direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nijeveen, uitwerking Kolderveen 5
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Nijeveen in 2009 is door de gemeenteraad voor het perceel Kolderveen 5 een voorwaardelijke uitwerkingsopdracht opgenomen. Daarbij is aangegeven dat de gronden bestemd zijn voor wonen en maatschappelijke voorzieningen.

Bij brief van 26 april 2016 is een uitgebreid en gemotiveerd principeverzoek voor de realisatie van een gezondheidscentrum op perceel Kolderveen 5 bij burgemeester en wethouders ingediend. Het nieuwe gezondheidscentrum gaat ruimte bieden voor een aantal basisfuncties als huisartsenzorg, farmaceutische zorg en aanverwante disciplines.

Op 7 september 2016 hebben burgemeester en wethouders besloten mee te werken aan de nieuwbouw van dit gezondheidscentrum (zie Bijlage 1 Principebesluit medewerking). Daarbij is opgemerkt dat voor een groot deel aan de uitwerkingsregels wordt voldaan en dat het uitwerkingsplan nog inzichtelijk moet maken dat ook aan de bouwkundige maatvoeringseisen wordt voldaan. In de uitwerkingsregels zijn expliciet de planologische eisen/onderzoeken gesteld t.a.v. bodem en waterbeheer. Om die reden is reeds bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 2 Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek) en is het plan aangeboden aan de waterbeheerder.

Om de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied planologisch-juridisch mogelijk te maken, is dit uitwerkingsplan opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Nijeveen. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan bestaand woongebied en aan de westzijde aan het begin van het bebouwingslint Kolderveen.

De ligging van het plangebied is in onderstaande afbeelding geel omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0001.png"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het betreffende perceel geldt het bestemmingsplan 'Nijeveen'. Dit bestemmingsplan is op 3 september 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Meppel en op 8 december 2009 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.Het perceel is bestemd als "Wonen uit te werken" en biedt bestemmingsmogelijkheden voor zowel wonen als maatschappelijke voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0002.png"

Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Nijeveen'

1.4 Juridische vorm

Voor het plan is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) relevant. Met de invoering van de Wro is ook de digitaliseringsverplichting in werking getreden. Het bestemmingsplan voldoet aan de wettelijke vereisten zoals die gesteld zijn in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), waar onder meer de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) onder valt.

Het gemeentelijke handboek is in beginsel leidend voor de plansystematiek van dit bestemmingsplan. Dit handboek geeft aanwijzingen voor de systematiek van het juridisch bindende deel van dit bestemmingsplan; de ruimtelijke verbeelding en de planregels. Een geringe aanpassing daarvan is mogelijk, wanneer hiervoor een gegronde reden is.

Het plan betreft een uitwerking van het geldende bestemmingsplan. Deze planvorm is zinvol wanneer bij het mogelijk maken van een nieuwe ontwikkeling nog niet precies duidelijk is hoe deze ontwikkeling er uit gaat zien. Een dergelijk bestemmingsplan moet eerst worden uitgewerkt voordat er omgevingsvergunningen voor het bouwen kunnen worden verleend.

De gemeenteraad heeft het (moeder)bestemmingsplan vastgesteld met daarin opgenomen een uitwerkingsplicht met daarbij uitwerkingsregels. Hiermee draagt de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders de plicht op om tijdens de duur van het bestemmingsplan en binnen de gestelde kaders een uitwerkingsplan op te stellen. Het uitwerkingsplan gaat uiteindelijk deel uit maken van het bestemmingsplan Nijeveen.

Op hoofdlijnen moet bij het uit te werken bestemmingsplan de haalbaarheid worden aangetoond. Er is in de uitwerkingsregels gesteld dat een besluit tot uitwerking pas is toegestaan nadat is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies en nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht. Kortheidshalve wordt nog verwezen naar het bepaalde in 5.1 Voorwaarden uitwerkingsplicht.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels, verbeelding en bijlagen. Deze toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk zijn in hoofdstuk 2 de bestaande ruimtelijke en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het beleidskader geschetst op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 wordt de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van voorliggend plan komen aan bod in hoofdstuk 6 en in hoofdstuk 7 is ten slotte een bespreking van de resultaten van de procedure opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Huidige situatie

Algemeen

Nijeveen is, naast een aantrekkelijke woonkern, ook een plaats met bedrijvigheid. Het gaat dan om bedrijven, overwegend in de sfeer van het kleinbedrijf met een verzorgende functie voor het dorp of de agrarische bedrijven in de omgeving.

Concentraties van bedrijvigheid bevinden zich in de Dorpsstraat (winkels, dienstverlening, horeca) en op het bedrijventerrein Spijkerserve. In totaal bieden deze bedrijven samen met de dienstensector (onder andere onderwijs, zorg) werk en inkomen aan enkele honderden mensen. Veel inwoners hebben ook hun werk in Meppel en elders in de regio.

Het perceel Kolderveen 5 betreft een terrein met een bestaande woning met schuur en ligt voor het resterende deel braak. Het perceel is ca. 3500 m2 groot en was tot het begin van de eeuw in gebruik bij een loonbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0003.png"

Afbeelding: Luchtfoto huidige situatie (bron Bing)

2.2 Toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het zuidwestelijk deel van het perceel en betreft de realisatie van een gezondheidscentrum in de vorm/stijl van een Drentse schuurwoning. Gekozen is voor een inpasbaar stedenbouwkundig concept waarbij ook de kleinschaligheid en laagdrempeligheid van de zorg in Nijeveen en omgeving tot uitdrukking komt. De ontsluiting zal plaatsvinden aan de zijde van de straat Kolderveen.

Op de volgende afbeelding is het plangebied en de toekomstige situering van het bouwvlak aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0004.jpg"

Afbeelding: uitsnede toekomstige situatie.

De voorgenomen ontwikkeling past stedenbouwkundig-ruimtelijk gezien heel goed in de maat, schaal en situering van de aanwezige bebouwing en de openbare ruimte in de omgeving. Er is rekening gehouden met de in het moederplan vastgelegde afstanden tot de zijdelingse perceelgrenzen. In de parkeerbehoefte zal (aan de noordzijde) op eigen terrein en in voldoende mate worden voorzien (zie ook paragraaf 4.13 Verkeer en parkeren).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft het relevante planologische rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Daarbij worden, waar nodig uitgangspunten voor dit bestemmingsplan geformuleerd.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Het rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Nationale belangen

De Structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking

op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, en leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Voor deze 3 rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De benoemde nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren.
  • 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie.
  • 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen.
  • 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond.
  • 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen.
  • 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen;
  • 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
  • 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
  • 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling.
  • 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
  • 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
  • 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.

De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De visie is via regels verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Deze geeft voor het plangebied geen direct bindende regels.

Voor het plangebied geldt Nationaal belang 12: ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Voor het plangebied gelden ruimtelijke beperkingen in verband met een laagvliegroute. Gelet op de hoogte van de bouwwerken zal de voorgenomen ontwikkeling geen beperkingen opleveren voor de laagvliegroute.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Voor de ruimtelijke ontwikkeling van stedelijke functies gaat de SVIR uit van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De invulling van de lokatie Kolderveen 5 vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied en past binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Omdat het hier gaat om geldende rechten is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Voor de provincie geldt de Omgevingsvisie Drenthe 2014. De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020 met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna.

Het doel van de omgevingsvisie is het koesteren van kwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij die kwaliteiten. Het is een streven naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en behoud van bestaande kwaliteiten. De missie is "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". Gestreefd wordt naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten relevant:

  • Archeologie: Voor deze kernkwaliteit zijn het plangebied en de wijde omgeving aangewezen als 'Verwachting toetsen (laaggelegen waterrijke gebieden)'. In paragraaf 4.3 is nader ingegaan op archeologie. In het voorliggende bestemmingsplan is voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden een dubbelbestemming opgenomen in verband met de middelhoge verwachtingswaarde en de bijbehorende vrijstelling.
  • Cultuurhistorie: Bij deze kernkwaliteit geldt 'respecteren' voor het plangebied en de wijde omgeving. Gericht wordt op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Bij de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

SER-ladder

Evenals in het nationaal beleid, wordt in het provinciaal beleid voor het inpassen van ruimtevragende functies de ladder gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt.


In de omgevingsvisie is de SER-ladder als volgt geformuleerd:

  • Is er een regionale behoefte?
  • Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

In paragraaf 3.1.1 zijn de behoefte, de locatie en ontsluiting reeds nader onderbouwd.

Op de visiekaart is het plangebied opgenomen in het stedelijk gebied van Nijeveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0005.png"

Afbeelding: Visiekaart 2020 behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe 2014

Conclusie

De voorgestane ontwikkeling doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het plangebied.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

In de Provinciale omgevingsverordening Drenthe zijn voor de gemeente bindende voorwaarden opgenomen. Bestemmingsplannen van de gemeente moeten aan deze eisen voldoen. Met hoofdstuk 3 van de Provinciale omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe de Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.

Hierna wordt ingegaan op de relevante artikelen.

Artikel 3.7

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen ervan;
  • b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

In paragraaf 3.2.1 is nader ingegaan op de kernkwaliteiten in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Met de voorgenomen ontwikkeling worden de kernkwaliteiten niet aangetast.

Artikel 3.15

  • 1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een Rood-voor-groen dan wel Ruimte-voor-ruimte regeling.

In paragraaf 3.2.1 is aandacht besteed aan de SER-ladder. Met de voorgenomen ontwikkeling is sprake van benutting van bebouwingsmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied.

Artikel 3.16

  • 1. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangewezen het gebied dat als zodanig staat aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart D1 (Bestaand stedelijk gebied).
  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing zoals is aangegeven op de in het eerste lid bedoelde kaart wijzigen wanneer via onherroepelijk geworden ruimtelijke plannen of een inpassingsplan nieuwe bebouwingsmogelijkheden zijn gecreëerd en voorts ter correctie van feitelijke onjuistheden.

Deze regels richten zich er op dat alleen nieuwe bebouwing wordt toegestaan binnen het Bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Bij het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met de regels vanuit de omgevingsverordening. Er is sprake van benutting van een bouwmogelijkheid binnen bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen belemmeringen vanuit de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2030

De op 7 november 2013 vastgesteld Structuurvisie 2030 is een lange termijnplan (tot 2030) dat aangeeft welke ruimtelijke, sociaal-maatschappelijke en economische ontwikkelingen de komende jaren gewenst zijn. Meppel werkt de komende jaren aan duurzame verbindingen. Verbindingen in de brede regio, verbindingen met omliggende gemeenten en verbindingen met de eigen inwoners. Meppel wil de leefbaarheid in de wijken blijven garanderen door bereikbare zorg en voorzieningen in de wijken goed te organiseren.

Bij de structuurvisie behoren verschillende kaarten, namelijk de kaarten 'Visiekaart', 'Opgaven', 'Meppel leeft', 'Meppel werkt' en 'Meppel verbindt'.

In paragraaf 3.1.1 is reeds nader ingegaan op de behoefte aan de voorgenomen uitbreiding. De uitbreiding past bij de schaal van Nijeveen.

Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan een versterking van de sociale en economische structuur.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is een invulling van de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Welstandsnota

Op 3 juni 2004 is de welstandsnota vastgesteld door de gemeenteraad. De welstandsnota gaat over het duurzaam bevorderen van de kwaliteit van bebouwing en omgeving in de gemeente Meppel. De welstandstoets is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Door middel van welstandscriteria wordt zo concreet mogelijk aangegeven aan welke uitgangspunten de ontwerper van een bouwplan zich moet houden. Deze uitgangspunten zijn deels gelijk voor de hele gemeente en deels verschillend per deelgebied omdat ieder gebied zijn eigen kenmerken heeft. Bovendien zijn per gebied de welstandscriteria beschreven. In principe moet altijd worden voldaan aan de criteria in het hele gebied. Uitzonderingen blijven echter mogelijk. Voorwaarde is wel dat er een gegronde reden moet zijn om van de criteria af te wijken. Of een reden gegrond is of niet, is uiteindelijk ter beoordeling van burgemeester en wethouders. Voor veel gebieden geldt dat nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen mogelijk zijn. Een belangrijke voorwaarde is meestal dat ze niet mogen conflicteren met de directe omgeving. Met andere woorden: altijd rekening houden met, respectievelijk respect tonen voor de omgeving en de daarin te verwachten ontwikkelingen.

Gebiedsgerichte welstandscriteria

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuren in de gemeente Meppel. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit, het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Daarnaast speelt ook het ruimtelijke kwaliteitsbeleid een belangrijk aspect bij het bepalen van de criteria. De criteria geven aan hoe een bouwwerk 'zich moet gedragen' om in zijn omgeving niet teveel uit de toon te vallen, en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden gebruikt.

Bij het welstandsbeleid is een onderscheid gemaakt in verschillende welstandsgebieden. De welstandsgebieden zijn opgenomen op de afbeelding 'Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0006.jpg" Afbeelding: Gebieden waarvoor gebiedsgerichte welstandscriteria gelden

Het plangebied ligt in het gebied Na-oorlogse bebouwing. Het onderdeel welstand staat los van het bestemmingsplan. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet getoetst worden aan het welstandsbeleid.

3.3.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan

Op 22 april 2010 heeft de gemeenteraad van Meppel het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan 2010 (GVVP) vastgesteld. Het doel van het GVVP is het vastleggen van de beleidsuitgangspunten voor het verkeer en vervoer in de gemeente Meppel voor de periode tot 2015. Daarbij wordt een doorkijk gegeven naar een langere periode, wat aansluit bij de (ruimtelijke) ambities die de gemeente Meppel heeft.

De gemeente Meppel is momenteel voor alle modaliteiten goed bereikbaar vanuit de omgeving. Deze goede bereikbaarheid blijft minimaal behouden.

De bereikbaarheid van het plangebied is goed en wijzigt na de realisatie van de ontwikkeling in het plangebied niet. Het behoud van de goede bereikbaarheid is belangrijk.

3.3.4 Woonvisie 2016-2020

De rode draad in de woonvisie is “willen en kunnen in een veranderende woningmarkt”. Goed voorbeeld daarvan is de woningbouwprogrammering die voor de gemeente maar beperkt maakbaar is. Uitgangspunt daarbij is een flexibel woningbouwprogramma waarbij flexibel kan worden ingespeeld op demografische en economische veranderingen met de daarbij behorende hoeveelheden en typen te bouwen woningen. Dit vraagt om een flexibele opstelling om mee te kunnen bewegen met de markt. Door gebruik te maken van scenarioplanning en programmering in bandbreedten worden woningbouwprojecten zowel kwantitatief als kwalitatief op elkaar gestemd. Hiernaast streeft de gemeente naar een integrale afstemming van het woningbouwprogramma, zowel qua aantallen woningen, woningtypen als locaties.
Ter plaatse zullen geen woningen worden gerealiseerd.

3.3.5 Nota parkeernormen en Herijking parkeerbeleid 2013

Met de wijziging van de wetgeving rond de ruimtelijke ordening heeft de gemeente beleid geformuleerd voor parkeernormen. Deze parkeernormen zijn van belang voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen, omdat dit voorkomt dat bij elk afzonderlijk bestemmingsplan discussie ontstaat over de toe te passen parkeernormen. De uitgangspunten voor het geformuleerde beleid zijn dat:

  • de parkeercapaciteit voldoet aan de gestelde parkeernorm;
  • de parkeercapaciteit op eigen terrein wordt gerealiseerd om te voorkomen dat de parkeervraag wordt afgewenteld op de openbare ruimte.

In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen waarbij het parkeren op eigen terrein is geregeld.

3.3.6 Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan.

Voor de gemeente Meppel is in 2013 de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Op basis van de landschappelijke ondergrond en de bekende archeologische waarden is voor Meppel een vlakdekkende verwachtingskaart opgesteld. Met de kaart heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden.

Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: hoge verwachting, middelhoge verwachting en lage verwachting. Bij hoog gaat het om 'Oude bewoningsassen', bij middelhoog gaat het om 'Stuwwal, zandgronden' en 'Beekdal'.

Voor de verschillende gebieden is beleid geformuleerd, waarbij sprake is van een meer of mindere mate van bescherming van mogelijke waarden en daaraan gekoppelde onderzoeksplicht.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

 

3.3.7 Cultuurhistorisch beleid

In verband met beleidsontwikkeling voor cultuurhistorie is een Cultuurhistorische Inventarisatie voor Meppel opgesteld. Het betreft een gemeente-dekkende cultuurhistorische verkenning en analyse. De inventarisatie is opgedeeld in twee delen, namelijk een deel voor Binnenstad & Centrumschil en een deel voor Uitbreidingswijken & Buitengebied. Door op voorhand te weten welke mogelijke cultuurhistorische waarden aanwezig zijn, kan goed integraal ruimtelijk beleid gevoerd worden. De rapportage kan dienen als onderlegger voor aanvullend instrumentarium om de cultuurhistorische en ruimtelijke kwaliteiten te versterken.

Het plangebied ligt in het gebied 'B1 Kolderveen en Nijeveen'. Dit gebied is aangewezen als 'hoge kwaliteit'. In deze categorie zijn gebieden opgenomen waar de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke karakteristieken (waaronder ook de landschappelijke karakteristieken), objecten en structuren op zichzelf en in samenhang met elkaar een aanmerkelijke historische waarde vertegenwoordigen voor de (ontwikkelings-)geschiedenis van de gemeente Meppel, Drenthe, of zelfs Nederland als geheel, een redelijk hoge ruimtelijke kwaliteit hebben, nog grotendeels samenhangend zijn en waar de historie van de plek nog goed kan worden ervaren. Deze gebieden zijn van minder groot belang dan de gebieden van topkwaliteit, omdat de ontwikkelingsgeschiedenis minder specifiek is, de historische objecten en structuren minder uitzonderlijk en van een geringere ruimtelijke kwaliteit zijn, maar die niettemin toch nog altijd een prominente rol spelen in het historisch-ruimtelijk beeld van de stad als geheel.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie in relatie tot het plangebied.

3.3.8 Kadernotitie Zo doen we Groen!

De kadernotitie Zo doen we Groen! geeft de richting aan voor groen, natuur, landschap en water binnen de gemeente Meppel. De Kadernotitie heeft een scope van 2015 tot 2030. Dit biedt houvast voor de inrichting en het beheer van de groene openbare ruimte. Ook geeft de nota aan hoe de gemeente wil omgaan met de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor biodiversiteit en het landschap.

Voor groen met grote algemene waarde stelt de gemeente kaders en voeren zij de regie. In stedelijk gebied is dit de Groene hoofdstructuur, bestaande uit de parken en groenblauwe structuur. Voor groen met buurtbelang zijn er algemene doelen en is ruimte voor eigen inzet van bewoners (de Groene nevenstructuur).

Voor de locatie geldt het Thema Buitengebied (Nijeveense Polder) en de algemene ambitie voor het buitengebied. In het buitengebied is groen in verschillende vorm aanwezig. Openbaar groen ligt met name langs de wegen. Het groen in het agrarische landschap, op de erven en in natuurgebieden bepaalt voornamelijk het beeld in het buitengebied. In het buitengebied bevindt zich ook de groenblauwe structuur, waarvoor specifieke ambities zijn beschreven.

De ontwikkeling van het plangebied staat de algemene ambitie niet in de weg.

3.3.9 Beleidsvisie externe veiligheid

Met de Beleidsvisie Externe Veiligheid Gemeente Meppel is een duidelijk kader gegeven voor het omgaan met risico's en externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De visie behandelt externe veiligheid rond inrichtingen, transportroutes en buisleidingen.

In paragraaf 4.7 wordt concreet ingegaan op het aspect externe veiligheid in en nabij het plangebied. In of nabij het voorliggende bestemmingsplangebied is de nieuwvestiging van Bevi-inrichtingen uitgesloten.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Het uitgangspunt is dat in de voorgenomen situatie en tijdens de uitvoering van het plan, een goede omgevingssituatie bestaat. Dit hoofdstuk geeft in relatie tot het plan een omschrijving van ieder omgevingsaspect.

Zoals in 1.4 Juridische vorm reeds is benadrukt, is in de uitwerkingsregels gesteld dat een besluit tot uitwerking is toegestaan nadat is gebleken dat de bodem geschikt is voor de beoogde functies en nadat de waterbeheerder een positief advies heeft uitgebracht. Kortheidshalve wordt ook nog verwezen naar het bepaalde in 5.1 Voorwaarden uitwerkingsplicht.

Geconcludeerd mag worden dat de bodem geschikt is. Ook is een positief advies van de waterbeheerder afgekomen.

4.1 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In verband met de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd (EcoReest, Projectnummer 151325). In Bijlage 2 Verkennend bodem- en waterbodemonderzoek is de rapportage opgenomen.

Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen in relatie tot de toekomstige bestemming van het terrein. Aangaande de resultaten van terreindeel C (vm. werkplaats) wordt gemeld dat de schuur is gebouwd in 1967 en dat pas in 1993 een HW vergunning is afgegeven. Op grond daarvan kunnen de activiteiten van het loonbedrijf voor 1987 zijn gestart, en kan ook de ter plaatse aangetoonde lichte verontreiniging voor 1987 zijn ontstaan. Op grond daarvan is het Zorgplichtbeginsel (Art 13 WBB) hierop niet van toepassing. Overigens maakt terreindeel C geen deel uit van het plangebied.

Voor de planologische procedure is dus aangetoond dat de locatie geschikt is voor realisatie van de nieuwe functie.

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor de planologische vastlegging van de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg of industrieterrein, is hierna alleen aandacht besteed aan de aspecten wegverkeerslawaai.

Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Nijeveen', waarin de uitwerkingsplicht voor Kolderveen 5 is opgenomen, is reeds aangegeven dat met de realisatie van voorzieningen ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het te realiseren gezondheidscentrum is gesitueerd op een afstand van ca. 50 meter van de Meppelerweg, de weg tussen Meppel en Nijeveen, en op een afstand van ca. 20 meter van de weg Kolderveen.

Het gezondheidscentrum is geen geluidgevoelige bestemming in het kader van de Wet geluidhinder.

Conclusie

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

Op 1 januari 2012 zijn de Wet en het Besluit tot modernisering van de monumentenzorg in werking getreden. Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft onder meer verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Beleid en normstelling

De gemeente Meppel heeft een Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (AVBK) beschikbaar. Daarmee heeft de gemeente Meppel een instrument in handen op basis waarvan zij op een verantwoorde manier met haar bodemarchief kan omgaan. Het beleid geeft een indicatie van de trefkans voor archeologische waarden. Op hoofdlijnen worden drie verwachtingszones onderscheiden: lage verwachting, middelhoge verwachting en hoge verwachting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0119.Kolderveen5-UWC1_0008.png"

Afbeelding: Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart

Voor het plangebied is sprake van een hoge archeologische verwachting. Op basis van de AVBK geldt dat behoud in situ uitgangspunt is en dat bodemingrepen moeten worden voorkomen. In voorkomend geval geldt archeologisch onderzoek bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 500 m2 die tevens dieper reiken dan 30 cm. Op basis daarvan is in de planregels een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig. Ook is geen sprake van karakteristieke panden.

Het plangebied ligt ingevolge de CHIW (zie 4.3 Archeologie en cultuurhistorie) in het gebied 'B1 Kolderveen en Nijeveen'. Hoofdconclusie met betrekking tot cultuurhistorische waarden van het gebied is "hoog". Voor de linten Kolderveen geldt de waardering "top". Voor wat betreft de boomsingels langs de historische oost-westwegstructuren geldt 'eventuele onderbegroeiing weghalen, historische boomsinghels waar mogelijk herstellen en aanvullen".

Conclusie

Gelet op het vorenstaande staan de aspecten archeologie en cultuurhistorie de planontwikkeling niet in de weg. Ter vastlegging van de archeologische verwachtingswaarde wordt in de planregels een dubbelbestemming opgenomen.

4.4 Waterhuishouding

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

De watertoets is uitgevoerd en op basis daarvan dient de korte procedure te worden gevolgd. De toets en de samenvatting is in Bijlage 3 Watertoets opgenomen. Dat houdt in dat de planvorming kan worden gecontinueerd onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf uit het watertoetsdocument wordt toegepast. Deze standaard waterparagraaf is onderstaand opgenomen.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de

kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

Watertoetsproces

De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse.

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Taken en verantwoordelijkheden voor bescherming van natuur worden zoveel mogelijk bij provincies neergelegd, overeenkomstig het uitgangspunt 'decentraal tenzij'. De grootste veranderingen treden op bij de soortenbescherming. Zo vervalt de beschermingsstatus van een groot aantal planten en van soorten als Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Daarnaast krijgt een aantal bijzondere niet eerder beschermde libellen, dagvlinders, planten en één vissoort (Kwabaal) juist een beschermde status. Provincies krijgen meer bevoegdheid bij het benoemen van beschermde soorten. Bij gebiedsbescherming vervalt de status van Beschermde Natuurmonumenten. De bescherming van Natura 2000-gebieden verandert niet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Het Natura 2000-gebied De Wieden, tevens EHS, ligt op ruime afstand van het plangebied.

Soortbescherming

Er zijn in Nederland gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van wetgeving is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Zo gelden er algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Het stedelijk gebied van Nijeveen is nagenoeg geheel ingericht. In het plangebied kan ingevolge het bestemmingsplan nog gebouwd worden ten behoeve van een gezondheidscentrum.

Ecologisch onderzoek Nijeveen 2008.

Tijdens het opstellen van het bestemmingsplan Nijeveen is in 2008 voor alle ontwikkellocaties een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Van deze locatie is geen rapport beschikbaar, maar zijn de conclusies wel opgenomen in het bestemmingsplan. De situatie ter plaatse is in de loop der jaren niet gewijzigd. Ter plaatse zal geen sprake zijn van verwijdering van bomen of bebouwing.

In het bestemmingsplan Nijeveen is het volgende aangegeven:

"De ontwikkelingslocaties Kolderveen, Centrumgebied, Julianastraat en omgeving, 't Oevertje en het voormalige aannemersbedrijf aan de Schuurmansweg, bieden mogelijk verblijfplaatsen aan vleermuizen in de bebouwing. Voor het centrumgebied van Nijeveen is een natuurtoets (Ecogroen advies, 2008) uitgevoerd. Om het exacte gebiedsgebruik door vleermuizen te bepalen, is op 22 en 23 juli en 25 augustus 2008 een gericht vleermuizenonderzoek uitgevoerd. Tijdens het vleermuizenonderzoek zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen binnen het plangebied. Er zijn wel enkele foeragerende vleermuizen aangetroffen, maar in lage dichtheden. Daarmee is het niet aannemelijk dat er een kraamkolonie met vleermuizen aanwezig is geweest.

Indien door werkzaamheden vaste rust-, verblijfs- of voortplantingsplaatsen van vleermuizen worden aangetast (mogelijk bij de locaties Kolderveen, Centrumgebied Nijeveen, Julianastraat en omgeving, 't Oevertje en het voormalige aannemersbedrijf aan de Schuurmansweg), dient ontheffing te worden aangevraagd en dienen mitigerende en compenserende maatregelen te worden getroffen. Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden ter plaatse van de genoemde ontwikkelingslocaties, dient bepaald te worden of vleermuizen gebruikmaken van de bebouwing. Aangezien het ook bij de zwaar beschermde soorten (de vleermuizen) in alle gevallen zal gaan om soorten die regionaal en landelijk vrij algemeen zijn, is de gunstige staat van instandhouding

na het treffen van maatregelen niet in het geding. Een eventueel benodigde ontheffing zal daarom naar alle waarschijnlijkheid worden verleend. De Flora- en faunawet zal dan de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan."

Vleermuizen zijn dynamische soorten en hiervoor staat maximaal 2-3 jaar als houdbaarheidsdatum voor onderzoek. Als er sprake is van sloopwerkzaamheden, moet opnieuw naar de aanwezigheid van vleermuizen worden gekeken. Zoals reeds is gesteld zal ter plaatse geen sprake zijn van sloop van bebouwing of verwijdering van bomen.

Opgemerkt wordt dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet.

Conclusie

Gelet op het voorgaande zijn er vanuit ecologie geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

Het voorgenomen gezondheidscentrum zal een beperkte hoeveelheid verkeersbewegingen genereren vanwege bezoekers en gebruikers. Het uitwerkingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die een substantiële negatieve invloed zullen hebben op de luchtkwaliteit. De voorgenomen ontwikkeling zal 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging waardoor nader onderzoek naar de luchtkwaliteit ter plaatse achterwege kan blijven.

Ook uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening bestaat er, gezien de luchtkwaliteit ter plaatse die ruimschoots aan de gestelde luchtkwaliteitseisen voldoet, geen belemmering voor het voorgenomen uitwerkingsplan.

Conclusie 

Zowel uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening als uit oogpunt van de gevolgen van het beoogde initiatief voor luchtkwaliteit, is er voor wat betreft de luchtkwaliteit ter plaatse geen belemmering voor het voorgenomen uitwerkingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In de directe nabijheid van het plangebied is geen sprake van Bevi-inrichtingen.

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In of nabij het plangebied zijn geen routes gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect externe veiligheid.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor agrarische bedrijven gelden specifieke regels op basis van de Wet geurhinder en veehouderij of Activiteitenbesluit.

In de omgeving van het plangebied zijn enige bedrijven gevestigd. Binnen 150 meter van de locatie liggen diverse instellingen en veehouderijen:

  • Nieuweweg 27 – De Schalle (118 m)
  • Burg. Haitsmalaan 7 – CBS De Wel (147 m)
  • Kolderveen 9 – veehouderij Tuut (100 m)
  • Tussen Kolderveen 9 en 9A – veestal Bakker (143 m)
  • Kolderveen 16 – Kibboetz Lechaim (138 m).

Conclusie.

Het gezondheidscentrum komt op een zodanige afstand dat dit geen belemmering is voor genoemde instellingen en bedrijven. Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Laagvliegroute

Boven Nederland zijn laagvliegroutes aangewezen ten behoeve van Defensie. Laagvliegroute 10a loopt van Drachten, via Meppel, naar Deventer. Deze route loopt over het plangebied. Het gebruik van de route is met ingang van oktober 2002 opgeschort. Na beoordeling van de evaluatie van het laagvliegen wordt de knoop definitief doorgehakt. De minimumvlieghoogte op de laagvliegroute voor jachtvliegtuigen en transportvliegtuigen bedraagt 75 meter.

In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan (industrieterrein) "Oevers D" heeft het Ministerie van Defensie bij brief van 17 september 2009 aanwijzingen gegeven, die ook voor het plangebied van belang zijn. Het ministerie geeft aan dat de gemeente Meppel in het bestemmingsplan rekening moet houden met deze bestaande militaire laagvliegroute. Uit veiligheidsoogpunt acht Defensie de bouw van obstakels hoger dan 40 meter onder de laagvliegroute niet toelaatbaar.

In het plangebied wordt geen bebouwing toegestaan die hoger is dan 40 meter. De laagvliegzone ondervindt dus geen hinder van de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden in dit bestemmingsplan.

4.10 Onderzoeksplicht mer-wetgeving

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten woningbouwgebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Dit bestemmingsplan betreft slechts de mogelijkheid om een gezondheidscentrum te realiseren en dat blijft ruim onder de 'drempelwaarden'.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.11 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of vanwege agrarische bedrijven nabij het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd is.

Binnen 150 meter van de locatie zijn diverse veehouderijen gevestigd:

  • Kolderveen 9 – veehouderij Tuut (100 m)
  • Tussen Kolderveen 9 en 9A – veestal Bakker (143 m)
  • Kolderveen 16 – Kibboetz Lechaim (138 m).

De veehouderij van Tuut, inclusief bovengronds mestbassin, ligt precies op de minimale afstand van 100 meter

Conclusie

Het gezondheidscentrum komt op een zodanige afstand dat dit geen belemmering is voor toekomstige ontwikkelingen van de veehouderijen. Geconcludeerd kan worden dat er ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.12 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen leidt niet tot beperkingen in het voorliggende bestemmingsplan.

4.13 Verkeer en parkeren

Bij een gezondheidscentrum zal sprake zijn van verkeersbewegingen en moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Qua verkeersbewegingen op Kolderveen zullen er geen noemenswaardige veranderingen optreden: het nieuwe gezondheidscentrum zal immers de taken overnemen van de thans op de percelen Kolderveen 3 en 4 aanwezige huisartsenpraktijk Kolderveen.

Op basis van huidige inschattingen zal sprake zijn van een gemiddelde personeelsbezetting van 8 personeelsleden, waarvan 60% op een motorvoertuig is aangewezen. Qua bezoekers wordt uitgegaan van circa 12 personen per uur en maximaal 95 per dag, met een inschatting van 5% te voet, 15% met fiets en 80% met motorvoertuig.

In de inrichtingsschets is rekening gehouden met de realisatie van 21 parkeerplaatsen, die toegankelijk zijn via een bestaand verhard pad. Van de parkeerplaatsen worden er 14 gerealiseerd op in het plangebied reeds aanwezige verharding en 7 parkeerplaatsen worden 'in het groen' gerealiseerd met z.g. grastegels.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren geeft geen belemmeringen om de voorgestane ontwikkeling te realiseren.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van zowel het geldende bestemmingsplan Nijeveen als dit bestemmingsplan. Voor dit plan betreft het een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan en ook wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.

5.1 Voorwaarden uitwerkingsplicht

In het vastgestelde bestemmingsplan Nijeveen is gesteld dat het uitwerkingsplan aan bepaalde voorwaarden moet voldoen. Bij brief van 7 september 2016 hebben burgemeester en wethouders dit nader toegelicht en is gesteld dat het uitwerkingsplan aan de volgende voorwaarden moet voldoen:

  • 1. De regelingen van bestemmingsplan Nijeveen blijven van kracht.
  • 2. Er mogen maximaal 2 woningen op het perceel gerealiseerd worden.
  • 3. De ontsluiting zal plaatsvinden via Kolderveen.
  • 4. Het hoofdgebouw dient op minimaal 8 meter uit de perceelgrens aan de zijde aan Kolderveen en 5 meter uit de overige grenzen te worden gebouwd.
  • 5. Het hoofdgebouw voldoet aan de volgende maatvoering:
    • a. goothoogte maximaal 4 meter;
    • b. bouwhoogte maximaal 11 meter;
    • c. dakhelling minimaal 30 graden;
    • d. dakhelling maximaal 70 graden.
  • 6. Voor bijbehorende bouwwerken geldt de volgende maatvoering:
    • a. goothoogte maximaal 3,3 meter;
    • b. dakhelling maximaal 70 graden.
  • 7. Voor overige bouwwerken geldt dat deze maximaal 5 meter hoog mogen zijn
  • 8. De bodem geschikt is voor de beoogde functies.
  • 9. Een positief advies van de waterbeheerder.

In bovenvermelde brief is gesteld dat uit overgelegde stukken is gebleken dat wordt voldaan aan de voorwaarden 2, 3, 4 en 8 en dat het uitwerkingsplan nog moet voldoen aan de eisen 1, 5, 6 en 7.

In de planregels vinden de aspecten 1, 5, 6 en 7 vastlegging.

5.2 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Door de gemeente Meppel is een handboek opgesteld. Dit handboek vormt de basis voor de inhoudelijke opzet van de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Met dien verstande dat de uitgangspunten van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gehandhaafd zijn. Dit komt de vergelijkbaarheid ten goede met de regelgeving in de omgeving van het voorliggende plangebied .

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden opgenomen.

5.3 Regels

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven. Voor zo ver mogelijk is aansluiting gezocht bij de regels van het bestemmingplan Nijeveen. In het verlengde daarvan kent dit bestemmingsplan de bestemming Gemengd - Maatschappelijk en Sport. Ten opzichte van de oorspronkelijke bestemming 'archeologie' is met de bestemming Waarde - Archeologie 2 sprake van een verfijning. Voor een verklaring daarvoor zie 4.3 Archeologie en cultuurhistorie).

Voor de realisatie van een gezondheidscentrum is dus gekozen voor de bestemming Gemengd - Maatschappelijk en Sport. Voor de bouw van gebouwen en overkappingen zijn de nodige bouwregels opgenomen.

Dit plan kent een eigen pakket planregels, aangepast overeenkomstig SVBP 2012.

5.4 Verbeelding

Voor de vormgeving van de verbeelding gelden een aantal uitgangspunten die als volgt luiden:

  • De kaarten worden in kleur opgezet waarbij de kleuren worden ondersteund met een letteraanduiding één en ander afgestemd op de kleur en letteraanduiding in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012.
  • De schaal van de analoge kaarten is 1:1.000.
  • Ten behoeve van de gebruiksvriendelijkheid en digitale raadpleegbaarheid wordt waar mogelijk informatie op de kaart gezet (bouwvlak).

In dit bestemmingsplan zijn deze vormgevende uitgangspunten toegepast. Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe regeling waarbij de bestaande regeling in een nieuw jasje wordt gegoten. Daarbij worden het handboek en de SVBP 2012 als basis voor de regeling aangehouden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch en maatschappelijk uitvoerbaar is. Dit hoofdstuk beschrijft daarom deze aspecten.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit uitwerkingsplan voorziet in een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening. Ten behoeve van de ontwikkeling wordt anterieure overeenkomst gesloten waarin onder meer het verhaal van kosten wordt geregeld. In deze overeenkomst kunnen de gemeente en de ontwikkelende partij onder meer afspraken maken over kostenverhaal voor onder andere planschade. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar te achten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Mede om te achterhalen of dit bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is, wordt de bestemmingsplanprocedure doorlopen. Tijdens deze procedure zijn er mogelijkheden voor burgers en instanties om te reageren op het plan. De uitkomsten hiervan kunnen ook nog nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Ontwerp uitwerkingsplan

Terinzagelegging van het ontwerp van het uitwerkingsplan wordt gepubliceerd in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier, en beslaat een periode van zes weken. Belanghebbenden kunnen een zienswijze op het plan in te dienen. Eventueel ingediende zienswijzen worden voorzien van een gemeentelijk commentaar. De eventuele zienswijzen kunnen leiden tot wijzigingen in dit bestemmingsplan.

Deze procedure heet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Deze is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Vastgesteld bestemmingsplan

Burgemeester en wethouders stellen dit uitwerkingsplan, al dan niet gewijzigd, vast. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) in de Staatscourant, op internet en andere geschikte manier plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daarop volgende inzagetermijn (6 weken) is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Vooroverleg en inspraak

inspraak

Van 6 april 2017 tot en met 17 mei 2017 heeft het voorontwerp van het uitwerkingsplan 'Nijeveen - uitwerking Kolderveen 5' op grond van de artikelen 2 en 4 van de gemeentelijke inspraakverordening voor een periode van zes weken zowel digitaal als analoog ter inzage gelegen. Publicatie van de terinzagelegging van het voorontwerp heeft plaatsgevonden in de Staatscourant, het gemeentelijk elektronisch publicatieblad en de Meppeler Courant van 5 april 2017. Ook is de publicatie geplaatst in De Nieuwe Meppeler van 4 april 2017.


Gedurende deze periode heeft een ieder zijn of haar zienswijze in de vorm van een mondelinge of schriftelijke inspraakreactie kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.


Vooroverleg

Gelijktijdig met de inspraakprocedure is gestart met het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Een kennisgeving van de terinzagelegging is via elektronische weg gezonden aan 3 instanties. Van 2 instanties is binnen de gestelde termijn van 6 weken een reactie ontvangen, te weten het Waterschap Drents Overijsselse Delta en de Provincie Drenthe. In bijlage 4 is de reactienota opgenomen waarin de inhoudelijke inspraakreacties in samenvatting zijn verwoord en in hoeverre deze heben geleid tot aanpassing van het plan. De reactie van de Provincie Drenthe heeft geleid tot een aanpassing van de toelichting.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp van dit uitwerkingsplan is vervolgens op grond van artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 6 juli 2017 tot en met 16 augustus 2017. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend op het ontwerp-uitwerkingsplan.

september 2017 .