direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Randweg Westerstouwe
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 24 januari 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Meppel-Zuid" vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakte onderdeel uit van de actualisering van oude bestemmingsplannen. In het bestemmingsplan was met de ontwikkeling van het zuidelijke deel van het nu voorliggende plangebied rekening gehouden. Binnen het wijzigingsgebied 2, zoals de locatie langs de Westerstouwe was aangeduid, werd de ontwikkeling van een sportzaal mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid.

De inzichten over de ontwikkeling van de locatie zijn veranderd. Tussen de Randweg en Westerstouwe is Woonconcept in samenwerking met de gemeente voornemens tot de ontwikkeling van sociale huurwoningen en aanleg van openbaar groen. De bestaande bebouwing van de voormalige LTS (hoogbouw en technieklokalen) horen niet tot deze ontwikkeling. Hiervoor loopt een apart proces.

Het nu voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van woningen in het gebied tussen Randweg en Westerstouwe mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan Randweg-Westerstouwe wordt globaal begrensd door de Westerstouwe in het zuiden, de Kuikenlaan en de Frans Halsstraat in het westen, de Randweg in het noorden en de begrenzing van de onderwijslocatie en het trafostation in het oosten. Onderstaande afbeelding toont de ligging van het plangebied ten opzichte van het bestemmingsplan Meppel-Zuid.

Afbeelding 1: Het plangebied (blauw) in relatie tot het bestemmingsplan Meppel-Zuid.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplanen

Het vigerende bestemmingsplan voor het gebied is het bestemmingsplan Meppel-Zuid dat door de raad van de gemeente Meppel is vastgesteld op 24 januari 2013.

In afbeelding 2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Meppel-Zuid weergegeven. De locatie heeft de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming is het bouwen van maatschappelijke voorzieningen met ondergeschikte functies toegestaan. Ondergeschikte functies zijn: restauratieve voorzieningen ten behoeve van de bestemming, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden, alsmede nutsvoorzieningen.

Binnen het noordelijke deel van het plangebied zijn twee bouwvlakken opgenomen waarbinnen gebouwen tot een bouwhoogte van 4 meter mogen worden gebouwd. Voor het zuidelijk deel van het plangebied geldt een wijzigingsbevoegdheid. Binnen het gebied dat is aangeduid als "wijzigingsgebied 2" is het opnemen van een bouwvlak voor het realiseren van een sportschool mogelijk. Daarbij gelden de volgende randvoorwaarden:

  • a. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 1.900 m2;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 9 meter;
  • c. de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, met dien verstande dat de afstand tot de Westerstouwe minimaal 15 meter bedraagt;
  • d. de parkeerbehoefte dient op eigen terrein plaats te vinden, tenzij op een andere wijze in de parkeerbehoefte kan worden voorzien.

De wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking, ontheffing, of vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Bodemkwaliteit, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen. Voor de bevoegdheid geldt bovendien als objectieve begrenzing dat deze pas kan worden toegepast indien de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Afbeelding 2: Uitsnede van het bestemmingsplan Meppel-Zuid.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0002.png"

1.4 Juridische vorm

Met de invoering van de Wro is de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan zal aan bod komen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is vervolgens een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen en tot slot geeft Hoofdstuk 8 een overzicht van de bijlagen bij deze toelichting.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Meppel is ontstaan op een punt waar verschillende waterwegen vanuit Noord-Nederland samenkomen. In de middeleeuwen ontwikkelde Meppel zich tot een zelfstandige bestuurlijke en kerkelijke eenheid en groeide in ruimtelijke zin van een agrarische naar een meer stedelijke nederzetting.

Tussen 1900 en 1950 breidt de stad op planmatige wijze uit. In het begin van de 20e eeuw krijgt Meppel er een aantal woongebieden bij, zoals de Stationsbuurt, de Oranjebuurt, de Indische buurt, Bleekerseiland en het Wilhelminapark.

Afbeelding 3: De historische kaart van Meppel anno 1927 met Meppel-Zuid en plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0003.png"

Toen in 1961 een wijziging van de gemeentegrens met Staphorst tot stand werd gebracht, waren er in de zuidelijkste delen van de Tuinweg en de Merelstraat reeds enkele tientallen woningen gebouwd. Na de grenswijziging heeft de gemeente Meppel de verdere ontwikkeling van het gebied opgestart. De eerste ontwikkelingen vonden plaats aan de noordoostzijde van het plangebied (Reestlaan en Reestplantsoen) en vervolgens het gebied dat Koedijkslanden ging heten. Van het begin van de zeventiger tot het eind van de tachtiger jaren van de vorige eeuw zijn er in dit gebied woningen gebouwd. Overigens werden er naast woningen ook scholen, woonzorgcomplexen, bedrijfsbebouwing, een winkelcentrum en recreatieve voorzieningen gerealiseerd. Het nu voorliggende plangebied bevindt zich op de scheidslijn van de woonbuurten en de grootschaliger functies langs de Werkhorst.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

In en rond het plangebied doen slechts enkele elementen terugdenken aan de vroegere stedenbouwkundige en landschappelijke situatie. Dit heeft vooral te maken met de heersende stedenbouwkundige visie uit de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Het is duidelijk dat de verschillende buurten binnen Meppel-Zuid gebouwd zijn op basis van de verkeers-, water- en groenstructuren die van oorsprong niet in het landschap of vanuit de historische ontwikkeling van Meppel aanwezig waren. Uitzondering zijn de Werkhorst en de Reeststouwe/Westerstouwe.
De Werkhorst, die onderdeel uitmaakt van de ringstructuur rond de binnenstad, heeft duidelijk het karakter van de oorspronkelijke uitvalsweg vanuit de stad naar het buitengebied. Aan de westzijde, grenzend aan het nu voorliggende plangebied, is grootschalige bebouwing ontstaan (educatieve voorzieningen, garagebedrijf, en dergelijke.
Ten zuiden van het plangebied ligt Slingenberg dat reeds voor de wijziging van de gemeentegrens in 1961 in het zuidelijkste deel woningen bevatte.
Aan de westzijde van het plangebied ligt een groenzone die herinnert aan de voorheen aanwezige bovengrondse hoogspanningsleiding. Deze leiding is inmiddels ondergronds aangebracht en loopt langs de Westerstouwe.

Het plangebied vormt de overgang van de oorspronkelijk kleinschalige bebouwing langs de Westerstouwe naar de grootschaliger bebouwing aan de Werkhorst.

2.2.2 Functionele structuur

De hoofdfunctie van het omliggende gebied is aan de west-, noord- en zuidzijde overwegend wonen met een variatie in bouwvormen. Aan de oostzijde bevinden zich het trafostation, enkele woningen en educatieve voorzieningen. Het gaat om de voormalige LTS, bestaande uit een hoofdgebouwencomplex en een praktijkgebouw.

Detailhandel is te vinden langs de Rembrandtlaan in het centrale deel van Koedijkslanden (winkelcentrum).

In de omliggende woonbuurten komen (voornamelijk kleinschalige) aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten voor. Deze bedrijven zijn veelal verenigbaar met de woonfunctie, dus milieucategorie 1 of 2. Sporadisch komt een bedrijf in milieucategorie 3 voor. De relatief zwaardere bedrijven zijn voornamelijk gevestigd aan de Werkhorst.

Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat uit een grasveld (voormalig sportveld) en in het noordelijk deel is braakliggend terrein aanwezig waar voorheen tijdelijke lokalen hebben gestaan. Rondom en binnen de locatie bevinden zich struikgewassen en bomenlanen met veel ondergroei. Ook zijn er enkele takkenhopen aanwezig en ligt op een aantal locaties nog wat puin dat vermoedelijk is blijven liggen na sloop van de voormalige bebouwing op het braakliggend terrein. Binnen het gebied is geen bebouwing (meer) aanwezig. Tevens zijn er geen watervoerende sloten aanwezig.

2.2.3 Verkeers- , water- en groenstructuurstructuur

Wegen
Voor het plangebied is de Werkhorst van belang die onderdeel uitmaakt van de zogenaamde ringstructuur rond de binnenstad. Via deze ringstructuur wordt de binnenstad, industrieterrein Oevers en de verschillende woonwijken ontsloten en vindt aansluiting plaats op de regionale en nationale wegenstructuur. Daarnaast bevinden zich rond het plangebied de ontsluitingswegen die de verschillende wijken ontsluiten. Dit zijn de Randweg en de Westerstouwe. Tot slot zijn er de woonstraten die als 30 km/uur gebied zijn aangewezen.

Na het aanleggen van de Europalaan is de verkeerscirculatie in Koedijkslanden gewijzigd. Met name op de Randweg en de Zuiderlaan zijn de intensiteiten afgenomen. Deze laatste is daarom, evenals de Werkhorst tussen de rotonde en de Reest, heringericht tot 30 km/uur weg.

Water- en groenverbindingen
Lange tijd vormde de Westerstouwe de oost-west-verbinding in de Reestvallei ten zuiden van Meppel. De Westerstouwe vormt landschappelijk gezien de noordelijke rand van de bekende Staphorster strokenverkaveling. Kenmerkend voor de Westerstouwe is de vrijstaande bebouwing en groene plekken tussen deze bebouwing. Ten noorden van de Westerstouwe ligt een groenzone waar voorheen de hoogspanningsverbinding was gesitueerd.

2.3 Toekomstige situatie

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Daarbij is rekening gehouden met de opgestelde notitie “Randvoorwaardendocument Sociale woningbouw”. In deze notitie is de locatie tussen de Randweg en de Westerstouwe aangewezen voor grondgebonden sociale woningen en groenvoorziening.

Voor de locatie zijn de volgende programmatische randvoorwaarden opgesteld:

  • Sociale woningbouw
    In het zoekgebied voor sociale woningbouw (A op afbeelding 1) liggen mogelijkheden om nieuwe grondgebonden sociale woningbouw te realiseren.
    De gemeente heeft prestatieafspraken gemaakt met de woningcorporaties en daarbij toegezegd voortvarend in te zetten om voor sociale woningbouw geschikte bouwlocaties ter beschikking te stellen. Daarom wordt in dit plangebied ruimte gereserveerd voor grondgebonden sociale woningbouw.
  • Groen
    Bij een nieuwe invulling is een gedeeltelijke invulling met groen noodzakelijk. In het zuidoostelijk deel van Koedijkslanden mist een park dichtbij de woonomgeving. Het groen moet een toegevoegde waarde hebben voor de omwonenden uit de omgeving van de locatie (Koedijkslanden etc.) en daarmee niet enkel voor de locatie op zich. Het groen moet uitnodigen om te ontmoeten en te bewegen (gebruikswaarde).

Voor de locatie zijn de volgende ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld:

  • Invulling openbare ruimte
    Een nieuwe invulling moet stedenbouwkundig in de omgeving worden ingepast. De locatie is gelegen tussen Randweg, Frans Halsstraat, Westerstouwe en de voormalige Pronklocatie. Een nieuwe invulling (al dan niet met behoud van gebouwen) moet stedenbouwkundig en qua beeldkwaliteit goed op deze bestaande structuren, wegen en bebouwing aansluiten. Daarbij ligt voor het zuidelijke deel een sterkere relatie met de ontwikkelingen op de Pronklocatie voor de hand. Het noordelijke deel kan meer gericht worden op de relatie met de Frans Halsstraat en de Randweg.
  • Het middenspanningsstation van Enexis moet worden ingepast.
    Enexis heeft een middenspanningsstation in gebruik net ten oosten van het perceel. Deze installatie heeft milieucontouren, vooral met betrekking tot geluid, en zal moeten worden ingepast in de nieuwe invulling. Ook geeft het middenspanningsstation een geluidsbelasting. Dit is onderdeel van de ontwerpopgave voor dit gebied. Daarbij worden deelgebieden A. en B. integraal met elkaar verbonden.
  • Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
    Het parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden. Dat wil zeggen, binnen de aan te kopen percelen. Bij een nieuwe invulling met bijvoorbeeld woningbouw kunnen binnen het gebied wel openbare parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Er dient aan de parkeernormen te worden voldaan.
  • Invulling openbare ruimte
    Bij de ontwikkeling van sociale woningbouw dienen de plannen zorgvuldig afgestemd te worden met de invulling van de openbare ruimte (zowel wegen als groen). In deze ontwerpopgave spelen zowel gemeente als woningcorporatie een belangrijke rol.
  • De locatie moet goed ontsloten worden.
    Bij een nieuwe invulling dient een goede verkeerskundige ontsluiting op de omgeving gerealiseerd te worden, passend bij de functies, zowel voor langzaam verkeer als gemotoriseerd verkeer. Ontsluiting via de Randweg en Westerstouwe heeft de voorkeur.

Afbeelding 4: Het stedenbouwkundige plan voor de locatie(februari 2019).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0004.jpg"

Naar aanleiding van het overleg met bewoners is het stedenbouwkundige plan, dat was opgenomen in het voorontwerp-bestemmingsplan, aangepast. Dit betreft de aanhechting van het plan aan de percelen Frans Halsstraat 1-15. Het nu voorliggende plan maakt geen doorgaand langzaamverkeer meer mogelijk tussen de bestaande woningen en de nieuwe woningen. Het achterpad is zodanig vormgegeven dat deze alleen gebruikt wordt door de bewoners van de nieuwe woningen. De bestaande woningen krijgen bovendien een extra grondstrook met een diepte van 3 meter bij hun kavels gevoegd. Om de impact van de nieuwe woningen zo klein mogelijk te houden krijgen deze woningen aan de westzijde een maximale goothoogte van 3,5 meter en komen deze op een afstand van circa 25 meter van de bestaande woningen te liggen.

Het plan bevat 34 grondgebonden sociale huurwoningen die in twee afzonderlijke clusters worden gerealiseerd. Het opdelen in twee clusters is ingegeven door de wens om aan te sluiten op bestaande groenvoorzieningen en -structuren.

De groenvoorziening die is gerealiseerd op het voormalige bovengrondse hoogspanningstracé is dan ook in het plangebied doorgetrokken. Voor het zuidelijke cluster zorgt een hoekverdraaiing voor schegvormige groene ruimten die het groene karakter van de Westerstouwe en daarmee de cultuurhistorische drager versterken. De bestaande bomenstructuur langs de Westerstouwe wordt gehandhaafd en waar mogelijk versterkt.

De ontsluiting vindt plaats door middel van inprikkers vanaf de Westerstouwe en de Randweg. Deze inprikkers worden niet met elkaar verbonden voor het gemotoriseerd verkeer. Hierdoor ontstaat een rustig groengebied. Voor langzaamverkeer is het welk mogelijk om het groengebied te doorkruisen.

Het door de woningen gegenereerde verkeer (ca. 200 mvt/etm) wordt over drie aansluitingen verdeeld. Aan de zijde van de Randweg komt één aansluiting (ca. 70 mvt/etm). Ter plaatse van de Westerstouwe komt één nieuwe ontsluiting (ca. 70 mvt/etm) en wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting van de Kuikenlaan (ca. 60 mvt/etm).

Het parkeren vindt plaats door (dwars)parkeerplaatsen aan te leggen langs de inprikkers. In het plangebied worden 34 grondgebonden sociale huurwoningen gerealiseerd. De parkeernorm voor een sociale huurwoning is 1,6 parkeerplaats per woning. Op basis van deze norm moeten er 55 parkeerplaatsen worden aangelegd in het plangebied. In het stedenbouwkundig plan zijn 56 parkeerplaatsen opgenomen. De parkeerplaatsen voldoen daarom qua aantal aan de parkeernormen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De Structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • Rijksvaarwegen
  • Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Ecologische hoofdstructuur
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunt van de SVIR is dat de ruimte zorgvuldig wordt benut en overprogrammering wordt voorkomen. Om beide te bereiken, is de "Ladder voor duurzame verstedelijking" sinds 28 augustus 2012 opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Met ingang van 1 juli 2017 is echter een wijziging inwerking getreden. Deze wijziging betekent dat de toelichting bij een ruimtelijk plan (dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt) een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Behoefte
Ten aanzien van de behoefte valt het volgende op te merken. De realisering van de woningen past binnen de uitgangspunten van de gemeentelijke woonvisie en de regionale afspraken. In de paragrafen 3.3.2. en 3.3.3. wordt hierop dieper ingegaan.

3.1.3 Nota Belvedère / Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter / Erfgoedwet

Van 1999 tot en met 2009 heeft het programma Belvedere de inzet van cultuurhistorie bij ruimtelijke transformaties gestimuleerd. Het doel van Belvedere was om de cultuurhistorie meer richtinggevend te laten zijn in de ruimtelijke inrichting van Nederland. Het Belvedere-denken is inmiddels wettelijk verankerd in de Modernisering van de Monumentenzorg en heeft in 2011 beleidsmatig een vervolg gekregen via de Visie Erfgoed en Ruimte, Kiezen voor Karakter.

De Monumentenwet is per 1 juli 2016 vervallen. Een belangrijk deel van de onderwerpen zijn overgegaan naar de Erfgoedwet. In deze wet zijn onder de definities, de aanwijzing, de bescherming, de financiële bepalingen en het toezicht en de handhaving opgenomen. Enkele onderdelen die straks in de nieuwe Omgevingswet worden geregeld zijn tijdelijk in een overgangsregeling van de Erfgoedwet ondergebracht; het gaat dan over de vergunningsystemen, archeologie en bescherming stads- en dorpsgezichten. Deze oude bepalingen uit de Monumentenwet blijven gelden op grond van het overgangsrecht Erfgoedwet.

Zoals uit § 3.3.5 blijkt, heeft het plangebied een beperkte cultuurhistorische waarde. Alleen de Westerstouwe heeft als oud dijklichaam een cultuurhistorische waarde. Het nu voorliggende bestemmingsplan laat de Westerstouwe intact en respecteert zodoende de historisch-landschappelijke structuur. De van oorsprong groene uitstraling wordt gehandhaafd door de groene randen te handhaven en deze aan te vullen met de schegvormige groene buitenruimten die in het plan zijn opgenomen.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid schept in veel gevallen een beleidskader, dat door de gemeenten verder uitgewerkt wordt. Daarnaast blijft algemeen provinciaal beleid een toetsingskader, in dit geval de Omgevingsvisie Drenthe 2014 en de Provinciale omgevingsverordening.

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014/2018

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De provincie heeft inmiddels op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Inhoudelijk voorziet de Actualisatie in een beperkte inhoudelijke bijstelling van de teksten en kaarten. Op 3 oktober 2018 is een de Omgevingsvisie Drenthe 2018 door Provinciale Staten vastgesteld.

De provincie ziet vijf belangrijke ontwikkelingen:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.

De belangrijkste opdracht tot 2030 is het vinden van een antwoord op de vraag hoe met deze ontwikkelingen moet worden omgaan. Daarnaast heeft de provincie diverse ambities en daarmee ook belangen.
Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten.

Het hele plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Meppel. Meppel maakt deel uit van de "stedelijke netwerken". De stedelijke centra maken Drenthe voor haar inwoners en voor bezoekers extra aantrekkelijk. De provincie streeft naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische kenmerken of gebiedskenmerken. Dat geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan het bruisende karakter van de steden. De ontwikkelingen moeten passen bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is.

Wat betreft het wonen wordt gestreefd naar een aantrekkelijk, gevarieerd en leefbaar woonmilieu die voorziet in de woonvraag. Het doel is dat eerst wordt ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering).

Het realiseren van woningen binnen stedelijk gebied is in overeenstemming met het provinciaal beleid zoals geschetst in de Omgevingsvisie Drenthe 2014.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Op 3 oktober 2018 is ook de Provinciale omgevingsverordening vastgesteld. Met hoofdstuk 2 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie door naar het Ruimtelijk omgevingsbeleid. In titel 2.2 worden de kernkwaliteiten benoemd. Kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe voor wat betreft:

  • 1. archeologie;
  • 2. aardkundige waarden;
  • 3. cultuurhistorie;
  • 4. landschap;
  • 5. rust;
  • 6. natuur;

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn dient er in het ruimtelijk plan te worden verklaard hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie. Nieuwe activiteiten, dan wel wijziging van bestaande activiteiten, die deze kernkwaliteiten significant aantasten zijn niet toegestaan.

In ruimtelijke plannen wordt uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot behoud en ontwikkeling (hiermee wordt bedoeld: versterking) van de kernkwaliteiten in relatie tot een dynamisch en ondernemend Drenthe.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangewezen het gebied dat als zodanig staat aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart D1 'Bestaand stedelijk gebied'. Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. In principe ligt binnen het bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als de kernen zijn opgenomen op de kaarten D4 en D6.

Het plangebied is opgenomen op kaart D6 Kernkwaliteit Cultuurhistorie met "beleid respecteren". Bij ontwikkelingen wordt ingezet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Voorts is het gebied opgenomen op kaart D5 Kernkwaliteit Aardkundige waarden met "generieke bescherming". Dat betekent dat bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek naar waarden vaak nodig is. Eventueel moet het bestemmingsplan een beschermende regeling bieden.
Tot slot geeft kaart D7 Kernkwaliteit landschap het gebied aan als "wegdorpenlandschap van de laagveenontginning". Het beleid richt zich op het behoud en de versterking van het open karakter en de smalle verkavelingsstructuur.

Met de genoemde beleidsuitgangspunten is in dit bestemmingsplan waar nodig en mogelijk rekening gehouden. Het plan voldoet daarmee aan de Provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Meppel 2030

De op 7 november 2013 vastgestelde "Structuurvisie Meppel 2030 - Duurzaam verbinden" is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn.

Meppel neemt in de regio een centrale positie in, zowel op het gebied van werkgelegenheid en voorzieningen als op het gebied van wonen. Het onderscheidende van Meppel is de combinatie van een stedelijke sfeer en een aantrekkelijk voorzieningenaanbod in de binnenstad, en rust en ruimte in de omliggende wijken en kernen. In Meppel wonen circa 32.000 mensen. De gemeente wil groeien tot circa 40 á 45.000 inwoners in 2030 en staat een beheerste groei voor. Het genoemde aantal geldt echter niet als harde doelstelling.

De gemeente Meppel richt zich in de eerste plaats op (maar zeker niet uitsluitend) gezinnen en (actieve) senioren. Meppel kent een relatief sterke sociale cohesie. Dit vraagt om onder meer een adequaat voorzieningenniveau in de wijk of de nabijheid daarvan. De aandacht van de gemeente richt zich daarbij vooral op groepen die relatief weinig te kiezen hebben op de woningmarkt, zoals huishoudens met een bescheiden inkomen of mensen met een zorgbehoefte. Daarbij wordt het uitgangspunt gehanteerd dat ouderen en mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen wonen. De beleidsnota Wmo 2008-2011 beschrijft de opgave en de inzet van de gemeente. De gemeente heeft kwaliteit van het woonaanbod hoog in het vaandel staan.

In de Structuurvisie is aangegeven dat een herontwikkeling in relatie tot wonen en groen voor de hand ligt voor de voormalige schoollocaties in het gebied Werkhorst/Slingenberg, zo ook de oude Ambachtsschool. In de Structuurvisie zijn naast deze gebiedsopgave ook thematische opgaven benoemd die mogelijkheden bieden voor de onderhavige locatie, zoals de opgave voor bedrijvigheid, voor wonen en voor voorzieningen. Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van woningen en groen op deze locatie past in het beleid dat is aangegeven in de Structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie 2016 - 2020

In maart 2016 is de Woonvisie 2016 - 2020 opgesteld. Eén van de belangrijkste doelen, zoals ook in het college- en uitvoeringsprogramma is aangegeven, is het bieden van passende huisvesting. De ambitie van de gemeente Meppel om te groeien is ingegeven om de krachtige stad verder voort te zetten. Daarbij past het bieden van ruimte voor nieuwe initiatieven. De woonvisie-nieuwe-stijl is niet meer een vaststaand programma voor de toekomst, maar vooral een flexibel kader, waarin een ontwikkelingsrichting wordt geschetst.
Naast aandacht voor passende huisvesting ziet de gemeente ook een rol in het bewaken van het overzicht over de verschillende ontwikkelingen. Stedelijke ontwikkeling houdt in dat de verscheidenheid en de kwaliteit van wijken wordt bewaakt. Wijken moeten niet een te eenzijdig karakter krijgen. Een gezonde mix van woningen houdt wijken levendig.

De bevolkingsprognose 2015 van de provincie Drenthe is het uitgangspunt voor de bepaling van de woningbehoefte. De provincie Drenthe heeft in 2015 een provinciale bevolkingsprognose uitgebracht. De gemeenten in de woonregio Zuidwest Drenthe hebben aan adviesbureau Companen gevraagd om een gedegen analyse uit te voeren van de prognoses en om met een realistische woningbouwraming voor de vier gemeenten in Zuidwest Drenthe te komen. De resultaten van het onderzoek van Companen zijn vastgelegd in het rapport “Verkenning prognoses Zuidwest Drenthe d.d. 23 januari 2016”. Deze verkenning is regionaal afgestemd en vormt de basis voor het aantal te bouwen woningen door de gemeente Meppel in de komende jaren.

Uitgaande van deze uitgangspunten komen we voor de gemeente Meppel tot de volgende jaarlijkse woningbehoefte op korte en lange termijn (tussen haakjes, bandbreedte bij neutraliseren onverklaarbare verschillen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0005.jpg"

Dit betekent voor de periode 2015 tot en met 2019 een netto bouwvolume van maximaal 190 woningen per jaar en voor de periode 2020-2025 van maximaal 150 woningen per jaar. Omdat het hierbij gaat om de netto woningbehoefte komt daar het aantal te slopen woningen bij. Het gaat daarbij in deze periode totaal om 67 gesloopte en te slopen woningen (te weten 47 appartementen in de Van Ostadeflat en 20 woningen in Nijeveen).

De gemeente Meppel heeft daarbij de ambitie dat 30 tot 50 procent van het totale woningbouwprogramma bestaat uit sociale woningbouw. In de “Prestatieafspraken Meppel 2018-2022”, ondertekend op 6 december 2017, hebben Stichting Woonconcept en de gemeente (samen met Huurdersplatform MEVM, Huurdersvereniging Meppel en Stichting Actium) afgesproken dat in de periode tot en met 2021 220 extra sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Daarbij is overeengekomen dat de corporaties ervoor zorgen dat de reguliere sociale huurwoningvoorraad van de corporaties wordt uitgebreid met voornamelijk grondgebonden woningen.
De gemeente heeft de inspanningsverplichting op zich genomen om zich voortvarend in te zetten om voor sociale woningbouw geschikte bouwlocaties ter beschikking te stellen. De locatie Randweg-Westerstouwe is één van deze locaties die kan voorzien in de realisering van sociale woningbouw.

In de Woonvisie zijn de herontwikkellocaties rondom de Werkhorst, net als in de Structuurvisie, benoemd. In de Woonvisie is voor deze locaties specifiek een lijn aangegeven. Het gaat bij deze locaties niet uitsluitend om woningbouw en de gemeente mikt vooral op het hogere segment. Het plan voldoet hier niet aan. In de Woonvisie is voor de herontwikkellocaties rondom de Werkhorst tevens aangegeven dat de gemeente daarbij vooral zal sturen op kwaliteit: past een ontwikkeling in de omgeving, sluit het aan op bestaande bebouwing, verkeerskundige aspecten (ontsluiting), is er sprake van niches in de markt (onderscheidende woningsegmenten), etc. Ondanks dat er geen sprake is van niches in de markt, biedt het plan wel degelijk kwaliteit. De kwaliteit vindt vooral zijn uitwerking in het openbaar groen (vanwege de groenopgave), de speelse verkaveling en in de aansluiting op de bestaande bebouwing en omgeving.

Daarnaast heeft de gemeente Meppel zoals gezegd met woningcorporaties prestatieafspraken gemaakt om tot en met 2021 in Meppel 220 extra sociale huurwoningen te bouwen. In lijn met de prestatieafspraken is de locatie Randweg 1 benoemd om een deel te ontwikkelen voor sociale woningbouw met Stichting Woonconcept.

Het woningbouwprogramma van het plan bestaat uit 34 grondgebonden sociale huurwoningen. Gesteld kan worden dat dit programma voor deze (door de gemeente aan Stichting Woonconcept beschikbaar gestelde) locatie past binnen de prestatieafspraken en de Woonvisie 2016.

Het bestemmingsplan Meppel- Randweg Westerstouwe is behandeld in het regionaal woonoverleg Zuidwest Drenthe d.d. 14-5-2019 en akkoord bevonden.

3.3.3 Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. De regionale afstemming is in oktober 2012 in de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe door het college van de gemeente Meppel en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van 34 sociale huurwoningen aan de Randweg/Westerstouwe daaraan toe te voegen. Het mogelijk te maken aantal woningen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

Het ontwerpbestemmingsplan is besproken in het regionale woonoverleg. In dit overleg is geconcludeerd dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2020. Hiermee is voldaan aan de regionale afstemming.

3.3.4 Bed & Breakfast

De beleidsnotitie Bed & Breakfast (B&B) is op 29 juli 2015 vastgesteld. De reden om hiervoor regels op te stellen is het feit dat in vigerende bestemmingsplannen hierover niets is geregeld. Het beleid is opgesteld om voorwaarden op te stellen voor het starten van een Bed & Breakfast. B&B activiteiten moeten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie en plaatsvinden in het hoofdgebouw met eventuele aan- en/of uitbouwen. Vrijstaande bijgebouwen mogen enkel worden gebruikt voor B&B, wanneer deze in het bestemmingsplan voor bewoning bestemd zijn. 30% van het bruto-vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt als B&B, met een maximum van 50 m2. Het maximum aantal personen dat tegelijk van de B&B gebruik mag maken is zes. Een B&B mag niet functioneren als een zelfstandige wooneenheid en mag geen aparte kookgelegenheid bevatten. Wanneer meerdere kamers worden gebruikt, moeten deze voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit voor logiesgebouwen. De initiatiefnemer moet de hoofdbewoner van de woning zijn. Onverlichte reclame-uitingen, ten dienste van de B&B zijn toegestaan, mits niet groter dan 0,5 m2, waarbij de langste zijde korter dan 1 meter moet zijn. Enkel wanneer aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. is het exploiteren van een B&B mogelijk. Een B&B in afwijking van deze randvoorwaarden kan alleen worden gerealiseerd door middel van afwijking van het bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplannen is B&B niet toegestaan aangezien de omvang van de woningen daartoe niet geschikt wordt geacht. Daarom is in de regels bepaald dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor B&B binnen de woonbestemming specifiek is verboden. In dit geval is een B&B dus niet bij recht mogelijk. Een B&B is dan alleen mogelijk middels afwijking.

3.3.5 De Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling (CHIW) uitbreidingswijken en buitengebied

In de CHIW zijn de cultuurhistorische waarden van de uitbreidingswijken en het buitengebied van Meppel geïnventariseerd en geanalyseerd. Het plangebied behoort tot de uitbreidingswijk Meppel-Zuid, deelgebied Koedijkslanden.

Koedijkslanden is als ontworpen woonwijk uit de jaren '60 en '70 niet zeldzaam. Ook de woonwijk Slingenberg en het Reestplantsoen zijn dit niet. De Reeststouwe en de Westerstouwe, waarschijnlijk rond 1830 aangelegde dijkjes, vormen echter zeldzame elementen als historisch-landschappelijke structuren. De Werkhorst is in zijn afleesbaarheid als historische straatweg niet zozeer zeldzaam als wel bijzonder en van groot belang vanuit Meppels historisch perspectief.

Het stedenbouwkundig plan dat als basis heeft gediend voor het nu voorliggende bestemmingsplan laat de Westerstouwe intact en respecteert zodoende de historisch-landschappelijke structuur. De van oorsprong groene uitstraling wordt gehandhaafd door de groene randen te handhaven en deze aan te vullen met de schegvormige groene buitenruimten rond het zuidelijke ensemble.

3.3.6 Zo doen we groen! / De Groene Kaart

De kadernotitie Zo doen we Groen! geeft de richting aan voor groen, natuur, landschap en water binnen de gemeente Meppel. De Kadernotitie heeft een scope van 2015 tot 2030. Dit biedt houvast voor de inrichting en het beheer van de groene openbare ruimte. Ook geeft de nota aan hoe de gemeente wil omgaan met de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor biodiversiteit en het landschap.

Voor groen met grote algemene waarde stelt de gemeente kaders en voeren zij de regie. In stedelijk gebied is dit de Groene hoofdstructuur, bestaande uit de parken en groenblauwe structuur. Voor groen met buurtbelang zijn er algemene doelen en is ruimte voor eigen inzet van bewoners (de Groene nevenstructuur).

De wijk Koedijkslanden (inclusief Slingenberg en Werkhorst) bestaat uit verschillende buurtjes, maar grote structuren zijn er nauwelijks. In de wijk gelden de algemene ambities die voor groen in de woon- en werkgebieden zijn beschreven (4.4.1). Voor de locatie geldt het thema: Groen in woon- en werkgebieden. Het streven hiervoor is dat het groen in de wijk aansluit op de volgende stijlkenmerken:

  • Mozaïek van naar binnen gericht groen, geen structuren.
  • Groen op buurtniveau, verschilt per buurt, hofjes, woonstraatgroen.
  • Centrale groene strook, eigen structuur.
  • Bomen in korte structuren en als confetti.
  • Bomenrijen langs hoofdwegen en historische wegen.
  • Voorkant bodembedekkers, achterkant heesters, gazons, cultuurlijk sortiment.

Specifiek voor het gebied Koedijkslanden (inclusief Slingenberg en Werkhorst) geldt het gemis aan een park dichtbij de woonomgeving in het zuidoostelijk deel van de wijk. Deze groenopgave (23) staat in Zo doen we groen! beleid benoemd en vindt een (gedeeltelijke) uitwerking in dit plan.

De Groene Kaart uit 2011 is een uitwerking van het bestaande Bomenbeleid. De Groene Kaart geeft houvast bij de bepaling van de 'waarde' van bomen(rijen) en een onderbouwing van de eisen ten aanzien van behoud van of onderhoud aan specifieke, bestaande bomen.

3.3.7 Welstandsnota

Inleiding
Op 3 juni 2004 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden er zal altijd rekening moeten worden gehouden met, respectievelijk respect moeten worden getoond voor, de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria
Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt. Het plangebied behoort tot het welstandsgebied "naoorlogse bebouwing (regulier)" Voor het project “Randweg Westerstouwe” is een apart beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld.

Afbeelding 5: Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0006.png"

In deze toelichting wordt niet verder op de gebiedscriteria of objectgerichte criteria ingegaan die op het plangebied van toepassing zijn. De welstandsnota geldt als een toetsingsinstrument dat los staat van het bestemmingsplan en waaraan bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst moet worden. De welstandsnota kan hiermee worden beschouwd als een aanvulling op het bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de welstandsnota.

3.3.8 Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP)

Op 22 juni 2017 heeft de gemeenteraad van Meppel het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan 2017 vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Meppel.

De bereikbaarheid van Meppel is vitaal belang voor de werkgelegenheid, de economie en de doorstroming naar de binnenstad en ook voor de leefbaarheid van de inwoners. Het is een kerntaak van de gemeente te zorgen voor het in stand houden van een goede basisinfrastructuur.

De gemeente Meppel is momenteel gunstig gelegen aan de infrastructuurvoor alle modaliteiten goed bereikbaar vanuit de omgeving. De infrastructuur dient toekomstbestendig te zijn. Daarom zijn de volgende hoofdlijnen van beleid benoemd:

  • Verbeteren externe bereikbaarheid
  • Verbeteren interne bereikbaarheid
  • Verbeteren leefbaarheid en verkeersveiligheid
  • Goed fietsnetwerk en voldoende fietsparkeervoorzieningen
  • Faciliteren goederenvervoer over weg en water
  • Goede kwaliteit openbaar vervoer

Daarnaast wil de gemeente de kwaliteit van de leefomgeving en de verkeersveiligheidssituatie verder verbeteren, gebaseerd op de categorie indeling van het gemeentelijk wegennet. In dit kader is het van belang dat de Werkhorst is aangemerkt als een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom. Dat betekent dat de doorstroming op deze weg centraal staat. De overige wegen in de buurt van het plangebied zijn erftoegangswegen.

De ontsluiting van de zuidelijke wijken in de richting van de binnenstad is een aandachtspunt dat verder uitgewerkt zal moeten worden. In het GVVP kiest Meppel ervoor om in dit kader het functioneren van de Zomerdijk te versterken en de kruispunten met de Handelsweg en de Steenwijkerstraat aan te passen. Op deze wijze kan de ontsluiting van Meppel Zuid via de route Handelsweg-Zomerdijk plaatsvinden.

Voor het nu voorliggende plangebied heeft het GVVP geen gevolgen.

3.3.9 Nota parkeernormen gemeente Meppel

In deze nota wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de kwaliteit van de binnenstad vergroten en de bereikbaarheid voor auto, fiets en openbaar vervoer te garanderen of verder te verbeteren. Om dit te bereiken geeft de nota parkeernormen voor diverse functie en maakt daarbij onderscheid voor het centrum, centrumschil en de rest van de bebouwde kom.
Bij de realisering van het plan dient aan de parkeernormen te worden voldaan.

In het plangebied worden 34 grondgebonden sociale huurwoningen gerealiseerd. De parkeernorm voor een sociale huurwoning is 1,6 parkeerplaats per woning. Op basis van deze norm moeten er 55 parkeerplaatsen worden aangelegd in het plangebied. In het plangebied is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.

3.4 Klimaat en duurzaamheid

In de nota “Van klimaatgevoelig naar klimaatrobuust - Gemeente Meppel 2011–2040“ worden de stappen beschreven die uiteindelijk kunnen leiden tot een CO2-neutraal Meppel en omstreken in 2040. Daarbij zal het beleid gericht zijn op de gemeentelijke organisatie en haar gebouwen, de bestaande woningen en nieuwbouw, transport, openbare verlichting en het bedrijfsleven.

De laatste jaren is de wettelijke EPC-norm geleidelijk aan verlaagd tot 0,4 en zal in de toekomst verder worden verlaagd. Sinds 1 juli 2018 is bovendien gasloos bouwen ingevoerd.
Deze en andere aspecten gelden als uitgangspunt voor de ontwikkeling van de 34 woningen door Stichting Woonconcept.

Maar de ambities gaan verder. Stichting Woonconcept zal nul-op-de-metervariant woningen realiseren en is 'vrij' in de wijze waarop zij de woningen verduurzaamd.
Bovendien is bij de inrichting van het plan rekening gehouden met berging van hemelwater. Daarmee wordt de scheiding van schone en vuile waterstromen gerealiseerd. Met deze aspecten wordt ingespeeld op zaken als klimaatadaptie en energietransitie.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Geluid

In de Wet geluidhinder zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Een geluidzone is een aandachtsgebied aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waarbinnen de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn.

Voor het nu voorliggende plangebied worden het geluid als gevolg van het wegverkeer, de spoorweg en de industrie hieronder beschreven. Ten behoeve van het geluid als gevolg van wegverkeer en industrie is een akoestisch onderzoek1 verricht.

4.1.1 Wegverkeer

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) zijn woningen geluidgevoelige bestemmingen. Volgens artikel 77 van de Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar woningen die in een geluidszone vallen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van:

  • woonerven;
  • 30 km/uur-gebieden.

De breedte van de geluidszone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). De wegen rondom het plangebied behoren in de zin van de Wet geluidhinder tot het stedelijk gebied en hebben een geluidzone van 200 meter.

In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat de geluidbelasting op de gevel niet meer mag bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, dan wel een door burgemeester en wethouders vast te stellen hogere grenswaarde. De maximale ontheffing is Lden=63 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder.

Op de Randweg en de Westerstouwe geldt een maximum rijsnelheid van 30 km/uur. Voor de Werkhorst geldt een maximum rijsnelheid van 50 km/uur. De enige gezoneerde weg in de omgeving van het plangebied is daarom de Werkhorst.

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het wegverkeer op de Werkhorst ter plaatse van de woningen niet wordt overschreden. Er behoeft dan ook geen hogere grenswaarde procedure gevolgd te worden voor wegverkeerslawaai afkomstig van de Werkhorst.

4.1.2 Industrie

Industrieterrein Oevers
Het aan de westzijde van het plangebied grenzende industrieterrein (Oevers A, B en C, Oude Vaart en Steenwijkerstraatweg) is gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. De geluidszone Oevers is bij Koninklijk besluit van 15 juni 1993 vastgesteld. Bij besluit van 31 augustus 1998 zijn voor een groot aantal woningen rondom het gezoneerde industrieterrein Oevers, in het kader van een geluidsaneringsoperatie, maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG's) vastgesteld.

De cumulatieve geluidsbelasting van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein mag buiten de zone niet meer dan 50 dB(A) bedragen. De individuele milieuvergunningen van de bedrijven op het industrieterrein worden getoetst aan de bijdrage die het betreffende bedrijf levert aan de geluidszone. Op deze manier wordt gewaarborgd dat de totale geluidsbelasting buiten de zone niet meer dan 50 dB(A) zal bedragen.

In onderstaande afbeelding is te zien dat deze 50 dB(A) contour zich niet over het plangebied uitstrekt. Er zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van de beoogde woningen vanuit het aspect industrielawaai als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Oevers.

Afbeelding 6: Geluidzone industrielawaai.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0007.png"

Middenspanning transformator- en schakelstation Westerstouwe

Het voorliggende plangebied grenst aan de oostzijde aan een middenspanning transformator- en schakelstation van Enexis. Het station bevat 2 trafo's van 40 MVA en een derde van 40 MVA als back-up. Dergelijke bronnen staan bekend om het produceren van een duidelijk herkenbare bromtoon. In afbeelding 7 is de situering van de trafo's ten opzichte van de geplande woningen aangegeven.

Afbeelding 7: Locatie trafo's
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0008.png"

Met behulp van een geluidmodel is de geluidbelasting naar de omgeving berekend. In de berekening is uitgegaan van een worst case scenario (tonaliteit waarneembaar en beide trafo's in werking). Conform de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en het Activiteitenbesluit zijn de in onderstaande afbeelding aangegeven grenswaarden voor invallende geluidbelasting LAr,LT en LA,max op de gevels van de woningen aangehouden. Deze waarden sluiten goed aan bij de omgeving.

Afbeelding 8: Grenswaarden Activiteitenbesluit
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0009.png"

In onderstaande afbeelding zijn de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter plaatse van de nabijgelegen toekomstige woningen aangegeven (inclusief straffactor van 5 dB(A) vanwege het tonaal karakter).

Afbeelding 9: Resultaten berekening
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0010.png"

Uit de berekeningen blijkt dat op de zijgevel en de voorgevel van de eerste woning van blok 4 een overschrijding van de grenswaarde uit het Activiteitenbesluit optreedt voor de nachtsituatie.

In het akoestisch rapport worden diverse alternatieven gegeven om bij de verdere uitwerking van het plan aan de grenswaarden te voldoen.
Het realiseren van een afscherming met een hoogte van 5 meter langs de erfgrens van het trafostation wordt door de gemeente vanwege de stedenbouwkundige effecten niet wenselijk geacht. Een andere variant waarbij de tonaliteit wordt weggenomen door het plaatsen van afschermingen rond de trafo's lijkt vanwege de uitvoeringsproblematiek en de kosten niet haalbaar.

Indien trafo 1 als back up trafo zou gaan dienen wordt daardoor voldaan aan de grenswaarden. Ook indien de dichtstbij gelegen woning van blok 4 een dove/blinde zijgevel krijgt en de zijgevel aan de noordzijde een halve meter wordt doorgetrokken wordt voldaan aan de grenswaarden. Beide alternatieven worden door de gemeente haalbaar geacht.

Nu er haalbare maatregelen kunnen worden getroffen om aan de grenswaarden te voldoen kan worden geconcludeerd dat industrielawaai geen belemmering vormt voor het plan.

4.1.3 Spoorwegverkeer

De zones langs het spoor zijn afhankelijk van het vastgestelde Geluidproductie Plafond (GPP) langs het spoor. Deze GGP's zijn opgenomen in het Geluidregister. Het ten opzichte van het plangebied dichtstbijzijnde referentiepunt (50248) heeft een waarde van 63,4 dB. Volgens het Besluit geluidhinder is dan een wettelijke geluidzone van 300 meter van toepassing. Het plan is gelegen op een afstand van circa 480 meter vanaf het spoor. Geconcludeerd kan worden dat de woningen buiten de geluizone van de spoorlijn worden gerealiseerd. Dat betekent met zekerheid dat de voorkeurswaarde van 55 dB voor nieuwe woningen niet wordt overschreden.

4.2 Archeologie

In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel is een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans).

Afbeelding 10: Archeologische beleidskaart.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0011.png"

Uit afbeelding 10 kan het volgende worden afgeleid.

Het plangebied heeft een middelhoge verwachtingswaarde (stuwwal, zandgronden). In zones met een middelhoge verwachting (veenbedekte zones, stuwwal, beekdalen en zandgronden) wordt een vrijstellingsgrens van 1000 m2 gehanteerd. Voor projecten waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 1000 m2 beslaat hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd.

Aangezien de onderzoeksgrens door het plan zal worden overschreden dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor het zuidelijke deel van het plangebied (het huidige sportveld) is reeds in 2014 een onderzoek2 verricht.

De conclusies uit het onderzoek leiden ertoe dat eventueel aanwezige archeologische grondsporen in het grootste deel van het plangebied bewaard kunnen zijn gebleven. Echter de zuidoostelijke hoek lijkt door de voormalige dekzandkop de meest aantrekkelijke vestigingsplek te zijn geweest tijdens de steentijd. Daar zullen door de bodemverstoring geen sporen bewaard gebleven zijn. Omdat daarnaast ook geen indicatoren gevonden zijn, kan de archeologische verwachting naar beneden toe worden bijgesteld.
Aangezien de meest geschikte vestigingsplek binnen het gebied sterk verstoord is, wordt geadviseerd om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen.
Bij besluit van 9 juli 2014 hebben burgemeester en wethouders het terrein vrijgegeven.

Teneinde ook inzicht te hebben in de archeologische toestand van het noordelijk deel van het terrein is een booronderzoek3 verricht.

Bij het bouwrijp maken van het gebied in de jaren zeventig is het veen in het plangebied grotendeels afgegraven en is een laag van ruim 2,0 meter kalkrijk zand opgebracht. Hieronder bevindt zich het pleistocene zand met een podzolbodem. De top van het pleistocene zand bevindt zich dieper dan 2,0 m -mv en is op basis van de waarnemingen bij de boringen 1, 4 en het reeds eerder uitgevoerde verkennend onderzoek ten zuiden van het plangebied, grotendeels intact.
Met het afgraven van de veenlaag zijn eventuele resten van na de steentijd verloren gegaan. De top van het pleistocene zand is intact en hierop kunnen zich nog archeologische resten uit de steentijd bevinden.

Er zijn graafwerkzaamheden voorzien tot maximaal 1,0 m -mv. Deze vormen geen bedreiging voor eventuele archeologische resten in de top van het pleistocene zand. In het plangebied is mogelijk het aanbrengen van heipalen voorzien. Afhankelijk van het palenplan en het type heipaal kunnen hierdoor eventuele archeologische vindplaatsen verstoord worden. Indien het aantal heipalen wordt geminimaliseerd en er gebruikt wordt gemaakt van schroef- in plaats van heipalen dan zal de verstoring aan eventuele vindplaatsen minimaal zijn.

Indien de bovenstaande maatregel wordt uitgevoerd, wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Op 25 oktober heeft de regio archeoloog4 ingestemd met het selectieadvies en het gebied vrijgegeven.

4.3 Waterhuishouding

Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer moet in een vroeg stadium overleg voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Waterhuishouding
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de toename van het verhard oppervlak bepaald. In onderstaande afbeelding is het verhard oppervlak aangegeven in de oude situatie en in de toekomstige situatie. In de oude situatie was er een parkeerplaats en twee gebouwen van de Ambachtsschool op het noordelijke terreindeel aanwezig. De toename van het verharde oppervlak is meer dan 1.500 m2.

Afbeelding 11: De verharding in het plangebied (bestaand en nieuw).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0013.png"

Meppel kent verschillende gebieden met een hoge grondwaterstand. In de buurt van het plangebied was dat de buurt Slingenberg. In de periode vanaf 2011 hebben waterschap en gemeente diverse kleinschalige maatregelen uitgevoerd aan de waterhuidhouding in Slingenberg, ten gunste van de grondwaterproblematiek. In het GRP 2011-2015 was daarnaast voorzien in het vervangen van de riolering in Slingenberg, met uitvoering van de stedelijke wateropgave, in 2014. Daarmee wordt gedoeld op het lokaal oplossen van een te hoge grondwaterstand, bijvoorbeeld door drainage. Voorbereiding en uitvoering van dit project hebben plaatsgevonden in 2015/2016.

In het verleden is er in het ten noorden van de Westerstouwe (en dus ook binnen het plangebied) geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd (zie afbeelding 12).

Afbeelding 12: Het plangebied grenst aan een gebied met wateroverlast (Slingenberg).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0014.png"

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Op 26 september 2018 heeft afstemming met het Waterschap plaatsgevonden over een invulling van de wateropgave van het plangebied in deze waterparagraaf. Hieronder zijn de uitkomsten verwoord.

In het plangebied zal een gescheiden rioolstelsel worden aangelegd. Nog onderzocht moet worden of dit gescheiden stelsel aangesloten kan worden op omliggende gescheiden stelsels, waarschijnlijk wel. In aanvulling hierop zal onderzocht worden of het mogelijk is om voor het schoonwaterriool (hemelwater) een infiltratie- en transportriool (IT-riool) aan te leggen. Dit is afhankelijk van de grondsoort, of deze in voldoende mate waterdoorlatend is.

Het is de wens om 10% van de totale verharding in het gebied als watercompensatie in te passen in het plangebied. Dit om zorg te dragen voor een klimaatbestendige toekomst.

Het openbaar groen zal geschikt worden gemaakt voor zowel groen als water, waardoor de watercompensatie in het gebied geborgd kan worden. Doel is om zo veel mogelijk en zo lang mogelijk water vast te houden in het plangebied. Daarbij is het nodig dat het water ook naar de toegewezen plekken kan stromen. Oplossingen voor het vasthouden van hemelwater zijn onder andere wadi's, bergbezinkbassins (BBB) en infiltratiekratten.

Bij de uitwerking van de inrichting van de openbare ruimte zal de gemeente samen met het Waterschap kijken naar een concretere invulling van de watercompensatie.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het overleg met het waterschap op 26 september 2018 is apart aandacht gevraagd voor de afwatering van de zuidelijke bebouwing, gezien de gecentreerde opzet. De achterpaden moeten te allen tijde beschikbaar zijn voor de afwatering van de woningen en tuinen, zodat het hemelwater via natuurlijk verloop vanuit de tuinen en de achterpaden kan afvloeien naar het groen. Tevens is er de mogelijkheid om de zuidelijke bebouwing iets verhoogd aan te leggen.

Watertoetsproces
De gemeente heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (dossiernummer 20180801-59-18457). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 6 toegevoegd bij dit bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wet natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en de Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het "beschermingsregime andere soorten" een vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.

Bij ruimtelijke ingrepen moet vooraf worden getoetst of schade op kan treden aan bestaande Natura 2000-gebieden. Indien er sprake is van “verslechtering of significante verstoring” of “significante gevolgen” op een Natura 2000-gebied is een vergunning nodig. Om dit te kunnen bepalen is een Quickscan5 uitgevoerd.

4.4.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van waardevolle natuurgebieden en leefgebieden van soorten en schrijft voor, dat alle activiteiten met significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura2000-gebied, in beginsel niet zijn toegestaan. Daarom verplicht de wet een initiatiefnemer van een plan of project te onderzoeken of er schadelijke gevolgen voor deze gebieden te verwachten zijn. De planlocatie is gelegen op ongeveer 2,3 km afstand van het Natura2000-gebied "De Wieden", alsmede op circa 0,6 km afstand van de NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur).

Afbeelding 13: Natura-2000 gebied in de omgeving van het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0015.png"

Omdat de voorgenomen ingreep niet plaatsvindt in het natuurgebied is er geen sprake van ruimtebeslag op dit Natura2000-gebied, dan wel de NNN.

De dichtstbijzijnde, in het kader van de Wet Natuurbescherming, beschermde gebieden zijn de Natura 2000-gebieden “De Wieden” en “Olde Maten & Veerslootslanden”. Deze gebieden liggen op een afstand van respectievelijk circa 2,3 en 5,6 kilometer van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden liggen op een afstand van minimaal 10 kilometer van het plangebied.

De kenmerken en doelstellingen van de Natura 2000-gebieden staan beschreven in de database van Natura-2000 gebieden (Ministerie van LNV, 2019). Voor een overzicht van mogelijke verstoringsfactoren op de Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is de Effectenindicator geraadpleegd (Ministerie van LNV, 2019). De effectenindicator is een hulpmiddel bij de toetsing op grond van de Wet natuurbescherming en geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren, gebaseerd op absolute getallen voor biotische randvoorwaarden en kennis van ruimtelijke randvoorwaarden. De resultaten zijn per gebied te raadplegen. Voor voorliggende situatie worden de mogelijke effecten van storingsfactoren op basis van de planontwikkeling in beeld gebracht.

Gezien de ligging op minimaal 2,3 kilometer afstand heeft het onderzoeksgebied geen belangrijke directe ecologische relaties met de eerdergenoemde Natura 2000-gebieden. Door de afstand en de aard van de ontwikkelingen hebben deze geen invloed op een groot aantal factoren zoals oppervlakteverlies, versnippering, mechanische effecten, verstoring door licht, geluid, trilling, optische verstoring of verstoring van de populatiedynamiek. Ook vinden geen aanpassingen in de waterhuishouding plaats en worden geen verontreinigende stoffen uitgescheiden. Daardoor zijn ook effecten op alle water gerelateerde factoren zoals verontreiniging, verdroging en vernatting uit te sluiten.

Van externe werking van de ontwikkelingen in het onderzoeksgebied is mogelijk sprake ten gevolge van stikstofdepositie op de twee Natura 2000-gebieden. Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie kunnen zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. In de aanlegfase gaat het om de emissie van mobiele werktuigen op de bouwlocatie en van werkverkeer om de bouw van 34 grondgebonden rijwoningen mogelijk te maken. Gezien de relatief kleine schaal van het project en de afstand tot de Natura 2000-gebieden is de projectbijdrage op die gebieden naar verwachting verwaarloosbaar.

In het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is het programma AERIUS geïntroduceerd. Gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 is er op 16 september 2019 een nieuw AERIUS-rekenprogramma gepresenteerd. Deze rekentool heeft een beperkte toepasbaarheid voor woningbouw indien de afstand tot het Natura 2000-gebied minder dan 3 km bedraagt. Er dient daarbij te worden opgemerkt dat sinds 1 juli 2018 "gasloos" bouwen een feit is. Het woningbouwprogramma zal derhalve niet op het gasnet worden aangesloten. Hierdoor zal de uitstoot van rookgassen tijdens de gebruiksfase in beginsel tot nul worden teruggebracht. Dat betekent dat de woningen zelf niet in de berekening behoeven te worden betrokken en dat bovengenoemde beperking van de rekentool niet van toepassing is.

Om de eventuele effecten van de gebruiksfase op het Natura2000-gebied te bepalen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Daarin is de emissie van het door de woningen gegenereerde verkeer opgenomen.Uit de berekening met AERIUS calculator blijkt het volgende: Er zijn geen rekenresultaten zijn die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/jr.

Afbeelding 14: Rekenresultaat AERIUS 2019.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0016.jpg" 

Er is derhalve geen sprake van een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van het natuurgebieden “De Wieden” en “Olde Maten & Veerslootslanden” als gevolg van de gebruiksfase van het project.

Conclusie
Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van de ontwikkeling is de inschatting dat er met betrekking tot het voorgenomen plan geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden “De Wieden” en “Olde Maten & Veerslootslanden” zijn te verwachten.

4.4.3 Soortenbescherming

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een quickscan6 uitgevoerd. Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van de locatie.

Conclusies
De bomen en het struikgewas binnen de onderzoekslocatie maken onderdeel uit van de functionele leefomgeving van huismussen die hun nestplaats in woningen in de omgeving hebben. Een deel van de groenstroken binnen de onderzoekslocatie zal grotendeels behouden blijven, waardoor er voldoende groen overblijft dat voor huismussen kan dienen voor beschutting, als slaapgelegenheid en foerageerplaats. In de nieuwe situatie zal bovendien groen worden teruggebracht in de vorm van tuinen en openbaar groen. Om deze reden worden geen nadelige effecten verwacht op huismussen als gevolg van de voorgenomen plannen.

Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. De onderzoekslocatie speelt naar verwachting geen cruciale rol voor vleermuizen en beschermde vaatplanten, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden.

De overige te verwachten algemene diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming voor deze algemene soorten geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van deze soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Binnen de onderzoekslocatie kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Naar aanleiding van de conclusies zijn enkele aanbevelingen gedaan, deze worden hieronder weergegeven.

Aanbevelingen
Hoewel binnen de onderzoekslocatie geen nestplaatsen van de huismus aanwezig zijn, maken de bomen en het struikgewas wel onderdeel uit van de functionele leefomgeving van deze soort. Omdat een deel van de groenstroken binnen de onderzoekslocatie grotendeels behouden zal blijven, blijft er voldoende groen over dat voor huismussen kan dienen voor beschutting, als slaapgelegenheid en foerageerplaats.

Nesten van de huismus zijn aangemerkt als jaarrond beschermd middels de Wet natuurbescherming. Dit houdt in dat het verboden is nestplaatsen te verwijderen of aan te tasten, ook buiten het broedseizoen. Indien het groen binnen de onderzoekslocatie zodanig wordt aangetast dat dit leidt tot een achteruitgang van de functionaliteit van de nestplaatsen van de huismus, is sprake van overtreding van artikel 3.1 uit de Wet natuurbescherming. Als ten behoeve van de voorgenomen werkzaamheden meer groen wordt verwijderd dan aangegeven, dient door een ecologisch deskundige op het gebied van de huismus te worden bepaald of het verwijderen van een deel van het groen mogelijk zal leiden tot overtreding van verbodsbepalingen. Van belang is dat er te allen tijde voldoende opgaand groen aanwezig is dat kan dienen voor beschutting, als slaapgelegenheid en foerageerplaats. Indien nadelige effecten op de huismus als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden niet zijn uit te sluiten, is nader onderzoek nodig. Onder andere om te bepalen hoeveel huismussen gebruik maken van het groen.

Dit bestemmingsplan maakt een beperkt aantal woningen mogelijk met inachtneming van een groen ingerichte omgeving. Gesteld kan worden dat er voldoende opgaand groen aanwezig is dat kan dienen voor beschutting, als slaapgelegenheid en foerageerplaats voor mussen. Er wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan een gunstige instandhouding van deze ( of een andere) beschermde soort in het plangebied.

4.5 Bodemgesteldheid

In artikel 2.4.1, lid 1 van de Bouwverordening is bepaald dat een omgevingsvergunningsplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. In artikel 2.1.5 leden 1 en 2 van de Bouwverordening is het voorschrift gegeven dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning een bodemonderzoeksrapport overlegd moet worden, dat bestaat uit de resultaten van een recent verkennend onderzoek volgens NEN 5740.

In het plangebied is daarom een verkennend bodemonderzoek7 verricht. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging in de grond en het freatisch grondwater.

Er zijn in het onderzoek geen overschrijdingen in de grond en het grondwater aangetroffen.

Tijdens de terreininspectie is plaatmateriaal op het maaiveld aangetroffen, dit bleek niet asbesthoudend te zijn. Tijdens de monstername van de grond zijn geen asbestverdachte materialen in de bodem aangetroffen.

Met betrekking tot de voorgenomen bouwactiviteiten op de onderzochte locatie, zijn milieutechnisch geen belemmeringen aan te geven.

4.6 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel "Luchtkwaliteitseisen" staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

Woningbouw is één van de categorieën waarvoor vaststaat dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij geldt dat een omvang van 1.500 woningen overeenkomt met de grens van 3% van de betreffende grenswaarde. Doordat het onderhavige bestemmingsplan de bouw van slechts 34 woningen mogelijk maakt kan worden gesteld dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige gebruikers niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Om dit te toetsen is de luchtkwaliteit gecontroleerd aan de hand van de gegevens van de Atlas voor de Leefomgeving.

De grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties van zowel NO2 als PM10 bedragen 40 µg/m3. Ook voor PM2,5 geldt vanaf 1 januari 2015 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Deze bedraagt 25 µg/m3.

Afbeelding 15: Concentratie NO2 in het jaar 2016.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0017.png"

Afbeelding 16: Concentratie PM10 in het jaar 2016.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0018.png"

Afbeelding 17: Concentratie PM2,5 in het jaar 2016.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0019.png"

Geconstateerd wordt dat de concentratie NO2 in 2016 16,5 µg/m3 bedroeg. De concentratie Fijnstof (PM10) bedroeg in 2016 15,6 µg/m3 en de concentratie Fijnstof (PM2,5) bedroeg 8,9 µg/m3.

Er zijn derhalve geen overschrijdingen van de grenswaardes voor de componenten Fijnstof en NO2. Derhalve is de luchtkwaliteit geen belemmering voor de beoogde bestemmingswijziging.

4.7 Laagvliegzone

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze laagvliegroute loopt over Meppel-Zuid. Het gebruik van laagvliegroute 10a is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen zal de knoop definitief worden doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Oevers D geeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening dient te houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

Aangezien de toekomstige bebouwing in het plangebied (veel) lager is dan 40 meter en het bestemmingsplan geen bebouwing met een dergelijke hoogte toestaat, kan worden geconcludeerd dat de laagvliegzone geen hinder ondervindt van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van de gronden en bouwwerken in het plangebied.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (dat zich in hoofdzaak richt op de kans op een ramp) en het groepsrisico (dat zich met name richt op het aantal mogelijke slachtoffers). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art.13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Ten behoeve van de opstelling van dit bestemmingsplan is een onderzoek naar de externe veiligheid ingesteld.

4.8.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Wegverkeer A32
Sinds 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Hierin zijn risicoplafonds voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld. De minister van Infrastructuur en Waterstaat is verplicht om binnen 2 jaar na inwerkingtreding onderzoek te doen naar mogelijke overschrijdingen van de risicoplafonds. Ten oosten van het plangebied loopt één vervoersstroom, namelijk de A32. De laatste evaluatie heeft plaatsgevonden in 2017. Uit het “Rapport toetsing realisatiecijfers vervoer gevaarlijke stoffen over de weg aan de risicoplafonds Basisnet” kan het volgende worden afgeleid. In 2017 is er geen sprake van overschrijding van het PR 10-6 plafond en het PR 10-7 plafond op de telvakken en de wegvakken waarvoor de telling representatief is. In de nabijheid van het plangebied heeft de A32 (wegvak O19) geen PR-contour en de GR-contour ligt op 74 meter afstand van de weg (zie afbeelding 9). Het plangebied ligt daar ver buiten. Geconcludeerd kan worden dat er geen belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van de woningen op de locatie Randweg-Westerstouwe.

Afbeelding 18: Evaluatie Basisnet 2017 (A32 nabij plangebied).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0020.png"

Railverkeer
Het spoortraject Zwolle-Meppel-Leeuwarden/Groningen loopt ten oosten langs het plangebied. De afstand van de locatie tot de spoorlijn bedraagt circa 550 meter.
In de tabel van Bijlage II behorende bij het Basisnet Spoor is het dichtstbij gelegen traject opgenomen (BB). Uit de gegevens blijkt dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico ligt op een afstand van 6 meter van de spoorlijn is gesitueerd. De te realiseren kwetsbare objecten liggen derhalve niet binnen de 10-6 contour. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden aangaande externe veiligheid.
De contour voor het groepsrisico 10-7 en 10-8 ligt op een afstand van respectievelijk 20 en 243 meter uit de spoorlijn. Daarmee is met zekerheid te zeggen dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en het groepsrisico nauwelijks toeneemt door het vaststellen van het bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Omdat aan deze voorwaarden wordt voldaan is geen verantwoording groepsrisico vereist.

Afbeelding 19: Tabel Basisnet Spoor
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0021.png"

Leidingen

  • Hoogspanningsleidingen

Ten zuiden van het plangebied (op ca. 3 meter van de plangrens) is een ondergrondse 110 kV hoogspanningsleiding aanwezig. Het betreft een ondergrondse leiding die via de Westerstouwe naar het onderstation aan de Westerstouwe loopt en vervolgens (ten zuiden van de Reeststouwe) in oostelijke richting bovengronds verder in de richting van de spoorlijn. De leiding is in westelijke richting ondergronds gebracht in verband met de ontwikkeling van de woonwijk Berggierslanden.

Het plangebied is niet gelegen in een indicatieve zone of een belemmeringenstrook van een bovengrondse hoogspanningsleiding.

Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe woningen in het plangebied op voldoende afstand van een ondergrondse hoogspanningsleiding worden gesitueerd.

  • Aardgasleidingen

In de omgeving van het plangebied zijn geen hogedruk-aardgastransportleidingen. De dichtstbij gelegen leiding ligt ten zuiden van Slingerberg en deze heeft geen gevolgen voor de inrichting van het plangebied. Aardgasleidingen van het distributienet hebben een beperkte risicocontour. De netbeheerder zal er voor zorgdragen en er op toezien dat (bij de aanleg en tijdens eventuele bouwwerkzaamheden) aan de afstandsnormen wordt voldaan. De aanwezigheid van gasleidingen levert dan ook geen belemmeringen op voor het plan.

4.8.3 Inrichtingen

Uit de Risicokaart kan worden afgeleid dat er geen Bevi-inrichtingen in de buurt ven het plangebied zijn gevestigd. De dichtst bij het plangebied gesitueerde Bevi-inrichting is Total servicestation (met LPG) aan de Werkhorst gevestigd met een vergunde doorzet van 999 m3/jaar. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 550 meter.

Afbeelding 20: Risicobronnen in relatie tot het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.randwegwesterstouw-BPC1_0022.png"

De 10-6 risicocontouren voor het plaatsgebonden risico van de afleverzuil, reservoir en vulpunt alsmede het invloedsgebied (150 meter) van het vulpunt blijven ver van het plangebied verwijderd. De aanwezigheid van dit servicestation levert dan ook geen beperkingen op voor de ontwikkeling van de woningen in het plangebied

4.9 Milieuzonering

In planologische procedures waarin de vestiging van woningen in de nabijheid van bedrijven mogelijk wordt gemaakt, moet rekening worden gehouden met ruimtelijk relevante milieuhygiënische aspecten van die bedrijven. In een bestemmingsplan staat het begrip "een goede ruimtelijke ordening" centraal. Ook het milieubeleid beoogt handhaving en bevordering van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Om dit te realiseren wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen en heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen: "zware" bedrijven zullen verder van gevoelige bestemmingen worden gesitueerd dan "lichte" bedrijven.

Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie hebben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te houden is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die voor het eerst in 1986 verscheen en voor het laatst in 2009 geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrijven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante hinderlijkheid is weergegeven. Voor dit bestemmingsplan zijn de richtafstandenlijst en omgevingstypen belangrijkste bouwstenen van milieuzonering:

  • richtafstandenlijst
    In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. De categorie 1 staat voor de laagste potentiële milieubelastingen en de categorie 6 staat voor de hoogste potentiële milieubelasting. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te onderscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd, bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.
  • omgevingstype
    Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Afbeelding 21: Omgevingstype.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  
4.1   200 meter   100 meter  
4.2   300 meter   200 meter  

Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast, zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat.

In de bestaande situatie bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven. Echter de relatie tussen de in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten en de woonfunctie dient nader te worden onderzocht.

Het omgevingstype van het plangebied kan worden aangemerkt als een gemengd gebied. Voor een gemengd gebied is het noodzakelijk dat meerdere functies leiden tot een gebied met "reuring". De aanwezigheid van het trafostation en de nog aanwezige bestemming maatschappelijk op de voormalige LTS-locatie zorgt voor een omgevingstype gemengd gebied. Er dient dan ook te worden uitgegaan van het omgevingstype gemengd gebied.

Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs behoren volgens de VNG tot categorie 2. De richtafstrand binnen een gemengd gebied bedraagt 10 meter. Geconcludeerd kan worden dat de gronden waarop de maatschappelijke bestemming ligt op een afstand van meer dan 10 meter van de te realiseren woningen zijn gesitueerd. Vanuit milieuzonering wordt voldaan aan de richtafstand.

In de omgeving van het plangebied is bovendien het trafostation gesitueerd. Het belangrijkste hinderaspect bioj trafostations is geluid. Aangezien het trafostation aan een specifiek onderzoek is onderworpen (paragraaf 4.1.2) is een beschouwing in het kader van milieuzonering niet meer relevant.

Geconcludeerd kan worden dat milieuzonering geen beperking oplevert voor de realisering van de woningen.

4.10 Uitkomsten vormvrije m.e.r.-beoordeling / Aanmeldnotitie

De wettelijke bepalingen met betrekking tot milieueffectrapportages zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Voorheen kon worden volstaan met de conclusie dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde voor m.e.r.(-beoordeling) lag en dus geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling dient er een motivering te worden gegeven.

  • De consequentie van de regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehan-teerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

Het bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van kolom 4, bij categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (nieuwe stedelijke ontwikkeling). Daarom is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzoek gedaan naar relevante omgevingsaspecten. Gelet op het voorgaande heeft, ondanks het feit dat de mogelijk gemaakte ontwikkeling bij lange na niet aan de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voldoet, een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden.

Ten behoeve van het project is een aanmeldnotitie opgesteld8. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten (en de daarop gebaseerde Aanmeldnotitie) voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling. Artikel 5, lid 1 van de "Europese richtlijn milieu-beoordeling projecten" geeft aan dat de opdrachtgever in "passende vorm" de in bijlage III bedoelde informatie verstrekt. Gelet op de aard van de nu voorgestelde ontwikkeling kan worden gesteld dat de "Kenmerken van het project", de "Plaats van het project" en de "Kenmerken van het potentiële effect" zo kleinschalig en niet significant voor de omgeving zijn dat met de in dit hoofdstuk beschreven kenmerken en gevolgen voldaan is aan de criteria van 'Bijlage III Europese richtlijn milieu-beoordeling projecten'.

Het in de voorgaande paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de in deze toelichting beschreven ontwikkeling, zijn uitgesloten, dan wel door mitigerende maatregelen worden ondervangen. Er zijn geen significante effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura2000-gebied De Wieden. Geconcludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening en de Wet milieubeheer zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid. Ten slotte is ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van belang. Deze komt nader aan de orde in paragraaf 5.1.4.

5.1.2 Over bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.

Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de planverbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur, of een lettercode etc. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2). De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in de SVBP2008.

Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook een omgevingsvergunningstelsel voor werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningstelsel) opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel een omgevingsvergunningstelsel voor werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels en algemene afwijkingsregels.

Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen. De inhoudelijke opzet van deze regels wordt deels voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de geldende SVBP.

5.1.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving.

De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de voorheen in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen thans onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

5.2 Dit bestemmingsplan

Algemeen
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet
Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. Hiernaast geldt als belangrijk uitgangspunt, dat het bestemmingsplan zoveel mogelijk probeert de toekomstige situatie mogelijk te maken. Flexibiliteit is verkregen door de verschillende bestemmingen een "overlap" te geven in toegestane functies. Voorbeeld is bijvoorbeeld dat "openbaar groen" als mogelijke functie is opgenomen in de bestemming Tuin en andersom de functie "tuin" is toegestaan binnen de bestemming Groen. De bebouwingsmogelijkheden voor woningen (voor uitbreidingen, bouw van bijgebouwen, etc.) zijn binnen het gehele plangebied over het algemeen gelijk aan de vigerende juridisch-planologische regelingen. Met dien verstande dat de wijzigingen van het Handboek Bestemmingsplannen (zoals aangegeven in het "Addendum met betrekking tot bijbehorende bouwwerken") zijn meegenomen.

Regels
De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:
Bestemmingsomschrijving: in dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.
Bouwregels: hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.
Nadere eisen: in deze bepaling is opgenomen dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.
Afwijking bouwregels: in dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.
Specifieke gebruiksregels: in dit onderdeel worden enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen, het gebruiken van gronden als stortplaats en (bepaalde vormen van) detailhandel.
Afwijking van de gebruiksregels: in dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is van toepassing op de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 3".

Verbeelding
Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.

Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen   Dubbelbestemmingen  
Artikel 3 Groen   Artikel 7 Waarde - Archeologie 3  
Artikel 4 Tuin    
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied    
Artikel 6 Wonen    

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Groen (artikel 3)
De bestemming 'Groen' is gelegd op de groenvoorzieningen binnen het plangebied. Binnen de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, parken en plantsoenen toegestaan. Ook is de functie bedoeld voor parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden alsmede nutsvoorzieningen. Door in de bestemmingsomschrijving bijvoorbeeld ook parkeervoorzieningen en tuinen op te nemen kunnen onderdelen van de bestemmingen tuin, wonen en verkeer – verblijfsgebied worden gerealiseerd binnen deze bestemming.

De bestemming 'Groen' staat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe. Deze mogen niet meer dan 6 meter hoog zijn, met uitzondering van lichtmasten die een bouwhoogte van maximaal 10 meter mogen hebben. In het geval tuinen bij woningen worden gerealiseerd mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ten hoogste 1 meter bedragen.

Tuin (artikel 4)
De bestemming 'Tuin' hangt in hoge mate samen met de bestemming 'Wonen'. Hierbinnen zijn de voortuinen en in enkele gevallen de zijtuinen van de woningen opgenomen, die niet mogen worden bebouwd. In de regeling is opgenomen dat, onder bepaalde voorwaarden, binnen de bestemming wel bebouwing in de vorm van erkers en ingangpartijen toegestaan is.

Ook deze bestemming kent uitwisselingsmogelijkheden met ander bestemmingen, zoals groenvoorzieningen en paden, maar ook zijtuinen bij wonen. In het algemeen mogen erf- en terreinafscheidingen een hoogte hebben van maximaal 1 meter (voor de voorgevel of het verlengde daarvan). De stedenbouwkundige uitwerking maakt echter ook zijtuinen mogelijk waar een bouwhoogte van 2 meter is toegestaan.

Verkeer – Verblijfsgebied (artikel 5)
Deze bestemming is van toepassing op alle openbare wegen in het plangebied en met name die met een verblijfsfunctie. Het gaat dan om de woonerven. De gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor parkeren, wegen, pleinen en fiets- en voetpaden, maar ook tuinen. Daarnaast zijn deze gronden bijvoorbeeld bestemd voor, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, dagrecreatieve voorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede voor kunstwerken, terrassen en voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.
Ook de uitwisseling van functies met andere bestemmingen is hier mogelijk: bijvoorbeeld tuinen bij wonen.

Op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een hoogte van maximaal 2 meter. Uitzondering is een bouwhoogte van ten hoogste 1 meter indien voor de voorgevel wordt gebouwd in geval van tuinen bij wonen. De bouwhoogte van lichtmasten mag ten hoogste 10 meter bedragen. Voor alle overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale bouwhoogte van zes meter.

Wonen (artikel 6)
Voor de woningen in het plangebied is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen. Ondergeschikt aan de functie wonen zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan, evenals de daarbij behorende tuinen, (achter)paden, verhardingen en bebouwing

Binnen de bestemming 'Wonen' mogen de aanwezige bouwwerken gebruikt worden voor aan huis verbonden beroepen (tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak met een maximum van 45 m2). In de Inleidende bepalingen is het begrip "aan huis verbonden beroep" gedefinieerd. Daarin is een belangrijke rol toegekend aan de vrije beroepen. Door de Kamer van Koophandel wordt onder een 'vrije beroepsbeoefenaar' verstaan: 'iemand die wordt gevraagd om zijn individuele, persoonlijke kwaliteiten, die in het algemeen op artistiek-, academisch-, dan wel HBO-niveau liggen'.

In de praktijk is het onderscheid moeilijk aan te geven. Voor de uitvoeringspraktijk van de Kamers van Koophandel is de volgende lijst samengesteld van personen die als vrije beroepsbeoefenaar gelden. Dit zijn: advocaat, accountant-administratieconsulent, alternatieve genezer, belastingconsulent, bouwkundig architect, dierenarts, fysiotherapeut, gerechtsdeurwaarder, huidtherapeut, huisarts, interieurarchitect, juridisch adviseur, kunstenaar, logopedist, medisch specialist, notaris, oefentherapeut Cesar/Mensendieck, organisatieadviseur, orthopedagoog, psycholoog, raadgevend adviseur, redacteur, registeraccountant, stedenbouwkundige, tandarts, tandarts-specialist, (al dan niet beëdigd) tolkvertaler, tuin- en landschapsarchitect en verloskundige.

Een beroep dat niet in deze opsomming voorkomt, geldt in beginsel niet als 'vrij beroep', tenzij de onderneming/beroepsbeoefenaar anders aan kan tonen.

In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie "woondoeleinden". Dit is rechtstreeks toegestaan. Voor bovengenoemde activiteiten is dus geen procedure op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk, zolang deze activiteiten plaatsvinden in de woning (dus niet in de bijgebouwen)en voldoen aan het criterium dat het betrokken pand in overwegende mate zijn woonfunctie blijft behouden. De bestemming bevat een mogelijkheid om onder bepaalde criteria af te wijken van de gebruiksregels, onder meer voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf. De randvoorwaarden zijn opgenomen in 6.6.1 van de regels. Van belang daarbij is dat de aan huis verbonden bedrijven dienen te behoren tot maximaal categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging, die als bijlage bij de regels is gevoegd. Op deze wijze is geborgd dat de activiteiten in de woonomgeving passen.

Wat betreft de verhouding tussen de bestemming 'Wonen' en de bestemming 'Tuin', wordt verwezen naar de hiervoor opgenomen toelichting bij de bestemming 'Tuin'.

Voor het bouwen geldt dat hoofdgebouwen enkel zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Het maximaal aantal wooneenheden per bouwvlak is eveneens aangeduid op de verbeelding, waarbij van belang is dat alleen rijenwoningen zijn toegestaan.
Ten aanzien van de toegestane goot- en bouwhoogten van de woningen, welke met een aanduiding op de verbeelding zijn aangegeven, is ervoor gekozen in hoofdzaak te komen tot een samenhangende regeling en zo weinig mogelijk verschil in bouwmogelijkheden tussen aangrenzende woningen. Verder is een bepaling over een minimale breedte van het hoofdgebouw (5 meter) opgenomen en bevat de bestemming een regel over de toegestane dakhelling van het hoofdgebouw.

Wat betreft de bijbehorende bouwwerken zijn in de bestemming regels opgenomen over de afstand tot de voorgevel en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens. De gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag in principe niet meer dan 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 70 m² bedragen, met dien verstande dat voor bestaande afwijkende situaties een uitzonderingsregel is opgenomen. De goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken zijn in de regels opgenomen en niet op de verbeelding aangegeven. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de maximale hoogte afhankelijk is gesteld van de plek waar deze gebouwd worden (voor- dan wel achtererfgebied).

Tot slot zijn in de regels diverse flexibiliteitsbepalingen opgenomen voor het afwijken van de hierboven genoemde bouwregels, zoals de maximum bouwhoogte(n). Deze afwijkingen zijn enkel mogelijk indien het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheid van aangrenzende gronden niet onevenredig aangetast worden.

Waarde - Archeologie 3 (artikel 7)
De archeologische waarden worden door middel van het aangegeven te beschermen gebied op de verbeelding, gewaarborgd. Ter voorkoming van aantasting van waardevolle informatie in de bodem is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningstelsel), evenals een afwijkingsprocedure middels een omgevingsvergunning voor bouwen. Alleen de gronden met middelhoge archeologische waarde zijn aangeduid, namelijk als 'Waarde - Archeologie 3'.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' geldt, dat een afwijking bij een omgevingsvergunning alleen nodig is indien de te verrichten (bouw)werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 1.000 m2 en dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld. De omgevingsvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengt.
In feite heeft dit onderzoek plaatsgevonden (zie paragraaf 4.2). De gronden zijn door de regio archeoloog vrijgegeven. Hoewel formeel de opname van deze bestemming niet nodig is, is deze vanwege de uniformiteit met de bestemmingsregeling in de omgeving gehandhaafd.

5.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in het bestemmingsplan worden hier verder niet toegelicht.

Wel is het zinvol nader in te gaan op de overige regels die zijn opgenomen. Vanaf 29 november 2014 is het noodzakelijk geworden een parkeernormbepaling voor het parkeren in bestemmingsplannen op te nemen. De grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen. In artikel 13 Overige regels is daarom een parkeernormbepaling opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een herontwikkelingslocatie binnen bestaand bebouwd gebied Het plan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de prestatieafspraken met Woonconcept. De gemeente levert de gronden bouwrijp op. Er is een grondexploitatie Randweg vastgesteld en de nog te realiseren kosten en opbrengsten zijn door de gemeenteraad geautoriseerd. Bovendien is een krediet beschikbaar gesteld voor de eerste aanleg van riolering.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is derhalve geen exploitatieplan nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen in ieder geval de inspraakreacties en zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

In dit hoofdstuk wordt de procedure beschreven ten aanzien van het bestemmingsplan 'Meppel - Randweg Westerstouwe'.

7.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Meppel - Randweg Westerstouwe' is in het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan 7 instanties. Van de provincie Overijssel, de provincie Drenthe, de Veiligheidsregio Drenthe en TenneT is een reactie ontvangen. Aangezien de waterparagraaf in een eerder stadium al is afgestemd met het Waterschap Drents Overijsselse Delta, heeft het waterschap mondeling aangegeven geen overlegreactie meer te geven. De gemeente Staphorst en Stichting Woonconcept hebben niet gereageerd.

In de Nota Inspraak en vooroverleg is een samenvatting opgenomen van de binnengekomen reacties en zijn deze voorzien van een gemeentelijke reactie. De nota is opgenomen als bijlage 9 bij dit plan.

7.2 Inspraakreacties

Van 6 december 2018 tot en met 16 januari 2019 heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Randweg Westerstouwe' op grond van de artikelen 2 en 4 van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken zowel digitaal als analoog ter inzage gelegen.

Publicatie van de terinzagelegging van het voorontwerp heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, het gemeentelijk elektronisch publicatieblad van 5 december 2018 en de Meppeler Courant van 4 december 2018. Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar zienswijze in de vorm van een mondelinge of schriftelijke inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid is door 4 personen en/of instanties gebruik gemaakt.

Naar aanleiding van de binnengekomen reacties is op 19 maart 2019 een informatieavond gehouden voor de bewoners van de Frans Halsstraat 1-15.

In de Nota Inspraak en vooroverleg zijn de reacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De nota is opgenomen als bijlage 9 bij dit plan.

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan is met ingang van 16 mei 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de terinzagelegging werd eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 8 Bijlagen

  • 1. Munsterhuis Geluidsadvies, Randweg 1 te Meppel, 24 september 2018.
  • 2. De Steekproef, Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek, 18 februari 2014.
  • 3. Bureau voor Archeologie, Inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende fase, 10 september 2018 en aangepast op 7 november 2018.
  • 4. EcoReest, Quickscan Wet natuurbescherming, 29 mei 2018.
  • 5. Watertoets, inclusief samenvatting, 1 augustus 2018.
  • 6. Grondvitaal, Verkennend bodemonderzoek, 11 oktober 2018.
  • 7. Regio Archeoloog, Beoordeling rapportage archeologisch onderzoek, 25 oktober 2018.
  • 8. Gemeente Meppel, Nota inspraak en vooroverleg bestemmingsplan 'Meppel - Randweg Westerstouwe', april 2019.
  • 9. Gemeente Meppel, Nota ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan ‘Meppel - Randweg Westerstouwe’, oktober 2019.