direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Noord Hoogeveen, Kerkweg 2a en 2b, Pesse
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

Aan de Kerkweg (percelen 3b en 3c) zijn twee percelen gelegen waar op basis van het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018” planologisch gezien een twee-onder-een-kap woning is toegestaan. Het voornemen is om op deze percelen twee vrijstaande woningen te realiseren.

Het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018” ging uit van 3 vrijstaande woningen en één twee-onder-een-kapwoning. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat er voor de twee-onder-een-kap woning echter geen vraag was. De makelaar heeft destijds meermaals ervaren dat de belangstelling voor de vrijstaande woningen een stuk groter waren. Daarom is gekozen om de twee-onder-een-kap woning te vervangen voor twee vrijstaande woningen. De vrijstaande woningen zijn onder voorbehoud van de bouwvergunning reeds verkocht.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. De strijdigheden met het bestemmingsplan worden in subparagraaf 1.3.3 verder toegelicht. In voorliggend geval kan van het bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend via een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 eerste lid onder a, sub 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (uitgebreide voorbereidingsprocedure). Deze afwijking van het bestemmingsplan moet gemotiveerd worden met een ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met 'een goede ruimtelijke ordening'. De gemeente geeft aan dat de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening inzichtelijk moeten worden gemaakt. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin.

1.2 Ligging projectgebied

In afbeelding 1.1 is met respectievelijk een rode ster en een rode omlijning de ligging van het projectgebied in Pesse en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Ligging van het projectgebied in Pesse en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK, bewerkt)

1.3 Huidig planologisch regime

1.3.1 Algemeen

Het projectgebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018” dat op 24 september 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Afbeelding 1.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018”. Het projectgebied is met een rode omlijning aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplannen (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl, bewerkt)

1.3.2 Beschrijving bestemmingen

Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de gronden binnen het projectgebied voorzien van de enkelbestemmingen 'Wonen', 'Tuin' en 'Bos'. Ter plaatse van de woonbestemming zijn tevens twee specifieke bouwaanduidingen opgenomen. Voor de woning aan de westkant geldt de 'specifieke bouwaanduiding – 3' en voor de woning aan de oostkant geldt de 'specifieke bouwaanduiding – 2'.

Enkelbestemming 'Wonen'

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met de bijbehorende tuinen en erven. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd worden.

Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen worden gebouwd met inachtneming dat een hoofdgebouw binnen het bouwvlak dient te worden gebouwd. De hoofdgebouwen dienen aan de specifieke bouwaanduidingen en de daar bijbehorende eisen te voldoen zoals weergegeven op de verbeelding.

Binnen het projectgebied zijn de volgende specifieke bouwaanduidingen opgenomen:

Specifieke bouwaanduiding   Woningtype   Goothoogte(m)   Bouwhoogte (m)   Dakhelling (graden)   Kapvorm  
    Min   Max   Min   Max   Min   max    
Sba-2   Twee-aan-een     5,40     8,20   30   60   Langskap  
Sba-3   Twee-aan-een     4,20     7,80   30   60   Langskap  

Enkelbestemming 'Bos'

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos. Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.

Enkelbestemming 'Tuin'

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, parkeren en gebouwen behorende bij de bestemming 'Wonen'.

1.3.3 Strijdigheid

Voorliggend initiatief is niet in overeenstemming met de bouwregels van het geldend bestemmingsplan op de volgende punten:

  • Ter plaatse van het projectgebied is het toevoegen van vrijstaande woningen niet toegestaan aangezien dit in strijd is met de specifieke bouwaanduidingen 2 en 3.
  • De vrijstaande woningen overschrijden deels de woonbestemming. Deze staan buiten het bouwvlak op de bestemming 'Tuin'.
  • De bijgebouwen worden niet ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouw' gebouwd.
  • De bouwhoogte van de twee vrijstaande woningen is hoger dan is toegestaan.
  • Het dak van de kopgevel(s) is circa 71 graden, terwijl het bestemmingsplan een dakhelling van maximaal 60 graden toestaat.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken dient door middel van een ruimtelijke onderbouwing aangetoond te worden dat het voornemen in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Huidige situatie projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Kerkweg, nabij de kern Pesse. Hierna wordt de functioneel ruimtelijke structuur van de omgeving kort uitgelicht.

In de directe omgeving van het projectgebied bevinden zich reguliere woningen met de daarbij horende tuinen en erven. Aan de weerszijden van het projectgebied liggen de Kerkweg en de Hoogeveenseweg. Aan de westkant van het projectgebied is een kerk aanwezig.

Het projectgebied zelf beslaat de percelen gelegen aan de Kerkweg 3b en 3c. In de huidige situatie is deze grond nog onbebouwd. In 2018 is de bestemmingsplanprocedure voor het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018” doorlopen waarbij de desbetreffende percelen zijn bestemd als twee-onder-een-kap woningen. Initiatiefnemer wil hier nu van afwijken door twee vrijstaande woningen te realiseren. In afbeelding 2.1 is het projectgebied met de rode lijn aangegeven. In afbeelding 2.2 is het originele ontwerp van de twee-onder-een-kap woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1 Begrenzing projectgebied (Bron: PDOK)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0004.png"

Afbeelding 2.2 Origineel ontwerp twee-onder-een-kap woningen (Bron: Beeldkwaliteitsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018”)

2.2 De gewenste situatie

Zoals in de aanleiding is benoemd, is initiatiefnemer voornemens om op de percelen 3b en 3c aan de Kerkweg twee vrijstaande woningen te realiseren. Bij de woningen worden 2 parkeerplaatsen per woning gerealiseerd. In subparagraaf 2.3 wordt nader op de parkeerbehoefte ingegaan.

Qua ontwerp wordt er aangesloten bij de bouwstijl van de omliggende vrijstaande woningen aan de Kerkweg. Hierbij wordt geen afbreuk gedaan aan het straatbeeld en is het ontwerp in overeenstemming met de bebouwing in de omgeving.

In afbeelding 2.3 is ter vergelijking een weergave van de omliggende vrijstaande woningen aan de Kerkweg opgenomen. In afbeelding 2.4 is een plattegrond van de beoogde vrijstaande woningen opgenomen. In afbeelding 2.5 zijn de gevelaanzichten van de beoogde vrijstaande woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0005.png"

Afbeelding 2.3 Gevelaanzichten omliggende vrijstaande woningen (Bron: Beeldkwaliteitsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018”)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0006.png"

Afbeelding 2.4 Situatietekeningen beoogde vrijstaande woningen Kerkweg perceel 3b en 3c (Bron: Uw Tekenaar)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0007.png"

Afbeelding 2.5 Gevelaanzichten beoogde vrijstaande woningen (Bron: Uw Tekenaar)

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Parkeren

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie die ontstaat door de nieuwe ontwikkeling. De gemeente Hoogeveen hanteert haar eigen parkeernota 'Parkeernota gemeente Hoogeveen 2021' waar door middel van parkeernormen de parkeerbehoefte berekend kan worden.

Op basis van de gemeentelijke parkeernota wordt er voor twee-onder-een-kap woningen in het buitengebied een parkeerbehoefte van 1,8 (afgerond: 2) parkeerplaatsen per woning gerekend. In de nieuwe situatie ontstaan er vrijstaande woningen. Voor vrijstaande woningen wordt een parkeerbehoefte van 2,0 parkeerplaatsen per woning gerekend. Gelet op de omvang van de percelen is er ruimvoldoende ruimte om de 2 parkeerplaatsen per woning te realiseren.

2.3.2 Verkeersgeneratie

Aangezien er vanuit planologisch oogpunt geen woningen worden toegevoegd en het in voorliggend geval enkel gaat om de planologische wijziging van twee-onder-een-kap woningen naar vrijstaande woningen, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersgeneratie. Ook zijn de omliggende wegen van ruimvoldoende omvang om de huidige en toekomstige verkeersgeneratie verkeersveilig op te vangen. Wat betreft verkeersgeneratie voorziet de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering.

2.3.3 Conclusie

Vanuit parkeer- en verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen voorliggend initiatief.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het Rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

In voorliggend geval worden er twee vrijstaande woningen gerealiseerd waar ter plaatse twee twee-onder-een-kap woningen zijn toegestaan. Het Rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen Rijksbelangen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het Rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

In voorliggend geval worden er twee vrijstaande woningen gerealiseerd waar ter plaatse twee twee-onder-een-kap woningen zijn toegestaan. Het provinciaal beleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen provinciale belangen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied.

Toetsing aan de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Het voornemen voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen in plaats van een twee-onder-een-kap woning. In de structuurvisie wordt over zulke specifieke ontwikkelingen geen uitspraken gedaan. Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet in strijd is met de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Toetsing aan de Structuurvisie Hoogeveen 2.0

Het voornemen voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen in plaats van een twee-onder-een-kap woning. In de structuurvisie wordt over zulke specifieke ontwikkelingen geen uitspraken gedaan. Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet in strijd is met de Structuurvisie Hoogeveen 2.0.

3.4.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en wordt er ruimte geboden voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Toetsing aan de Toekomstvisie Hoogeveen

Het voornemen voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen in plaats van een twee-onder-een-kap woning. In de toekomstvisie wordt over zulke specifieke ontwikkelingen geen uitspraken gedaan. Geconcludeerd wordt dat het voornemen niet in strijd is met de Toekomstvisie Hoogeveen.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario: De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen; De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moet de gemeente enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. De gemeente heeft daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwt men flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • toevoegen wat gevraagd wordt;
  • voor iedereen betaalbaar;
  • ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Toetsing aan de Woonvisie

Het voornemen voorziet in het realiseren van twee vrijstaande woningen in plaats van een twee-onder-een-kap woning. Er is hierbij geen sprake van het toevoegen van een woning. Het aantal toegestane woningen (2) blijft onveranderd. Verder wordt er in de woonvisie benoemd dat er vraag is naar woningen, maar wordt er geen onderscheid gemaakt tussen vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen. Op basis van vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voornemen in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid.

3.4.5 Toetsing aan gemeentelijk beleid

Het gemeentelijke beleid vormt geen belemmering voor de in deze ruimtelijke onderbouwing besloten ontwikkeling.

3.5 Conclusie

Het voornemen is in overeenstemming met de geldende Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van een omgevingsvergunning moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en Besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat de benodigde onderzoeken wat betreft de milieu- en omgevingsaspecten reeds in bezit van de gemeente zijn.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van weg-, rail- en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Een woning wordt aangeduid als een geluidsgevoelig object.

4.1.2 Situatie projectgebied

Wegverkeerslawaai

In voorliggend geval worden twee vrijstaande woningen gerealiseerd die binnen de wettelijke geluidszone van omliggende wegen liggen. Aangezien ten tijde van de bestemmingsplanprocedure van het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018” reeds akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd voor de desbetreffende locatie, is het uitvoeren van een nieuw akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Voor het desbetreffende akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, wordt verwezen naar Bijlage 1. Voor de percelen betreffende de voorliggende ontwikkeling, is reeds een hogere waardenprocedure doorlopen voor de geluidsbelasting van de A28. Deze geluidsbelasting bleef onder de grenswaarde.

Railverkeerslawaai

In de nabijheid van het projectgebied is geen spoorlijn aanwezig. Een onderzoek railverkeerslawaai wordt niet nodig geacht.

Industrielawaai

In de nabijheid van het projectgebied is een geen gezoneerd industrieterrein aanwezig. Een onderzoek industrielawaai wordt niet nodig geacht.

4.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling. Ter plaatse van het projectgebied is door de gemeente reeds een hogere waarde verleend.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij het nemen van een omgevingsvergunning dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

4.2.2 Situatie projectgebied

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het realiseren van een twee vrijstaande woningen. Door Sigma is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is aangetoond dat er enkele lichte verontreinigingen in de bodem aanwezig zijn, maar nader bodemonderzoek niet noodzakelijk is. De bodem is daarmee geschikt voor het beoogde gebruik (wonen). Voor het volledige bodemonderzoek wordt verwezen naar Bijlage 2.

4.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het voorgenomen project.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder andere de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Het Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van Rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij Rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

4.3.2 Situatie projectgebied

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in voorgaande paragraaf kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend initiatief.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het transporteren van stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie projectgebied

Aan hand van de Arcgis Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rondom het projectgebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. Een uitsnede van de risicokaart is weergegeven in afbeelding 4.1, waarbij het projectgebied met de rode ster is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0008.png"

Afbeelding 4.1 Uitsnede risicokaart projectgebied (Bron: Atlas Leefomgeving)

Zoals te zien is in afbeelding 4.1 liggen ten zuiden van het projectgebied een aantal aardgasleidingen. Verder is ten westen van het projectgebied de A28 aanwezig, waarbij sprake is van vervoer van gevaarlijke stoffen en een plasbrandaandachtsgebied.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling worden vanuit planologisch oogpunt geen woningen toegevoegd. Er zijn reeds twee woningen toegestaan. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van de personendichtheid. Daarom behoeft het aspect externe veiligheid geen nadere verantwoording.

4.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.

Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het projectgebied ligt aan de Kerkweg in Pesse waarbij zich in de nabije omgeving voornamelijk woonfuncties bevinden. Het projectgebied kan dan ook worden aangemerkt als omgevingstype 'rustige woonwijk'. Hierna zijn de betreffende richtafstanden aangegeven.

4.5.2 Situatie projectgebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Er dient bij het realiseren van nieuwe functies gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd gaat worden. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'Wonen' betreft geen milieubelastende functie en is daarom niet opgenomen in de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. Vorenstaande betekent dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende bebouwing.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie binnen het projectgebied hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Omgekeerd gaat het om de vraag of bestaande functies in de omgeving belemmerd worden in de bedrijfsvoering door de nieuwe milieugevoelige functies. De functie in het projectgebied wordt aangemerkt als milieugevoelige functie.

In de onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van het projectgebied. Tevens is aangegeven tot welke milieucategorie deze activiteit of functie wordt gerekend, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de nieuwe woning en het bestemmingsvlak van de betreffende milieubelastende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.

Functie   Milieucategorie   Richtafstand 'rustige woonwijk'   Daadwerkelijke afstand (circa)  
Kerk
Hoogeveenseweg 44  
2   30m   20m  

Op basis van bovenstaande tabel wordt geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de richtafstand tussen de kerk en de beoogde woningen. Echter kan gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstanden. Allereerst wordt opgemerkt dat de VNG-uitgave uitgaat van gemiddeld volwaardige inrichtingen. Het kerkgebouw aan de Hoogeveenseweg 44 is kleinschalig. Redelijkerwijs kan ervan worden uitgegaan dat de milieubelasting op de omgeving beperkt is en meer te vergelijken met een milieucategorie 1 inrichting. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Bovendien zijn milieucategorie 1 en 2 inrichtingen dermate weinig milieubelastend dat deze goed kunnen plaatsvinden in de directe nabijheid van milieugevoelige functies (woningen).

Gelet op het vorenstaande kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast wordt de inrichting aan de Hoogeveenseweg 44 niet verder in de ontwikkelmogelijkheden belemmerd. Immers zijn op kortere afstand reeds woningen van derden aanwezig welke maatgevend zijn voor de ontwikkelmogelijkheden.

4.5.3 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
4.6.2 Situatie projectgebied

In voorliggend geval wordt geen geurbelastend object gerealiseerd. Op circa 400 meter van het projectgebied bevindt zich een intensieve veehouderij. Hierbij wordt aan de richtafstand van 50 meter ruimschoots voldaan. Gelet op het vorenstaande wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de voorgenomeon ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming is vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

4.7.2 Gebiedsbescherming

4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.

Het projectgebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 2,9 kilometer afstand van het projectgebied.

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitattypen binnen Natura 2000-gebieden. Om dit te beoordelen is er een AERIUS-berekening uitgevoerd.

Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij' - principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het projectgebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. Gezien het feit dat er sprake is van een ontwikkeling buiten de NNN en de aard en omvang van voorgenomen ontwikkeling kleinschalig is, wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.

4.7.3 Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden (flora en fauna). Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Voor een juiste beoordeling van de genoemde aspecten is doorgaans een quickscan ecologie (flora en fauna) vereist. Voorliggend initiatief gaat uit van het realiseren van een twee woningen op onbebouwde gronden. Door Buro Bakker is reeds een verkennend en nader ecologisch onderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat er beschermde diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Voor de volledige rapportages wordt verwezen naar Bijlage 4 en Bijlage 5. Hierna worden kort de belangrijkste resultaten per diersoort en de daarbij horende maatregelen genoemd.

Ransuil

  • Werkzaamheden vinden uitsluitend plaats in de periode 1 augustus- 1 maart.
  • Uitstraling van verlichting (gebruiksfase) voorkomen door gebruik te maken van naar beneden gerichte armaturen en behoud van een rij bomen en struiken ten oosten van de woningen.

Broedvogels 

  • Werkzaamheden vinden uitsluitend plaats tussen 1 september en 1 maart.

Laatvlieger 

  • Effecten van werkzaamheden aan de kerkgevels moeten beoordeeld worden door een ecoloog. Alle werkzaamheden aan het dak, toren of voegen zijn ontheffingsplichtig.
  • Werkzaamheden vinden uitsluitend plaats in de periode 1 augustus- 1 mei.
  • Werkzaamheden vinden uitsluitend bij daglicht plaats.
  • De kerk blijft bereikbaar voor laatvlieger door binnen een straal van 5 meter geen bomen of struiken aan te planten of obstakels te plaatsen tijdens de werkzaamheden.
  • Lichtuitstraling naar de kerk moet voorkomen worden door gebruik te maken van naar beneden gericht armaturen en door behoud van een strook bomen en struiken tussen kerk en nieuwe woningen.

Gewone dwergvleermuis

  • Werkzaamheden vinden uitsluitend plaats bij daglicht.
  • Het plangebied moet zo ingericht worden dat er geen verlichting uitstraalt richting de kerk en richting de Kerkstraat.

Eekhoorn

  • Werkzaamheden vinden uitsluitend bij daglicht plaats.
  • Werkzaamheden vinden niet plaats bij vorst overdag.

In onderstaande tabel zijn alle periodes waarin niet gewerkt mag worden per soort of soortgroep in het rood weergegeven. De periode waarin wel gewerkt kan worden waarbij geen enkele soort schade ondervindt is in de onderste rij weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9006007-ON01_0009.png"

Afbeelding 4.2 Tabel geschikte periodes bouw (bron: Buro Bakker, nader ecologisch onderzoek)

Voor de beoogde ontwikkeling is ook de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht (art. 1.11 Wet natuurbescherming) houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen. Voor dit project geldt dat met het rooien van bomen en struiken één kant wordt op gewerkt zodat kleine zoogdieren als rosse woelmuis en bosmuis of amfibieën als bruine kikker en gewone pad de kans krijgen om weg te vluchten.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor het voorliggende project mits rekening wordt gehouden met de genoemde maatregelen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

4.8.1.1 Algemeen

Initiatiefnemers hebben op basis van de Erfgoedwet een archeologische zorgplicht bij projecten waarbij de bodem wordt verstoord. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het projectgebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie projectgebied

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt op onbebouwde grond twee woningen gerealiseerd. Op basis van het geldende bestemmingsplan is het projectgebied niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Wel is er op de archeologische beleidskaart van de gemeente Hoogeveen het projectgebied aangegeven als een locatie met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

In het kader van het bestemmingsplan “BG Noord Hoogeveen, deelplan Hoogeveenseweg 42, 2018” is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het archeologisch onderzoek is opgenomen in Bijlage 6. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

Uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat tijdens het veldwerk de bodem van het projectgebied niet meer intact was. Gezien de mate van bodemverstoring wordt de kans op aanwezigheid van archeologische warden in het projectgebied klein geacht. Archeologisch vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk geacht.

4.8.2 Cultuurhistorie

4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan/ruimtelijke onderbouwing “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie projectgebied

Er bevinden zich zowel in het projectgebied als de directe omgeving geen Rijks- danwel gemeentelijke monumenten. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument (Besluit milieueffectrapportage) met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Op 7 juli 2017 is het besluit voor het laatst gewijzigd. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
4.9.2 Situatie projectgebied

4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is gelegen op 2,9 kilometer afstand van het projectgebied. Gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling alsmede de uitkomst van de AERIUS-berekening wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstelling van een Natura-2000 gebied (zie ook paragraaf 4.7.2 van deze ruimtelijke onderbouwing). Een passende beoordeling op basis van Afdeling 2.3 van de Wet natuurbescherming wordt in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk geacht. Er is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door een omgevingsvergunning. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r.en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan beslotenontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (onderdeel D 11.2 besluit m.e.r.).

De voorgenomen ontwikkeling is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.00m2 of meer.

De in dit kader relevante vraag die eerst beantwoord dient te worden is, is of met de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (o.a. ABRvS 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2414) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De voorgenomen ontwikkeling gaat uit van het realiseren van twee vrijstaande woningen waar momenteel reeds een twee-onder-één-kapwoning is toegestaan. Er is hiermee qua aard en omvang sprake van een kleinschalige ontwikkeling. Daarbij neemt het aantal verkeersbewegingen als gevolg van deze ontwikkeling niet onevenredig toe en voegt de bebouwing zich qua aard en functie in de omgeving. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een nieuwe functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r..

4.9.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Water

4.10.1 Algemeen

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt er gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Een belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

4.10.2 Watertoets

Het waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast, wat betekent dat het waterschap positief adviseert over de ontwikkeling. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

In de nieuwe situatie wordt hemelwater opgevangen op eigen perceel. Het hemelwater wordt niet samen met afvalwater afgevoerd. Het afvalwater wordt afgevoerd op de bestaande riolering.

Het resultaat van de watertoets is in Bijlage 7 toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad naar aanleiding van een omgevingsvergunning moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk plan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een omgevingsvergunning of bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Hierin wordt tevens het risico van planschade opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 6 Vooroverleg

6.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke plannen. Geoordeeld wordt dat voorliggend initiatief geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

6.2 Provincie Drenthe

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt niet in het kader van vooroverleg toegezonden aan Provincie Drenthe, aangezien er geen provinciale belangen in het geding zijn.

6.3 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Er is een watertoets uitgevoerd. Hieruit is de korte procedure naar voren gekomen. Het waterschap is akkoord met de voorgenomen ontwikkeling. Nader vooroverleg is niet aan de orde.

6.4 Gemeente Hoogeveen

In het kader van participatie en maatschappelijk draagvlak, zal het voorgenomen plan ter inzage worden gelegd. (In)directe omwonenden en belanghebbenden rondom het projectgebied kunnen op deze manier bezwaren kenbaar maken tegenover het beoogde project.

Hoofdstuk 7 Afweging en conclusie

Het realiseren van twee vrijstaande woningen aan de Kerkweg perceel 3b en 3c in Pesse past binnen de relevante beleidskaders. Verder wordt er gelet op de conclusies die zijn getrokken in Hoofdstuk 4 vanuit gegaan dat de ontwikkeling niet gepaard gaat met significante milieugevolgen, gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omliggende woonfuncties of de gebruiksmogelijkheden van omliggende bedrijven.

In voorliggend geval kan van het bestemmingsplan worden afgeweken en medewerking worden verleend middels een omgevingsvergunning.