direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Dalerend 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20098019001-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. sloten, bermen en beplanting;

met de daarbij behorende

  • d. bedrijfsgebouwen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  • e. bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduidng 'bedrijfswoning';
  • f. aan- en uitbouwen en bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning;
  • g. verhardingen;
  • h. water;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • j. tuinen, erven en terreinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 4,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 15 o bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van de bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bedrijfswoningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één per functieaanduiding 'bedrijfswoning' bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet mer dan 8 meter bedragen;
  • e. de dakhelling moet minimaal 30 o bedragen en mag niet meer dan 60 o bedragen;
  • f. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 150 m² bedragen.
3.2.3 Bijgebouwen bij de bedrijfswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen, waaronder begrepen aan- en uitbouwen, bij een bedrijfswoning, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer dan 60 m² bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 6,5 meter bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet meer dan 60 o bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf-/terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf-/terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel ten hoogste 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 meter bedragen;
  • c. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning.
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het afgraven, het diepploegen, het egaliseren en het mengwoelen van gronden;
    • 2. het aanbrengen van lijnvormige beplanting;
    • 3. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen en parkeervoorzieningen;
    • 4. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 5. het dempen van wijken en sloten;
  • b. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in een inrichtingsplan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheelin de beoordeling betrokken;
  • c. De in lid 3.5 sub a genoemde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan het begoud en herstel van de landschappelijke en van de natuurlijke waarden;
  • d. Indien de aanlegvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de aanlegvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies;
  • e. De in lid 3.5 sub a genoemde vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is ingewonnen bij de Productgroep Landelijk Gebied van de provincie Drenthe
  • f. Het in lid 3.5 sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van ter inzagelegging van het ontwerpplan;
    • 3. bij het aanbrengen van lijnvormige beplantingen er sprake is van erfbeplanting.