direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noord Hoogeveen, Echtenseweg 5, Hoogeveen
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

Aan de Echtenseweg 5 te Hoogeveen bevindt zich de voormalige bebouwing van de grasdroge-rij die in vervallen staat verkeert en momenteel geen functie heeft. Het hoofdgebouw is een historisch karakteristiek pand. De daartegenaan gebouwde schuur is reeds gesloopt (was een sterk verouderde en vervallen schuur). Initiatiefnemer is voornemens om deze locatie weer een functie te geven en de uitstraling en sfeer van het gebied te behouden. Het plan is om er 4 aaneengeschakelde bij elkaar horende woningen, 4 recreatiewoningen/appartementen en "lichte" (dag)horeca te realiseren. Daarbij is de insteek om de karakteristieken van het hoofge-bouw te behouden en het bijgebouw in de vorm van schuurwoningen terug te laten komen op het perceel. De totale bebouwingsomvang zal ongeveer gelijk blijven. Wonen en recreatie zul-len op deze locatie naast elkaar worden gerealiseerd.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied, perceel Echtenseweg 5 (kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie P, nummer 6227), bestaat uit bedrijfsbebouwing (zonder bedrijfswoning) en grasland. Het projectgebied heeft een oppervlakte van 1.840 m2 .

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0001.png"

Figuur 1: projectgebied Echtenseweg 5 te Hoogeveen

1.3 Huidige planologische situatie

Het projectgebied heeft in de vigerende beheersverordening "Buitengebied Noord Hoogeveen, 2022" (vastgesteld op 8 september 2022) de bestemming 'Agrarisch I' Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden en dagrecreatie. Wonen en verblijfsrecreatie zijn toegestaan als er daarvoor een aanduiding is opgenomen. Het perceel is echter niet voorzien van een aanduiding "woning", "dubbele woning", "recreatiewoning". De realisatie van woning(en) en recreatieappartementen evenals de horeca zijn in strijd met de vigerende regels.

Het realiseren van (recreatie)woningen voldoet niet aan de beheersverordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat er geen ruimtelijke bezwaren zijn om op het gewenste perceel aan de Echtenseweg 5 te Hoogeveen 4 woningen, 4 recreatieapparte-menten en kleinschalig lichte (dag)horeca te realiseren.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de huidige en van de nieuwe situatie. Hier-bij wordt ingegaan op de ruimtelijke en functionele aspecten. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het beleidskader dat een relatie heeft met de ontwikkeling en pro-jectgebied. In hoofdstuk 4 wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Hoofdstuk 5 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappe-lijke en economische uitvoerbaarheid en er wordt aandacht besteed aan de participatie.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Ruimtelijke structuur plangebied

Ligging en invulling
Het perceel Echtenseweg 5 is gelegen aan de westzijde van Hoogeveen aan een historische route tussen het Landgoed Echten en de voormalige veengebieden waar nu de kern Hoogeveen ligt. Het ligt in een voor de gemeente Hoogeveen relatief toeristisch, recreatief gebied tussen Hoogeveen en Echten. Op het perceel aan de Echtenseweg bevonden zich twee bedrijfsgebouwen van de voormalige grasdrogerij. Er is reeds een schuur gesloopt en de huidige bebouwing bevindt zich in vervallen staat, terwijl de karakteristieke vorm en de unieke gevel van het gebouw van de voormalige grasdrogerij van historische waarde is.

Gebiedskarakteristiek.
Het perceel ligt aan een route waar een recreatieve fietsverbinding onderdeel van is. Het gebied wordt omsloten door een aantrekkelijk landschap en ligt enigszins verscholen en verdiept vanaf de omliggende wegen aan het kanaal. Dit kanaal is eveneens een interessante verbinding. De locatie zelf is echter goed zichtbaar vanaf de omliggende wegen en is een soort "Landmark".

Landmark
Het gebouw van de voormalige grasdrogerij wordt gezien als een "Landmark" voor Hoogeveen. Het (vervallen) gebouw ligt aan het water en trekt de aandacht door haar enigszins merkwaardige gevel en karakteristieke hoofdvorm.

Dit gebouw met haar karakteristieken is de bron van inspiratie voor de nieuwe ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0002.png"

Figuur 2: Bebouwing perceel net het karakteristieke pand van de grasdrogerij en daartegenaan de vervallen schuur die reeds gesloopt is.

2.2 Functionele structuur plangebied

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van wonin-gen een roeivereniging en bedrijven in een groene omgeving.

2.3 Toekomstige situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied en is voornamelijk een agrarisch gebied. Door de realisatie van woningen, horeca en recreatieappartementen op de plek van de bestaande be-bouwing zal de openheid niet veranderen. De huidige bebouwing zal worden herbouwd, waar-bij het karakteristieke gebouw, dat als landmark van Hoogeveen wordt gezien, in dezelfde vorm terug zal komen, maar met een andere invulling. De schuur zal worden herbouwd als een landschappelijk passende agrarische schuur met woningen. Op het terrein is voldoende par-keermogelijkheid aanwezig voor de bewoners en de gasten. Aangezien het perceel aan een (toeristische) fietsroute is gelegen, wordt ervan uitgegaan dat de horecagasten voornamelijk uit fietsers zullen bestaan.

De huidige bebouwing aan de Echtenseweg 5 is vervallen en initiatiefnemer wil deze locatie herontwikkelen en een kwalitatieve impuls geven die ruimtelijk inpasbaar is. Uitgangspunt voor de herontwikkeling van deze locatie is dat de sfeer die de plek ademt wordt behouden dan wel wordt versterkt. Dit is de reden dat er wordt ingezet op 2 hoofdfuncties en 2 mogelijke nevenfuncties om de sfeer van de plek te versterken:

Hoofdfuncties:

• Woonfunctie

• Recreatieve functie

Nevenfuncties:

• Horeca

• Ambachtelijke bedrijfjes

Het plan is om passende herbouw op de locatie te realiseren waarbij de kenmerkende historie van de huidige bebouwing nog zichtbaar blijft. Gezien de ligging naast bestaande woningen zijn bedrijven hier geen optie, maar is er gezocht naar mogelijkheden voor invulling die enigszins passen danwel aansluiten bij de woonfunctie. Het realiseren van woningen zou hier ruimtelijk gezien passen, maar is op basis van de geldende beheersverordening niet mogelijk.

Wonen in het buitengebied is voor velen een bijzonder recht. Uit de hectiek van de stad en genieten van de rust, ruimte en het mooie landschap dat het buitengebied biedt. Deze mogelijkheid is weggelegd voor het wonen in de bestaande woningen die er in het buitengebied zijn. Maar nieuwe woningen in het buitengebied is niet meer onbeperkt toegestaan.

Vrijgekomen agrarische bebouwing wordt veelal omgebouwd tot een woonboerderij, maar nieuwbouw op een nieuwe plek is meestal alleen nog mogelijk middels de regeling "vrijgekomen agrarische bebouwing (VAB)" waarbij een extra woning kan worden gebouwd mits een bepaald oppervlak aan bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. Door de verandering van de voormalige agrarische bebouwing veranderen ook de cultuurhistorische waarden/elementen van het landschap, die in enkele gevallen zeker de moeite waard zijn om te behouden.

De provincie is terughoudend in het toestaan van woningbouw in het buitengebied. Echter hier kan voor deze locatie van worden afgeweken op basis van artikel 2.17 lid 3 onder de noemer 'Bijzonder Woonmilieu". Hiervoor gelden de volgende criteria:

• Deze dient kleinschalig te zijn;

• Deze dient gericht te zijn op woonwensen en leefstijlen van kleine specifieke doelgroepen;

• De ontwikkeling landschappelijk wordt ingepast waarbij aangesloten wordt bij de kernkwaliteiten van het gebied;

• De ontwikkeling samengaat met het verbeteren van andere functies, zoals het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit, het vergroten van het cultuurhistorische karakter, het verbeteren van voorzieningen, het realiseren van de water- en natuuropgave en het versterken van de recreatie.

Nieuwe woningen alleen als het gaat om bijzondere woningen

Op deze locatie wordt juist gezocht naar de mogelijkheid om de cultuurhistorische karakteristieke waarde van het de voormalige grasdrogerij te behouden en op basis van de omvang van de huidige bebouwing, nieuwe bebouwing terug te laten komen die een versterking voor het toeristische gebied zijn en de kleinschaligheid van de diverse functies behouden. Er zal dan ook niet één grote plattelandswoning met bijbehorende bebouwing (die in vele gevallen vergezeld gaan van paardenstalling en paardenbakken) verrijzen, maar er is gekozen voor de kleinschaligheid van het gebied met ruimte voor het buitengebied relatief kleine woningen in de vorm van rijtjeswoningen in combinatie met kleinschalige aanvullingen voor de toeristische sector.

De vier rijtjeswoningen worden gebouwd in de vorm van een agrarische schuur die passend is in dit landelijk gebied. De toeristische functies (4 recreatiewoningen en kleinschalige "lichte" horeca) komen op de plek van het karakteristieke gebouw van de grasdrogerij, waarbij de uitstraling van dit historisch karakteristieke pand teruggebouwd zal worden. Beide functies worden van elkaar gescheiden door een open stuk "buitenruimte" zoals hieronder is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0003.png"

Figuur 3: opzet inrichting projectgebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0004.png"

Figuur 4: inrichting perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0005.png"

Figuur 5: 3-D schets inrichting perceel

2.2.2 Ruimtelijke inpassing

De locatie betreft een perceel in het buitengebied tussen Hoogeveen en Echten. Het ligt aan het water "de Hoogeveense Vaart" en wordt ingesloten door de Hoogeveense Vaart aan de voorkant met daarnaast een doodlopende weg en doorgaande fietsroute, de doorgaande weg Hoogeveen-Echten aan de achterzijde en bebouwing aan de zijkanten. De naastgelegen bebouwing zijn woningen aan de westzijde en het gebouw van de roeivereniging aan de oostzijde.

De huidige bebouwing zal worden vervangen door een gebouw dat qua uiterlijk overeenkomt met het bestaande gebouw van de voormalige grasdrogerij en door bebouwing in de vorm van een agrarische schuur, maar dan kwalitatief veel beter en met veel meer uitstraling dan de reeds gesloopte schuur. Deze laatste wordt wel op enige afstand in plaats van direct tegen het karakteristieke gebouw gebouwd, zodat er een scheiding is tussen de woon- en toeristische functies, maar waardoor ook de kleinschaligheid van de bebouwing meer tot uitdrukking komt welke kenmerkend en passend is in dit landschap.

2.2.3 Functionele structuur

Het perceel heeft nu een agrarische functie. In de nieuwe situatie worden er geen agrarisch-aanverwante bedrijfsactiviteiten meer uitgevoerd, maar komt er een verblijfsrecreatieve-, ho-reca- en woonfunctie. Waardoor de gehele functie in het plangebied verandert in verblijfsre-creatie. Dit sluit aan bij de aanliggende percelen die een woon en sport/recreatie functie heb-ben.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevings-beleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kern-gebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, lands-overschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikke-ling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruim-telijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbe-langen:

1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;

2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransi-tie;

3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

4. efficiënt gebruik van de ondergrond;

5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de be-langrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;

6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;

7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;

8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen ge-luidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;

9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor kli-maatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;

10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastruc-turele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

• een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van pro-

en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en op-gaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de val-leys;

• over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bij-voorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderf-goed;

• een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwente-lingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die in deze onderbouwing mogelijk wordt gemaakt geen van de bovengenoemde belangen raakt. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het SVIR en met het BARRO.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgeno-men in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor deze onderbou-wing opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Zowel de woningen als de accommodaties voor recreatie vallen onder een stedelijke ontwikke-ling. De beoogde ontwikkeling, het realiseren van de woningen en de recreatieappartementen, vinden plaats op een bestaand terrein. Er is geen sprake van uitbreiding van bebouwingsopper-vlak; alles vindt binnen de grenzen van het bestaande terrein plaats. Bovendien zullen de nieuw te realiseren woningen, recreatieappartementen inclusief de horeca, zoveel mogelijk worden gerealiseerd binnen de contouren van de huidige bebouwing (wel wordt het volledig herbouwd). De beoogde nieuwe bestemming en opzet van het terrein biedt kwaliteit en is een aanvulling op het huidige aanbod.

Met deze voorwaarden wordt voldaan aan de Ladder.

3.2 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 28 september 2022 de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 vastgesteld. Deze visie is vervolgens in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De missie van de visie is "Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten".

3.1.2. Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018

In de Provinciale Omgevingsverordening heeft de provincie Drenthe onder meer zijn Omgevingsvisie (deels) vertaald, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening is op 3 oktober 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 november 2018 in werking getreden. In het vervolg hierop is op 1 juni 2022 de "Wijziging Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 (II) en op 8 maart 2023 de "Wijziging Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 (III) vastgesteld. De voor deze onderbouwing van belang zijnde artikelen zijn hieronder verder uitgewerkt.

Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten

In artikel 2.6 lid 2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

a. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij dat plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;

b. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Uit de bij de verordening behorende kaarten D5 t/m D7 blijkt dat het plangebied valt onder de kernkwaliteiten aardkundige waarden, cultuurhistorie en landschap:

• Archeologie Op kaart D4 is het plangebied gelegen aan de rand van een gebied waarvoor geldt dat de verwachting getoetst moet worden door onderzoek (laaggelegen waterrijke gebie-den).

• Aardkundige waarden Op kaart D5 is het plangebied gelegen in een gebied met generieke bescherming,

• Cultuurhistorie: beleid respecteren

• Landschap: esdorpenlandschap.

De realisatie van de gewenste bebouwing in de vorm van woningen, horeca en recreatieappartementen op het perceel aan de Echtenseweg 5 te Hoogeveen zullen de bovenstaande kwaliteiten respecteren. In hoofdstuk 5 wordt aangetoond of en zo ja wat de archeologische waarden zijn, hoe er wordt omgegaan met de cultuurhistorie en de inpassing in het landschap.

Landbouwgebied

Tenslotte blijkt uit kaart D9 van het provinciaal omgevingsplan dat er sprake is van een landbouwgebied. De landbouw krijgt maximale speelruimte daar waar gebieden op Kaart D9 als 'Landbouwgebied' zijn aangeduid, zoals bij plangebied het geval is. Bij elke ontwikkeling die een andere is dan landbouw kan een vorm van beperkend effect worden verondersteld. Het gaat hier om effecten die het huidige functioneren en de toekomstbestendigheid van landbouwbedrijven ter plaatse aantoonbaar aantasten. Hier zijn bouwvlakken van maximaal 1,5 hectare toegestaan.

In hoofdstuk 5 wordt aangetoond dat er geen agrarische bedrijven in hun bedrijfsmogelijkheden worden belemmerd door het voorgenomen initiatief en dat het landbouwgebied daardoor niet wordt aangetast.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.3 Recreatienota

Toerisme is een belangrijke economische sector waar groei in zit. Toerisme maakt Hoogeveen en de omliggende dorpen levendig en vergroot de leefbaarheid. Daarom zet de gemeente vol-op in op de toeristisch-recreatieve sector. In de nota Beleid Recreatie en Toerisme 2018-2022 staan de ambities hiervoor beschreven en hoe we deze willen waarmaken. De nota is tot stand gekomen samen met ondernemers, organisaties en inwoners.

Doel van de nota

Het voornaamste doel van het recreatie-en toerismebeleid is om te zorgen voor een sa-menhangend toeristisch-recreatief product met een duidelijke focus. Daarbij ligt de primaire focus op de dagrecreant en de verblijfsrecreant die in de (ruime) omgeving van Hoogeveen verblijft, om hen te verleiden Hoogeveen te bezoeken.

Relatie tot onderhavige ontwikkeling

De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan realisatie van de doelstelling van de nota recreatie- en toerismebeleid. De ontwikkeling voorziet in een toename van verblijfsrecreatieve eenhe-den.

3.3.4 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 21 december 2017 heeft de Hoogeveense gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behoren-de oplegnotitie voor de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succes-vol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de Nota Ruimtelijke Kwa-liteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het plangebied van de beheersverordening welstandsvrij is en dat alleen voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit toetsingsregels bestaan voor bouwplannen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor deze ruimtelijke onderbouwing. Het uitgangspunt is dat er goede afwegingen met betrekking tot de omgevingsaspecten worden gemaakt. In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan.

4.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastge-steld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in te-genstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bo-dem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

In het kader van de bouwaanvraag is voor de te realiseren (recreatie)woningen en verblijfs-ruimten, maar ook voor de bijbehorende tuinen en andere delen van het plan waar mensen meer dan 2 uur per dag verblijven) een bodemonderzoek noodzakelijk.

In verband met de voorgenomen nieuwbouw is door Sigma Geo- & Milieutechniek B.V. een verkennend onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd ter plaatse van de Echtenseweg 5 te Hoogeveen (d.d. 30 juni 2023, zie Bijlage I). Het verkennend onderzoek heeft als doel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen. Zowel het maaiveld ter plaatse van de verrichte boringen als de opgeboorde grond is zintuiglijk geïnspecteerd op de aanwezigheid van bodemvreemde afwijkingen of asbestverdachte materialen.

Zintuiglijk

Op het maaiveld en in de grond, ter plaatse van de verrichte boringen, zijn geen aanwijzin-gen gevonden die duiden op de aanwezigheid van bodemvreemde afwijkingen of asbest-verdachte materialen.

Resultaten boringen

Uit de toetsingsresultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt echter dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

Bovengrondmengmonster MM3 bevat koper en zink verhoogd t.o.v. de tussenwaarde en geeft hierdoor aanleiding tot het instellen van nader onderzoek. Geadviseerd wordt om het geanalyseerde bovengrondmengmonster MM3 uit te splitsen en de afzonderlijke deelmonsters te onderzoeken op het gehalte koper en zink. Op deze wijze wordt het verhoogd gemeten gehalte koper en zink in het bovengrondmengmonster MM3 geverifieerd en ontstaat meer inzicht in de ruimtelijke verdeling van de verontreiniging. Indien na uitsplitsing wederom gehalten koper en/of zink hoger dan de tussenwaarde of bodemindex waarde >0.5 worden gemeten is een nader (afperkend) onderzoek noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de omvang van de verontreiniging.

Voor het overige bevat de bovengrond, de ondergrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk verhoogde gehalten t.o.v. resp. de achtergrondwaarde en de streefwaarde.

Deze licht verhoogde gehalten overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

asbest

Op basis van dit onderzoek dat volgens NEN-5740-A1 is uitgevoerd kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal in de bodem of puin.

Indien een formele uitspraak over het voorkomen van asbest in de bodem gewenst is dient een asbestonderzoek uit gevoerd te worden conform de NEN 5707+C2 of NEN 5897+C2.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Aangezien tussenwaarde niet wordt overschreden is er geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plange-bied.

Volgens de beheersverordening "BG Noord Hoogeveen, 2022" geldt voor het projectgebied waar de woningen zullen worden gerealiseerd een "Waarde – Archeologie 2" en tevens geldt er deels een "Waarde-Archeologie 3". Dit is tevens terug te zien op de beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoogeveen zoals weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0006.png"

Figuur 6: Uitsnede beleidskaart archeologie van de gemeente Hoogeveen. Projectgebied is blauw omlijnd.

In de regels behorende bij "Waarde-Archeologie 2" is opgenomen dat als er voor het bouwen grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 100 m2 en een diepte van 0,3 m of meer, er een rapport, op basis van een waarderend archeologisch onderzoek (proefsleuven), moet worden overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die zullen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld.

Aangezien de te realiseren woningen zijn gesitueerd ter hoogte van de aanduiding "Waarde-Archeologie 2" is er een archeologisch Bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door De Steekproef (rapport 2023-07/16, d.d. juli 2023, zie bijlage II).

Uit het bureauonderzoek blijkt dat het projectgebied onderdeel uitmaakt van het Fries-Drentse keileemplateau. Op de geomorfologische kaart bevindt het projectgebied zich in een beekdal. Ten oosten en ten westen komen dekzandruggen voor. De bodem bestaat uit moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op zand. Op grond van het bureauonderzoek geldt ter plaatse van de Echtenseweg 5 te Hoogeveen een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde voor vindplaatsen uit de steentijd tot en met de nieuwe tijd. Het projectgebied ligt in een beekdal, tussen twee dekzandkoppen. Vanwege de ligging in het beekdal kunnen rituele deposities uit de prehistorie worden verwacht. Ook zijn grondsporen uit de prehistorie niet uit te sluiten. In het beekdal worden geen nederzettingsterreinen verwacht, door de lager gelegen natte bodems (veengronden). Wel dient rekening te worden gehouden met resten van voorden, historische bruggen, sluizen en stuwen.

Tijdens het veldonderzoek is vastgesteld dat de bodem in het plangebied tot in het veen verstoord is geraakt. Onder de verstoringslagen zijn beekdalafzettingen aanwezig met een intacte, afdekkende veenlaag. Het veldonderzoek in het plangebied heeft in het beekdal geen vondsten opgeleverd.

In de beek- en rivierdalen, afgedekt met een veenlaag, kunnen allerlei aan water gerelateerde relicten bewaard zijn gebleven. Het kan hierbij gaan om resten van steigers, houten bruggen, boten en offers (o.a. bijlen, bronzen lanspunten en aardewerk). Als een restant van het voormalige veendek bewaard gebleven is (zoals in het plangebied), kan het loopvlak uit de steentijd ook nog aanwezig zijn. Er kunnen ook resten van oversteekplaatsen (voorden) aangetroffen worden in beekdalen en archeologische resten goed bewaard zijn gebleven (bijvoorbeeld hout of bot). Hiermee blijft er in het plangebied een middelhoge tot hoge kans op behoudenswaardige archeologische waarden.

Tevens is volgens de "Bronnenkaart archeologie" van de gemeente Hoogeveen een historisch element aanwezig: een voorde/brug over de "Boven-Scheisloot" (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0007.png"

Figuur 7: uitsnede Bronnenkaart archeologie van de gemeente Hoogeveen, met projectgebied zwart omlijnd.

Voor deze historische voorde/brug geldt een hoge archeologische en cultuurhistorische verwachtingswaarde. Daarnaast bevindt het projectgebied zich in een beekdal. Uit het veldonderzoek is gebleken dat onder de verstoringslagen, beekdalafzettingen aanwezig zijn met een intacte, afdekkende (veraarde) veenlaag. Dit niveau bevindt zich op een diepte van 85 – 137 centimeter beneden maaiveld (5,6 tot 5,9 meter boven NAP).

De fossiele beekdalen van het Oude Diep zijn door de provincie aangewezen als beekdalen van Provinciaal Belang Archeologie. Hierbij geldt dat voor de gebieden met een hoge verwachting, vanwege de ligging in een beekdal met een afdekkende (veraarde) veenlaag, een onderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding (protocol opgraving) dient plaats te vinden (Sueur 2015).

Er wordt geadviseerd om graafwerkzaamheden in het plangebied die dieper gaan dan 0,5 meter beneden maaiveld, ten behoeve van het uitgraven van de bouwvakken (footprints van de nieuwbouw), onder archeologische begeleiding (protocol opgraven) te laten plaatsvinden. Voor het uitvoeren van dit waarderend onderzoek dient door een senior-KNAarcheoloog eerst een Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld dat door de bevoegde overheid moet worden goedgekeurd. In dit PvE worden de wetenschappelijke en praktische uitgangspunten waaraan het onderzoek moet voldoen vastgelegd.

Als bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister (melding kan bij gemeente Hoogeveen) conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.

4.2.2 Cultuurhistorie

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De provincie Drenthe heeft de cultuurhistorie in kaart gebracht middels de Cultuurhistorische kompas en heeft de kernkwaliteiten van de cultuurhistorie opgenomen in de bijbehorende kaart bij de provinciale verordening.

In de Cultuurhistorische Kompas Drenthe (Provincie Drenthe, juni 2009) staat de cultuurhistorie beschreven. Voor het projectgebied geldt hier een "generiek beleid: respecteren". Respecteren geldt voor alle onderdelen van de cultuurhistorische hoofdstructuur. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Het is de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron benutten voor ontwikkelingen. Voor het deelgebied "Hollandscheveld en Hoogeveen" geldt dat de structuur van dit gebied geen duidelijke drager heeft. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de "opgaanden", die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de –vele- ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen.

Op het perceel aan de Echtenseweg 5 staat de voormalige grasdrogerij Echten. Het gebouw heeft waarde vanuit sociaaleconomisch perspectief. Het geeft een beeld van de gevolgen van de tweede wereldoorlog voor de agrarische sector en hoe deze lokaal opgelost werden. Dat de grasdrogerij als coöperatie is opgericht, geeft een beeld van hoe de samenleving op dat moment functioneerde. De grasdrogerij kan geschaard worden onder industrieel erfgoed.

Het gebouw heeft een beeldbepalende ligging aan de Hoogeveensche Vaart ter hoogte van de brug op de weg van Echten naar Ten Arlo - Zuidwolde. Het gebouw is functioneel van aard en heeft een bepaalde standaard typologie die gebruikelijk was voor grasdrogerijen uit deze periode. Het gebouw is rationeel ontworpen, wat maakt dat het productieproces afleesbaar is aan de vorm.

De hoofdvorm van het gebouw is herkenbaar. Voor de grasdrogerij kan bij behouden gedacht worden aan de hoofdvorm en volume van het gebouw. De hoofdvorm refereert aan de karren die hoog beladen met gras door de hoge centrale ingangspartij naar binnen werden gereden. De ingangspartij is een kenmerkend, behoudenswaardig detail van het gebouw. Het toevoegen van nieuwbouw/nieuwe volumes op het terrein is goed mogelijk. Hierbij wordt rekening gehouden met de ligging (nok haaks op het kanaal) en het industriële karakter van de grasdrogerij.

Bij het ontwerp van het plan aan de Echtenseweg is de hoofdvorm van het beeldbepalende gebouw duidelijk terug te zien en het voormalig bijgebouw wordt teruggebouwd in de vorm van een schuur met woningen zoals hieronder zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0008.png"

Figuur 8: bebouwing voormalige grasdrogerij en schets van de inrichting van het nieuwe plan

4.3 Water

Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied ligt in het beheersgebied van "Waterschap Drents Overijsselse Delta". Voor dit plan is de digitale watertoets van het waterschap ingevuld (d.d. 11-12-2023, zie bijlage III). Naar aanleiding van deze ingevulde watertoets geeft het waterschap aan dat de normale procedure van toepassing is.

4.4 Natuur en ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehou-den met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid ge-maakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Omdat de ontwikkeling negatieve ge-volgen kan hebben op beschermde natuurwaarden, is het voornemen door Ecoreest ( project-nummer 230476, d.d. 6 juli 2023, zie bijlage IV) getoetst aan de natuurwet- en regelgeving. Het doel van deze quickscan Wet natuurbescherming is inzicht verkrijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden als gevolg van het plan. Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

Gebiedsbescherming

Het projectgebied aan de Echtenseweg 5 te Hoogeveen ligt buiten de begrenzing van Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Dwingelderveld, Mantinger-zand en Holtingerveld, op respectievelijk 7,7, 11,8 en 12,1 kilometer afstand. Overige Natura 2000-gebieden bevinden zich op meer dan 17 kilometer afstand.

Aangezien het plangebied buiten de begrenzing van Natura 2000-gebied ligt, is er geen sprake van direct negatieve effecten zoals oppervlakteverlies, versnippering en mechanische effecten. De mogelijke effecten beperken zich zodoende tot externe werking.

Op basis van bekende verstoringsafstanden tot maximaal 1.500 meter en de afstanden tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (circa zes kilometer), is geen sprake van (tijdelijke) verstoring op Natura 2000-gebieden. Ook ontbreken ecologische relaties tussen het plangebied en Natura 2000-gebieden. De aangewezen doelsoorten van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn gebonden aan specifieke biotopen (Min LNV, 2022). De doelsoorten van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden (zoals kamsalamander, grote modderkruiper, drijvend waterweegbree, zegge-korfslak, dodaars en aalscholver) zijn voornamelijk gebonden aan open water, (riet)moerassen en open (heischrale)landschappen. Dergelijke biotopen zijn niet binnen en in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. Gezien de habitateisen van de doelsoorten en de terreinkenmerken van het plangebied (nabij verstoringsbronnen zoals bebouwing en wegen) worden de doelsoorten niet binnen en in de directe omgeving van het plangebied verwacht. Er is zodoende geen sprake van (tijdelijke) verstoring op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.

Eventuele trillingen hebben gezien het geringe trillingseffect van circa 50 meter (Gemeente Utrecht, 2003) geen effect op de verder gelegen Natura 2000-gebieden. De overige effecten verontreiniging en verdroging zijn gezien de uitvoeringswijze (wo. milieueisen machinerie) niet aan de orde.

Het projectgebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 7,7 kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn nega-tieve effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten. Deze stikstof-depositie komt aan het eind van deze paragraaf aan de orde.

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (en natuur buiten het NNN). Het voorgenomen plan heeft gezien de ligging tussen bestaande bebouwing en de aard en omvang van de plannen geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen) die in de wet zijn aan-gewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen

Met de ingang van de Omgevingswet (verwachte ingangsdatum 1 januari 2024) dient aandacht besteed te worden aan activiteiten met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Deze regels gaan gelden in artikel 11.27 (Bal, specifieke zorgplicht soorten). Hierbij dient voorafgaand van de activiteit nagegaan te worden of er aanwijzingen zijn van de aanwezigheid van rode lijst soorten, genoemd in bijlage IX of in rode lijsten, bedoeld in artikel 2.19 van de Omgevingswet.

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt gecon-cludeerd:

• Er zijn nestplaatsen van huismus aanwezig. Vervolgstappen zijn aan de orde.

• Tijdens het veldbezoek zijn nestplaatsen van boerenzwaluw waargenomen. In de omgeving zijn enkele alternatieven aanwezig voor deze soort. Vervolgstappen zijn aan de orde.

• Binnen het plangebied kunnen zomer-, kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen (van enkele individuen) van gebouwbewonende vleermuizen zoals gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis en laatvlieger aanwezig zijn. Vervolgstappen zijn aan de orde.

• Mogelijk vormt het projectgebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied van vleermuizen. Dit betreft echter geen essentiële vliegroute of foerageergebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.

• Er kunnen verblijfplaatsen van steenmarter aanwezig zijn. Vervolgstappen zijn aan de orde.

• Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.

• In het projectgebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden en niet-beschermde zoogdieren te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.

Om te bepalen of er verblijfplaatsen van vleermuizen of een steenmarter in de bebouwing aanwezig zijn, is aanvullend onderzoek nodig. Ook dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar de nestlocaties van huismus en boerenzwaluw, om het aantal nestlocaties en het belang van de bebouwing voor deze soorten in kaart te brengen. Alleen dan kan bepaald wor-den of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepa-lingen uit de Wet natuurbescherming en/of welke stappen (mitigatie, compensatie) benodigd zijn voor een ontheffingsaanvraag. Afhankelijk van de resultaten wordt bepaald of maatregelen en/of een ontheffing nodig zijn.

« Overige broedvogels

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen.

Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

« Natuurinclusief bouwen

Het te herontwikkeling plangebied met de te realiseren nieuwbouw en in te richten buitenruimte biedt mogelijkheden voor het realiseren van verblijfplaatsen en leefgebied voor onder andere vleermuizen en huismus. Hiervoor zijn vele mogelijkheden. Geadviseerd wordt in een vroeg stadium van de planvorming een ecoloog te betrekken om mee te denken bij een natuurinclusieve invulling met faunavoorzieningen in de realiseren bebouwing en een ecologische meerwaarde in de buitenruime.

« Zorgplicht

Te allen tijde blijft de zorgplicht gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Stikstof

Bij de realisatie van nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met stikstof-uitstoot. Stikstof verspreidt zich door de lucht en slaat neer op de bodem. Door dichtbij natuurgebieden te bouwen, komt stikstof dus ook daar terecht. En die overdaad aan stikstof is een groot pro-bleem voor de natuur. Het verrijkt namelijk de bodem waardoor zeldzame planten, die het goed doen op een voedselarme grond, het niet overleven en overwoekerd raken door planten die wél goed gedijen op een voedselrijke grond. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State het Programma Aanpak Stikstof (PAS) onverbindend verklaard. Het PAS regelde sinds 2015 de ruimte voor de uitstoot van stikstof nabij Natura 2000-gebieden.

Door de voorgenomen ontwikkeling kan in de realisatie- en/of de gebruiksfase stikstofdepositie ontstaan. Emissie van stikstofoxiden ontstaat onder andere door verbranding van fossiele brandstoffen bij stook van cv-installaties, in het verkeer of door inzet van mobiele machines. Stikstofdepositie kan tot vele kilometers ver reiken en negatieve (verzurende/vermestende) effecten hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de te be-schermen soorten en habitats. Natura 2000-gebieden zijn onder de Europese Vogel- en Habi-tatrichtlijn aangewezen en de bescherming ervan is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb (art. 2.7) verplicht vooraf te beoordelen of plannen/projecten in of in de nabij-heid van Natura 2000-gebieden (significant) negatieve effecten kunnen hebben. Voor het stik-stofaspect wordt het rekenmiddel AERIUS Calculator gebruikt om de te verwachten stikstofde-positie (NOx) te berekenen.

Uit de AERIUS-berekening voor de gebruiksfase van het beschouwde plan komt naar voren dat géén sprake is van stikstofdepositie boven de 0,00 mol N/ha/jr op Natura 2000-gebieden. De beoogde sloop en nieuwbouw heeft zodoende geen negatieve effecten op de instandhou-dingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van Natura 2000 zijn niet aan de orde. Deze Aerius-berekeningen zijn bijgevoegd in bijlage V.

Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied (op bijna 8 kilometer) en het re-kenresultaat van de AERIUS-calculator is het plan vergunningsvrij uitvoerbaar

4.5 Geluid

4.5.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Op basis van art. 74 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

• Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied:

• Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. De Echtenseweg betreft ter hoogte van het plangebied een buitenstedelijke weg met twee rijstroken en een zone van 250 meter. Aangezien het projectgebied binnen deze zone ligt is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor het plan aan de Echtenseweg 5 te Hogeveen door ingenieursbureau Spreen (d.d. 27 juni 2023, zie bijlage VI)

De vier nieuwe woningen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Echtenseweg. Omdat de nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd binnen de zone van een weg zijn de geluidsbelastingen op deze woningen te worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder.

Ter plaatse van de woningen 1 t/m 3 en de zijgevels van woning 4 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden, maar kan wel worden voldaan aan de grenswaarde van 53 dB. Hiervoor kunnen na overweging van maatregelen hogere waarden worden vastgesteld. Ter plaatse van de noordgevel van woning 4 wordt tevens de grenswaarde van 53 dB overschreden. Een gevel met een geluidsbelasting van meer dan 53 dB dient te worden uitgevoerd als een dove gevel. Een dove gevel betreft geen gevel in de zin van de Wet geluidhinder (Wgh).

Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zijn in het akoestisch onderzoek bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen.

In overleg met de gemeente Hoogeveen wordt overwogen of het treffen van bron- en of over-drachtsmaatregelen als doelmatig is aan te merken. Indien bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig worden aanmerkt, kan het college van B&W van de gemeente Hoogeveen een hogere waarde vast stellen van:

• Woning 1 Lden = 50 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) ten gevolge van de Echtenseweg;

• Woning 2 Lden = 51 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) ten gevolge van de Echtenseweg;

• Woning 3 Lden = 52 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) ten gevolge van de Echtenseweg;

• Woning 4 Lden = 53 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) ten gevolge van de Echtenseweg.

Tevens dient de noordgevel van woning 4 te worden uitgevoerd als een dove gevel. De dove gevel kan in de bouwregels worden vastgelegd.

Omdat een hogere geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai als toelaatbaar wordt aangemerkt, dient bij de aanvraag van een omgevingsvergunning aandacht te worden besteed aan de geluidwering van de gevels. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de, in het akoestisch onderzoek berekende, gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek art. 110g Wgh. Als hiermee rekening wordt gehouden vormt het wegverkeerslawaai geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Tevens zal er, om zo weinig mogelijk geluid te ervaren van de Echtenseweg, een (groene) geluidswering komen aan de noordzijde van het projectgebied, zoals afgebeeld in de volgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0009.png"

Figuur 9: Situering geluidswering Echtenseweg

4.5.2 industrielawaai

In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich een aantal bedrijven waarvoor een contour geldt in verband met industrielawaai. In de volgende paragraaf zal hier verder op worden ingegaan in verband met bedrijven en milieuzonering.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruim-telijke ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activi-teiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering) geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijke onderbouwing dient aangegeven te worden op welke wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.

De VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" (2009) is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Hierin staan de richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op geur, stof, geluid en gevaar. Wordt aan de richtwaarden van deze bro-chure voldaan, dus liggen de bedrijven voldoende ver van het plangebied, dan kan worden aangenomen dat de bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden door de voorgeno-men realisatie van een woning.

Onderhavig plan betreft een recreatieve-, horeca en woonfunctie. De reguliere woonfunctie betreft een milieugevoelige functie die geen hinder mag ondervinden van de bestaande func-ties in de omgeving. De (recreatieve) woonfunctie betreft geen milieubelastende functie en vormt dan ook geen belasting voor omliggende functies. Voor de horeca daarentegen geldt bovendien een richtafstand van 10 meter (in verband met geluid) geldt ten opzichte van mili-eugevoelige functies. In het buitengebied mag deze afstand echter met 1 stap worden ver-kleind, hetgeen betekend deze richtnorm hier 0 meter bedraagt en daarmee wegvalt.

De nieuwe woonfunctie mag geen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In dit geval is de woning een milieugevoelige functie. In de omgeving van het projectgebied is een vijftal "bedrijven" gelegen waarvoor een contour geldt. Deze zijn weergegeven in onder-staande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0010.png"

Figuur 10: bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving

Voor deze bedrijven gelden maximale richtafstand van 10 en 30 meter ten opzichte van de geluidgevoelige functie (4 te realiseren woningen) in het projectgebied. Voor het gemengd gebied kunnen deze afstanden met 1 stap worden verkleind, hetgeen betekent dat de maxima-le afstanden 0 en 10 meter wordt. Doordat de vier woningen buiten de 10 meter contour van het transformatorhuis zijn gesitueerd is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0011.png"

Figuur 11: 10 meter contour transformatorhuis

Aangezien er wordt voldaan aan de richtafstanden worden er door het voorgenomen initiatief ook geen bedrijven beperkt on hun bedrijfsontwikkeling.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.7 Geur

Op circa 450 meter van het projectgebied bevindt zich Rioolwater Zuiveringsinstallatie (RWZI) Echten. Voor de RWZI in Echten zijn geurcontouren vastgelegd zoals weergegeven in onderstaande figuur. (Berekening geurcontouren RWZI Echten, Royal HaskoningDHV, 18 april 2013, 9Y2973_MD-AF20130690). Hieruit blijkt dat het projectgebied (rode ovaal) zich in de buitenste contourrand bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0012.png"

Figuur 12: projectgebied ten opzichte van de geurcontouren RWZI Echten

Een RWZI moet voor wat betreft het aspect geur voldoen aan artikel 3.5b van het Activiteitenbesluit (§ 3.1.4a Behandeling van stedelijk afvalwater).

1. De geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk is ter plaatse van geurgevoelige objecten niet meer dan 0,5 odeur unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel.

2. De geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk is ter plaatse van geurgevoelige objecten gelegen op een gezoneerd industrieterrein, een bedrijventerrein dan wel buiten de bebouwde kom, niet meer dan 1 odeur unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel.

Voor een zuiveringtechnisch werk dat is opgericht voor 1 februari 1996 en waarvoor op dat tijdstip een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking en onherroepelijk was, geldt:

3. De geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk is ter plaatse van geurgevoelige objecten niet meer dan 1,5 odeur unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel.

4. De geurbelasting als gevolg van een zuiveringtechnisch werk is ter plaatse van geurgevoelige objecten gelegen op een gezoneerd industrieterrein, een bedrijventerrein dan wel buiten de bebouwde kom, niet meer dan 3,5 odeur unit per kubieke meter lucht als 98-percentiel.

Wat verder nog van belang is dat de geurnormen niet gelden voor de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten die er op 1 januari 2011 nog niet waren of die toen nog niet geurgevoelig waren.

Dit laatste is hier van belang omdat hieruit volgt dat er voor de RWZI geen geurnormering geldt ten aanzien van geurgevoelige objecten van het voornemen omdat die er op 1 januari 2011 nog niet waren.

Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet ter plaatse van geurgevoelige objecten een aanvaardbaar geurhinderniveau niet worden overschreden. De in het voorgaande bij de punten 1. en 2. aangegeven concentraties in de aangegeven situaties, gelden voor nieuwe geurgevoelige objecten ((recreatie-)woningen) als aanvaardbaar geurhinderniveau.

Voor woningen buiten de bebouwde kom wordt een lager beschermingsniveau gehanteerd. Indien de geurcontouren van de RWZI in de afbeelding worden bekeken dan blijkt dat het plangebied in het rode ovaal tussen de contour van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel en de contour van 1 ouE/m3 als 98-percentiel.

Voor de geplande woningen aan de Echtenseweg 5 wordt aan de daarvoor, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, in het Activiteitenbesluit geldende norm voor buiten de bebouwde kom van 1 ouE/m3 als 98-percentiel voldaan.

4.8 MER

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige mili-eugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Ove-rigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het be-voegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.2 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject indien de oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft.

Het voorliggend plan voorziet slechts in de realisatie van 4 woningen, 4 recreatieappartemen-ten en kleinschalige horeca op een oppervlakte van nog geen 0,2 hectare. De functie wonen valt evenals de andere activiteiten onder de drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen negatieve effecten op de omgeving legt. Voor het onderhavig plan hoeft daarmee geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruim-telijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor lucht-kwaliteit.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteits-eisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;

• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;

• een project "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan "niet in betekenende mate" bijdraagt aan luchtverontreiniging. Door het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer in te vullen, wordt een worstcasescenario berekend.

Bovendien is er in de Regeling NIBM een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft woningbouw wordt hier onder verstaan, een locatie met één uitvalsweg waar maximaal 1.500 woningen worden gepland of een locatie met twee uitvalswegen waar maximaal 3.000 woningen worden gepland.

In onderhavige situatie is sprake van toename van vier woningen, vier recreatiewoningen en kleinschalige "lichte" horeca. Deze zal geen grote toename van het aantal motorvoertuigen (mvt) tot gevolg hebben.

De omvang van de beoogde woningbouwlocatie valt onder de categorie woningbouwlocaties die niet-in-betekenende-mate bijdragen De realisatie van deze gewenste woningen zal voor de luchtkwaliteit dan ook geen negatieve gevolgen hebben. Het plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven. 30 Ruimtelijke onderbouwing Echtenseweg 5 te Hoogeveen. Uit oogpunt van luchtkwaliteit is er geen belemmering voor het voorgenomen initiatief aan de Echtenseweg 5 in Hoogeveen.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en trans-portroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De daaraan verbonden risico's moe-ten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0013.png"

Figuur 13: uitsnede kaart "veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten" (bron: www.atlasleefomgeving.nl)

Uit de kaart "veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten", zoals die is opgenomen op de kaart van www.atlasleefomgeving.nl, blijkt het volgende met betrekking tot risicovolle in-richtingen en vervoer gevaarlijke stoffen via wegen en buisleidingen:

Inrichtingen

De afstand tot de dichtstbijzijnde inrichting bedraagt meer dan 350 meter en ook ver buiten de de bijbehorende risico-contouren van deze inrichting. Deze vormen dan ook geen belemmeringen voor dit plan.

Transport gevaarlijke stoffen en buisleidingen

Daarnaast wordt gekeken naar vervoer van gevaarlijke stoffen en hoofdgasleidingen. Doel hiervan is om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum be-schermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

« wegen

De naastgelegen vaarweg en het spoor op 1 kilometer afstand worden niet aange-merkt als transportroute voor gevaarlijke stoffen en vormen geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.
Op circa 900 meter ligt de rijksweg "A28". Voor deze weg geldt een brand- en ex-plosieaandachtsgebied. Aangezien het desbetreffende perceel op nog circa 700 meter van dit aandachtsgebied ligt, valt het buiten de invloedssfeer van deze weg en vormt deze geen belemmering voor de realisatie van woningen, recreatiever-blijven en kleinschalige -horeca aan de Echtenseweg 5 te Hoogeveen.

« Buisleidingen

De dichtstbijzijnde buisleiding is ligt op circa 200 meter van het perceel aan de Echtenseweg 5. Vanwege deze grote afstand van de buisleiding tot het plangebied en de kleinschaligheid en aard van het plan, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen aan een voor gemotoriseerd verkeer doodlopende weg en ligt nabij de aansluiting op de A28. Het projectgebied is daarmee goed bereikbaar met de auto.

Op het terrein zelf is voldoende ruimte voor het parkeren van de auto's aanwezig. Voor de 4 woningen worden er 8 parkeerplaatsen gerealiseerd op het "erf" met een eigen erftoegangs-weg en voor de recreatiewoningen en horeca zijn er 6 parkeerplaatsen aan de straatkant. Er wordt vanuit gegaan dat de kleinschalige "lichte" horeca voornamelijk worden bezocht door passanten die er wandelend, fietsend of met de boot langskomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2024PB9006010-VG01_0014.png"

Fiuur 14: terrein met parkeerplaatsen

4.12 Duurzaamheid

functionaliteit (gebruikswaarde), de ruimtelijke kwaliteit (toekomstwaarde en aantrekkelijk-heid) als om een duurzaam gebruik (comfort) en exploitatie (energie, grondstoffen en water). De maatvoering en afmeting van de openbare ruimte is dan ook afgestemd op de te ontwikke-len functies. Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen. Zo zal er in ieder geval gasloos worden gebouwd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planolo-gische ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economi-sche uitvoerbaarheid.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat in casu om een particulier initiatief. Er zijn, anders dan het toepassen van de procedu-re, voor de gemeente geen kosten aan het plan verbonden. De wijziging van het planologisch regime zou planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening tot gevolg kunnen komen. Om de eventueel uit te keren planschade niet ten laste van de gemeente te laten komen is hiervoor een overeenkomst met initiatiefnemer afgesloten.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 procedure

De wijziging van het gebruik doorloopt middels een omgevingsvergunningaanvraag de in de Wabo vastgelegde uitgebreide procedure. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan eenieder zijn zienswijze kenbaar maken die zal worden betrokken bij de vergunningverlening als bedoeld in artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3° Wabo.

Door de realisatie van een nieuwe woning op aan de Oshaarseweg naast nr. 3 te Echten, wor-den er in de omgeving geen bedrijven belemmerd en worden geen belangen geschaad.

5.2.2 Participatie

Het voorgenomen initiatief, met onder andere 4 woningen, is voorgelegd aan dorpsbelangen Echten. Zij geven aan het plan positief te ontvangen om de volgende redenen:

• In dorp Echten is de laatste 30 jaar niets meer bijgebouwd, terwijl de jonge mensen van Echten graag in deze plaats willen blijven wonen. Als er een woning vrij komt, zijn deze voor een starter onbetaalbaar.

• De school die Echten rijk is, is van groot belang voor de leefbaarheid van het dorp, om deze in stand te houden, is het nodig dat er ook woningen zijn voor jonge/startende mensen.

• De entree naar Echten vanaf Hoogeveen is op dit moment niet van grote schoonheid, met gebouwen die in verval zijn. Het zou dermate opknappen als hier een aantal nieuwe woningen voor in de plek zouden komen.

• Het aanzien van de horeca ter plaatse en de roeivereniging zullen echt vooruitgaan bij het realiseren van uw plannen.

Hoofdstuk 6 Afweging en conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het initiatief zowel uit maatschappelijk en economisch oogpunt uitvoerbaar is. Daarnaast is niet gebleken van milieubelemmeringen en van beletselen uit ruim-telijk- planologisch oogpunt.