. Ze zijn in ijltempo gebouwd voor de arbeiders van de textielfabrieken van Hedeman. Op de plekken in de Rumerslanden waar inmiddels woningen gesloopt zijn, worden op termijn gevarieerde nieuwbouwwoningen gebouwd. Zo ook ten noorden van het plangebied.
Aan de zuidzijde van het plangebied stroomt de Loolee. De beekzone heeft een aangenaam groen karakter.
Onderstaande afbeelding geeft een beeld van de ligging van het plangebied.
Afbeelding 5: Het plangebied in haar omgeving
Afbeelding 6: Straatbeeld huidige situatie gezien vanaf Gebroeders van Doorenstraat
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland;
-
Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.
Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
-
Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
-
Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
-
Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
-
Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijk kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie
Inleiding
De provincie Overijssel heeft het streekplan, verkeer- en vervoerplan, waterhuishoudingsplan en milieubeleidsplan samengevoegd tot één Omgevingsvisie. Hèt provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. Op 1 juli 2009 is dit plan vastgesteld door Provinciale Staten.
De Omgevingsvisie presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving.
De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Dit gebeurd aan de hand van de volgende thema's:
Welzijn |
Welvaart |
Natuurlijke hulpbronnen |
Woonomgeving |
Economie en vestigingsklimaat |
Natuur |
(Binnen-)steden en landschap |
Bereikbaarheid |
Watersysteem en klimaat |
Veiligheid en gezondheid |
Energie |
Ondergrond |
In de Omgevingsvisie is afgebakend wat de provincie van provinciaal belang acht en welke rol zij daarbinnen ziet. Van provinciaal belang zijn de publieke belangen, die op provinciaal niveau het meest effectief te beïnvloeden zijn.
Duurzaamheid en Ruimtelijke Kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie. Voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit zijn essentiële gebiedskenmerken het uitgangspunt.
Uitvoeringsmodel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
-
generieke beleidskeuzes;
-
ontwikkelingsperspectieven;
-
gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening.
Generieke beleidskeuzes betreffen onder andere de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid en bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden). De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag "hoe" een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Dit is als volgt schematisch weer te geven:
Afbeelding 7: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
3.2.2 Omgevingsverordening
De Omgevingsverordening geeft vanuit de ambities en doelstellingen die zijn neergelegd in de Omgevingsvisie richting aan de ontwikkeling van fysieke leefomgeving in Overijssel. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. Dit betekent dat niet alleen regels worden gegeven op het gebied van de ruimtelijke ordening, maar ook op het gebied van mobiliteit, milieu, water en bodem.
3.2.3 Toetsing aan uitgangspunten van visie en verordening
Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.
Artikel 2.1.1 onder f:
Bestaand bebouwd gebied
Op grond van Artikel 2.1.1. onder f van de Omgevingsverordening Overijssel wordt onder “bestaand bebouwd gebied” verstaan: “de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO".
Artikel 2.2.2:
Nieuwe woningbouwlocaties
-
Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
-
In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.
Toetsing van het initiatief aan de “Generieke beleidskeuzes”
Bestaand bebouwd gebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Sluitersveld op de scheidslijn tussen de buurten Hedeman en Rumerslanden. In de huidige situatie is er sprake van een soort restgroen op de rand tussen deze buurten. In de directe omgeving is duidelijk sprake van stedelijke functies door de aanwezigheid van woningen met bijbehorend groen. Er is sprake van bestaand bebouw gebied als bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In verband daarmee is er geen strijd met het begrip “bestaand bebouwd gebied” als bedoeld in artikel 2.1.1 onder f van de Omgevingsverordening Overijssel.
Nieuwe woningbouwlocaties
Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
Op 28 januari 2010 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo en Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel overeenstemming bereikt over de ‘Prestatieafspraken wonen gemeente Almelo 2010-2015’. De belangrijkste beleidskaders voor deze afspraken waren de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en het bijbehorende juridische kader, de Omgevingsverordening Overijssel 2009 en de ‘oude’ Woonvisie Almelo 2005 - 2009. De prestatieafspraken benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en provincie ten aanzien van het woonbeleid.
In de zogenoemde midterm review zijn deze prestatieafspraken opnieuw beoordeeld en bijgesteld. Deze bijgestelde prestatieafspraken, genoemd ‘Prestatieafspraken Wonen gemeente Almelo 2010 - 2015 - midterm review 2012’, zijn op 18 oktober 2012 ondertekend door het college van burgemeester en wethouders van Almelo en Gedeputeerde Staten van Overijssel. Op basis van deze bijgestelde prestatieafspraken is een woningbouwprogramma uitgevoerd. Het uitgevoerde woningbouwprogramma ziet er als volgt uit:
Toelichting bouwprogramma Almelo 2010 t/m 2014 |
|
Gemeentelijk bouwprogramma |
|
netto toevoeging aan de woningvoorraad |
850 |
waarvan binnen feitelijk bebouwd gebied 60% |
450 |
|
|
vervangende nieuwbouw |
500 |
totaal bruto programma 2010 t/m 2014 |
1350 |
netto toevoeging voor bijzondere doelgroepen |
150 |
|
|
Bestemmingsplancapaciteit |
1600 |
Op 29 juni 2010 hebben gemeente en provincie gezamenlijk de verstedelijkingsnotitie "Van binnen naar buiten" vastgesteld. Het doel van deze notitie is om als gemeente, in goede samenspraak met de provincie, een basis te leggen voor een gezamenlijk gedragen beeld over de toekomstige verstedelijking van Almelo. Met de vaststelling van de Voorjaarsnota 2012 is ook de woningbouwprogrammering "Marsroute 3" vastgesteld. Hierin is de programmering van de woningbouw, zoals opgenomen in bovenstaande tabel, naar beneden bijgesteld.
Gezien het feit dat de woningbouwontwikkeling in onderhavig plangebied aangemerkt moet worden "binnen feitelijk bebouwd gebied" en in overeenstemming is met de "Prestatieafspraken wonen gemeente Almelo 2010-2015" wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming met artikel 2.2.2. uit de Omgevingsverordening Overijssel 2009.
Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder wordt onder het kopje 'ontwikkelingsperspectieven' uitgebreid op dit aspect ingegaan.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.
Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.
Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven.
De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht.
In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. In afbeelding 8 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.
Afbeelding 8: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie
Het plangebied behoort tot de ontwikkelingsperspectieven “Woonwijk”.
“Woonwijk”
Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als “Woonwijk” is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon- werk- en gemengde stadsmilieus.
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”
De ligging van het plangebied in het ontwikkelingsperspectief “woonwijk” verzet zich niet tegen de voorgenomen ontwikkelingen van de gewenste woningen op de bewuste locatie.
Gebiedskenmerken
Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.
Stedelijke laag
Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstype ‘Woonwijken 1955-nu’. In onderstaande afbeelding is dat aangegeven.
Afbeelding 9: Uitsnede kaart "de stedelijke laag"
‘Woonwijken 1955-nu’
De woonwijken van 1955 tot nu zijn plan matig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Er is aandacht voor de aansluiting op de binnenstad en het hoofdwegennetwerk, maar vaak minder op fietsaansluitingen naar het buitengebied. Als ontwikkelingen plaats vinden dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.
Toetsing van het initiatief aan het de ‘Stedelijke laag’
In dit geval wordt een binnenstedelijke locatie herontwikkeld. Er is sprake van een open plek in het bebouwingslint langs de Gebroeders van Doorenstraat dat opgevuld wordt met maximaal 2 woningen. Aan het Hedeveld is er ruimte voor één vrijstaande woning. De ontwikkeling van drie woningen draagt bij aan een versterking van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse. Daarnaast blijft een aanzienlijk deel van het plangebied onbebouwd. Dit onbebouwde deel wordt voornamelijk groen ingericht en gaat dienst doen als tuin en openbare ruimte. De nieuwe bebouwing zal een bijdrage zal leveren aan de kwaliteit van de stad Almelo. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Lust – en leisurelaag
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart “de lust- en leisurelaag” geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Opgemerkt wordt nog wel dat ten zuiden van het plangebied sprake is van een stadsrand.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3 Gemeentelijk beleid
Structuurplan Almelo: symbiose tussen stad en land
Hoewel het ontwerp Structuurplan Almelo ('Symbiose tussen stad en land') al in 1997 in procedure werd gebracht, heeft het tot 2003 geduurd voordat het plan werd vastgesteld. Belangrijkste redenen voor deze vertraging waren de gemeentelijke herindeling en groeiprognoses met betrekking tot de behoefte aan bedrijventerreinen die door de lange voorbereidingsprocedure achterhaald bleken. Het gebied waarin de projectlocatie is gelegen, is op de structuurplankaart aangeduid als "wonen". Een deel als "wonen-ontworpen", als onderdeel van de ontwikkeling Hedeman, en een deel als "wonen-bestaand", als onderdeel van Rumerslanden. De woonontwikkeling is in overeenstemming met het structuurplan.
Afbeelding 10: Uitsnede structuurplankaart
Masterplan Almelo
Op 11 oktober 2004 heeft de gemeenteraad van Almelo het Masterplan Almelo vastgesteld. Het Masterplan is geen ruimtelijk plan conform de Wet ruimtelijke ordening.
Het doel van het Masterplan Almelo is een betere stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling van Almelo, een sterkere positie van Almelo in de regio, en een grotere aantrekkingskracht van Almelo op de doelgroepen die nu ondervertegenwoordigd zijn. In het Masterplan zijn de stedelijke ambities uit het Structuurplan voornamelijk kwalitatief herijkt. Voor de woningbouwplannen geldt dat niet meer wordt uitgegaan van traditionele vormen van stadsuitleg, maar van innovatieve, wervende woonmilieus, waarbij groen, water en wonen geïntegreerd worden benaderd.
Het Masterplan vormt een raamwerk voor afzonderlijke plannen en laat zien langs welke hoofdlijnen en structuren de stad zich wil ontwikkelen.
Het gebied is niet gelegen in of nabij de projectlocaties die onderdeel uitmaken van het Masterplan Almelo maar draagt wel bij aan het realiseren van een gevarieerd woonprogramma.
Woonvisie Almelo 2020
De Woonvisie Almelo 2020 is op 3 juli 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie geeft een beeld van de periode van 2012 tot 2020. Doordat vele ontwikkeling zijn op maatschappelijk en economisch vlak biedt deze woonvisie een richting voor de komende jaren. Het gaat hierbij globaal om drie veranderingsopgaven:
-
de woonconsument centraal
De woonconsument dient zelf de gewenste woonsituatie vorm te geven. Waardoor meer variatie in het woningaanbod kan ontstaan. Hierbij gaat het om invloed bij uitleglocaties, inbreidingen, maar ook bij uitbreiding van bestaande woningen. De gemeente Almelo wil via het beleid faciliteren in plaats van hinderen.
-
duurzamere stad
Onder duurzaam verstaat Almelo niet alleen een schoon milieu maar ook een veilige, leefbare, toegankelijke en toekomstbestendige stad. Een duurzame regio heeft verscheidende woonmilieus die voor diverse groepen aantrekkelijk zijn. Een stad is duurzaam sterk wanneer mensen er graag wonen, werken en verblijven, en zij een regionale functie heeft voor het voorzieningenaanbod. Een duurzame voorraad is voor velen in de nabije toekomst vooral een voorraad waar mensen langdurig en goed zelfstandig kunnen blijven wonen. Er ligt een opgave in Almelo om wonen en zorg in de toekomst optimaal te combineren voor de vergrijzende bevolking. Hierbij wordt gesteld dat nieuwbouw van nultredenwoningen en woonzorgcombinaties nodig blijven.
-
betere sociaaleconomische balans
Het woonbeleid is gericht op groepen met een kwetsbare positie op de woningmarkt. De vraag naar onderscheidende woonmilieus wordt nog niet voldoende bediend, waardoor extra inspanningen nodig zijn om wonen, zorg en welzijn beter te integreren.
Toetsing van het initiatief aan de Woonvisie Almelo 2020
Door de variatie in woningaanbod (één 2-onder-1-kap woning en vrijstaande woning) in een deel van Almelo waar weinig tot geen plannen zijn in dit segment, het plan een bijdrage levert aan de duurzame stad en zorg draagt voor een betere sociaaleconomische balans wordt voldaan aan de opgaven uit de Woonvisie. Gelet op het bovenstaande sluit het initiatief aan bij de uitgangspunten in de Woonvisie Almelo 2020.
Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
4.1 Bedrijven en andere activiteiten
Om een leefbare woonomgeving te waarborgen worden de ruimtelijk relevante milieu-invloeden van bedrijfsmatige activiteiten, in relatie tot de omgeving, beschreven. Vanuit deze doelstelling ligt in de woongebieden het accent op wonen en worden bedrijfsmatige activiteiten geweerd of ontmoedigd. Andersom ligt het accent in gebieden waar bedrijvigheid is toegestaan op activiteiten en wordt wonen niet direct toegestaan. Functiemenging van detailhandel en wonen, kan gewenst zijn voor zover deze niet leidt tot een onleefbare situatie en deze bedrijvigheid direct is gerelateerd aan de woonomgeving (bv. buurtsuper, schoolgebouw).
4.1.1 Wijze van beoordelen
De invloed van de aanwezige bedrijven en de mogelijke potentiële milieubelasting van toegestane bedrijven op het plangebied zijn beoordeeld. Hierbij zijn de milieuvergunningen en daaruit voortkomende rechten, de normstellingen uit AMvB’s en de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (versie 2009) als leidraad gehanteerd. Vervolgens is gekeken naar de milieuhygiënische effecten van deze bedrijvigheid op het plan. De bevindingen staan in de volgende paragrafen.
4.1.2 Externe zonering
De publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De
publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken.
Milieucategorie |
Aan te houden afstand tot woonwijken (zone) |
1 |
0 tot 10 meter |
2 |
30 meter |
3.1 |
50 meter |
3.2 |
100 meter |
4.1 |
200 meter |
4.2 |
300 meter |
5.1 |
500 meter |
5.2 |
700 meter |
5.3 |
1000 meter |
6 |
1500 meter |
4.1.3 Aanwezige bedrijven in de directe omgeving
Gasreduceerstation
In de directe omgeving van het plangebied is een (klein) gasreduceerstation aanwezig (kadastraal nummer 9441). Deze activiteit kan worden beschouwd als een categorie 1 activiteit. Het aanhouden van een minimale afstand van 10 meter tussen een woonbestemming en deze installatie is voldoende om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. In de planvorming is hier sprake van.
Veehouderijen
Deze wijziging van het bestemmingsplan draagt niet bij aan een eventuele extra beperking voor omliggende agrariërs. Omliggende agrariërs zijn op zodanig ruime afstand gelegen dat er geen sprake is van geurhinder.
Overige bedrijven
Overige aanwezige bedrijven en bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied zijn geïnventariseerd. Rond het plangebied zijn binnen de afstanden zoals gesteld in de tabel zijn geen bedrijven uit deze categorieën aanwezig.
4.2 Externe veiligheid
4.2.1 Algemeen
Planontwikkelingen dienen in het kader van goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan het aspect “externe veiligheid”. Onderzocht is of de realisatie van dit plan vanuit externe veiligheids perspectief mogelijk is op de beoogde locatie. Het te ontwikkelen gebied dient te worden beoordeeld als een kwetsbaar gebied. Externe veiligheidsaspecten kunnen zich uitstrekken tot op grotere afstanden. Om deze reden is een voldoende grote afstand rond het plangebied meegenomen in het onderzoek.
De risico’s, gevaarbronnen in de nabijheid van deze ontwikkeling zijn geïnventariseerd. Beoordeelde gevaarsbronnen kunnen bedrijven zijn maar ook transportroutes over de weg, rail of vaarwater en leidingroutes voor brandstoffen zoals gasleidingen.
Beoordeeld is of op de locatie van deze ontwikkeling kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden (individueel) risico en wat deze ontwikkelingen voor gevolg geeft voor de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Het besluit “Externe Veiligheid inrichtingen” (BEVI), de regeling externe veiligheid inrichtingen, de handreiking verantwoording groepsrisico zijn bij deze beoordeling toegepast. Bedrijven zoals geregistreerd in het “Risico Register Gevaarlijke Stoffen”, het RRGS, zijn in de beoordeling van het plaatsgebonden en groepsrisico voorzover aanwezig meegenomen.
Voor het beoordelen van transportrisico’s is gebruik gemaakt van de circulaire “risico normering vervoer gevaarlijke stoffen” het RNGS.
Concreet houdt dit in dat rond dit plangebied is onderzocht welke externe veiligheids risico’s zich voordoen en dat is bekeken of deze beperkend zijn voor de geplande ontwikkeling. Voor de realiseerbaarheid van deze ontwikkeling het gebied beschouwd als een kwetsbaar gebied. Concreet houdt dit in dat er geen woningbouw mag plaatsvinden binnen de 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico.
4.2.2 Risicobronnen
Bedrijven
In de “ruime”omgeving van deze ontwikkeling, hierbij ook de grotere effectafstanden in ogenschouw genomen zijn geen bedrijven aanwezig welke conform het BEVI zijn te beschouwen zijn als risicobedrijven.
Gezien het ontbreken van relevante risicobedrijven is een nadere beoordeling niet noodzakelijk.
Wegverkeer
Ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg is binnen de gemeentelijke grenzen van Almelo (en zoveel mogelijk aan de buitengrenzen van de stad) een route gevaarlijke stoffen vastgesteld. Voor het doorgaande transport van gevaarlijke stoffen dient gebruik te worden gemaakt van de daarvoor vastgestelde route. In de directe relevante omgeving rond het plangebied is geen “route gevaarlijke stoffen” aanwezig zoals deze door de gemeente Almelo is vastgesteld.
Risico’s tengevolge van transport van gevaarlijke stoffen worden dan ook niet nader beschouwd.
Railverkeer
Het plangebied is op zodanig ruime afstand van spoorlijnen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
Waterwegen
Het plangebied is op zodanig ruime afstand van waterwegen waarover transport plaatsvindt gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
Gastransport
Het plangebied is op zodanig ruime afstand van hogedruk gastransportleidingen gelegen dat nadere beoordeling niet noodzakelijk is.
4.3 Luchtkwaliteit
Bij elk ruimtelijk plan moet de luchtkwaliteit in acht worden genomen. In dit geval zijn de wijzigingen van het bestemmingsplan zeer beperkt en is er sprake van wijziging van niet in betekenende mate NIBM zoals genoemd in de wet. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is om die redenen dan ook niet nodig.
Ook omdat de jaarlijkse rapportage in het kader van het Besluit Luchtkwaliteit geen overschrijding van de grenswaarden in en om het plangebied gebied laat zien mag geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.
4.4 Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De locatie is gelegen buiten de wettelijke geluidszone van de hoofdontsluitingswegen. De verkeersintensiteit op de Gebroeders Van Doorenstraat en het Hedeveld is zodanig gering dat deze niet nader hoeft te worden beschouwd. De locatie is niet gelegen binnen geluidszones langs spoorwegen en is gelegen buiten de geluidszone van een bedrijventerrein. Er zijn qua geluid geen beperkingen aan deze ontwikkeling.
4.5 Bodemkwaliteit
Op de locatie en in de directe omgeving heeft onderzoek plaatsgevonden naar de kwaliteit van de bodem. Voor de locatie is een kwaliteitsdocument opgesteld. Dit document is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Op basis van dit document kan gesteld worden dat de bodem geschikt is voor wonen.
4.6 Vormvrije MER-beoordeling
Het planinitiatief is zodanig gering van aard qua milieugevolgen dat een vormvrije mer-beoordeling niet noodzakelijk is.
4.7 Flora en fauna
4.7.1 Inleiding
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Flora- en faunawet stelt dan ook dat voor alle projecten of activiteiten met ruimtebeslag moet worden nagegaan of er schade toegebracht wordt aan beschermde soorten.
In dit kader is een quickscan natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied. Ecogroen Advies heeft deze quickscan uitgevoerd. Dit onderzoeksrapport is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.7.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in een gebied dat beschermd is onder de Natuurbeschermingswet. Het dichtstbijzijnde gebied is het Natura 2000-gebied (Engbertsdijksvenen) ligt op een afstand van ruim 8 kilometer ten noorden van het plangebied.
Gezien de aard van de boogde ontwikkelingen en de tussenliggende afstand, zijn geen negatieve effecten te verwachten op instandhoudingsdoelen van het genoemde en andere natuurgebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet.
De dichtstbijzijnde Ecologische Hoofdstructuur ligt op een afstand van ruim 3 kilometer ten zuiden van het plangebied. Het betreft hier ‘nieuwe natuur nog te realiseren’, welke deels de loop van de Bornerbroeksche Waterleiding volgt (natuurgebied De Doorbraak). Tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde EHS-gebied bevindt zich onder andere stedelijk en agrarisch gebied en infrastructuur.
Het plangebied behoort niet tot gebieden die vanwege specifieke natuurwaarden door de provincie zijn aangewezen. Deze liggen op grote afstand van het plangebied. Er zal dan ook geen aantasting plaatsvinden van gebieden met een specifieke natuurwaarden die door de provincie zijn aangewezen. Het nemen van vervolgstappen is in deze situatie niet nodig.
De plannen hebben geen negatieve effecten op natuurwaarden in Natura 2000- en EHS-gebieden tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de EHS aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van de gebiedsgerichte natuurbescherming is dan ook niet noodzakelijk.
4.7.3 Soortenbescherming
De ecologische beoordeling is voor een belangrijk deel gebaseerd op een veldbezoek, uitgevoerd op 21 januari 2014, waarbij het plangebied is onderzocht.
Flora
Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied geen beschermde of bedreigde plantsoorten waargenomen. Deze worden hier op basis van de terreingesteldheid en bekende verspreidingsgegevens ook niet verwacht. Het nemen van vervolgstappen is in deze situatie voor flora niet aan de orde.
Vleermuizen
Het leefgebied van de zwaar beschermde vleermuizen bestaat uit (vaste) verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden.
Potentiële vaste verblijfplaatsen
Met uitzondering van een elektriciteitshuisje ontbreekt bebouwing in het plangebied. In het elektriciteitshuisje ontbreken potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen waardoor verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen worden uitgesloten. In de aanwezige bomen (en struiken) in en langs de rand van het plangebied zijn ook geen geschikte holten of spleten aanwezig die als verblijfplaats door vleermuizen kunnen worden gebruikt. Het nemen van vervolgstappen, zoals het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar vaste verblijfplaatsen van vleermuizen, is niet noodzakelijk.
Potentiële vliegroutes en foerageergebieden
Het plangebied wordt (mogelijk) gebruikt als (onderdeel van een) vliegroute en/of foerageergebied van diverse vleermuissoorten. Als gevolg van de beoogde werkzaamheden wordt echter geen schade verwacht op belangrijke vliegroutes en essentiële foerageergebieden. De locaties blijven geschikt als foerageergebied, ook na uitvoering van de plannen. Daarnaast blijven rondom de locaties groenstructuren aanwezig, waardoor ook de geleidende elementen op eventuele vliegroutes intact blijven. Vervolgstappen ten aanzien van vliegroutes of foerageergebieden van vleermuizen zijn niet aan de orde.
Grondgebonden zoogdieren
In het plangebied zijn diverse vaste verblijfplaatsen van laag beschermde kleine grondgebonden zoogdiersoorten aangetroffen en te verwachten. Sporen die duiden op de aanwezigheid van (vaste verblijfplaatsen van) zwaarder beschermde zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden op basis van het veldonderzoek en de terreingesteldheid ook niet verwacht.
Bij de geplande ingrepen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele laag beschermde grondgebonden zoogdieren verloren gaan. Voor laag beschermde kleine zoogdieren geldt automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Flora- en faunawet, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze zoogdieren niet aan de orde is.
Schade aan de algemene en laag beschermde zoogdieren kan - indien de planning van de werkzaamheden dit toelaat - geminimaliseerd worden door werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart - augustus). De minst schadelijke periode is september - november (mits vorstvrij).
Broedvogels
Aangezien het onderzoek een quickscan betreft, is geen broedvogelinventarisatie uitgevoerd. Op basis van veldwaarnemingen, de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens en expert judgement is echter wel een goede uitspraak te doen over de te verwachten soorten.
Broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen
Van veel broedvogels zijn nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd. Nestlocaties kunnen dan buiten het broedseizoen zonder overtreding van de Flora- en faunawet verwijderd worden. Voor een aantal broedvogelsoorten geldt echter dat de nestlocaties inclusief de functionele omgeving jaarrond beschermd zijn.
Tijdens het onderzoek is extra aandacht uitgegaan naar nesten van genoemde soorten. Nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet in het plangebied aangetroffen en worden ook niet verwacht. Ook schade aan de functionele leefomgeving van de genoemde soorten is niet aan de orde.
Overige broedvogels
In het plangebied en de directe omgeving ervan zijn diverse broedvogels van bos en struweel aangetroffen of te verwachten.
Als gevolg van de beoogde plannen zal terplekke broedgelegenheid van broedvogels van bos en struweel verdwijnen. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten komt echter niet in gevaar, omdat in de omgeving van het plangebied voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig zijn en het plangebied op termijn naar verwachting weer grotendeels geschikt wordt als broedgebied voor de betreffende soorten.
Om verstoring van broedvogels tijdens het broedseizoen te voorkomen, dient hiermee in het kader van de Flora- en faunawet rekening te worden gehouden. Voor verstoring tijdens het broedseizoen van een vogel wordt geen ontheffing verleend. Als broedseizoen wordt gehanteerd: periode van nestbouw, periode van broed op de eieren en de periode dat de jongen op het nest gevoerd worden. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar en in het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste van de te verwachten soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. Indien op een locatie geen broedende/nestelende vogels aanwezig zijn, mag het aanwezige geschikte broedbiotoop ook tijdens het broedseizoen verwijderd worden.
Amfibieën
Permanent oppervlaktewater ontbreekt in het plangebied, waardoor de aanwezigheid van voortplanting van amfibieën kan worden uitgesloten.
Vissen
Tijdens het veldbezoek is de watergang gelegen ten zuidoosten van het plangebied volledigheidshalve bemonsterd met een steeknet. Hierbij is de beschermde soort de Kleine modderkruiper aangetroffen.
Aangezien de watergang buiten het plangebied ligt, en hierin geen werkzaamheden worden uitgevoerd dienen geen vervolgstappen te worden genomen.
Overige soortgroepen
In het plangebied zijn geen reptielen of beschermde of bedreigde (Rode Lijst) ongewervelden en weekdieren aangetroffen. Wegens de afwezigheid van geschikt biotoop ontbreken geschikte voortplantingslocaties voor deze soortgroepen en worden ze dan ook niet verwacht. Het nemen van vervolgstappen is niet nodig.
4.7.4 Conclusie
Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en EHS-beleid is niet noodzakelijk. Er zijn géén beperkingen met betrekking tot beschermde flora en fauna met uitzondering van broedvogels en vissen.
4.8 Archeologie
Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.
Afbeelding 11: Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Het plangebied heeft op grond van de gemeentelijke archeologische verwachtings- en waardenkaart in een gebied met een lage archeolgische verwachting. Om deze reden hoeft er geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Zal in het veld een vondst worden gedaan dan zal hierop volgens gelden de protocollen moeten worden gereageerd.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Europees- en Rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
5.2 Provinciaal beleid
In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.
5.3 Beleid Waterschap Regge en Dinkel
Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen.
Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt (tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen).
De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door:
-
het tekort aan waterberging in het landelijk gebied;
-
de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water.
5.4 Gemeentelijk beleid
Waterplan Almelo
De gidsprincipes voor het waterplan en de visie zijn gebaseerd op principes uit de Vierde Nota waterhuishouding en de aanbevelingen van de Commissie Waterbeheer 21-ste eeuw, waarbij aanpak van de bron prevaleert boven ‘end-of-pipe’-maatregelen en de afwenteling van lokale problemen op (boven)regionale systemen zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het vasthouden van water verdient de voorkeur. Wanneer dit niet meer mogelijk is, wordt zoveel mogelijk water geborgen. Daarbij speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Water van verschillende kwaliteit wordt zoveel mogelijk gescheiden. Wanneer ook berging niet meer mogelijk is, wordt het water ten slotte afgevoerd. In stedelijke in- of uitbreidingsgebieden dient zoveel mogelijk verhard oppervlak niet aangesloten te worden op de riolering. Een duurzame inrichting van het terrein moet zorgen voor het bewaken van de kwaliteit. Kortom, problemen met waterkwaliteit en –kwantiteit mogen niet worden afgewenteld en de ontwikkelingen mogen geen negatieve beïnvloeding van waterkwaliteit en –kwantiteit met zich meebrengen. Bij nieuwbouw dient grondwaterneutraal gebouwd te worden.
Grondwaterplan 2010-2015
De gemeentelijke doelstellingen op gebied van grondwater staan in deel B van het Grondwaterplan 2010-2015.
Relevante doelstellingen zijn:
-
De gemeente Almelo streeft een grondwaterstand na, welke geen structurele overlast veroorzaakt bij bewoners en bedrijven.
-
Bij oplossingen/maatregelen voor bestaand en nieuw stedelijk gebied geld de volgende voorkeursvolgorde:
-
Ophogen van maaiveld.
-
Het aanleggen van oppervlaktewater.
-
Het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen.
-
Bij nieuwbouw is in het beginsel het aanleggen van grondwatertechnische maatregelen niet toegestaan.
-
Voor de ontwatering gelden de volgende criteria:
-
Wegen minimaal 0,70 m boven de GHG.
-
Openbaar groen minimaal 0,50 m boven de GHG.
-
Vloerpeilen minimaal 0,90 m boven de GHG.
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2011 – 2015
De gemeentelijke doelstellingen op gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater staan in het verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP) 2011-2015. Met dit vGRP geeft de gemeente Almelo invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel. Riolering draagt namelijk bij aan de Volksgezondheid, de kwaliteit van de leefomgeving en beschermt de bodem, het grond- en oppervlaktewater. De aanleg en het beheer van riolering zorgt dat verontreinigd afvalwater uit de directe leefomgeving wordt verwijderd en voorkomt de directe ongezuiverde lozing van afvalwater op bodem- of oppervlaktewater. Daarnaast zorgt riolering voor de ontwatering van de bebouwde omgeving door naast het afvalwater van huishoudens en bedrijven ook het overtollige regenwater van daken, pleinen, wegen e.d. en het overtollige grondwater apart in te zamelen en af te voeren.
Afvalwaterzorgplicht:
De afvalwaterzorgplicht is grotendeels een voortzetting van het beleid zoals dat vroeger gold. Voor de afvalwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en transport van afvalwater na tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Nieuwe aspecten die in dit vGRP aan de orde komen zijn:
-
Onderzoek en stimuleringsbijdragen in verband met alternatieve sanitatieconcepten, waarbij wordt bekeken of afvalwater op een andere duurzamere wijze kan worden ingezameld en getransporteerd dan in het verledengebruikelijk, bijvoorbeeld via een lokale zuivering of het scheiden van verschillende afvalwaterstromen.
-
Inhalen van de achterstand die is opgelopen bij het onderhouden van kolken via een kolkenproject.
-
Het beheer en onderhoud van de riolering wordt verder versterkt. De afgelopen jaren is daar al een goede aanzet voor gemaakt.
Hemelwaterzorgplicht:
De taakopvatting voor de hemelwaterzorgplicht komt overeen met de taakopvatting voor de afvalwaterzorgplicht, echter de gemeentelijke beleidsvrijheid is bij de hemelwaterzorgplicht beduidend groter dan bij de afvalwaterzorgplicht. Voor de hemelwaterzorgplicht streeft de gemeente Almelo in haar gebied een duurzame en doelmatige inzameling en afvoer van hemelwater na voor zover burgers en bedrijven zich daar redelijkerwijs niet van kunnen ontdoen tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
De belangrijkste aandachtspunten in het gemeentelijk hemelwaterbeleid zijn:
-
Actief benutten van kansen om hemelwater van afvalwater te ontvlechten bij onder andere uitbreidingen, inbreidingen, wijkrenovatieprojecten, vervangingsprojecten en wegenprojecten mede in relatie tot lange termijn doelstellingen in het waterplan.
-
Onderzoeksinspanning om de hemelwaterzorgplicht verder te onderbouwen.
-
Stimulering van het toepassen van zogenaamde vegetatiedaken. Vegetatiedaken worden onder meer ingezet om de toenemende piekafvoeren van hemelwater vanuit stedelijk gebied tegen te gaan (circa 60% van de neerslag wordt op vegetatiedaken vastgehouden). Vegetatiedaken kunnen verder een rol spelen in het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen (energiebesparing en leefbaarheid).
5.5 Watertoets
Inleiding
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Watertoetsproces
Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit betekent dat het bestemmingsplan wordt voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen. De bij deze 'normale procedure' behorende uitgangspuntennotitie is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting. Hieronder wordt nader ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.
Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Algemeen
Het plangebied is gelegen in binnenstedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.
Grondwater
Bij het bouwplan zal rekening worden gehouden met voldoende ontwateringsdiepte zodat de kans op grondwateroverlast kleiner wordt.
Oppervlaktewater
Het hemelwater zal zoveel mogelijk binnen het plangebied worden geïnfiltreerd. Naar aanleiding van dit plan zal dan ook geen extra oppervlaktewater gecreëerd worden. Er kan gesteld worden dat het plan geen nadelige gevolgen veroorzaakt voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
Afvalwater
Het afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.
Hemelwater
Het hemelwater binnen het plangebied wordt zoveel mogelijk geïnfiltreerd.
Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten
Het gaat hier om een relatief kleinschalige ontwikkeling van maximaal 3 woningen op een thans onbebouwd terrein.
Gebroeders van Doorenstraat
Bebouwing op deze locatie aan de Gebroeders van Doorenstraat betekent een doorzetting van het bebouwingslint. Met één 2-onder-1-kap woning in de huidige rooilijn wordt de straatwand gesloten. De randvoorwaarden voor bebouwing ter plekke zijn:
-
straatwand sluiten met één 2-onder-1-kap, nokhoogte maximaal 9 meter;
-
in de huidige rooilijn zetten;
-
aansluiten op bestaande bebouwing;
-
garage met plat dak uitvoeren.
Dit resulteert in het volgende referentiebeeld voor deze woningen.
Hedeveld
In de lijn van de bebouwing aan de zijde van Hedeveld is er ruimte voor één vrijstaande woning. Op deze wijze blijft de beekzone van de Loolee met het groene karakter behouden.
De randvoorwaarden voor bebouwing ter plekke zijn:
-
in de lijn van de bebouwing aan de straat is er ruimte voor 1 vrijstaande woning;
-
voortuin circa 3,5 meter;
-
te zijner tijd doorzetten straat als fiets/wandelpad blijft een optie;
-
woonhuis met goothoogte maximaal 3,5 meter en een nokhoogte van 7,5 meter;
Dit resulteert in de volgende referentiebeelden voor deze woning.
Vanuit stedenbouwkundig oogpunt draagt de ontwikkeling met drie woningen bij aan een versterking van het stedenbouwkundige beeld ter plaatse.
Verkeer
De nieuwe woningen wordt direct ontsloten op de Gebroeders van Doorenstraat respectievelijk het Hedeveld. Het betreffen hier rustige wegen welke deze verwaarloze toename goed kunnen opvangen. De nieuwe woningen leveren geen verkeersproblemen op.
Het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt eigendom van de gemeente. Hierdoor bestaat de mogelijkheid om het Hedeveld en de W.A. de Gruyterstraat met elkaar in verbinding te brengen als fiets/wandelpad. Hiervoor zal overigens eerst een ander particulier terrein verworven moeten worden. Dit is beleidsmatig op dit moment (nog) niet aan de orde. De huidige mooie groene zone richting de beek blijft hierdoor in stand.
Parkeren
Parkeren vindt deels plaats op eigen terrein. Op het perceel zal ruimte worden gecreëerd voor parkeerplaatsen. In de directe nabijheid van de woningen kan daarnaast worden voorzien in voldoende parkeerruimte.
Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
7.1 Inleiding
Het bestemmingsplan Gebr. Van Doorenstraat 8-10_Hedeveld 92 bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
In dit hoofdstuk zal de juridische systematiek van het bestemmingsplan worden toegelicht. Ook wordt een beschrijving per bestemming en een toelichting op de algemene bepalingen en de overgangs- en slotbepalingen gegeven.
7.2 Juridische systematiek
In dit plan wordt uitgegaan van positieve bestemmingen, waarbij de ontwikkeling van nieuwbouw of verbouw mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Ook moet het gebruik van het gebouw of de gronden mogelijk zijn volgens de planregels en de verbeelding.
Planregels
De planregels zijn ondergebracht in een viertal hoofdstukken:
-
Inleidende regels: bevat een aantal bepalingen die van belang zijn voor een juiste interpretatie en toepassing van de planregels in de overige hoofdstukken;
-
Bestemmingsregels: bevat de regels omtrent de diverse bestemmingen waarin bouw- en gebruiks(on)mogelijkheden zijn opgenomen;
-
Algemene regels: bevat algemeen geldende regels met betrekking tot gebruik en afwijkingen;
-
Overgangs- en slotregels: bevat overgangsregels en de titel van het plan.
De hoofdstukindeling van de regels ziet er als volgt uit:
Hoofdstuk 1: "Inleidende regels", bevat de volgende artikelen:
-
Begrippen;
-
Wijze van meten.
Hoofdstuk 2: "Bestemmingsregels", bevat de bestemmingen, die per artikel (indien van toepassing) het volgende stramien hebben:
-
Bestemmingsomschrijving;
-
Bouwregels;
-
Nadere eisen;
-
Afwijken van de bouwregels;
-
Specifieke gebruiksregels;
-
Afwijken van de gebruiksregels;
-
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
-
Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
-
Wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 3: "Algemene regels", bevat de volgende artikelen:
-
Antidubbeltelregel;
-
Algemene gebruiksregels;
-
Algemene aanduidingsregels;
-
Algemene afwijkingsregels;
-
Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4: "Overgangs- en slotregels", bevat de volgende artikelen:
-
Overgangsrecht;
-
Slotregel.
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In deze bestemmingsomschrijving worden limitatief de functies genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van de grond en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. De afwijkingsregels en nadere eisen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om onder voorwaarden bij een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke regel.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Een aantal elementen op de verbeelding heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de analoge verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die verbeelding, zoals kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers.
Flexibiliteit binnen het bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsplan zijn de volgende instrumenten aanwezig ten behoeve van de benodigde flexibiliteit:
-
een omgevingsvergunning om af te wijken van specifieke regels. Het gaat hier om geringe afwijkingen van het bestemmingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheid biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid een afweging te maken van de noodzaak ten opzichte van het stedenbouwkundig en/of milieuhygiënisch belang;
-
nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde bouwmogelijkheden zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen inzake de situering van gebouwen, de profilering van wegen, het aantal parkeerplaatsen en afstanden van gebouwen ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte.
Of en onder welke voorwaarden van deze mogelijkheden gebruik kan worden gemaakt, staat in het bestemmingsplan omschreven.
7.3 Beschrijving per bestemming
7.3.1 Bestemmingsregels
Het bestemmingsplan kent verschillende bestemmingen, te weten Groen, Tuin en Wonen. Hierna volgt een korte beschrijving van deze bestemmingen.
Groen
Aan de structurele groenvoorzieningen is de bestemming Groen toegekend. Groenvoorzieningen, tuinen, fiets- en voetpaden, sport- en speelvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn binnen deze bestemming toegestaan. Daarnaast zijn op enkele percelen door middel van een aanduiding volkstuinen toegestaan.
Bebouwing is enkel toegestaan ten behoeve van nutsvoorzieningen. De maximale inhoudsmaat van een gebouw voor nutsdoeleinden is 36 m³ toegestaan. Daarnaast zijn regels opgenomen voor overige bouwwerken.
Tuin
De voor 'Tuin' bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen ten behoeve van wonen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water. Daarnaast zijn deze gronden tevens bedoeld voor de daarbij behorende overige bouwwerken, groenvoorzieningen, verhardingen, tuinafscheidingen en overige bijbehorende voorzieningen.
Wonen
Gronden met een bestemming Wonen zijn bestemd voor de te ontwikkelen grondgebonden woningen.
De hoofdbebouwing mag enkel opgericht worden binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. In de regels en verbeelding zijn vervolgens bepalingen opgenomen omtrent de maximale bouwhoogten, het maximale aantal te bouwen woningen en de afstand tot de perceelsgrenzen voor zowel de hoofdbebouwing als bijbehorende bouwwerken. Voor de woningen aan de Gebroeders van Doorenstraat geldt aanvullend dat de nokrichting van de hoofdgebouwen evenwijdig aan de weg moeten lopen. Ook zijn bepalingen opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.
De grootte van het perceel bepaald het toegestane aantal m² aan bijbehorende bouwwerken. De volgende regel is van toepassing;
De gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:
-
75 m²;
-
100 m² voor percelen groter dan 500 m²;
-
125 m² voor percelen groter dan 1000 m²;
Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd
en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar.
Binnen de woonbestemming is bij recht een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit toegestaan. Het betreft hier een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hier zijn echter wel regels aan verbonden. Deze regels zijn gericht op het voorkomen van hinder en overlast van deze activiteiten. Daar waar specifieke functies binnen de woonbestemming voorkomen is er een aanduiding op de verbeelding opgenomen.
7.3.2 Overige regels
Inleidende regels / begrippen
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen zijn op alfabetische volgorde weergegeven.
Inleidende regels / wijze van meten
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
Anti-dubbeltelregel
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond, die betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan, bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
Algemene gebruiksregel
Voor de redactie van de gebruiksregel is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de doeleindenomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene afwijkingsregel
In dit artikel zijn een aantal voorwaarden opgenomen die het mogelijk maken het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Dit evenwel met het voorbehoud dat de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Ook kleine afwijkingen (tot 10%) van de in de regels opgenomen maten kunnen op grond van dit artikel mogelijk worden gemaakt. Tevens kunnen krachtens dit artikel kleine bouwwerken ten dienste van nutsbedrijven worden toegestaan. Ook de realisatie van erkers bij woningen wordt middels deze bepaling mogelijk gemaakt, alsmede het wijzigen van gebruik van gebouwen (al dan niet bij woningen) ten behoeve van kinderopvang.
Algemene procedureregels
Hierin zijn de procedurebepalingen opgenomen ten aanzien van het stellen van nadere eisen.
Overgangsrecht
In dit artikel wordt geregeld dat bouwwerken mogen worden behouden of gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen, ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die in het bestemmingsplan van kracht zijn.
Slotregel
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
In het voorliggende geval is een exploitatieovereenkomst opgesteld tussen de gemeente Almelo en de ontwikkelaar. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
Hoofdstuk 9 Vooroverleg, Inspraak en Zienswijze
Vooroverleg
Inspectie Leefomgeving en Transport
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
Op basis van artikel 3.1.1, lid 2 Bro heeft de provincie de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. De provincie Overijssel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en een zogenoemde Vooroverleglijst Ruimtelijke Plannen opgesteld. In deze vooroverleglijst wordt aangegeven dat vooroverleg met betrekking tot plannen voor woningbouw in het stedelijk gebied niet noodzakelijk is voor:
Plannen en projectbesluiten voor woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen mits in lijn met de tussen gemeenten en provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken Wonen.
De woningbouwontwikkeling is, zoals in paragraaf 3.2 is verwoord, in overeenstemming met de tussen de gemeente en de provincie gemaakte en geldende prestatieafspraken. Derhalve kan worden afgezien van het voeren van vooroverleg met de provincie Overijssel.
Waterschap Vechtstromen
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. Dit betekent dat het bestemmingsplan is voorgelegd aan het waterschap Vechtstromen.
Inspraak
Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Bij dit plan is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerpbestemmingsplan.
Zienswijzen
P.M.