direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sellerstraat 12, Hollandscheveld 2023
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2023PB8024003-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

Initiatiefnemer is voornemens om aan de Sellerstraat 12 in Hollandscheveld de aanwezige woonwagen te verwijderen, de standplaats te splitsen en twee nieuwe, kleinere woonwagens terug te plaatsen. De beoogde ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Op basis van onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van de extra woonwagen.

1.2 Ligging, beschrijving en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Hollandscheveld, op de rand van het dorp en het buitengebied. Het plangebied maakt deel uit van een terrein waar meerdere woonwagens staan. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein. Aan de overige zijden grenst het plangebied voornamelijk aan woonkavels. De omgeving verder noordelijk bestaat voornamelijk uit agrarische percelen..

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023PB8024003-ON01_0001.png"
Ligging plangebied (bron: Google maps)

1.3 Opzet ruimtelijke onderbouwing

In het tweede hoofdstuk van deze ruimtelijke onderbouwing is een beschrijving gegeven van de bestaande situatie, het beoogde plan en de strijdigheden met het geldende bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 en 4 wordt het plan getoetst aan respectievelijk het relevant ruimtelijk beleid en n de milieu- en omgevingsaspecten.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld 2011’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 13 februari 2014. In de vigerende situatie heeft het plangebied de bestemming ‘Wonen – woonwagens’ en de bestemming ‘Groen’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023PB8024003-ON01_0002.png"

Uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld 2011’’ (Plangebied rood omlijnd) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De voorgenomen ontwikkeling is op een aantal punten strijdig met het geldende bestemmingsplan ‘Hollandscheveld 2011’:

• Het toevoegen van een 2e woonwagen op een standplaats is niet toegestaan;

• De bestemmings- en bouwgrenzen worden overschreden.

Om af te wijken van geldende bestemmingsplan en de ontwikkeling mogelijk te maken, wordt een omgevingsvergunning buitenplanse afwijking ingediend. Bij deze omgevingsvergunning moet worden gemotiveerd dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. Onderhavige ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied ligt ten noorden van de kern Hollandscheveld, op de rand van het dorp en het buitengebied. Het plangebied maakt deel uit van een terrein waar meerdere woonwagens staan. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen en bevat een deel van sectie K, nummer 5185.

2.3 Ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het verwijderen van de aanwezige woonwagen, het splitsen van de bestaande standplaats in twee standplaatsen en het plaatsen van twee nieuwe, kleinere woonwagens.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.8 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

3.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.10.

3.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden. Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. In paragraaf 4.11 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

3.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.12 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

In de Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Met de NOVI wordt beoogd een perspectief te bieden om grote opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken. Hierbij is omgevingskwaliteit, een combinatie van ruimtelijke kwaliteit en milieukwaliteit, het kernbegrip.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Centraal bij de afweging van diverse belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als de ondergrond, zogenaamd ‘omgevingsinclusief’ beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afweginlgsprincipes benut worden.

De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan de eigen rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma’s op verschillende beleidsterreinen opgenomen. De Uitvoeringsagenda wordt, indien nodig, jaarlijks geactualiseerd

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.

3.3.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de Ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De Ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle stedelijke ontwikkelingen.


De definitie van een stedelijke ontwikkeling is opgenomen in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro en luidt als volgt:

  • ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In de handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een overzicht van gevallen waarbij de toets van ontwikkelingen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro (definitie van een stedelijke ontwikkeling), kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van minder dan 11 woningen, waardoor toetsing aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie Drenthe 2018 is voor de provincie Drenthe een centraal visiedocument. In de Omgevingsvisie worden de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein geformuleerd. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden. Provinciale Staten hebben de omgevingsvisie vastgesteld op 3 oktober 2018. Op 10 mei 2022 is de ontwerpactualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2022 ter inzage gelegd. Deze actualisatie bevat de verwerking van nieuw beleid in kaarten en teksten.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft vooral een interne binding. Dit betekent dat wij bij de uitoefening van onze taken aan de Omgevingsvisie gebonden zijn. Wel zijn (binnen de wettelijke kaders) afwijkingen van de Omgevingsvisie mogelijk, zolang de ambities en doelstellingen van de visie niet worden aangetast.

De missie van de Omgevingsvisie luidt: Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten hebben we samen met de partners en de inwoners van Drenthe benoemd; te weten:

  • landschap;
  • cultuurhistorie;
  • aardkundige waarden;
  • archeologie;
  • rust;
  • natuur.

Onder een ‘bruisend Drenthe’ verstaan we een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voor jong en oud veel te beleven valt. Een provincie waar ondernemerschap, cultuur en sport floreren. De missie laat zien dat we streven naar ruimtelijke kwaliteit, door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten die van toepassing zijn voor het plangebied worden hieronder beschreven.

Kernkwaliteit landschap
De landschappelijke ondergrond van het plangebied bestaat uit het landschap van de veenkoloniën. Kenmerkend voor dit landschap is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Kernkwaliteit cultuurgeschiedenis
Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft er betekenis aan en is zo direct verbonden met het beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus; en een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. Het plangebied ligt in het deelgebied Hollandscheveld en Hoogeveen. De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de 'opgaanden', die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de -vele ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen. Hoogeveen heeft zich ontwikkeld als stedelijke kern vanuit het kruispunt van twee belangrijke vaarten: de (verlengde) Hoogeveense Vaart en de inmiddels gedempte Zuidwoldiger Opgaande.

Kernkwaliteit archeologie
Het archeologisch erfgoed is de enige bron van informatie over de bewoningsgeschiedenis van de provincie van de steentijd tot de middeleeuwen. Het merendeel van het archeologisch erfgoed is onzichtbaar en is daardoor zeer kwetsbaar bij ruimtelijke ontwikkelingen die om bodemingrepen vragen. Daarom heeft het archeologisch erfgoed een duidelijke plaats in het ruimtelijk beleid en worden de gemeente gestimuleerd en gefaciliteerd bij de invulling van hun wettelijke taken op het gebied van archeologie. Voor het plangebied geldt het beschermingsniveau 'generiek'. Dit beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Kernkwaliteit aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Voor het plangebied geldt het generieke beschermingsniveau aardkundige waarden. De provincie wil in deze gebieden de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

Robuuste systemen
Voor het plangebied gelden verder de provinciale ambities ten aanzien van een robuust sociaaleconomisch systeem en robuust en klimaatbestendig watersysteem.

Robuust sociaaleconomisch systeem
Het plangebied ligt in Hollandscheveld. Hollandscheveld is het grootste butendorp gelegen in de gemeente Hoogeveen, nabij Hoogeveen. In Hoogeveen bevinden zich de meeste voorzieningen, Hollandscheveld is gelegen tussen de de regio’s Zwolle, Meppel en Emmen. De goede verbindingen op Rijks- en provinciaal niveau (Rijkswegen A28, A37, Spoorlijn Zwolle Groningen, provinciale wegen richting Overijssel en Twente en de Hoogeveensevaart) geven Hoogeveen een centrale ligging, maar zorgen gelijktijdig weer voor barrières in het lokaal netwerk.

Wonen
Het is van provinciaal belang om te anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. De demografische ontwikkelingen maken het nodig dat wordt geanticipeerd op een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens. Dit brengt met zich mee dat in kleine kernen en oudere stadswijken de leefbaarheid soms meer onder druk komt te staan, waardoor maatwerk noodzakelijk blijft

Robuust en klimaatbestendig watersysteem
De provincie streeft naar een robuust watersysteem dat in staat is de gevolgen van klimaatverandering zodanig op te vangen, dat de risico’s op wateroverlast en watertekort, nu en in de toekomst, beperkt tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Door water vast te houden, wordt een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater ontwikkeld. Het grond- en oppervlaktewater heeft daarbij een goede kwaliteit, gebaseerd op de normen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De inzet wordt samen met de stakeholders bepaald. We streven, samen met de waterschappen, naar een klimaatbestendig watersysteem. Dit onderwerp heeft ook doorwerking in de Provinciale Omgevingsverordening. In paragraaf 4.10 zijn de gevolgen van de voorgenomen activiteiten voor het watersysteem nader onderzocht.

3.4.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 is het instrument om het omgevingsbeleid uit te kunnen voeren. Het omgevingsbeleid omvat vele aspecten, onder andere ruimtelijke ontwikkeling, duurzame energie, bodemsanering, bescherming van het grondwater en verkeer en vervoer. In de verordening zijn met betrekking tot deze onderwerpen regels gesteld. Soms hebben deze regels betrekking op gemeenten of waterschappen, maar soms zijn deze regels ook rechtstreeks van toepassing op het handelen van burgers. De verordening is Provinciale Staten hebben de omgevingsvisie vastgesteld op 3 oktober 2018.

Bestaand stedelijk gebied
Het plangebied ligt in bestaand stedelijk gebied. Ontwikkelingen in het bestaand stedelijk gebied moeten passen binnen de strategische opgaven, voor zover van provinciaal belang, zoals weergegeven op de kaart Strategische Opgaven 2030 die in de omgevingsvisie voor het desbetreffende gebied is neergelegd.

De provincie moet algemene regels formuleren gericht op zorgvuldig ruimtegebruik. Deze algemene regels richten zich op de inhoud van of toelichting bij bestemmingsplannen die bewerkstelligen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe bebouwing kan toestaan binnen het bestaand stedelijk gebied, aansluitend op het bestaand stedelijk gebied, of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.

Kernkwaliteiten
Op kaarten behorende bij de verordening zijn de kernkwaliteiten vastgelegd. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Voor het plangebied zijn de kernkwaliteiten aardkundige waarden en cultuurhistorie van belang.

Afweging
De onderhavige ontwikkeling schaadt geen kernkwaliteiten zoals benoemd door de provincie. Daarnaast draagt het toevoegen van een woning bij een het behouden van het sociaaleconomische systeem. Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Hoogeveen 2018

Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Hoogeveen de Structuurvisie Hoogeveen 2018 vastgesteld. De structuurvisie is een visie op hoofdlijnen. De gemeente zet daarin in op drie punten:

  • Hoogeveen zet in op beheerste groei om in de toekomst aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. De groei die wordt voorzien is naar 57.000 inwoners in 2030.
  • Hoogeveen gaat haar positie als sterke regiogemeente ontwikkelen en versterken.
  • Hoogeveen zet in op ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De cultuurhistorie en het DNA van
  • Hoogeveen zijn de basis voor deze kwaliteitsverbetering.

Wonen
Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt en betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus ligt op het wonen in de kern Hoogeveen en realiseren wervende en aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes. Verder wil Hoogeveen manieren vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023PB8024003-ON01_0003.png"

Visiekaart bij de Structuurvisie Hoogeveen 2018

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van Hollandscheveld. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de aanwezige woonwagen verwijderd, de standplaats gesplitst en twee nieuwe, kleinere woonwagens teruggeplaatst. De nieuwe te plaatsen woonwagens zijn duurzamer en hebben een bijdrage aan de woonbehoefte. Deze ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van de structuurvisie. Het gemeentelijk beleid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

3.6 Conclusie

Het ruimtelijk beleid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De resultaten van eventuele onderzoeken zijn opgenomen in dit hoofdstuk. Rapportages zijn als bijlage aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.

4.2 Bodem

Beoordelingskader
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. De geschiktheid is ook voldoende aangetoond als uit het vooronderzoek op basisniveau conform NEN 5725 blijkt dat de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen risico’s voor het toekomstige gebruik te verwachten zijn. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het plan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Verkennend bodemonderzoek
In opdracht van Buro Stedenbouw B.V. is, door Greenhouse Advies BV een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 (strategie voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek) uitgevoerd ter plaatse van de Sellerstraat (nabij nr. 12) te Hollandscheveld. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen, sectie K, perceelnummer(s) 5185 (ged). De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 276 m2. Het volledige rapport is bijlage 1 opgenomen in deze ruimtelijke onderbouwing. De aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen uitbreiding van een standplaats voor een woonwagen. Het doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygienische bodemkwaliteit van zowel de grond als van het freatisch grondwater. Aan de hand van de onderzoeksresultaten wordt beoordeeld of de onderzoekslocatie in milieu hygiënisch opzicht gebruiksbeperkingen kent voor het beoogde gebruik.

Vooronderzoek
Uit het historisch onderzoek zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. In aansluiting op dit resultaat is gekozen voor de onderzoeksstrategie onverdacht.

Veldonderzoek
De bodem bestaat tot circa 0,9 m-mv voornamelijk uit matig fijn, zwak siltig, zwak humeus zand. Vanaf 0,9 tot1,6 m-mv bestaat de bodem uit zwak kleihoudend veen. Daaronder wordt tot de einddiepte 2,9 m-mv matig fijn, zwak siltig zand aangetroffen. Tijdens de boorwerkzaamheden is de grondwaterstand aangetroffen op een diepte van 1,4 m-mv.

Chemisch onderzoek

Uit de analyseresultaten kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de bovengrond alsmede één ondergrond mengmonster (OG-1) zijn geen van deonderzochte componenten aangetroffen in gehalten boven de achtergrondwaarde. De bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is indicatief getoetst en beoordeeld als kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde.
  • De ondergrond (OG-2 met bijmenging) is licht verontreinigd met de zware metalen kwik en lood. Uit de indicatieve toetsing aan de besluit bodemkwaliteit valt de bodem onder klasse Wonen.
  • In het grondwater van peilbuis 4 zijn geen verontreinigen aangetoond met de onderzochte parameters.

Op basis van de onderzoeksresultaten dient de hypothese ‘onverdacht’ verworpen te worden

Conclusie en advies
Naar aanleiding van de analyseresultaten is een nader onderzoek niet noodzakelijk. Het terrein is ons inziens op basis van de milieu hygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect 'bodem' vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Verkeer en Parkeren

Verkeer
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het verwijderen van de aanwezige woonwagen, de standplaats splitsen en het toevoegen van twee nieuwe, kleinere woonwagens. Als gevolg van deze ontwikkeling is er sprake van een beperkte toename van het verkeer. Deze toename leidt echter niet tot problemen op de omliggende wegen. Aanpassing van deze wegen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

Parkeren
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het verwijderen van de aanwezige woonwagen, de standplaats splitsen en het toevoegen van twee nieuwe, kleinere woonwagens. De gemeente Hoogeveen heeft in 2021 de ‘Parkeernota gemeente Hoogeveen 2021’ vastgesteld. De gemeente Hoogeveen baseert zich bij de vaststelling van de parkeernormen voor auto’s op richtlijn van het CROW “Toekomstbestendig parkeren - Van kencijfers naar parkeernormen” december 2018. Hierin is geen specifieke parkeernorm opgenomen voor een woonwagen. In deze situatie wordt daarom uitgegaan van de parkeernorm van een vrijstaande koopwoning in de rest bebouwde kom. Hiervoor geldt een parkeernorm van 1,8. Op eigen terrein moeten voor de toekomstige ontwikkeling 2 parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Het aspect ‘parkeren’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.

Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Indien een activiteit plaatsvindt in een gebied waar meerdere functies naast elkaar voorkomen is er sprake van een gemengd gebied. Voor deze gebieden kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd, de richtafstand voor een rustig woongebied kan met één stap kan worden verlaagd. De genoemde richtafstanden zijn indicatief. Afwijken van deze indicatieve richtafstanden is mogelijk indien de afwijking wordt gemotiveerd.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een extra woonwagen. De beoogdeontwikkelingen betreffen gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering. Hiertoe dient rekening te worden gehouden met de afstand tot bestaande en planologisch toegestane bedrijven. Ten westen van het plangebied bevindt zich een bedrijventerrein. Op dit bedrijventerrein zijn enkel bedrijven toegestaan welke staan op de lijst ‘Staat van bedrijfsactiviteiten -2 ‘, behorende bij het bestemmingsplan ‘Hollandscheveld 2011’. Het plangebied is gelegen op circa 85 meter van het bedrijventerrein. Op het bedrijventerrein zijn voornamelijk autobedrijven gevestigd. Deze hebben een maximale richtafstand van het 50 meter. Ten noorden van het plangebied bevindt zich op circa 65 meter ook een autobedrijf.Zodoende belemmerd onderhavige ontwikkeling geen (bestaande) bedrijven in hun bedrijfsvoering of een eventuele toekomstige uitbreiding.

De voorgenomen ontwikkeling is niet aan te merken als een functie die mogelijke gevolgen kan hebben voor gevoelige functies in de omgeving. Hiertoe kan toetsing op gevoelige functies in de omgeving achterwege blijven.

Geconcludeerd wordt dat er geen (bestaande) bedrijven worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of een eventuele toekomstige uitbreiding. Omgekeerd wordt gesteld dat er met onderhavige ontwikkeling geen gevoelige functies worden belemmerd. Het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ vormt geen belemmering voor realisatie van de beoogde ontwikkeling.

4.5 Wegverkeerslawaai

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het kader van de ruimtelijke procedure moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Met het toevoegen van een extra standplaats, worden er geluidsgevoelige functies toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidzones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. De voor het plangebied relevante wegen liggen in binnenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:

  • één of twee rijstroken: 200 meter;
  • drie of meer rijstroken: 350 meter.

Wegen waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt kennen geen geluidzones. De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.

Toetsing
Het plangebied wordt aan twee zijden (globaal) omgeven door woonstraten. Aan de noordzijde ligt de Sellerstraat en aan de oostzijde ligt de Juffrouw Blekkinghstraat. Deze straten worden geclassificeerd als erfontstluitingsweg en voor deze straten geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Ten westen van het plangebied ligt de Rieghoogtensdijk. Deze straat wordt geclassificeerd als gebiedsonstluitingsweg en hier geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Het plangebied ligt op circa 120 meter van de Rieghoogtensdijk en valt daarmee binnen de geluidszone van de weg.

In de huidige situatie bevindt zich één woonwagen op het plangebied, in de huidige situatie is de geluidsbelasting van wegverkeerslawaai acceptabel. De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de toevoegen van 1 extra woonwagen, op dezelfde locatie. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'wegverkeerslawaai’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Industrielawaai

Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken richting de bedrijven

Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein of een richtafstand voor geluid afkomstig van een bedrijf, inrichting en/of terrein. Hiertoe is toetsing aan industrielawaai in onderhavige situatie niet aan de orde. Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘industrielawaai’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen) Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 ìg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 ìg/m³.

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:

  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buiten stedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de toevoegen van 1 extra woonwagen met meerdere ontsluitingswegen. Deze ontwikkeling valt onder de Regeling NIBM. Een nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Milieueffectrapportage

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden.

1. De initiatiefnemer stelt een aanmeldingsnotitie op.
2. Het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
3. De initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Deze aanmeldingsnotitie dient voor het starten van de hierboven beschreven procedure.

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die
voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

De oppervlakte van de voorgenomen activiteit bedraagt circa 100 m2 en blijft daarmee onder de drempelwaarden van 100 hectare en bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2. Het toevoegen van één extra standplaats blijft onder de drempelwaarde van 2.000 woningen.

De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Om die reden kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.

4.9 Water

Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.

Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).

In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen. Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.

Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.

Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:

  • vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren;
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren.

Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het

verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.

Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.

De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.

Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.

Waterschapsbeleid
Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Waterparagraaf
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Watertoets
Het doel van de watertoets is om in een vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 27 juni 2022 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl . Op basis hiervan heeft de het Waterschap Vallei en Veluwe een wateradvies uitgebracht. Op basis van de ingevoerde gegevens concludeert het Waterschap dat een korte procedure gevolgd kan worden. Het waterschap gaat hiermee akkoord met de voorgenomen ontwikkeling, de watertoets is als bijlage 2 opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

Conclusie
Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomenontwikkeling.

4.10 Flora en Fauna

Juridisch kader Wet natuurbescherming (Wnb)
Met ingang van 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. De wet regelt soortenbescherming en gebiedsbescherming.

Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wnb heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Soortenbescherming
Bij een quickscan flora en fauna wordt in beeld gebracht of er (potentiële) vaste rust- of verblijfplaatsen aanwezig zijn van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes. Vervolgens wordt beoordeeld of de voorgenomen ingreep verstorend kan zijn en of nader onderzoek noodzakelijk wordt geacht. De Wnb onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wnb drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten:

• soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);

• soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);

• andere soorten (artikel 3.10).

Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit. Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000). Het is krachtens de Wnb verboden zonder vergunning van Gedeputeerde Staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000- gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:

• bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;

• gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;

• landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;

• ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de Noordzee en de Waddenzee;

• alle Natura 2000-gebieden.

Conform artikel 1.12 van de Wnb dragen Gedeputeerde Staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

Flora en fauna
Het plangebied is in de huidige situatie volledig verhard. Er kan redelijkerwijs van uit worden gegaan dat zich in het plangebied geen (potentiële) vaste rust- of verblijfplaats aanwezig is van de soorten uit de verschillende beschermingsregimes.

Natura 2000
De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling heeft geen significant negatief gevolg voor een Natura 2000-gebied.

Zorgplicht
De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: ‘’De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In de praktijk betekent dit het a. voorkomen, b. beperken en c. ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.”

Conclusie
Het aspect ‘flora en fauna’ vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomenontwikkeling.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Op 1 juli 2016 is de nieuwe Erfgoedwet in werking getreden, Deze wet vervangt onder meer de Monumentenwet 1988. In artikel 9.1 van de Erfgoedwet is echter bepaald dat tot het tijdstip waarop de nieuwe Omgevingswet in werking is getreden de bepalingen uit de Monumentenwet van 1988 met betrekking tot archeologie van toepassing blijven. In het kader van een ruimtelijk plan is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de betreffende gronden van archeologische waarde kunnen zijn. De uitkomsten hiervan worden door het bevoegde gezag meegenomen in de belangenafweging. Het plangebied is in de huidige situatie niet aangeduid als archeologisch waardevol gebied. Voor de toevoeging van een extra woonwagen hoeft niet in de bodem gegraven te worden. Hierdoor wordt de bodem niet verstoord.

Cultuurhistorie
Volgens artikel 3.1.6 tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van plannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in de ontwikkelingslocatie en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het plan.

In de directe omgeving en binnen de grenzen van het plangebied komen geen beschermde monumenten voor. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van en is geen onderdeel van een beschermd stads- dorpsgezicht. In of in de nabijheid van het plangebied komen geen andere objecten of structuren voor met een cultuurhistorische waarde op grond van ander beleid (structuurvisies, omgevingsvisies en/of –verordeningen en bestemmingsplannen).

4.12 Externe veiligheid

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening zijn opgenomen in het Revi.

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

Middels onderstaande uitsnede van de risicokaart Nederland zijn de volgende aspecten van externe veiligheid onderzocht:

  • risicovolle inrichtingen;
  • transport over weg, water en spoor;
  • hogedrukaardgastransportleidingen en K1-, K2- en K3 brandstofleidingen;
  • bovengrondse hoogspanningslijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2023PB8024003-ON01_0004.png"

Uitsnede risicokaart atlas leefomgeving (plangebied lichtblauw omcirkeld)

Risicovolle inrichtingen
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen.

Risicovol wegtransport en transport via spoor- en waterwegen
Binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied bevinden zich geen risicovolle transportroutes.

Risicovolle (buis)leidingen
Binnen een staal van 1 kilometer rondom het plangebied bevinden zich een aantal risicovolle (buis)leidingen. Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand van 5 meter moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen. Het plangebied ligt op circa 80 meter van de buisleiding en valt daarmee buiten de belemmeringszone.

Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘externe veiligheid’ geen belemmering vormt voor realisatie van de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiele uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn beperkt tot de ruimtelijke procedure en bijbehorende onderzoeken, leges, de realisatie van de nieuwe woningen en de terreininrichting. De initiatiefnemer zal deze kosten op zich nemen

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling en eventuele succesvolle planschade-claims zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe wordt een planschadeovereenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente Hoogeveen gesloten. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen.

Hoofdstuk 6 Afweging en conclusie

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat het initiatief, gelet op het planologische beleid en de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd wordt dat voor de gewenste ontwikkeling sprake van een goede ruimtelijke ordening