direct naar inhoud van 5.4 Natuur en ecologie
Plan: BP Bentinckspark, waboprojectbesluit de Vos van Steenwijklaan 66
Status: vastgesteld
Plantype: projectbesluit
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.PB20128016002-OH01

5.4 Natuur en ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het besluitgebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of een oriënterend onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het besluitgebied is daartoe op 11 juli 2012 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.PB20128016002-OH01_0003.png"

Projectgebied op 11 juli 2012, De eerste vier woonwagens aan de zuidkant van de weg

5.4.1 Soortenbescherming

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992) van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt.

Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, namelijk: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Het besluitgebied bestaat uit vier woonwagens met erven. Deze zullen worden geamoveerd. Op de vrijgekomen locatie is de realisatie van vier woningen voorzien. Het betreft een grotendeels verhard terrein met een beperkte hoeveelheid opgaand groen.

Uit de informatie van Quickscanhulp www.quickscanhulp.nl ('© NDFF - quickscanhulp.nl 12-07-2012 13:24:45') blijkt dat in de directe omgeving van het besluitgebied naast enkele in het kader van de Flora- en faunawet licht beschermde planten- en diersoorten, ook enkele (middel)zwaar beschermde soorten voorkomen.

Op basis van het veldbezoek blijkt echter dat het besluitgebied een beperkte natuurwaarde kent.

De volgens de quickscanhulp in een cirkel van één kilometer waargenomen beschermde zoogdiersoorten betreffen vleermuizen, steenmarter, eekhoorn, een aantal plantensoorten en enige soorten van andere diergroepen. In het besluitgebied zijn geen potentieel geschikte verblijfplaatsen (gebouwen/bomen) voor vleermuizen aanwezig. Ook worden er geen belangrijke lijnvormige landschapselementen doorkruist. Door de ontwikkelingen zullen er geen negatieve effecten op vleermuizen optreden. Ook de andere soorten vinden hier geen geschikte plaats om te verblijven.

Gezien de inrichting en het gebruik van het besluitgebied worden alleen enkele algemene, licht beschermde soorten (zoals spitsmuizen) en zwaarder beschermde vogels in en direct rond het besluitgebied verwacht. Tijdens het veldbezoek werd onder andere schijfkamille, ridderzuring, Engels raaigras en zachte dravik aangetroffen.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde soorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden dient derhalve rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen.

Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

5.4.2 Gebiedsbescherming

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Onder de Natuurbeschermingswet worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Staats- en Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld.

De Ecologische Hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. De Ecologische Hoofdstructuur is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie Drenthe, 2010 en de Provinciale Ruimtelijk Verordening.

Het besluitgebied ligt niet in of grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het meest nabijgelegen gebied uit de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied Mantingerzand, dat is gelegen op een afstand van 6 kilometer. Op ongeveer 1,5 kilometer ten noordoosten van het besluitgebied ligt het meest nabijgelegen gebied uit de Ecologische Hoofdstructuur. Het betreft hier het bosgebied van Stuifzand.

Deze beschermde gebieden liggen, gezien de aard van de ingrepen, op voldoende afstand van het besluitgebied. Er zijn geen negatieve effecten als gevolg van de ontwikkelingen te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. De voorgenomen activiteit is ook niet in strijd met het beleid uit de SVIR en de uitwerking daarvan in de Provinciale omgevingsvisie Drenthe voor de Ecologische Hoofdstructuur. Deze inventarisatie geeft geen aanleiding voor verder onderzoek.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat geen vooronderzoek in het kader van de flora- en faunawet of een oriëntatiefase voor de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel een analyse van de Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk is. Het plan is hierdoor op deze punten uitvoerbaar.