direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Oost / Oranjebuurt 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.BP20098013001-VG02

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven, behorende tot categorie 1 t/m 2, zoals genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten';
  • b. steenhouwerij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - steenhouwerij";
  • c. molen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - molen";

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bijgebouwen;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • g. verhardingen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. geluidswerende voorzieningen;
  • l. opslag van naar de aard van het bedrijf gerelateerde goederen op open terrein, uitsluitend achter en ter weerszijden van het bedrijfsgebouw;

met inachtneming van het volgende:

  • m. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004 zijn niet toegestaan, met uitzondering van inrichtingen en installaties die op dit moment van terinzagelegging van het ontwerpplan reeds aanwezig zijn;
  • n. (bedrijfs)woningen zijn niet toegestaan;
  • o. kantoren zijn niet toegestaan;
  • p. leisureactiviteiten zijn niet toegestaan;
  • q. brandstofverkooppunten zijn niet toegestaan.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat een gebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen en bijbehorende bijgebouwen
  • a. de bedrijfsgebouwen dienen qua bouwaanduiding zoals weergegeven op de verbeelding en welke overeenkomt met de bouwaanduiding zoals genoemd in onderstaande matrix, en de daarbij behorende maatvoering te voldoen aan de eisen die in de volgende matrix zijn gesteld:

Bouw-
aanduiding
 
Goothoogte (m)   Bouwhoogte (m)   Dakhelling (o)   Bebouwings-
percentage (%)  
  min   max   min   max   min   max   min   max  
sba-1     5     5   0   60     40  
sba-2     8     8   0   60     80  

  • b. In afwijking van het bepaalde onder a. geldt ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - molen' een bouwhoogte van ten hoogste 35 meter, inclusief de wieken;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. geldt voor bijgebouwen een maximale goothoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  • d. de afstand van gebouwen tot de onderlinge perceelsgrens mag niet minder dan 5 meter bedragen;
  • e. de onderlinge afstand tussen de bedrijfsgebouwen op een bouwperceel mag niet minder/meer dan 5 meter bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:

  • a. de hoogte van erf-/terreinafscheidingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf-/terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer dan 1 meter mag bedragen;
  • b. de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de waarborging van de brand- en externe veiligheid en ter bevordering van zelfredzaamheid van aanwezigen en van beheersbaarheid en bestrijdbaarheid bij incidenten;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan de toegestane oppervlakte aan gebouwen en/of niet meer dan 10 m² buiten het bouwvlak wordt gesitueerd.
  • b. De in lid 3.4 sub a genoemde afwijking kan slechts worden verleend mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de sociale veiligheid;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de brandveiligheid, in die zin dat er uit ingewonnen advies bij de brandweer blijkt dat er voldoende en bruikbare ruimte aanwezig blijft voor brandbestrijding.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 3.1 jo 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor opslag van goederen op open terrein;
  • b. het gebruik van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van:
    • 1. inrichtingen en installaties die vallen onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) d.d. 27 oktober 2004;
    • 2. bewoning;
    • 3. detailhandelsbedrijven;
    • 4. kantoren;
    • 5. leisureactiviteiten;
    • 6. brandstofverkooppunten.