direct naar inhoud van Artikel 3 Bos
Plan: Fluitenberg, deelplan begraafplaats 2012
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20128010004-VG01

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos;
  • b. houtwallen;


met daaraan ondergeschikt:

  • c. paden en wegen;
  • d. begraven;
  • e. water;
  • f. parkeervoorzieningen;

met daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


Met dien verstande dat de onder 3.1 genoemde opsomming, uitgevoerd wordt conform het in de bijlage van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan/inrichtingsplan.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 meter bedragen.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden als standplaats van kampeermiddelen;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichting(en);
  • c. Burgemeester en wethouders verlenen een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en wethouders de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
    • 2. het graven en dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van drainage;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 40 cm, behalve indien deze in het kader van onderzoek naar historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
    • 5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    • 6. het opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
    • 7. overige activiteiten die de bodemopbouw ter plaatse verstoren.
  • b. Een vergunning als bedoeld in lid 3.5 sub a kan alleen worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische waarden;
  • c. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988);
  • d. Aan de in lid 3.5 sub a genoemde vergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. (zie art. 39 Wijziging van de Monumentenwet 1988).
  • e. Voorafgaand aan de verlening van de in lid 3.5 sub a genoemde vergunning dienen Burgemeester en wethouders schriftelijk advies in te winnen bij de provinciaal archeoloog;
  • f. Het in lid 3.5 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan.