direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf
Plan: Stationsgebied, deelplan bedrijvenpark Toldijk 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20128026002-VG01

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor

a bedrijf, behorende tot categorie 1 en 2, zoals genoemd in Bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten';

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bijgebouwen;
  • h. bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • i. bijgebouwen en aan- en uitbouwen ten behoeve van bedrijfswoningen;
  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • k. verhardingen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. parkeervoorzieningen;

met inachtneming van het volgende

  • n. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004 zijn niet toegestaan;
  • o. kantoren zijn niet toegestaan;
  • p. leisureactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • q. brandstofverkooppunten zijn niet toegestaan;
  • r. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. voor het bouwen van bebouwing geldt per bestemmingsvlak een maximaal bebouwingspercentage van 40%;
  • c. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen;
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen de volgende bepalingen gelden:

  • a. een bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per bedrijf bedragen;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen;
  • d. de afstand ten opzichte van de onderlinge perceelsgrenzen mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  • e. de goothoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag bij de bouwaanduiding sba-1 niet meer dan 4 meter en bij de bouwaanduiding sba-2 niet meer dan 6 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van niet-inpandige bedrijfswoningen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • g. de dakhelling van niet-inpandige bedrijfswoningen bedraagt minimaal 30° en maximaal 60°;

4.2.3 Bijgebouwen bij een bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning de volgende bepalingen gelden:

  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd bij vrijstaande/niet-inpandige bedrijfswoningen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 60 m²bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 7,5 meter bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet meer dan 60 ° bedragen;
  • f. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf-/terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf-/terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 4.2.1 sub a en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 10 m² bedraagt;
    • 2. het bepaalde in 4.2.1 sub d ten behoeve van het verhogen van de maximale toegestane hoogte voor gebouwen tot ten hoogste 6 meter;
    • 3. het bepaalde in 4.2.4 sub b ten behoeve van het verhogen van de maximale toegestane hoogte voor andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals ontluchtingspijpen, torens en dergelijke tot ten hoogste 45 meter;
    • 4. het bepaalde in lid 4.2.2 sub d waarbij de afstand tot de onderlinge perceelsgrenzen niet minder dan 2,50 meter mag bedragen;
  • b. De in lid 4.4 sub a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid, in die zin dat er uit ingewonnen advies bij de brandweer blijkt dat er voldoende en bruikbare ruimte aanwezig blijft voor brandbestrijding.
4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 jo artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor opslag van goederen op open terrein voor zover ter plaatse niet de aanduiding 'opslag' is opgenomen op de verbeelding;
  • b. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004, (indien van toepassing, eventueel het volgende opnemen) met uitzondering van inrichtingen en installaties die op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig zijn;
    • 2. bewoning, tenzij ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen op de verbeelding;
    • 3. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel in auto's, motorfietsen, boten en caravans;
    • 4. kantoren;
    • 5. leisureactiviteiten;
    • 6. brandstofverkooppunten.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in:

  • 1. lid 4.1 sub a en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en naar invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegestane bedrijven, mits het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen betreft;
  • 2. de in lid 4.6 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de woonsituatie;
    • c. de verkeersveiligheid;
    • d. de sociale veiligheid;
    • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.