direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Meppel - Winkelcentrum Oosterboer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het centrum van de wijk Oosterboer is het winkelcentrum gevestigd aan de Ruskenstuk. Met de komst van een ander supermarktconcept is het noodzakelijk de winkelvloeroppervlakte met ongeveer 265 m2 (bvo) uit te breiden. Daarnaast wordt een laad- en losdok aangelegd, wordt de laad- en losstraat aangepast en wordt de parkeerplaats opnieuw ingericht. Ten behoeve van de uitbreiding van de supermarkt worden per saldo 21 extra parkeerplaatsen aangelegd. Aan de zuidzijde van de supermarkt zullen parkeerplaatsen worden gerealiseerd en komen de standplaatsen van de ambulante handel. Dit gaat gepaard met een herinrichting van de openbare ruimte rond het winkelcentrum.

De nieuwe inrichting en de bebouwing passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan van de wijk Oosterboer. Daarom is er voor gekozen een herziening van het geldende bestemmingsplan in procedure te brengen.

1.2 Plangebied

De wijk Oosterboer bevindt zich tussen de spoorlijn Groningen-Zwolle in het noorden, de Hoogeveenseweg in het zuiden en de A32 in het westen. Het plangebied ligt centraal in de wijk en wordt aan de zuidwestzijde begrensd door de Brandemaat, in het westen door de Ruskenstuk, in het noorden door de Bouwkamp en tot slot aan de oostzijde door een gestapeld woonproject met een kinderdagverblijf (De Beemd).

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Meppel - Oosterboer is op 17 februari 2011 door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld. De gronden hebben in dit bestemmingsplan de bestemmingen "Gemengd", "Verkeer" "Water" en "Groen". Het noordoostelijke deel van het winkelcentrum heeft bovendien de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2". Onderstaande afbeelding toont de verbeelding van het bestemmingsplan ter plaatse van het voorliggende plangebied.

Afbeelding 1: Vigerend bestemmingsplan (rode lijn is plangrens).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0001.jpg"

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Ten eerste past de uitbreiding van de bebouwing weliswaar binnen het bouwvlak, maar het toegestane bebouwingspercentage wordt overschreden. Ten tweede is aan de zuidzijde een uitbreiding van het verhard oppervlak noodzakelijk ten behoeve van manoeuvreerruimte voor laden en lossen en de toegenomen parkeerbehoefte. Hiervoor zal de bestemmingen "Groen" en "Water" dienen te worden gewijzigd in "Verkeer - Verblijfsgebied".

1.4 Juridische vorm

Met ingang van 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wro is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) komen te vervallen.

Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Ruimtelijke plannen die na 1 juli 2013 ter inzage worden gelegd moeten digitaal raadpleegbaar zijn (conform STRI 2012) en voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het plan wordt digitaal beschikbaar gesteld.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en eventuele bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks, pro-vinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en mili-eutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komt aan bod in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Oosterboer vormt in het huidige Meppel de enige wijk die is gelegen aan de oostzijde van de rijksweg A32. De wijk wordt primair ontsloten door de Brandemaat en secundair door de Lepelaar en de Oosterboerweg.

In het stedenbouwkundige ontwerp van Oosterboer zijn negen woonlobben te onderscheiden. De woonlobben zijn in verschillende periodes gebouwd. Aan de bouwstijl is te herkennen van welke periode de bebouwing dateert.

Het hart van de wijk is het wijkwinkelcentrum Oosterboer, gelegen aan de Brandemaat. In de loop der tijd hebben zich bovendien diverse maatschappelijke voorzieningen in de wijk gevestigd, zoals kinderdagopvang, scholen (basisonderwijs), gezondheidscentrum, dierengeneeskunde praktijk en scouting. Daarnaast zijn op verschillende locaties enkele zorgvoorzieningen zoals bijvoorbeeld Het Erf gevestigd. Deze voorzieningen liggen voornamelijk centraal in de wijk, in de lijn van het winkelcentrum richting de Oosterboerweg.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen in het plangebied

Het winkelcentrum Oosterboer heeft een dagelijks verzorgende functie voor de gehele wijk Oosterboer. Het winkelcentrum bestaat uit een supermarkt (zuidwestzijde)en een een aantal zelfstandige winkels (noordoostzijde). Aan de zuidoostzijde is een snackbar gesitueerd. De ontsluiting vindt plaats vanaf de Brandemaat aan de westzijde van het plangebied. Voor de bevoorrading van de noordoostelijke winkels is er bovendien een mogelijkheid om uit te rijden op de Osseweide. Deze route zal ook door sluipverkeer in de richting van de parkeerplaatsen en vice versa worden gebruikt. Het parkeren is aan de westzijde en noordzijde geconcentreerd. Enkele malen per week is ambulante handel toegestaan ter plaatse van de parkeerplaatsen. Als afronding van het winkelcentrum is aan de zuidzijde een water- en groenstructuur die de woningen aan de Osseweide ruimtelijk afscheidt van het winkelcentrum.

Een distributieve marktanalyse1 heeft aangetoond dat er momenteel voldoende ruimte in de markt aanwezig is voor een vergroting van de supermarkt. Ook wanneer op termijn het inwonertal mogelijk nog iets verder gaat dalen en de internet aankopen wellicht gaan stijgen blijft voldoende distributieve marktruimte aanwezig voor de geplande vergroting. Door de uitbreiding van de supermarkt zal de functie van de supermarkt niet gaan veranderen.

Een versterking van de supermarkt heeft een positieve werking op het functioneren van de overige winkels. De nu voorgestelde verruiming van het vloeroppervlak bedraagt circa 265 m2 winkelvloeroppervlak. Deze verruiming wordt gerealiseerd aansluitend aan de noordwestelijke parkeerplaatsen. Om dit mogelijk te maken wordt de daar gesitueerde entree een beetje in noordelijke richting verplaatst. Daarnaast wordt aan de westzijde van de bebouwing een overkapping voor de aan- en afvoer van goederen gerealiseerd aansluitend op een laad- en loskuil. Deze uitbreiding heeft een oppervlakte van circa 60 m2.

Voorts dient er te worden voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm. Rond het winkelcentrum zijn momenteel 71 parkeerplaatsen aanwezig (63 aan de noord-/westzijde en 8 aan de Osseweide. Op basis van de gemeentelijke parkeernormen wordt uitgegaan van 4 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto winkelvloeroppervlak. Aangezien er circa 265 m2 wordt toegevoegd betekent dit een normatieve uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen met 11 stuks.

Aangezien er in het noordwestelijke kwadrant parkeerplaatsen verdwijnen dienen deze dus gecompenseerd te worden. Aan de zuidzijde wordt de bestaande waterpartij gedempt en worden daar 43 parkeerplaatsen gerealiseerd, waarvan 1 invalideparkeerplaats. Herstructurering aan de noord-/westzijde levert een totaal van 49 parkeerplaatsen op, waarvan 2 invalide parkeerplaatsen. Rondom het winkelcentrum zijn er in de nieuwe situatie derhalve 92 (43+49) parkeerplaatsen. Dat is 21 parkeerplaatsen meer dan in de bestaande situatie. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke normen.

Aan de zuidoostzijde zal de buitenruimte worden ingericht voor een drietal standplaatsen voor ambulante handel. Daardoor zal geen beslag meer worden gelegd op de parkeerplaatsen.

Ten behoeve van de bevoorrading wordt aan de westzijde van het gebouw een nieuwe laad- en loskuil gerealiseerd. Hiervoor wordt ook de afwikkeling van het bevoorradingsverkeer gereorganiseerd. In het verlengde van de laad- en loskuil zal een uitrit worden gerealiseerd. Via een nieuwe inrit vanaf de kruising Ruskenstuk-Brandemaat wordt op deze wijze een keerlusd gerealiseerd waardoor de aan- en afvoer efficiënt en veilig kan plaatsvinden.

Met de voorgaande herinrichting van de openbare ruimte en de uitbreiding van de supermarkt zal het winkelcentrum in de toekomst goed kunnen functioneren als een wijkwinkelcentrum voor Oosterboer.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de SER-ladder. Volgens dit principe moet eerst worden bekeken of er binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten. Pas als al die mogelijkheden zijn benut, mag er tot de aanleg van een nieuw stedelijk gebied worden besloten. De binnen het voorliggende plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen passen binnen de SER-ladder doordat zij aansluiten op de bestaande voorzieningen en daar deels gebruik van maken. De gehele ontwikkeling valt binnen BBG.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2010

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juni 2010 de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategisch kader voor de ruimtelijk - economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoudt van bestaande kwaliteiten. Het plangebied ligt binnen de zwarte cirkel in onderstaande afbeelding.

Afbeelding 2: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2010.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0002.jpg"

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Omgevingsvisie als structuurvisie bindt alleen de provincie zelf. De Wet ruimtelijke ordening kent de provincie een scala van instrumenten toe om haar beleid daarnaast extern te laten doorwerken. Vaststelling van een verordening ex artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening is een van die instrumenten.

Binnen de verordening komt aan gemeenten een belangrijke rol toe. Inhoudelijke bepalingen zijn veelal als verantwoordingsplicht ingericht en niet normstellend. Aan gemeenten komt ruimte toe om inhoudelijk - tot op zekere hoogte - een eigen invulling te geven, mits deugdelijk onderbouwd. Hetzelfde geldt voor een deel van het kaartmateriaal waaraan in deze verordening wordt gerefereerd. De kaarten voor Bestaand stedelijk gebied, Nationaal Landschap Drentsche Aa en die voor de ecologische hoofdstructuur zijn bijzonder precies. Op perceelsniveau is weergegeven of een locatie binnen de desbetreffende thematische begrenzing valt of niet. Dit geldt niet voor de andere kaarten, die uitwerking op gemeentelijk niveau behoeven.

Het plangebied voor het voorliggende bestemmingsplan ligt geheel binnen Bestaand stedelijk gebied (zie zwarte cirkel in bovenstaande afbeelding).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

DE op 7 november 2013 vastgesteld Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

3.3.2 Detailhandelsvisie

Het beleid van de gemeente Meppel is gericht op versterking van de positie als regionaal koopcentrum. Dit beleid is vastgelegd in de ontwikkelingsvisie 2030: “een ambitieuze ontwikkeling in evenwicht”. In de gemeente Meppel zijn er op detailhandelsgebied diverse ontwikkelingen en initiatieven gaande. Hierbij gaat het om de versterking van het centrum van Meppel, de herontwikkeling van het Vledder en de ontwikkeling van de nieuwe wijk Nieuwveense Landen. Ook de verschillende wijk- en buurtcentra en de verspreid aanwezige perifere detailhandel vragen om een richtinggevende visie. Daarnaast spelen ook in de detailhandel diverse ontwikkelingen. Genoemd kunnen worden trends als het recreatief winkelen en schaalvergroting.

De gemeente Meppel ambieert een hoge koopkrachtbinding van de eigen bevolking en een sterke regionale verzorgingspositie voor de direct omliggende gemeenten. Deze ambitie is reeds in de Ontwikkelingsvisie 2030 vastgelegd. De nadruk van het gemeentelijke beleid ligt primair op de versterking van het centrum als recreatief winkelcentrum. Mede gezien de relatief beperkte uitbreidingsruimte op de korte en middellange termijn is het wenselijk dat eerst de kwaliteit van de winkelomgeving wordt aangepakt. Op de middellange termijn is er ruimte om verder te investeren in de uitbreiding van het winkelaanbod.

De boodschappencentra fungeren als ontmoetingscentra en 'hart' van de wijken en het dorp Nijeveen. De gemeente vindt het van groot belang dat het dagelijkse verzorgingsniveau in de buurten, wijken en dorpen op een goed niveau blijft.

De ambitie is vertaald in een toekomstige ruimtelijke en functionele detailhandelsstructuur. Voor de wijkcentra wil de gemeente Meppel het basispakket aan dagelijkse winkelvoorzieningen zoveel mogelijk handhaven en waar mogelijk versterken.

Dit gebeurt door de volgende beleidsmaatregel:
Kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief versterken van de bestaande centra. Hierdoor wordt de aantrekkingskracht in stand gehouden en vergroot. De gemeente zal zoveel mogelijk de uitbreiding van de supermarkten in de bestaande centra faciliteren. Veel bestaande supermarkten in de centra hebben nu een omvang kleiner dan 1.000 m2, terwijl op termijn vaak een minimaal oppervlak van 1.000 – 1.500 m2 noodzakelijk is. Ook heeft de gemeente aandacht voor het aanbod van voldoende en gratis parkeerplaatsen.

Specifiek voor het winkelcentrum Oosterboer wordt opgemerkt dat in Oosterboer op korte termijn een uitbreiding plaatsvindt van de supermarkt. Ook wordt het aantal parkeerplaatsen uitgebreid. Hierdoor wordt de aantrekkingskracht van het centrum vergroot. Door de geïsoleerde ligging van de wijk is een volwaardig wijkcentrum gewenst.

3.3.3 Vent- en standplaatsenbeleid gemeente Meppel

Met ingang van 3 april 2008 is het Vent- en standplaatsenbeleid in werking getreden. Hiermee is het op 24 februari 2004 vatsgestelde vaste standplaatsenbeleid aangescherpt.

In het kader van haar zorg voor de gemeentelijke huishouding stelt de gemeente vast op welke locaties een standplaats kan worden ingenomen en bepaalt zij het aantal vent- en standplaatsvergunningen dat afgegeven wordt. Het aantal maximaal af te geven vergunningen is vooraf vastgesteld .Voor de vergunningen die op basis van dit beleid zullen worden verleend geldt samenvattend de aantallen als aangegeven in onderstaande afbeelding.

Afbeelding 3: maximum aantal standplaatsen.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0003.jpg"

Voor het winkelcentrum Oosterboer wordt voor de maandag geen standplaatsvergunning verleend. Daarnaast wordt voor de dinsdag tot en met donderdag maximaal twee en voor de vrijdag en zaterdag maximaal drie standplaatsvergunningen per dag verleend. Het voorgaande betekent voor het voorliggende plan dat er naast het winkelcentrum een plek is gereserveerd voor standplaatsen, zonder dat dit ten koste gaat van het aantal parkeerplaatsen.

3.3.4 Welstandsnota

Op 3 juni 2004 is de nieuwe welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden er zal altijd rekening moeten worden gehouden met, respectievelijk respect moeten worden getoond voor, de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Een belangrijke peiler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Het plangebied behoort tot het type welstandsgebied "naoorlogse bebouwing (regulier)".

Afbeelding 4: Gebiedsgerichte welstandscriteria.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0004.jpg"

In deze toelichting wordt niet verder op de gebiedscriteria of objectgerichte criteria ingegaan die op het plangebied van toepassing zijn. De welstandsnota geldt als een toetsingsinstrument dat los staat van het bestemmingsplan en waaraan bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning getoetst moet worden. De welstandsnota kan hiermee worden beschouwd als een aanvulling op het bestemmingsplan. Onderhavig bestemmingsplan is niet strijdig met de welstandsnota.

3.3.5 Nota parkeerbeleid Meppel

In deze nota wordt het parkeerbeleid van de gemeente Meppel beschreven ten aanzien van het parkeren in Meppel in het algemeen en als beleidsinstrumentarium. De gemeente Meppel wil de kwaliteit van de binnenstad vergroten en de bereikbaarheid voor auto, fiets en openbaar vervoer te garanderen of verder te verbeteren. Onderdeel hiervan is het creëren van een prettige parkeersituatie.

De nota richt zich vooral op het parkeren in de binnenstad en een zone daar direct om heen. Daarnaast geeft het beleid ook aanwijzingen voor het parkeren buiten dat gebied. Het is in alle gevallen van belang bij een nieuwe ontwikkeling voldoende parkeergelegenheid te realiseren. Het beleid geeft aan dat voor (het gebied rond) het plangebied andere normen gelden dan voor de binnenstad en de zone daar direct om heen. Hier is in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden. In paragraaf 2.2 is aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd om aan de normen van de parkeernota te voldoen.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Bodem

In het vigerende bestemmingsplan Oosterboer hebben de gronden van de toekomstige parkeerplaatsen gedeeltelijk een bestemming Water en gedeeltelijk een bestemming Groen. Vanuit het historische gebruik ligt bodemverontreiniging op deze plek niet voor de hand. In het kader van dit bestemmingsplan is dan ook geen verkennend bodem- en grondwateronderzoek uitgevoerd. Voor de overige gronden binnen het plangebied was er ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geen verandering in het grondgebruik die een bodemonderzoek noodzakelijk maakte.

Ten behoeve van het gewijzigde grondgebruik is in 2010 een verkennend bodemonderzoek2 uitgevoerd (zie bijlage 4 bij deze plantoelichting). Met dit onderzoek zijn in de boven- en ondergrond geen verhogingen aangetoond. In het grondwater zijn lichte verhogingen met barium en arseen aangetoond.

In het voorjaar van 2015 is een nieuw verkennend bodemonderzoek3 uitgevoerd.

Door middel van het uitgevoerde onderzoek is inzicht verkregen in de mllleuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
De gestelde hypothese, dat er behoudens lichte verhogingen in het grondwater, verder geen verontreinigingen worden verwacht, is bevestigd. Er is in het grondwater een lichte verhoging met barium aangetoond. In grond zijn geen verhogingen aangetoond. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van de onderzoekslocatie weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.

Aanbevolen wordt om de grond die tijdens de bouw vrijkomt te hergebruiken binnen de perceelsgrenzen. Indien dit niet mogelijk is kan de grond op basis van dit rapport worden afgevoerd naar een grondbank of -depot. Als de grond wordt afgevoerd voor hergebruik elders, is (normaliter) eerst een keuring nodig conform het Besluit Bodemkwaliteit. Indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit voldoet de grond aan kwaliteitsklasse "Altijd Toepasbaar".

4.2 Geluid

Wet geluidhinder
In de zijn geluidhindernormen voor toelaatbare equivalente geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrie. De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein.

De normering uit de Wet geluidhinder is niet voor elke functie van toepassing, maar alleen op geluidsgevoelige gebouwen. Hiertoe worden op grond van de wet en het Besluit geluidhinder de volgende objecten gerekend:

  • woningen;
  • woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen ten behoeve van woonschepen;
  • onderwijsgebouwen;
  • ziekenhuizen, verzorgingstehuizen en verpleegtehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • kinderdagverblijven.

Alle andere objecten, zoals kantoren, winkels, hotels en dergelijke, zijn dus niet aangemerkt als geluidsgevoelig. Voor deze objecten is de normering uit de Wet geluidhinder niet van toepassing. Het winkelcentrum is geen geluidgevoelig object.

Overeenkomstig de Wet geluidhinder is in deze situatie dan ook geen akoestisch onderzoek vereist en kan toetsing aan de grenswaarden uitblijven.

Wet milieubeheer / Activiteitenbesluit
De verkeersbewegingen van de vrachtwagens van en naar het nieuwe losdock voldoen aan de toetswaarden van het Activiteitenbesluit. Voor de ruimtelijke onderbouwing moeten deze wel in het uit te voeren onderzoek worden betrokken.

De supermarkt valt onder de werkingssfeer van de het Activiteitenbesluit. Indien er meer dan 4 transportbewegingen (door vrachtwagens) in de nachtperiode plaatsvinden kan het bevoegd gezag een akoestisch rapport verlangen. In de dagperiode is de beoordeling van de piekniveaus uitgezonderd van toetsing.
Het gaat hier om een franchise supermarkt. De eigenaar heeft aangegeven dat er voor 7:00 uur geen laad- en los activiteiten plaatsvinden (in de nachtperiode). Een reden om een akoestisch onderzoek te verlangen is er dan ook niet. Er is een indicatieve berekening gemaakt. Hierbij is uitgegaan van een bevoorrading met 5 vrachtwagens in de dagperiode een aantal voorzien van koeling. Ook zijn er 3 vrachtwagens ingevoerd voor de avondperiode. In beide periodes kan naar verwachting ruimschoots worden voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Er is geen aanleiding om hiervoor een akoestisch onderzoek te verlangen.

Voor de geluidsituatie aan de zuidzijde van het winkelcentrum verandert het nodige. De parkeerplaatsen worden in de nabijheid van woningen gesitueerd. Gezien de grootte van het centrum zal voor de parkeerbewegingen minimaal 15 wisselingen per parkeerplaats in de dagperiode gehanteerd kunnen worden en 3 tot 5 in de avondperiode.In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet wel een akoestische beschouwing voor worden opgesteld. Dit is een akoestisch rapport met daarin de uitgangspunten voor de parkeerplaats, zoals het aantal verwachte parkeerbewegingen en de aan en uitrijdroutes van de parkeerplaats, winkelwagens en portieren en starten van auto's. De beoordeling dient te gebeuren op de omliggende woningen.

Aangetoond dient te worden dat de geluidbelasting, ten gevolge van de nieuwe activiteiten, bij omliggende woningen niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Doel van het onderzoek is derhalve het vaststellen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) en de maximale geluidniveaus (LAmax) op de maatgevende woningen rondom de te realiseren parkeerplaats.

Naar aanleiding van het verrichte onderzoek4 kan worden geconcludeerd dat de nieuwe activiteiten bij de omliggende woningen niet leiden tot een onaanvaardbaar woon? en leefklimaat met betrekking tot het milieuaspect geluid. Weliswaar worden de richtwaarden op de gevel overschreden, maar wordt aan het vereiste binnenniveau voldaan.

Uit de rekenresultaten blijkt immers dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, op het maatgevende geluidgevoelige object, ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde bedraagt. De avondperiode is hierbij maatgevend.

Het maximale geluidniveau, op het maatgevende geluidgevoelige object, bedraagt ten hoogste 65 dB(A) in de nachtperiode. Maatgevende bron is het dichtslaan van portieren. In de vigerende situatie is dit reeds het geval.

De richtwaarden uit de Handreiking worden met betrekking tot de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus met ten hoogste 2 dB overschreden en de maximale geluidniveaus met ten hoogste 5 dB.

Voor het treffen van voorzieningen zoals schermen en grondwallen is geen ruimte. Tevens betreft het woningen waarbij, ook in de huidige situatie, de gevels grenzen aan openbare verkeersruimte. Het beschermen van buitenruimte(n) (zoals tuinen, terras etc.) is derhalve niet aan de orde.

De betreffende woningen zijn visueel geïnspecteerd. Daarbij is vastgesteld dat de geluidwering van de betreffende woningen minimaal 20 dB(A) bedraagt. Met deze geluidwering kan worden voldaan aan de vereiste binnenniveaus in de woningen van 35 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 55 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidniveau.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
In opdracht van de gemeente Meppel is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemaakt. Met de archeologische beleidsadvieskaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. De gemeente kan daarmee, indien wenselijk, gemotiveerd van de landelijke en provinciale richtlijnen afwijken en een eigen visie op het archeologisch landschap ontwikkelen.

Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden in en in de omgeving van Meppel is een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting. Deze verwachtingswaarden geven op hoofdlijnen de verwachte dichtheid aan archeologische waarden weer (trefkans).

Afbeelding 5: Archeologische beleidskaart (plangebied binnen rode rechthoek).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0005.jpg"

Uit bovenstaande afbeelding kan worden afgeleid dat aan de zuidwestzijde (dat is de zijde waar het water zal worden gedempt en parkeerplaatsen worden gerealiseerd) van het winkelcentrum een lage verwachting geldt. Dat betekent dat voorafgaand aan planontwikkeling voor projecten met een planomvang van meer dan 10 hectare, die tevens dieper reiken dan 0,30 m, een extensief verkennend booronderzoek uitgevoerd dient te worden om de verwachtingskaart te toetsen en zo nodig bij te stellen. Rekening houdend met het feit dat het bestemmingsplan een ontwikkeling met een veel kleiner oppervlak mogelijk maakt, zal geen regeling ter bescherming van de archeologische waarden in deze gebieden worden opgenomen.

Het noordoostelijke deel van het winkelcentrum heeft een middelhoge verwachtingswaarde (stuwwal, zandgronden). Dit is het geedeelte waar (een deel van) de toekomstige uitbreiding van het winkelcentrum wordt gerealiseerd. In zones met een middelhoge verwachting wordt een vrijstellingsgrens van 1000 m2 gehanteerd. Voor projecten waarvan de bodemverstoring een oppervlak van minder dan 1000 m2 beslaat hoeft geen onderzoek te worden uitgevoerd. Dat is het geval, de extra bebouwing heeft en kleiner oppervlak dan de vrijstellingsgrens. Dat betekent dat onderzoek niet noodzakelijk is. De middelhoge verwachtingswaarde wordt wel beschermd door de aanwezige dubbelbestemming Waarde Archeologie 2.

Het bovenstaande komt overeen met de uitkomsten van een eerder uitgevoerd bureauonderzoek5. Op grond van de resultaten van dat onderzoek wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Er geldt een lage archeologische verwachting voor alle perioden en de voorgenomen uitbreiding is van een geringe oppervlakte en is mogelijk al verstoord als gevolg van de huidige bebouwing en de aanleg van de parkeerplaats.

Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen dan geldt volgens artikel 53 van de Wet op de archeologische monumentenzorg een meldingsplicht bij het bevoegd gezag (de gemeente Meppel).

Cultuurhistorie
Binnen de wijk Oosterboer bevinden zich geen bijzondere cultuurhistorische waardevolle elementen. Wel zijn er in de wijk enkele monumentale gebouwen. Het betreft een aantal oude boerderijen die bij de aanleg van de woonwijk ingepast zijn in het stedenbouwkundige raamwerk van de wijk. Ter plaatse van het buurtschap Oosterboer zijn nog enkele waardevolle linten aanwezig.

In het nu voorliggende plangebied zijn echter geen cultuurhistorisch waardevolle elementen of objecten aanwezig.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Europees beleid

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 Europees van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste doelstellingen van de KRW zijn:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW is vertaald in de Nederlandse wetgeving via de Waterwet (2009).

In de Europese Kaderrichtlijn Water is de Europese Unie opgedeeld naar de stroomgebieden van de grote rivieren. Eén daarvan is de Rijn. De EU heeft het lange traject van Rijn naar Noordzeedelta onderverdeeld in vier stroomgebieddistricten. Die zijn weer gesplitst in deelstroomgebieden, waarvan Rijn Oost er één is.

4.4.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid ten aanzien van water is neergelegd in het nationaal waterplan (2009). Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Om dit te bereiken moet zoveel mogelijk worden uitgegaan van een watersysteembenadering en integraal waterbeheer. Het NWP bouwt voort op de nota Waterbeheer 21e eeuw. Hierin wordt gesteld dat aan het watersysteem meer aandacht moet worden gegeven om de natuurlijke veerkracht te benutten. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie “vasthouden – bergen – afvoeren” staat hierbij centraal. Van belang is dat overtollig water zoveel mogelijk wordt vastgehouden in de "haarvaten" van het bestemmingsplangebied. Wanneer dit ontoereikend is moet worden gezocht naar bergingsmogelijkheden. Pas in laatste instantie is afvoer van overtollig water naar benedenstroomse gebieden aan de orde.

4.4.3 Regionaal beleid

In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's ten aanzien van oppervlaktewater waar het waterschap zich mee bezighoudt, vastgelegd in het Waterbeheerplan 2010-2015:

  • Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we de nota Waterbeheer in de 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert. Het plangebied ligt niet in een beekdal of in de lagere delen van het beheergebied van Reest en Wieden. Wateroverlast en schade zijn dan ook niet aannemelijk;
  • Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. In of in de nabijheid van het plangebied is geen enkel waterlichaam aanwezig waarop de doelen direct van toepassing zijn.

Afbeelding 6: Fragment beleidskaart water (bron: Waterschap Reest en Wieden).
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0006.jpg"

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een beperkte bestemmingswijziging van onverharde gronden mogelijk ter plaatse van de waterpartij aan de Osseweide. Het wateroppervlak wordt aan de westzijde van Oosterboer (Ringpark) gecompenseerd.
De uitbreiding van de bebouwing gaat ten koste van de parkeerplaats. De uitbreiding van de parkeerplaats heeft leidt tot een toename van het verhard oppervlak.

De compensatie van waterberging moet plaatsvinden in het peilvak, waarin het winkelcentrum Oosterboer is gelegen: het westelijk peilvak. Er is in dit gebied een 'overschot' aan water ten opzicht van verhard oppervlak (aldus de rapportage Stedelijke Wateropgave Meppel, opgesteld door waterschap en gemeente). Het waterschap hanteert daarom een benodigde compensatie van 85 m3.

4.4.4 Watertoets

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op de herziening van het winkelcentrum Oosterboer te Meppel.

Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Voor de demping van de waterberging is een compensatieplan opgesteld. Ter plaatse van de watergang tussen de A32 en het Dingstedepad, wordt ten noorden van de Hoogeveenschevaart extra wateroppervlak (170 m2) gegraven. De compensatie van de waterberging bedraagt 85 m3. Zie bijlage 1 bij deze plantoelichting.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer (a) niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel of (b) er wordt niet afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.

Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien grondwater wordt onttrokken tijdens de aanleg en dat in oppervlaktewater wordt geloosd dan gelden er specifieke regels.

Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft met het Waterschap Reest en Wieden overleg gevoerd over het plan. Inmiddels is de watervergunning aangevraagd en verleend6. Deze is opgenomen als bijlage 2 bij deze plantoelichting.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden ter plaatse en in de directe omgeving van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.

4.5.1 Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van toepassing. Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen.

Doel van de EHS is het realiseren van een netwerk van natuurgebieden door middel van natuurbehoud en natuurontwikkeling, waar de natuur (plant en dier) voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat de natuurgebieden hun waarde verliezen.

Het voorliggend bestemmingsplangebied benadert de EHS (die ten noorden van de spoorlijn en de provinciale weg is gesitueerd) tot op 600 meter. Er is geen Natura2000 gebied binnen een straal van 3 km van het plangebied. Het bestemmingsplan heeft nauwelijks een ontwikkelend karakter en ligt midden in de wijk Oosterboer. Om deze redenen oefent het plan geen invloed uit op de EHS en Natura2000 gebied. De navolgende afbeelding bevat een fragment van de ligging van de EHS ten opzichte van het plangebied.

Afbeelding 7: De ecologische hoofdstructuur .
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0007.jpg"

In de uitgevoerde natuurtoets (zie paragraaf 4.5.2) wordt tevens aandacht besteed aan de gebiedsbescherming. Op basis van de ligging in de bebouwde kom en aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Habitatrichtlijngebieden, Vogelrichtlijngebieden, Beschermde natuurmonumenten, EHS of belangrijke natuurwaarden buiten de EHS

4.5.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is vormgegeven aan de hand van een aantal verbodsbepalingen en de algemene zorgplicht.

De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden:

  • beschermingscategorie 1:
    Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfsplaatsen van deze soorten worden aangetast;
  • beschermingscategorie 2:
    Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In zo'n gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd;
  • beschermingscategorie 3:
    Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten.

Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het plan in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het winkelcentrum mogelijk, inclusief de aanpassing van het parkeerterrein en de demping van de waterpartij. De omvang van het plangebied is zeer beperkt, de omgeving blijft onaangeroerd. Er worden dan ook geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen voorgestaan. Indien beschermde soorten zouden voorkomen, kunnen deze gemakkelijk uitwijken.

Medio 2014 is een flora- en fauna onderzoek uitgevoerd7. Het betreft een actualisatie van een in 2010 uitgevoerde quickscan natuurtoets door EcoGroen Advies. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze plantoelichting.

De consequenties van de beoogde ruimtelijke ingreep op de aanwezige natuurwaarden zijn getoetst aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 4 april 2014 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens.

Aangetroffen en te verwachten soorten
In het plangebied zijn twee plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen, Krabbenscheer en Brede waterpest. Er zijn geen zwaarder beschermde plantensoorten aangetroffen en deze worden gezien de terreingesteldheid ook niet verwacht;

  • In de bebouwing en bomen zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen te verwachten. Er wordt geen schade aan vlieg- en/of jachtroutes verwacht. Foerageergebied voor vleermuizen is met name in de omgeving van het plangebied te verwachten;
  • Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten aangetroffen en te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaar beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
  • Het aanwezige groen in en in de directe omgeving van het plangebied vormt broedgebied voor enkele algemene broedvogels van name bos en struweel. Jaarrond beschermde broedvogelnesten zijn niet aangetroffen en te verwachten in het plangebied;
  • Beschermde vissen zijn niet aangetroffen en worden gezien het ontbreken van geschikt biotoop ook niet verwacht;
  • Voortplanting en overwintering van enkele laag beschermde amfibieënsoorten is te verwachten in het plangebied;
  • Er zijn geen reptielen of beschermde ongewervelden aangetroffen en/of te verwachten. Geschikte biotopen voor deze soortgroepen ontbreken.

Eindconclusie en aanbevelingen

  • Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na half juli;
  • Om schade aan kleine landzoogdieren en amfibieën te minimaliseren is het wenselijk – indien de planning van de activiteiten dit toelaat – werkzaamheden in het plangebied zoveel mogelijk uit te voeren in de periode september- december (mits vorstvrij).

4.6 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer met de titel "Luchtkwaliteitseisen" staat bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking treden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor deze categorieën geldt een grens van 3% van de betreffende grenswaarde.

De ministeriële regeling NIBM bevat geen kwantitatieve uitwerking voor detailhandel (supermarkten). Dit betekent dat op een andere manier aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtverontreiniging ten gevolge van het plan wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar het winkelcentrum. Voor het extra aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van het plan is de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW publicatie 317) geraadpleegd.

Het plan omvat een beperkte uitbreiding van het winkelvloeroppervlak. Op basis van kengetallen kan de extra verkeersproductie worden geraamd. Per 100 m2 bvo winkelvloeroppervlak kan worden gerekend op 95,1 - 136,7 motorvoertuigen per etmaal. Bij een uitbreiding van het winkelvloeroppervlak met 260 m2 leidt dit tot een maximaal extra aantal motorvoertuigen van 355 stuks, waarvan naar schatting 1% vrachtverkeer.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Met behulp van deze rekentool en de hierboven aangegeven verkeersintensiteit is bepaald of het project in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Geconcludeerd kan worden dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Afbeelding 8: NIBM-toets.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0008.jpg"

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wel zinvol om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit om te beoordelen of de toekomstige bewoners niet worden blootgesteld aan te hoge concentraties luchtvervuiling. Er is in dat kader een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd door TNO in de gehele gemeente Meppel (TNO rapport 2006-D-R0026/B). De luchtkwaliteit is gebiedsdekkend en met hoge mate van ruimtelijk detail in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn.

Afbeelding 9: Jaargemiddelde concentraties (worst case scenario) in 2020 voor Fijnstof PM10 en NO2.
afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0119.WinkelsOosterboer-BPC1_0010.jpg"

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (dat zich in hoofdzaak richt op de kans op een ramp) en het groepsrisico (dat zich met name richt op het aantal mogelijke slachtoffers). Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico
Het groepsrisico geeft aan hoe groot de kans is dat bij een risicolocatie een groep van 10, 100 of 1.000 slachtoffers in één keer kan vallen. Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art.13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.7.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Wegverkeer
In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen doorgaande hoofdontsluitingswegen gelegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het is evenwel niet uitgesloten dat er incidenteel gevaarlijke stoffen vervoerd worden over de lokale wegen in het plangebied. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de lokale wegen in het plangebied levert geen onaanvaardbaar veiligheidsrisico op. Uit de inventarisatiestudie 'Anker' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (november 2005) blijkt dat alleen bij doorgaande wegen (provinciale wegen en snelwegen) in dichtbevolkte gebieden soms niet aan de veiligheidsnormen kan worden voldaan. In de risicoatlas (2005) is het plangebied in Meppel niet als knelpunt geïnventariseerd. Uit nieuwe inventarisaties (2006/2007) ten behoeve van het opstellen van het “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen” blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de wegen rond Meppel nu en in de toekomst vooralsnog ook geen veiligheidsknelpunten oplevert.

De normen voor het plaatsgebonden risico en/of groepsrisico worden, door vervoer van gevaarlijke stoffen, niet overschreden. Er zijn verder geen aanwijzingen dat het weggebruik van de wegen in de omgeving van het plangebied invloed heeft op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid van risico's en de zelfredzaamheid van individuen in de omgeving.

Railverkeer
De noordelijke begrenzing van de wijk Oosterboer grenst aan de spoorlijn Groningen - Zwolle. Over dit spoortraject worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Railverkeer voor vervoer van gevaarlijke stoffen dient te voldoen aan hoge veiligheidseisen. Doorgaande transportroutes zorgen, sinds de saneringsoperatie van o.a. 'chloortreinen', in het algemeen voor weinig problemen voor wat betreft de veiligheid. Thans leveren voornamelijk rangeerterreinen en binnenstedelijke stationsgebieden nog knelpunten voor de veiligheid op. Op enkele plaatsen in Nederland wordt het plaatsgebonden risico 10-6 contour langs spoorbanen overschreden. Dit blijkt ook uit de inventarisatiestudie 'Anker' van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (november 2005). Dit is in Meppel echter niet het geval.

Deze herziening geldt voor het winkelcentrum Oosterboer en deze locatie ligt ruim buiten het invloedsgebied van de spoorlijn. Transport van gevaarlijke stoffen over dit spoor zal dus geen verandering veroorzaken van het groepsrisico. Op basis van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen of andere kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt, zodat wordt voldaan aan de eisen op het gebied van externe veiligheid.

Leidingen
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied is geen hoogspanningsleiding of hoge druk aardgasleiding gelegen. Onderzoek naar externe veiligheidsaspecten is daarom niet aan de orde.

Aardgasleidingen van het distributienet hebben een veel beperkter risicocontour. De netbeheerder zal er voor zorgdragen en erop toezien dat (bij de aanleg en tijdens eventuele bouwwerkzaamheden) aan de afstandsnormen wordt voldaan. De aanwezigheid van gasleidingen levert dan ook geen belemmeringen op voor het plan.

4.7.3 Bedrijvigheid

In het plangebied, of de directe omgeving daarvan, zijn geen risicovolle bedrijven (Bevi-Revi/BRZO/vuurwerk) gevestigd. Er worden dan ook geen beperkingen opgelegd aan de in dit plan mogelijk gemaakte ontwikkelingen.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen.

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Centraal in deze herziening staat de gewenste ontwikkeling op een beperkt gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. Het geeft namelijk uitleg over de achtergronden van deze herziening.

5.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting (met bijbehorende bijlagen). De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Inhoudelijke opzet
Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van onderhavig bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van het bestemmingsplan Oosterboer zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .

Regels
De opbouw van de regels van de verschillende bestemmingen is overal hetzelfde, deze is als volgt:

Bestemmingsomschrijving : In dit onderdeel worden de toegestane doeleinden en het toegestane gebruik omschreven.

Bouwregels : Hierin worden de regels voor wat betreft het bouwen uitgewerkt.

Nadere eisen : In deze bepaling is opgenomen dat Burgemeester en Wethouders nadere eisen kunnen stellen inzake de plaats en afmeting van gebouwen, bijvoorbeeld in het kader van een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid of de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Deze bepaling maakt het mogelijk voor het gemeentebestuur om waar nodig sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling.

Afwijking bouwregels : In dit onderdeel kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de bouwregels, waarmee ruimere bouwmogelijkheden kunnen worden gegeven.

Specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel kunnen enkele specifieke ongewenste gebruiksmogelijkheden uitgesloten, zoals zelfstandige bewoning van bijgebouwen en stortplaatsen.

Afwijking van de gebruiksregels: In dit onderdeel zijn mogelijkheden voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels opgenomen, bijvoorbeeld voor het toestaan van aan huis gebonden bedrijven. In dit bestemmingsplan is geen afwijkingsbevoegdheid opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheid : In dit onderdeel kunnen mogelijkheden op worden genomen voor het wijzigen van de bestemming. In dit bestemmingsplan is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden : Dit onderdeel (de voormalige aanlegvergunning) is alleen van toepassing voor de dubbelbestemmingen voor archeologie.

Verbeelding
Voor de vormgeving van de verbeelding geldt een aantal uitgangspunten. Zo worden de kaarten in kleur opgezet, waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding. De kleuren en letters zijn afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.
Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de verbeelding gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, eventueel bebouwingspercentages).

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Dit bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Enkelbestemmingen   Dubbelbestemmingen  
Artikel 3 Gemengd   Artikel 5 Waarde - Archeologie 2  
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied    

Onderstaand wordt per bestemming een toelichting gegeven.

Gemengd (artikel 3)
Deze bestemming is overgenomen uit het bestemmingsplan Oosterboer. De bestemming Gemengd is qua omvang gelijk gebleven met die in het bestemmingsplan Oosterboer. De belangrijkste wijziging betreft het bebouwingspercentage binnen het bouwvlak. In het nu voorliggende bestemmingsplan is dit gewijzigd in 75% (was 60%).

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 4)
Deze bestemming omvat het gedeelte van het bestaande groen en water dat aan de zuidzijde van het winkelcentrum dient te verdwijnen om zodoende het parkeerterrein en de bevoorradingslus te kunnen realiseren. Ook de standplaatsen van de ambulante detailhandel zijn in deze bestemming geregeld

Waarde - Archeologie 2 (artikel 5)  
De archeologische waarden worden door middel van de aangegeven te beschermen gebieden op de verbeelding, gewaarborgd. Om aantasting van waardevolle informatie in de bodem te voorkomen is een omgevingsvergunningstelsel ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen (aanlegvergunningstelsel), evenals een afwijkingsprocedure middels een omgevingsvergunning voor bouwen. De gronden met middelhoge archeologische verwachtingswaarde zijn aangeduid als 'Waarde - Archeologie 2'.

Voor de gronden binnen de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt, dat een afwijking bij een omgevingsvergunning alleen nodig is indien de te verrichten (bouw)werkzaamheden een oppervlak beslaan van meer dan 1.000 m2 en dieper reiken dan 30 centimeter beneden maaiveld. Deze afwijking bij een omgevingsvergunning kan pas worden verleend, indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat het bouwen dan wel het verrichten van werkzaamheden geen aantasting van de archeologische waarden van de gronden met zich mee brengt.

Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene afwijkingen en het overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in het bestemmingsplan worden hier (op één uitzondering na) verder niet toegelicht. Vanaf 29 november 2014 is het noodzakelijk geworden een parkeernormbepaling voor het parkeren in bestemmingsplannen op te nemen. De grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening is komen te vervallen. In artikel 10 overige regels is daarom een parkeernormbepaling opgenomen.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding (bijv. G- gemengd) een en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de kaarten is 1: 1000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlakken, goot-/bouwhoogten, bebouwingspercentages).

In het onderhavige bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toe-gepast.

De herziening voor Winkelcentrum Oosterboer heeft betrekking op het centrum van de wijk Oosterboer en vervangt dit deel van het bestemmingsplan Oosterboer.

De SVBP2012 brengt met zich mee dat de aanduiding voor de maximale goot- en bouwhoogte afwijkt van dezelfde aanduiding in het bestemmingsplan Oosterboer waar dit bestemmingsplan een herziening van is.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting ontstaan om indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, ondermeer voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Eén en ander dient vast te worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is nodig voor die ontwikkelingen die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, geen privaatrechtelijke overeenkomsten wordt gesloten. Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.

De gemeente is verplicht een exploitatieplan vast te stellen. Omdat de kosten inderszins verzekerd zijn door middel van een projectovereenkomst is het in dit geval niet nodig een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De gemeenteraad dient inzake het al dan niet vaststellen van het bestemmingsplan te overwegen of de planologisch-juridische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, maatschappelijk uitvoerbaar zijn. Bij deze afweging zullen onder andere de zienswijzen een rol spelen.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

De herziening vormt een technische wijziging van het bestemmingsplan "Oosterboer". Het wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro aan de vaste vooroverlegpartners voorgelegd.

Van 16 oktober tot en met 26 november 2014 heeft het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Meppel - Winkelcentrum Oosterboer' op grond van de artikelen 2 en 4 van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken zowel digitaal als analoog ter inzage gelegen. Tevens is een informatieavond georganiseerd op 30 oktober 2014.

Publicatie van de terinzagelegging van het voorontwerp heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, het gemeentelijk elektronisch publicatieblad en de De Nieuwe Meppeler van 15 oktober 2014.

Gedurende deze periode heeft eenieder zijn of haar mondelinge of schriftelijke inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Gelijktijdig met de inspraakprocedure is gestart met het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Een kennisgeving van de terinzagelegging is via elektronische weg gezonden aan 3 instanties, te weten:

  • Provincie Drenthe;
  • Waterschap Reest en Wieden;
  • Brandweer Zuidwest Drenthe/ Hulpverleningsdienst Drenthe.

Van de provincie is binnen de gestelde termijn van 6 weken een reactie ontvangen. De andere twee overlegpartners hebben niet gereageerd.

Het bestemmingsplan geeft de provincie geen aanleiding tot op- of aanmerkingen omdat er geen aspecten van provinciaal belang in het geding zijn.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 4 juni 2015 tot en met 15 juli 2015). Gedurende deze termijn kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.

Hoofdstuk 8 Bijlagen

Bijlage 1: Compensatie waterberging, Smelt Architecten, 17 juni 2014.

Bijlage 2: Waterschap Reest en Wieden, watervergunning, 5 juni 2014.

Bijlage 3: Ecogroen advies, Quickscan natuurtoets winkelcentrum Oosterboer, Meppel, 19 mei 2014.

Bijlage 4: Search ingenieurs bureau, Verkennend bodemonderzoek, 30 maart 2010.

Bijlage 5: Synthegra, Bureauonderzoek Ruskenstuk te Meppel (archeologisch), 12 maart 2010.

Bijlage 6: Broekhuis Rijs Advisering, Meppel - Oosterboer Advies uitbreiding supermarkt, 15 september 2014.

Bijlage 7: Stroop, Akoestisch onderzoek parkeervoorziening Oosterboer te Meppel, 10 oktober 2014.

Bijlage 8: Grondslag, Verkennend bodemonderzoek Ruskenstuk 2 te Meppel, 9 april 2015.

Bijlage 9: Reactienota inspraak en overleg bestemmingsplan 'Meppel - Winkelcentrum Oosterboer', mei 2015.

Bijlage 10: Vooroverlegreactie Provincie Drenthe, 30 oktober 2014.