Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Nijeveen – de Hulsen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0119.DeHulsen-BPC1

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
 
In de kern Nijeveen ligt een onbebouwd perceel, dat momenteel in gebruik is als tuin bij de naastgelegen woning de Hulsen 7. Wegens persoonlijke omstandigheden wil de eigenaar van dit perceel deze verkopen aan initiatiefnemer die deze voor woningbouw wenst te ontwikkelen.
 
Op 29 mei 2020 heeft de gemeente besloten medewerking te verlenen voor twee woningen met bijbehorende bouwwerken. Met dit bestemmingsplan wordt voor voorzien in twee woningen met bijbehorende bouwwerken.
 
1.2 Plangebied
 
Het plangebied ligt in de kern Nijeveen. Het perceel grenst aan de noordkant aan een onbebouwd perceel dat ontwikkeld wordt tot woongebied. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door een sloot en een houtwal waarachter een bestaande uitbreidingswijk ligt. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door een fietspad tussen De Hulsen en het Weidelint.
 
Het kadastraal adres van het plangebied is Nijeveen sectie H perceelnummer 1112.
 
1.3 Huidig planologisch regime
 
Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Nijeveen’ (vastgesteld 2009-09-03). Het heeft enkelbestemming ‘Wonen’ met dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Het plangebied is aangegeven met rode belijning op onderstaande afbeelding.
 
 
De voorgenomen ontwikkeling is strijdig met het bestemmingsplan, omdat de bouwvlakken ten behoeve van de woningen ontbreken. Daarnaast dienen de bestemmingen ‘Tuin’, ‘Verkeer’ en ‘Groen’ te worden opgenomen om deze ontwikkeling ruimtelijk goed in te passen.
1.4 Leeswijzer
 
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. De gewenste situatie in het plangebied wordt in hoofdstuk 3 beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 4 het provinciale en gemeentelijk beleid aan de orde. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 6 de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het plan
aangegeven en gaat in op de inspraak en het overleg over het bestemmingsplan.
2 Beschrijving van het plangebied
2.1 Historie Nijeveen
 
Al in de elfde eeuw hebben mensen het laagveengebied op de grens van Drenthe en Overijssel opgezocht om er een nieuw bestaan op te bouwen. Nijeveen is ontstaan langs een middeleeuwse ontginningsas. Nijeveen en het naastgelegen Kolderveen heeft de karakteristieke lintbebouwing te danken aan de ontginning van het oorspronkelijke veengebied.
 
Het dorp is omgeven door groen polderlandschap en het is verweven met het omliggende landschap. Tijdens de ruilverkaveling die plaatshad van 1960 tot 1972, is het landschap drastisch veranderd. Dit had gevolgen voor de agrarische sector, het dorpsbeeld en het landschap.
 
De structuurdrager van Nijeveen is het oude lint. Vanuit dit lint is Nijeveen gaan groeien. Dit lint wordt gevormd door de Dorpsstraat en Kolderveen en bestaat uit losstaande bebouwing met veelal rieten daken en een klinkerstraat. Het historische lint wordt gekenmerkt door solitaire bebouwing in de vorm van (woon)boerderijen, woningen en overige bebouwing haaks op de weg. In het centrum heeft in de loop der tijd verdichting van bebouwing plaatsgevonden. Naar het oosten en westen (Kolderveen) toe wordt de bebouwing steeds opener met meer doorzicht naar achteren. Twee belangrijke elementen zijn de historische kerken die enigszins afzijdig van het dorp staan. Veel van de vrijgekomen agrarische bedrijven zijn omgevormd tot woonboerderijen. Van de oorspronkelijk tientallen boerderijen langs de Dorpsstraat zijn er nog slechts enkele als boerenbedrijf in gebruik.
2.2 Huidige situatie
 
Het plangebied is op dit moment in gebruik als tuin bij de naastgelegen woning De Hulsen 7.
De uitbreidingswijk aan de westzijde van het plangebied waar de Hulsen 7 deel van uitmaakt heeft een informele structuur en is in de jaren ’80 gerealiseerd. Aan de oostzijde van het plangebied ligt een houtwal, waarachter de woonwijk ‘Danninge Erve’ is gelegen. Deze woonwijk is wat opzet betreft formeler. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het in ontwikkeling zijnde perceel waar 16 woningen mogelijk worden gemaakt.
 
3 Gewenste situatie
 
Initiatiefnemer is voornemens het plangebied te ontwikkelen voor woningbouw. Gezien de omvang van het plangebied is ingestoken op twee woningbouwkavels.
 
Er worden twee bouwkavels mogelijk gemaakt voor de bouw van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Afbeelding 2.2 toont een tekening van de gewenste situatie.
 
 
De bouwkavels zijn in lijn met de overige bebouwing aan de Hulsen gesitueerd. De kavels worden aan de voorzijde en aan de rechterzijde voorzien van bestemming ‘Tuin’ waar geen gebouwen mogen worden opgericht. Dit ter bescherming van de watergang die het plangebied aan de rechterzijde begrensd. De sloot moet worden onderhouden door de eigenaren van de kavel.
 
De kavels worden ontsloten via het huidige fietspad. Dit fietspad zal dusdanig worden aangepast dat het geschikt is voor personenvoertuigen.
4 Beleid
4.1 Rijksbeleid
 
Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een aantal van deze nationale belangen worden juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
 
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd en vervolgens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit  ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en
transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
 
Ondanks het bestaan van deze definities is het niet altijd duidelijk of een bepaalde ontwikkeling onder het begrip ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ valt en of de Ladder dus van toepassing is. In de loop der jaren heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een behoorlijk aantal uitspraken gedaan over welke ontwikkelingen nu wel of niet onder dit begrip vallen.
 
Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16-09-2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921).
Het voorgenomen plan voldoet daarmee aan artikel 3.1.6 tweede lid onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.
 
Conclusie
Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden. Het plan past binnen de kaders van het Rijksbeleid.
4.2 Provinciaal beleid
 
Omgevingsvisie Drenthe
Op 3 oktober 2018 is de (geactualiseerde) Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkelingen van Drenthe tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen te weten de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening; het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer; het regionaal
waterplan op grond van de waterwetgeving en het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Plan verkeer en vervoer.
 
Ruimtelijke kwaliteit en Bruisend Drenthe
 
Ruimtelijke kwaliteit
In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. Kernkwaliteiten vormen de basis voor het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’ en dit zijn kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Deze kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid; noaberschap; kleinschaligheid; menselijke maat; en
veiligheid.
 
Deze worden op de kernkwaliteitenkaart weergegeven door middel van een aantal indicatoren te weten landschap; cultuurhistorie; aardkundige waarden; archeologie; rust en natuur. Onder ruimtelijke kwaliteit valt ook zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit.
 
Op de visiekaart 2020 heeft het plangebied geen aanduiding toegekend gekregen, het ligt in het stedelijk gebied.
 
De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen het bestaand stedelijk gebied ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie.
 
Kernkwaliteit Archeologie
Het dorp Nijeveen ligt in zijn geheel in een beekdal en heeft daarmee beschermingsniveau 4.
Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met deze verwachting een onderzoeksvrijstelling tot maximaal 1000 m² mogelijk is. De bovenste 30 cm plus 10 cm voor niet-kerend woelen zijn vrijgesteld van archeologisch onderzoek. In paragraaf 5.7 wordt hier nader op ingegaan.
 
Kernkwaliteit Cultuurhistorie
Het plangebied is voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangeduid met beschermingsniveau ‘Respecteren’. Dit beschermingsniveau is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor deze gebieden richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. In paragraaf 5.7 wordt hier nader op ingegaan.
 
Omgevingsverordening Drenthe
De Provinciale omgevingsverordening Drenthe geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.
 
Artikel 2.6 (Kernkwaliteiten): Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, wordt in het plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de betrokken kernkwaliteiten. Daarbij dient een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk te maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
 
Artikel 2.17 (Woningbouw): een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.
 
Overweging in relatie tot het plangebied
Dit plan omvat een kleinschalige woningbouwontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.
Deze ontwikkeling is afgewogen op grond van het gemeentelijk woonbeleid en passend geacht. De archeologisch waarden zijn voor dit plan in beeld gebracht door middel van een bureauonderzoek waarvan de resultaten zijn aangegeven in paragraaf 5.7 alsmede het als bijlage bijgevoegde rapport. Het aspect cultuurhistorie is eveneens nader behandeld in paragraaf 5.7. Dit bestemmingsplan is passend binnen het provinciaal beleid. Het plan is passend binnen het provinciaal beleid.
4.3 Regionaal beleid
 
Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe
De provincie Drenthe stelt in haar Omgevingsvisie dat gemeenten binnen de regio tot afstemming moeten komen met betrekking tot de woningbouwopgave. De gemeenten in de regio Zuidwest Drenthe, dit betreft de gemeenten De Wolden, Hoogeveen, Meppel en Westerveld, hebben daartoe een gezamenlijke woonvisie opgesteld: de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe. Er is gekozen voor een groeimodel, om te groeien tot het gewenste resultaat. Dit model is gericht op afstemming. Deze afstemming beoogt het voorkomen van concurrentie en het genereren van woningbouw die aansluit bij de regionale vraag.
 
In de regionale woonvisie is voor de kern Nijeveen opgenomen dat er wordt gestreefd naar een dorps woonmilieu. Het uitgangspunt is een compleet woningaanbod voor alle leeftijdsgroepen bestaande uit met name grondgebonden woningen. In Nijeveen komen vooral (door)starters moeilijk aan een woning. Dit is samen met de groeiende groep senioren de belangrijkste doelgroep.
 
Conclusie
Deze visie heeft uitwerking gekregen in het woonbeleid van de gemeente Meppel, zie de navolgende paragraaf.
4.4 Gemeentelijk beleid
 
Structuurvisie Meppel 2030 ‘duurzaam verbinden’
 
Op 7 november 2013 heeft de gemeenteraad van Meppel de Structuurvisie Meppel 2030 ‘Duurzaam verbinden’ vastgesteld. De Structuurvisie geeft een kader voor de sociaal maatschappelijke, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Meppel voor de komende twintig jaar. Het is een langetermijnvisie waarvan de planhorizon op 2030 ligt.
De Structuurvisie dient als kader voor het opstellen van bestemmingsplannen en geeft richting aan ontwikkelingen die nu nog niet in bestemmingsplannen zijn vastgelegd.
 
Deze ontwikkeling vindt plaats in het dorp Nijeveen. De ambitie voor het dorp is het realiseren van woonruimte voor senioren dichtbij voorzieningen. Levensloopbestendig maken, renovatie en vervangende nieuwbouw zal pluksgewijs worden gerealiseerd. Het aanwezige groen draagt bij aan de identiteit van Nijeveen en daarmee ook aan de ruimtelijke kwaliteit. Het verbeteren van de kwaliteit, bruikbaarheid en bereikbaarheid van het
aanwezige groen is belangrijk.
 
Woonvisie 2016-2020 gemeente Meppel
In de woonvisie wordt veel aandacht besteed aan wonen in relatie tot verschillende doelgroepen, demografische ontwikkelingen en duurzaamheid. Het dorp Nijeveen is aangewezen als prioritair gebied voor gebiedsontwikkeling. Er wordt vermeld dat in het dorp Nijeveen enkel gebouwd wordt voor de eigen inwoners. Specifieke doelstellingen voor Nijeveen worden niet uitgewerkt in deze woonvisie. Inmiddels is duidelijk dat initiatieven die in 2016 geen doorgang konden vinden inmiddels uitgevoerd worden in Nijeveen. In de principe-uitspraak wordt vermeld dat gezien de ontwikkeling van de noordelijk gelegen gronden past de ontwikkeling besloten in dit plan in de structuur die gaat ontstaan, waarbij het Wheeme en Raadhuislaan doorgetrokken worden tot aan de singel langs Weidelint.
 
Dit plan omvat een kleinschalige woningbouwontwikkeling van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken. Deze ontwikkeling is in het kader van het vooroverleg tezamen met meerdere plannen voor Nijeveen afgewogen. Daarbij is beoordeeld dat dit plan voldoet aan de behoefte en passend is binnen het gemeentelijke woonbeleid.
 
Duurzaam Energieplan Meppel
De gemeente Meppel wil de komende jaren CO2-neutraal te worden. Nieuwbouwprojecten spelen hierin een belangrijke rol. Nieuwbouw creëert een kans bij uitstek voor CO-neutraal bouwen en wonen. Er kan aandacht worden besteed aan de bouwfysische eisen en installatie eisen van nieuwbouw.
 
De nieuwbouw wordt, conform het Bouwbesluit, gerealiseerd met een lage EPC-norm.
Daarnaast wordt er zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen. Tevens zullen de woningen gasloos worden gebouwd. Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan in voldoende mate rekening is gehouden met het aspect duurzaamheid.
 
Kadernotitie – Zo doen we Groen!
Deze kadernotitie geeft de richting aan voor groen, natuur, landschap en water binnen de gemeente Meppel van 2015 tot 2030. In het dorp Nijeveen gelden algemene ambities voor groen, waarbij het groen moet aansluiten bij de volgende stijlkenmerken:
  • Bebouwingslint met authentieke erven en eikenrijen;
  • Uitbreidingswijken met eigen identiteit
    1. Noordwest: grasbermen en plantsoenvakken in straten
    2. Noordoost: heesters, gras en water in parkachtige stroken met paden
    3. Zuidwest: grote en kleine plantsoenvakken, heesters, gras en bomen
    4. Zuidoost: gras met bomen en hagen.
Het plangebied is gelegen in uitbreidingswijk ‘Zuidoost’.
 
Voor woon- en werkgebieden gelden de volgende ambities:
  • Buurtgroen ondersteunend aan hoofdstructuur: Onderzoek naar routes naar de hoofdinfrastructuur en de aantrekkelijkheid ervan;
  • Groen rood in balans: onderzoek naar de rol van groen als invulling van de opgaven voor een klimaatbestendig Meppel;
  • Aaibare natuur: De gemeente ziet in de woon- en werkgebieden graag typische stadsnatuur, gebonden aan bomen, bebouwing, beplanting, slootjes of ruige hoekjes. Natuur die niet zozeer binding heeft met de ondergrond, maar afhankelijk is van de stedelijke omgeving en ongevoelig is voor verstoring en dynamiek.
De oostelijk van het plangebied gelegen groenstrook blijft met de plannen behouden. Langs het fietspad en de oostelijke groenstrook is een strook met bestemming ‘Tuin’ voorzien, waarmee de kwaliteiten van dit groen behouden blijven.
 
Conclusie
Dit plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.
5 Planologische randvoorwaarden
 
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
 
Dit hoofdstuk bevat een inventarisatie van de verschillende omgevingsaspecten. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, externe veiligheid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, water, milieuzonering bedrijfsactiviteiten en het Besluit Milieueffectrapportage. Dit hoofdstuk bevat een omschrijving van de uitgevoerde onderzoeken en de resultaten hiervan.
 
5.1 Geluid
 
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een
bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
 
In het voorliggende plan worden, vanuit planologisch oogpunt, nieuwe geluidsgevoelige objecten toegevoegd. Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is noodzakelijk als de geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg gelegen zijn.
 
Wegverkeerslawaai
De weg de Hulsen mond uit in een fietspad en op de weg zelf geldt een 30 km/u regime.
Dergelijke wegen kennen geen wettelijke geluidszone. Dit betekent dat akoestisch onderzoek in beginsel achterwege kan blijven. De verkeersintensiteit aan de Hulsen is bovendien laag, doordat het voor personenvoertuigen een doodlopende straat is.
 
Railverkeerslawaai
Railverkeerslawaai is in het voorliggende geval niet van toepassing aangezien spoorwegen zijn gelegen op grote afstand van het plangebied.
 
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen geluid gezoneerde bedrijventerreinen gelegen.
 
Conclusie
Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.2 Bodemkwaliteit
 
In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemmingen (functies) die in het bestemmingsplan worden toegelaten, passend worden geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De te bouwen woning is een gevoelige functie.
Het plangebied omvat een onbebouwd perceel welke reeds een woonbestemming heeft. De gronden waren daarvoor in gebruik als weide gronden. Het is daarmee zeer aannemelijk dat er sprake is van een voldoende bodemkwaliteit.
Op grond van de gemeentelijke bouwverordening dient ten behoeve van een te bouwen woning dient echter uit (verkennend) bodemonderzoek blijken dat de bodemkwaliteit voldoende is. Er is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Sigma (voor volledig rapport zie bijlage 1). In dit rapport met rapportnummer 21-M9892 van 25 juni 2021 wordt geconcludeerd dat:
 
“op basis van zintuiglijke waarnemingen in het opgeboorde bodemmateriaal geen afwijkingen zijn waargenomen."
 
Bovengrond (0-0,5 m-mv): bovengrondmengmonster MM1 (boring 1 t/m 4) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Bovengrondmengmonster MM2 (boring 5 t/m 8) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
 
Ondergrond (0,7-2,0 m-mv): ondergrondmengmonster MM3 (boring 1+2) bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
 
Grondwater: peilbuis 1 (1,5-2,5 m-mv), het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de streefwaarde en/of detectiewaarde.
 
Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie vrij is van bodemverontreiniging. De vooraf gehanteerde hypothese is gezien de doelstelling van het onderzoek alsmede de bekende onderzoeksresultaten voldoende om conclusies te verbinden betreffende de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.
 
Conclusie
Het aspect ‘bodem’ vormt naar verwachting geen belemmering voor de uitvoering van dit plan
5.3 Luchtkwaliteit
 
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.
Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  2. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  3. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  4. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.
Met dit plan worden fors minder dan de voornoemde aantallen woningen toegevoegd.
Daarmee is er sprake van een NIBM-plan.
 
Conclusie
Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.4 Externe veiligheid
 
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
 
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.
 
Met dit plan zijn twee aanvullende woningen voorzien. Daarmee worden twee gevoelige functies toegevoegd. Door de toevoeging van twee woningen neemt theoretisch het aantal personen toe.
 
De risicokaart Nederland is nagezien op de aanwezigheid van bronnen in de omgeving van de aanvullende woning.
Daarbij is de kaart nagezien op de aanwezigheid van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes (basisnet) over weg, spoor of water- en buisleidingen. Binnen een straal van 1 km vanaf het plangebied, zijn geen inrichtingen of buisleidingen aanwezig. Een nadere afweging van het groepsrisico kan dan ook achterwege blijven.
 
Conclusie
Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.5 Bedrijven en milieuzonering
 
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.
Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
 
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Het plangebied kan het best worden ondergebracht in omgevingstype ‘rustige woonwijk’ vanwege de ligging in de kern Nijeveen.
 
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie. Het vormt dan ook geen belasting voor omliggende functies.
 
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In dit geval zijn de woningen milieugevoelige functies. In de omgeving van het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. De dichtstbijzijnde milieubelastende functies zijn de centrumfuncties, op een afstand van tenminste 200 meter van het plangebied. Dit betreffen overigens functies in een lage categorie (1 of 2) welke slechts beperkt milieubelastend zijn. Gezien de ruime afstand is van een belemmering geenszins sprake.
 
Conclusie
Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.6 Ecologie
 
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
 
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet Natuurbescherming beschermd.
 
Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Op 3.8 kilometer afstand bevindt zich het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied 'De Wieden'.
 
Om de effecten van de ontwikkeling ten aanzien van dit Natura 2000-gebied in beeld te brengen, is er een stikstofberekening met behulp van het programma Aerius uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige berekening is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.
 
Uit de resultaten van de Aeriusberekening blijkt dat er op geen enkel Natura 2000-gebied sprake is van een toename aan stikstofdepositie. Als gevolg van de ontwikkel- en gebruiksfase vindt er geen toename van depositie plaats in Natura 2000gebied. Er zijn geen rekenresultaten die leiden tot een significant negatief effect op deze natuurgebieden. De voorgenomen activiteiten in de ontwikkel- en gebruiksfase leiden niet tot wettelijke consequenties. Er hoeft geen Wet natuurbescherming-vergunning aangevraagd te worden.
 
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NND is in provinciale structuurvisies) uitgewerkt.
In of in de directe nabijheid van het NND geldt het ‘nee, tenzij’ - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
 
Het plangebied is gelegen op circa 2,5 kilometer afstand ten zuidwesten van een gebied aangemerkt als NNN. Gezien de afstand van het plangebied tot dit gebied, de ligging in binnenstedelijk gebied, de aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NND.
 
Soortbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet er worden bekeken of hier een vrijstelling voor geldt anders moet er een ontheffing worden gevraagd.
Door Natuurbank Overijssel is een verkennend natuurwaarden onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige berekening is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting
 
Uit het rapport van 10 mei 2021 met projectnummer 3389 versie 1.0 blijkt dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten maakt, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor beschermde dieren.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën en grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soortgroepen benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingslocatie. Vleermuizen bezetten geen verblijfplaats in het plangebied en benutten het plangebied niet als foerageergebied. 
 
Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden en verwonden' en het 'beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties' (of de soort is niet beschermd). Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer en de ligging op enige afstand tot beschermd (natuur)gebied, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden.
 
Conclusie
Het aspect ‘Ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.7 Archeologie en Cultuurhistorie
 
Archeologie
Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.
 
Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
 
De gemeente Meppel heeft de archeologische waarde verwerkt in het bestemmingsplan. Op basis van het bestemmingsplan heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Op gronden met deze bestemming is een archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 100 m2. Onderhavig plan overschrijdt deze waarden, waarmee een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Laagland Archeologie heeft de gronden aangrenzend aan het plangebied onderzocht en heeft voor het plangebied archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. Het volledige rapport is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
 
In het rapport van mei 2021 met nummer 644 wordt geconcludeerd dat het plangebied in een relatief laaggelegen dekzandgebied is gelegen. Vanaf 5500 – 3850 voor Chr. raakte het gehele gebied met veen begroeid en die situatie handhaafde zich tot circa 1300, toen op kleine schaal veen werd ontgonnen. Pas rond 1850 was de vervening voltooid. Tegenwoordig rest waarschijnlijk nog een moerige laag of een laagje restveen. Vanaf het
moment dat het gebied met veen begroeid raakte was het minder geschikt voor bewoning. Met de vervening in de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd raakte het gebied opnieuw bewoond.
 
Op basis van naburig booronderzoek kan worden aangenomen dat in het plangebied sprake is van een verstoord pakket van circa 50 cm dik, gevolgd door een gliedeachtig veenlaagje. Daaronder ligt dekzand; in de top hiervan is waarschijnlijk een B-horizont (waarschijnlijk een humuspodzol) aanwezig, wat erop duidt dat de dekzandtop – en daarmee het oorspronkelijke archeologische niveau – nog aanwezig is.
 
In de omgeving van het plangebied (buiten het onderzoeksgebied) bevinden zich enkele waarnemingen uit de Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd, waarvan één mogelijk samenhangt met bewoning. Daarnaast is een AMK-terrein bekend waarin mogelijk resten van de oudste fasen van bewoning van Nijeveen (vanaf circa 1300) verwacht kunnen worden. Buiten het plangebied, in de richting van het voormalige beekdal, zijn resten uit de Bronstijd en IJzertijd aangetroffen. In historische tijden is het plangebied aldoor onbewoond geweest. Sinds
ongeveer 1988 is de omgeving van het plangebied bebouwd geraakt.
 
Tijdens eerdere karterende boringen in het aangrenzende terrein zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Aangezien het plangebied relatief laag ligt wordt de kans op resten uit het Laat-Paleolithicum en Vroeg-Neolithicum laag geacht. Eventuele bewoning uit deze periode is vooral te vinden op kleine dekzandkopjes in het nabije beekdal. Voor de tussenliggende periode tot aan de Late middeleeuwen geldt een lage verwachting: de veengroei maakte het gebied ongeschikt voor bewoning. Het plangebied en haar directe
omgeving is tot in het laatste kwart van de vorige eeuw onbebouwd gebleven. Uit naburig booronderzoek blijkt dat het oorspronkelijke veenpakket grotendeels is verdwenen. In de jaren ’60 - ’70 van de afgelopen eeuw heeft bovendien een ruilverkaveling plaatsgevonden, waarbij het toen nog resterende veenpakket waarschijnlijk is vergraven. Voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe Tijd geldt daarom eveneens een lage verwachting.
 
AdviesOp basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden geen (intacte) archeologische resten verwacht of is de kans hierop erg klein. We adviseren daarom geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor wat betreft het aspect archeologie.
 
Mochten bij graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (033 421 74 56) of via de website: www.cultureelerfgoed.nl/contact.
 
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan
 
“een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied
aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.
 
Op 28 januari 2016 heeft de gemeenteraad van Meppel de ‘Cultuurhistorische inventarisatie en waardenstelling Meppel, Uitbreidingswijken en buitengebied Meppel’ vastgesteld. Deze inventarisatie gaat in op de verbondenheid met het verleden en onderscheidend modernisme. Daarbij wil men cultuurhistorische dragers in de gemeente Meppel zichtbaar maken, waarderen en onderhouden.
 
De gebiedsbeschrijving van de Uitbreidingswijken en Buitengebied van Meppel is verdeeld over veertien gebieden en daarbij zijn vier waarderingsniveaus te onderscheiden (top-, hoog-, midden- en basiskwaliteit). Het plangebied is gelegen binnen het ‘Buitengebied -  Nijeveen, Kolderveen’ welke is aangeduid met de waarde ‘hoog’.
 
Daarbij worden de uitbreidingswijken van Nijeveen aangeduid met de waarde ‘basis’ en wordt verwezen naar de geldende voorwaarden.
Volgens de aangegeven voorwaarden is binnen de uitbreidingswijken van Nijeveen ruimte voor ontspannen ontwikkelingsgericht ruimtelijk beleid. Daarbij is aangegeven dat transformatie mogelijk is, uitgaande van de historisch-stedenbouwkundige en - architectonische karakteristieken, waarbij in geval van nieuwe ontwikkelingen daarvan in meer of mindere mate onderbouwd kan worden afgeweken. Voorwaarde is dat ruimtelijke
ontwikkelingen geen afbreuk dienen te doen aan de landelijke karakteristiek van de kern van
Nijeveen.
 
De met dit plan voorgenomen ontwikkeling is afgestemd op de bestaande karakteristieken van de bestaande stedenbouwkundige structuur van het plangebied en de omgeving.
 
Conclusie
Het aspect ‘Archeologie en Cultuurhistorie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.8 Besluit milieueffectrapportage
 
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in de integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
 
1. Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
 
2. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  
3. Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
 
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r..
Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
 
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling
gehanteerd.
 
Overweging
Het gehele plangebied wordt voorzien van directe eindbestemmingen waardoor het voldoet aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
 
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
 
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.rbeoordelingsplicht.
Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Onderhavig plan overschrijdt deze drempelwaarden niet, daarom is er voor dit bestemmingsplan geen sprake van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen dat activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Besluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij aan de hand van onder meer aspecten als ‘de aard en de omvang’ van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
 
De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het toevoegen van twee grondgebonden woningen binnen de bebouwde kom van de kern Nijeveen. Het gaat om een kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen en andere milieugevoelige functies. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 5 dat dit wijzigingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.
 
Conclusie
Het aspect ‘Besluit milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.9 Verkeer en parkeren
 
Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte die daardoor ontstaat. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 381 (december 2018)' van het CROW.
 
Specifiek voor verkeersgeneratie en parkeren heeft het CROW de publicatie, 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' opgesteld. Deze kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. De gemeente Meppel beschikt over een eigen parkeernota: De nota Parkeernormen 2017.
Ten aanzien van parkeren is deze nota als uitgangspunt gebruikt. Deze beleidsnotitie volgt de CROW parkeerkencijfers.
 
Parkeren
In dit plan wordt de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. In onderstaande tabel wordt gerekend met de norm uit de Parkeernota: Functie ‘woning duur’ in ‘ rest bebouwde kom’.
 
Verkeer
De gemeentelijke nota parkeernormen noemt geen cijfers met betrekking tot verkeersgeneratie. Daarom is aansluiting gezocht bij de CROW. In onderstaande tabel wordt gerekend met functie: Koop, vrijstaand.
 
 
Overweging
Binnen het plangebied zal voorzien worden in parkeerruimte conform voornoemde parkeerbehoefte. Hierin zal op eigen terrein worden voorzien.
 
Tijdens de vastgesteldfase van de woningen zal hier rekening mee gehouden worden, dit is specifiek geborgd in de regels behorende bij dit plan. De realisatie van de woningen levert een extra verkeersgeneratie op van afgerond 17 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. Het plangebied zal worden ontsloten via de weg de Hulsen. De Hulsen komt uit op de Albert Keijzerlaan die in verbinding staat met de Raadhuislaan die uitkomt op de Dorpsstraat. De Dorpsstraat is een doorlopende verbindingsstraat, die het dorp Nijeveen ontsluit in oostelijke richting. De Raadhuislaan komt aan de andere zijde uit op de Meppelerweg of de Nieuweweg, die een verbinding vormen met Meppel. De Albert Keijzerlaan en de Raadhuislaan zijn van voldoende omvang om de extra verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling op te vangen.
 
Conclusie
Het aspect ‘Verkeer en parkeren’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
5.10 Water
 
Vigerend beleid
 
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015).
Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).
 
Provinciaal beleid
In de omgevingsvisie staat beschreven hoe de provincie Drenthe wil komen tot een robuust en klimaatbestendig watersysteem. Het vormt tegelijk het regionaal waterplan op grond van de Waterwet.
 
Het provinciale waterbeleid is op veel onderdelen een voortzetting van het voorgaande beleid. Het regionaal waterplan zet sterker in op het op orde krijgen en houden van een watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarbij spelen de beekdalen een belangrijke rol. Daarnaast moet de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater verder verbeterd worden.
 
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.
 
Het beleid van het Waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Water Raakt!, Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050, Beleid Beheer en Onderhoud Stedelijk water 2013-2018 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden
 
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer:
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:
  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel:
is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
 
Waterparagraaf
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is op 12 mei 2021 geïnformeerd over het plan door gebruikmaking van de digitale watertoets.
 
STANDAARD WATERPARAGRAAF KORTE PROCEDURE
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op water , de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op Ontwikkeling bouwkavels de Hulsen.
 
Relevant beleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! . Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.
 
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.
 
Voorkeursbeleid hemelwater
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Het hemelwater wordt niet aangesloten op het bestaande riool, maar infiltratie in de bodem op eigen perceel is het uitgangspunt.
 
Watervergunning (of melding) op grond van de Keur
Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Worden er werkzaamheden verricht in de beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang)? Wordt hemelwater afgevoerd op oppervlaktewater of wordt er grondwater onttrokken? Dan moet er een watervergunning aanvraagt worden.
 
B watergangen (schouwsloten)
In het plan bevindt zich een B-watergang. B-watergangen (of schouwsloten) hebben een belangrijke functie voor de waterafvoer- en berging. Deze watergangen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs watergangen van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten hebben zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er is in het plan rekening gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.
 
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.
 
Conclusie
Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
6 Juridische toelichting en planverantwoording
 
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Per bestemming wordt een toelichting gegeven.
 
6.1 Juridische vormgeving
 
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd. Het plan is opgesteld conform de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).
6.2 Opzet van de regels
 
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
 
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels (o.a. afwijkingsregels);
  4. Overgangs- en slotregels.
De bepalingen van dit plan zijn gebaseerd en afgestemd op het gemeentelijke handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen. Daarbij zijn de bepalingen welke niet van toepassing zijn in dezen niet opgenomen in dit plan. Tevens zijn ten behoeve van dit plan de bestaande bepalingen op maat aangepast. Hieronder de bedoelde maatwerkaanpassingen.
6.3 Wijze van bestemmen
 
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
 
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
Artikel 3 Groen
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, maar ook water- en waterhuishoudkundige voorzieningen. De groenbestemming is voorzien ter hoogte van de sloot en daar zijn alle bouwwerken uitgesloten om deze sloot te beschermen.
 
Artikel 4 Tuin
De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden behorende hoofdgebouwen, met daaraan ondergeschikt groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, paden, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen met de daarbij behorende verhardingen en bebouwing.
 
Artikel 5 Wonen
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen en aan huis verbonden beroepen tot ten hoogste 30% van het vloeroppervlak tot een max. van 45m² met daarbij behorende tuinen en verhardingen, (achter)paden, parkeervoorzieningen en bebouwing.
 
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
 
Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschadekosten en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemer.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Informeren omgeving
Omwonenden van onder andere het Weidelint en de Hulsen zijn benaderd en zijn in de gelegenheid gesteld een mailadres door te geven waarmee ze op de hoogte zullen worden gehouden gedurende het proces.
 
Er is een inloopbijeenkomst gehouden in het buurthuis van Nijeveen waar omwonenden en geïnteresseerden informatie konden halen en vragen konden stellen aan de initiatiefnemer, de makelaar en de adviseur van de initiatiefnemer.
 
Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de vooroverlegpartners. Het waterschap zag graag geborgd dat de sloot onbebouwd blijft en daarom is voorzien in een groenbestemming waarbinnen geen bouwwerken zijn toegestaan ter hoogte van de sloot.
 
Tijdens de ter inzage legging van het voorontwerp zijn ook twee inspraakreacties ontvangen van omwonenden. Deze hebben niet geleid tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
 
Procedure
 
Inspraak
Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.
 
Zienswijzen
Het voorliggend bestemmingsplan heeft als ontwerp ter visie gelegen van 9 maart tot en met 19 april. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.