direct naar inhoud van Artikel 6 Wonen
Plan: Stadscentrum, wijzigingsplan De Kaap 2011
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BPW20118017001-VG02

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  • b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen, erven en terreinen;
  • d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, overeenkomstig de gemeentelijke parkeernormen;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. andere werken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de functieaanduiding "parkeergarage" een ondergrondse parkeergarage is toegestaan;
  • b. een hoofdgebouw, met uitzondering van een ondergrondse parkeergarage, mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de hoofdgebouwen dienen ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' te zijn voorzien van een onderdoorgang;
  • d. de hoofdgebouwen, met uitzondering van een ondergrondse parkeergarage, dienen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwklasse' te voldoen aan de eisen die in de volgende matrix zijn gesteld:

bouw- klasse   Woningtype*   Goothoogte
(m)  
Bouwhoogte
(m)  
Dakhelling
(o)  
Kapvorm**  
    max.   max.   min.   max.    
sba-1   aeg     11       P  

Woningtype*       Kapvorm **    
         
aeg   aaneengebouwd     P   platdak  
         
6.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 60 m² per hoofdgebouw bedragen, met dien verstande dat ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd en tevens minimaal 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf, dat voor de voorgevel of het verlengde daarvan is gelegen, onbebouwd blijft;
  • b. de bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 7,5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. indien een aan- of een uitbouw of een bijgebouw wordt voorzien van een kap dan mag de dakhelling niet meer dan 60° bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat voor erf of perceelafscheidingen geldt dat de bouwhoogte:

  • a. maximaal 1 meter mag bedragen;
  • b. maximaal 2 meter mag bedragen, mits meer dan 1 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan wordt gebouwd.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de brandveiligheid;
  • e. de verkeersveiligheid; en
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 6.2.1 sub d voor het handhaven en/of doorzetten van afwijkende kapvormen bij een verbouwing of een uitbreiding van de woning;
    • 2. het bepaalde in lid 6.2.2 sub a en toestaan dat het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen wordt vergroot tot een maximum van 100 m², met dien verstande dat het gezamenlijk oppervlak niet meer mag bedragen dan het grondoppervlak van het hoofdgebouw en ten hoogste 50% van het bij het hoofdgebouw aansluitende erf mag worden bebouwd;
  • b. De in lid 6.4 sub a genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van :

    • 1. de sociale veiligheid;
    • 2. de brandveiligheid;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de woonsituatie;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 6.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    • 1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
    • 2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
    • 3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
    • 4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.1 sub e, indien door bijzondere omstandigheden de parkeernorm op overwegende bezwaren stuit;
  • b. het bepaalde in lid 6.5 sub a en toestaan dat een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    • 2. de zorgbehoefte is aangetoond;
    • 3. er als gevolg van de te verlenen ontheffing geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.