direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid Hoogeveen, omgevingsvergunning Krakeel 57, Noordscheschut
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het project

Greensales van der Linden is een groothandel in bomen en beplanting en is gevestigd aan Krakeel 52a te Noordscheschut in de gemeente Hoogeveen. Het bedrijf wil aan de overzijde van de vestiging, op het perceel Krakeel 57, uitbreiden. De uitbreiding bestaat uit het opslaan van planten op worteldoek. Hiertoe zal er tevens een aantal paden worden aangelegd (verharding) van 2 of 3 meter breed. Doel van dit terrein is een buitenopslag/magazijn-functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0001.png"

De in- en uitgang van het nieuwe terrein komen tegenover het perceel van Greensales. Door de uitbreiding is er meer opslagruimte, waardoor het aantal ritten vanaf kwekers gereduceerd kan worden. Door meer opslagruimte bij het bedrijf zullen er 25 tot 30 transportbewegingen per week van en naar kwekers in het hele land minder zijn. Het laden en lossen van de ritten vanaf de kwekers blijft zoals het is bij de loods (op Krakeel 52a).


Het in te richten terrein is alleen bestemd voor eigen medewerkers en hier zullen geen bewegingen van klanten zijn; die blijven op de huidige locatie aan het Krakeel 52a.

1.2 Planologisch kader

Het perceel Krakeel 57 te Noordscheschut is gelegen binnen de beheersverordening "Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018" (in werking getreden op 27 februari 2020) en heeft de bestemming "Agrarisch II". Op basis van deze beheersverordening mogen gronden alleen worden gebruikt voor een tuincentrum als dat perceel die betreffende aanduiding heeft. Het betreffende perceel aan Krakeel 57 heeft deze aanduiding niet en het terrein inrichten als buitenopslag voor het tuincentrum voldoet daarmee niet aan de regels van de beheersverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0002.png"

• Behoud van groenstructuur

Omdat het perceel is gelegen in het buitengebied en een groen karakter heeft, is het belangrijk om de groenstructuur van het perceel te behouden. De bomenrij om het perceel zal niet worden aangetast, zodat het plan aan deze voorwaarde voldoet.


• Woning moet onderdeel zijn van het bedrijf

De aanvraag is ter beoordeling van de milieuaspecten voorgelegd aan de RUD. De RUD heeft als voorwaarde meegegeven dat de woning in eigendom dient te komen en te blijven van het bedrijf. Een bedrijfswoning heeft minder strenge geluidseisen en bij eventuele verhuur zal de woning weer als geluidsgevoelig object worden aangemerkt. Inmiddels is de woning ook in eigendom en zal als bedrijfswoning dienst doen.
• Watertoets


De watertoets is een verplicht onderdeel van de uitgebreide omgevingsvergunning. Om de watertoets af te ronden, zal de oppervlakte (aantal vierkante meter) verharding en worteldoek op tekeningen moeten worden aangegeven. In het volgende hoofdstuk komt de watertoets aan bod. Hierin is de verharding van het pad (1494m2 inclusief verharding toegangsweg) opgenomen. Het worteldoek is waterdoorlatend en is niet als verharding opgenomen. Wel is een tekening meegestuurd zodat het waterschap een beeld kan krijgen van het totale inrichtingsplan.

De gemeente Hoogeveen heeft aangegeven dat medewerking aan het voorgenomen plan mogelijk is middels een uitgebreide omgevingsvergunning.

1.3 Leeswijzer

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

• hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;

• hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;

• hoofdstuk 4 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;

• hoofdstuk 5 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied heeft een oppervlak van circa 1 hectare en is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen aan het Krakeel 57 te Noordscheschut, kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie C, nummer 3225. Dit perceel is momenteel ingericht als agrarische cultuurgrond en omringd door bomen. Tussen het perceel en de weg "Krakeel" ligt nog een perceel met woning (perceel nr.3226), dat geen deel uitmaakt van het plangebied, maar inmiddels wel in handen is van initiatiefnemer en als onderdeel van het bedrijfsperceel dient te worden gezien.

Het perceel wordt ontsloten door de weg "Krakeel", een weg vanuit Hoogeveen die parallel loopt aan de A37 en een doorgaande weg vormt richting Noordscheschut. De Krakeel heeft een aansluiting bij op-/en afritten van de A37.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0003.png"

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het perceel heeft in de vigerende beheersverordening "Buitengebied Zuid Hoogeveen, 2018" een agrarische bestemming voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en met mogelijkheden voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Op basis van deze beheersverordening is een kwekerij dan wel tuincentrum uitsluitend mogelijk voorzover de gronden zijn aangeduid met 'kwekerij' of 'tuincentrum'. Dit laatste is hier niet het geval.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het perceel Krakeel 57 ligt in het buitengebied van Hoogeveen aan een doorgaande weg met aansluiting op de A 37 (Hoogeveen – Meppel). Het plangebied ligt ten zuiden van het dorp Noordscheschut en ten oosten van Hoogeveen. Dit deel van de gemeente Hoogeveen wordt gekenmerkt door de hier verspreid liggende bebouwing, percelen met tuincentra, volkstuinen, zonnepanelen en agrarisch cultuurlandschap. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied is overwegend solitair van aard.

2.4 Functionele structuur plangebied

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van agrarische activiteiten met hoofdzakelijk verspreid liggende woningen in een groene omgeving. Tevens wordt dit gebied gekenmerkt door de inrichting met meerdere tuincentra en volkstuincomplexen. Het perceel ligt tegen de voetbalvelden Noordscheschut en nabij het dorp Noordscheschut.

2.5 Gewenste situatie

Greensales, een groothandel in bomen en beplanting, is gevestigd aan Krakeel 52a te Noordscheschut. Het bedrijf wil aan de overzijde van de vestiging, op het perceel Krakeel 57, uitbreiden. De uitbreiding bestaat uit het opslaan van planten op worteldoek. Het "uitbreidings" terrein krijgt een soort buitenopslag functie.

Hiervoor zal het terrein worden ingericht met paden (met een totaal oppervlak van circa 1500m2) en worteldoek zoals aangegeven in onderstaande figuur. Tevens zal er een aansluiting (in-/uitgang) komen naar de weg "Krakeel" tegenover de huidige vestiging van Greensales.

De woning bij het perceel is inmiddels ook in eigendom en zal als dienstwoning fungeren. De groensingel om het terrein blijft behouden in de nieuw situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0004.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio's, Lands overschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;

2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;

3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;

4. efficiënt gebruik van de ondergrond;

5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;

6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;

7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;

8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;

9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;

10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;

11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;

12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;

13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

• een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;

• over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;

• een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die in deze ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven geen van de bovengenoemde belangen raakt. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling 

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plan is gericht op het herinrichten van een stuk agrarische cultuurgrond. Er zullen enkele paden worden aangelegd, maar er komt geen bebouwing.

In artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is.

Een opslag van een kwekerij in een stedelijk gebied is niet gebruikelijk. Deze activiteit sluit goed aan bij de functies van het landelijk gebied.

3.1.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook 1 rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 20 juni 2019 is het Ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving.

In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. We willen graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe we die keuzes maken bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet. In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

• ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

• duurzaam economisch groeipotentieel;

• sterke en gezonde steden en regio's

• toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De ontwerp- NOVI vormt de basis voor een maatschappelijk debat over de ruimtelijke inrichting en de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland. Met provincies, gemeenten en waterschappen, maar ook met kennisinstellingen en maatschappelijke partijen. Ook de opvattingen van bewoners over hun leefomgeving worden gehoord en betrokken, inclusief die van de jongeren. De ontwerp-NOVI heeft reeds ter inzage gelegen, maar is nog niet vastgesteld.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Op 3 oktober 2018 is de omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. Hieruit blijkt dat het plangebied is gelegen in:

• een "multifunctioneel gebied". Voor dit gebied geldt dat in tegenstelling tot de robuuste systemen in deze gebieden geen sprake is van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. Dit worden de multifunctionele gebieden genoemd. In deze gebieden zijn meerdere functies van belang. In de multifunctionele gebieden is geen duidelijke samenhang tussen de genoemde functies en de aanwezige kernkwaliteiten. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies. Een andere inrichting van een perceel met behoud van de contouren zoals de bomenrij past daarmee binnen de contouren van een multifunctioneel gebied.

• Het Landschap van de Veenkoloniën Het provinciaal beleid voor dit landschapstype is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

De structuur van het perceel blijft behouden evenals de omliggende bomensingel.

• Kernkwaliteit aardkundige waarden "Generiek beschermingsniveau aardkundige waarden" In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Zij verwachten van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. Het perceel blijft verder intact en eventueel aardkundige waarden zullen niet worden aangetast.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst. Door het gebied er wordt afgeweken

Deze ruimtelijke onderbouwing is gebaseerd op een nieuwe ontwikkeling en wordt wel getoetst aan de verordening. Uit de bijbehorende kaarten van het POV blijkt dat:

• Het perceel op de kaart met Bodemenergie restrictiegebieden zone 2 (25-500 m -mv)in een zgn. oranje gebied is gelegen. Dit zijn de intrekgebieden van de openbare grondwaterwinningen en zijn aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. De planten worden hier opgeslagen en de kwaliteit van

het grondwater zal hierdoor niet worden aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0005.png"

• Het perceel is gelegen in een gebied waarvoor een verbod op het hebben of installeren van temperatuuropslagsystemen voor middelhoge of hoge temperatuur op een zodanige wijze dat de warmte wordt toegevoegd op een diepte die is gelegen boven de zone 'Formatie van Breda'. Ook is het hier verboden een ondiep Geothermie-systeem te hebben of te installeren op een zodanige wijze dat grondwater wordt onttrokken of retourwater wordt teruggebracht op een diepte die is gelegen boven de zone 'Formatie van Breda'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0006.png"

• Het perceel is gelegen in een gebied dat is aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Dit aspect vorm geen belemmering voor onderhavige invulling van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0007.png"

• Voor het perceel gelden de kernkwaliteiten aardkundige waarden (oranje) en cultuurhistorie (groen). De komen echter niet in het geding door de voorgenomen ontwikkeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0008.png"

• En tenslotte ligt het gebied dat is aangewezen als landbouwgebied met grondgebonden agrarische bedrijven. Landschappelijke inpassing, erfbeplanting uitgezonderd, en sleuf- en mestsilo's alsmede mestplaten in het belang van de bedrijfsvoering kunnen hier ook buiten het bouwvlak worden gesitueerd wanneer dit een aantoonbaar wezenlijke verbetering van de ruimtelijke inpassing van een agrarisch bedrijf betekent. Onderhavig initiatief heeft betrekking op het inrichting van het perceel als buitenopslag voor het tuincentrum en kan hier als passend worden beschouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0009.png"

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De gemeenteraad heeft in de vergadering van 13 december 2012 voor het grondgebied van Hoogeveen de Structuurvisie Hoogeveen 2.0 vastgesteld. De Structuurvisie Hoogeveen 2.0 beschrijft hoe Hoogeveen tussen nu en 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid.

In deze notitie is opgenomen dat Hoogeveen ook in de toekomst haar dynamiek uit bedrijvigheid en bereikbaarheid haalt.

Hoogeveen wil de verborgen kwaliteiten en waarden van het landschap, dorpen en stad aan de oppervlakte brengen en versterken. Landschappelijk ligt er een opgave in het vinden van gebieden voor schaalvergroting in de landbouw en voor energieopwekking. Op diverse plekken liggen er kansen mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast.

Het perceel wordt omringd door bomen en is daarmee niet zichtbaar en landschappelijk ingepast. Bovendien is er sprake van een uitbreiding, waarbij het aantal transportbewegingen juist zullen afnemen, dat zorgt voor extra dynamiek van het gebied.

3.3.2 Toekomstvisie 2018

Op 8 maart 2018 is door de gemeenteraad de Toekomstvisie 2018 & verder. Deze Toekomstvisie gaat over vijf terreinen: Sociaal, Economie, Omgeving, Veilig en Bestuur. Alle vijf visies hebben onderling een relatie.

In deze bijbehorend visie "waar staan we nu" is aangegeven dat er ruimte is om te ondernemen voor "klein en groot" en dat in brede zin wordt gefaciliteerd op bedrijfslocaties en via werken aan huis.

Hoogeveen wil de kwaliteiten en waarden van landschap, dorpen en stad benutten en versterken. Landschap is de drager van de ruimtelijke kwaliteit. Er is een uitdaging in het herstel van structuren en in duurzame transformatie en transitie. Er is blijvende aandacht voor natuur- en watersystemen. Het groen buiten en binnen de stad willen ze koppelen. Zo wordt de biodiversiteit verbeterd en wordt de beeldkwaliteit van de stad versterkt. Hoogeveen wil klimaatrobuust zijn om bestand te zijn tegen de klimaatveranderingen. Alle ruimtelijke ingrepen moeten hieraan bijdragen.

Onderhavig plan is er op gebaseerd dat alleen de inrichting van het perceel "aan de grond" verandert. Het perceel is vanaf de weg niet zichtbaar door de reeds bestaande bomenrij. De kwaliteiten en waarden van het landschap worden ruimtelijk gezien niet aangetast.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor deze ruimtelijk onderbouwing. Het uitgangspunt is dat er goede afwegingen met betrekking tot de omgevingsaspecten worden gemaakt. In de volgende paragrafen wordt hierop ingegaan.

4.2 Bodem

4.2.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

Historische informatie Krakeel

De locatie was altijd in gebruik als agrarisch perceel. Het huidige woonhuis is in de jaren '80 gerealiseerd, het te ontwikkelen perceel ligt ten noorden van het woonhuis en is tot op heden nog altijd een agrarisch perceel (weiland). Voor zover bekend zijn er op de locatie geen bodembedreigende activiteiten bekend en zijn er geen bodemonderzoeken uitgevoerd.

Advies in het kader van de te beëindigen of voorgenomen activiteiten

In het kader van het activiteitenbesluit dient er bij de beëindiging van bodembedreigende activiteiten ter plaatse van de projectlocatie een eindsituatie onderzoek uitgevoerd te worden. Daarnaast dient er bij bodembedreigende activiteiten die ter plaatse van de projectlocatie uitgevoerd gaan worden een nulsituatie onderzoek uitgevoerd te worden.

Er worden geen bodembedreigende activiteiten beëindigd of opgestart. Derhalve kan een bodemonderzoek in het kader van het activiteiten besluit achterwege blijven.

Advies voor de omgevingsvergunning, activiteit Bouwen

In het kader van de Wabo-bouwaanvraag is voor nieuw te bouwen verblijfsruimten (woonruimten, werkplaatsen, kantoorruimtes, etc.) een bodemonderzoek noodzakelijk. In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden toegevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740 en eventueel de NEN 5707/5897 (asbest in bodem/puin). Het onderzoek dient te worden verricht ter plaatse van de verblijfsruimten en dient uitgevoerd te worden door een daartoe erkend bureau.

Er worden geen verblijfsruimten gerealiseerd, derhalve kan een bodemonderzoek achterwege blijven.

Conclusie

Het uitvoeren van een bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

 

4.3.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden volgens het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Gezien de lage trefkans op archeologische waarden en het feit dat er geen werkzaamheden diep in de grond zullen plaatsvinden is het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0010.png"

De meldplicht blijft wel van kracht. Als tijdens grondwerkzaamheden archeologische vondsten of sporen worden aangetroffen, dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. In dat geval dient de provinciaal archeoloog bij het Drents Plateau te Assen. Tevens dient de gemeente op de hoogte te worden gebracht bij de vondst van archeologische vondsten of sporen tijdens grondwerkzaamheden.

4.3.3 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen aandacht worden te besteed aan cultuurhistorie (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening). Hierin is aangegeven dat cultuurhistorische waarden dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In de Cultuurhistorische Kompas Drenthe (Provincie Drenthe, juni 2009) staat de cultuurhistorie beschreven. Het plangebied valt hierin onder het deelgebied Het Hollandscheveld en Hoogeveen. De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de "opgaanden", die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de –vele- ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen.

De structuur van het gebied:

• Ontginningsassen als lijnen georiënteerd op en verbonden met de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart;

• Centraal groot 'blok' met daaromheen uitwaaierend (latere) blokken, onderling herkenbaar door de assen en de verschillende kavelrichtingen die 'botsen' bij de achtergrenzen;

De structuur wordt niet veranderd met onderhavig plan. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarmee geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

4.4.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;

2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er

spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert; 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Gevolg van

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 25 juni 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets, zie Bijlage 1 . Op basis daarvan is het wateradvies opgesteld.

4.4.3 Onderzoek en conclusie

Het wateradvies is een uitgangspuntennotitie en is afgestemd op het plangebied. Voor alle water gerelateerde onderwerpen die van toepassing zijn, zijn adviezen opgenomen in dit document, dat als bijlage is opgenomen.

Uit dit wateradvies blijkt dat het waterschap akkoord gaat met het plan, mits er wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf, zoals hieronder is beschreven.

STANDAARD WATERPARAGRAAF KORTE PROCEDURE

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021.

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte.

Voorkeursbeleid hemelwater 

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Watervergunning (of melding) op grond van de Keur 

In het wateradvies dat is geven in het kader van de watertoets is geconcludeerd dat er geen watervergunning of melding nodig is. Op basis van de digitale watertoets blijkt dat het niet nodig is een watervergunning aan te vragen.

Watertoetsproces 

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin.

Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

4.5 Natuur en ecologie

4.5.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

4.5.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

In de provincie Drenthe liggen Natura 2000 gebieden. In de provincie is natuur een belangrijk element in de woon, werk- en leefomgeving. Economie en ecologie worden verenigd op het platteland. De natuur versterken, gebruiken en beleven staat daarbij centraal. Er zijn twee soorten gebiedsaanwijzingen, namelijk de aanwijzing van een gebied als Natura-2000 gebied ter uitvoering van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn en de aanwijzing als beschermd natuurmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0011.png"

Binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied zijn er geen natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op circa 5 kilometer. Er mag worden aangenomen dat een wijziging van de inrichting van het plangebied voor de opslag van planten (waardoor er bovendien minder vrachtverkeer naar het gebied zal komen) geen negatieve invloed heeft en ook geen (significant) nadelige gevolgen heeft op dit Natura 2000-gebied.

Aangezien er mag worden aangenomen dat er geen natuurgebieden worden verstoord door de nieuwe inrichting van het perceel ten behoeve van opslag van planten zijn er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren inclusief hun verblijfplaatsen, voor zover die in de wet aangewezen zijn, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. In de huidige situatie is er sprake van agrarische cultuurgrond op de plek waar paden en worteldoek zal worden aangebracht. De bestaande bomen rondom het terrein blijven gheandhaafd. Bij de aanleg dient wel rekening te worden gehouden met eventuele nesten voor weidevogels.

Geconcludeerd mag worden dat het initiatief niet negatief van invloed is op de natuurgebieden en geen nadelige consequenties heeft voor diersoorten. Het plangebied bestaat agrarische cultuurgrond. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Mits bezette vogelnesten niet beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermd (natuur)gebied en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. In het kader van de zorgplicht wordt er op basis van bovenstaande vanuit gegaan dat er geen specifieke maatregelen uitgevoerd hoeven te worden.

Stikstof

Naar aanleiding van de Uitspraak van de Raad van State (29 mei 2019) is het niet meer op voorhand uit te sluiten dat de hernieuwde inrichting van het plangebied invloed zal hebben op de dichtbij gelegen natura-2000 gebieden. Het inrichten van het terrein als "magazijn" voor planten is er op gericht dat meer opslagruimte is, zodat er mee aanvoer van planten in een keer bij de kwekers kan worden meegenomen. Hierdoor zal het aandeel vrachtverkeer per week met 25 tot 30 transportbewegingen per week afnemen. Er mag dan ook worden aangenomen dat de gewenste ontwikkeling geen negatieve invloed heeft op de stikstofuitstoot, maar dat er juist sprake is van een gunstige uitwerking door de afname van het aantal transportbewegingen.

4.6 Geluid

4.6.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

• woningen;

• andere geluidsgevoelige gebouwen;

• geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

Situering

Op het aan te kopen perceel is een woning aanwezig. Deze wordt als bedrijfswoning gebruikt. Langs deze woning moet een toegangsroute worden gerealiseerd om het achterliggende perceel te bereiken.

Indien deze woning in de toekomst niet bij de inrichting blijft betrokken, wordt dit een woning van derden en is dit een belemmering voor de bedrijfsvoering. Dit geldt ook indien de woning wordt verhuurd aan derden. Dat is op dit moment niet aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0012.png"

Wettelijke kader

De inrichting valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Hierin zijn standaard grenswaarden opgenomen voor geluid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0013.png"

Aan bovenstaande geluidnormen moet de gehele inrichting voldoen.

Akoestische gegevens:

Het bedrijf heeft gegevens verstrekt over de voorgenomen activiteiten op dit nieuwe deel van het terrein.

• Het terrein is niet toegankelijk voor klanten;

• Op het terrein is alleen een elektrische heftruck in bedrijf;

• De activiteiten vinden alleen plaats in de dagperiode (07-19 uur) tussen 7 uur en 17 uur;

• Circa 2x per dag wordt er een trailer gelost, er komt dan een vrachtwagen op het terrein of deze blijft aan de openbare weg staan; Laden en lossen van de vrachtwagens blijft plaatsvinden op het huidige bedrijfsperceel aan de Krakeel 52a.

• Het gehele perceel wordt aangekocht.

Naar aanleiding van deze gegevens is er op voorhand geen belemmering om deze ontwikkeling toe te staan. De bestemming van het perceel is agrarisch. De geluiduitstraling zal gering zijn door het toepassen van een elektrische heftruck en een zeer gering aantal voertuig bewegingen.

Conclusie

Er is op voorhand geen belemmering om deze ontwikkeling toe te staan. De bestemming van het perceel is agrarisch. De geluiduitstraling zal gering zijn door het toepassen van een elektrische heftruck en een zeer gering aantal voertuig bewegingen.

Wel dient de woning in eigendom te zijn en te blijven van het bedrijf. Eventuele verhuur aan derden maakt, dat de woning weer als een geluidgevoelig object moet worden aangemerkt.

Indien voor deze wijziging een nieuwe melding op grond van het Activiteitenbesluit wordt gedaan, vergezeld met een akoestisch onderzoek, wat te rechtvaardigen is gezien klachten uit het verleden, dient het noordelijk deel erbij te worden betrokken.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

• ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;

• rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

4.7.2 Onderzoek en conclusie

Er vinden op basis van onderhavig plan veranderingen plaats in de inrichting van het perceel. Op basis van de huidige inrichting als agrarisch cultuurland zijn het voornamelijk trekkers die het perceel op moeten om het land te bewerken. In de nieuwe situatie zal er gebruik worden gemaakt van een electrische heftruk op het terrein en 2 x per dag zal er een vrachtwagen worden gelost op het terrein of blijft aan de openbare weg staan (hetgeen ook nu al gebeurt ten behoeve van het terrein aan de overkant).

Volgens de VNG brochure zijn de richtafstanden voor een groothandel in bloemen en planten voor geur, stof, geluid en gevaar respectievelijk 10, 10, 30 en 0 meter. Gevaar is in dit geval dus niet van belang, de aspecten geur, geluid en gevaar zullen nader worden bekeken. Kanttekening hierbij is dat onderhavig plan alleen betrekking heeft op een perceel dat als magazijn fungeert en alleen toegankelijk is voor personeel en niet voor klanten (die wel zijn meegenomen in de richtliafstanden van een groothandel).

In het kader van bedrijven en milieuzonering geldt een grootste afstand van 30 meter. De afstand tussen de dichtstbijzijnde woning/bedrijf van derden en het perceel bedraagt circa 30 meter.

lucht/geur 

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen die door het voorgenomen bouwplan worden beperkt in hun bedrijfsontwikkeling. Het aspect lucht/geur staat de voorgenomen ontwikkeling daarom niet in de weg.

geluid

Nabij het perceel staan twee woningen, te weten Krakeel 57 (aangrenzend aan het perceel en geplande toegangsweg) en Krakeel 59 (op 40 meter van de toegangsweg en 30 meter van het perceel). Voorwaarde voor het voorgenomen initiatief was dat de woning aan Krakeel 57 in eigendom dient te zijn en te blijven van het bedrijf. Een bedrijfswoning heeft minder strenge geluidseisen en bij eventiuele verhuur zal de woning wel als geluidsgevoelig object worden aangemerkt. De woning is inmiddels in eigendom.

De afstand van het perceel tot de woning 'Krakeel 59' is 30 meter. Deze afstand komt overeen met de richtafstand van een groothandel. Aangezien hier sprake zal zijn van opslag ten behoeve van het tuincentrum en geen klanten op het perceel komen, kan er van worden uitgegaan dat deze afstand geen belemmering zal zijn voor het voorgenomen initiatief.

Uit bovenstaande blijkt dat er op basis van de bedrijven en milieuzonering geen belemmering zijn voor de inrichting van het perceel als opslag terrein voor planten.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0014.png"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

• een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³)

• een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Het aantal verkeersbewegingen zal voor het perceel zelf toenemen, maar voor het bedrijf Greensales (dat aan de overkant is gevestigd) juist afnemen met circa 25 tot 30 transportbewegingen per week hetgeen neerkomt op circa 4 transportbewegingen (aandeel vrachtverkeer) per dag.

De realisatie van een terrein dat zal dienen als "plantenopslag" aan het Krakeel 57 te Noordscheschut zal door een afname van het aantal transportbewegingen voor de luchtkwaliteit dan ook geen negatieve gevolgen hebben.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

4.9.2 Onderzoek en conclusie

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

a. het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

b. het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);

c. het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant waaraan getoetst dient te worden:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS);

3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Risicobronnen kunnen worden opgesplitst in:

- inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;

- transportroutes van gevaarlijke stoffen;

- buisleidingen.

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende kaart betreft een uitsnede van deze kaart met daarop weergegeven de (globale) ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022PB9000005-VG02_0015.png"

Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Met betrekking tot de transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn er geen spoor- en vaarwegen, maar wel een autoweg.

Op circa 350 meter van het plangebied ligt de A 37, een weg die is aangemerkt als "basisnet-wegtraject met PAG indicatie" Dit betekent dat deze weg deel uit maakt van het basisnet waarover grote hoeveelheden brandbare vloeistoffen kunnen worden vervoerd. Voor deze transportroutes is een plasbrandaandachtsgebied (PAG) opgenomen in het basisnet: een zone van 30 m naast de infrastructuur, waarin op grond van paragraaf 2.3 van de Regeling Bouwbesluit 2012 aanvullende bouweisen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Aangezien de afstand van het plangebied groter is dan de vereiste 30 meter zal deze weg geen belemmering zijn voor het voorgenomen initiatief.

De dichtstbijzijnde buisleidingen van de Gasunie (Aardgasleidingen NEN 3650-leidingen N521-40 en A-503) liggen op respectievelijk 105 en 654 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze hogedruk aardgastransportleidingen en deze vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting van het perceel Krakeel 57 te Noordscheschut.

4.10 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid, die richting geeft aan de wijze waarop de gemeente wil komen tot een CO2-neutrale gemeente in 2040. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing.

Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen. Door het gebruik van een elektrische heftruck voor de werkzaamheden op dit perceel wordt er bijgedragen aan duurzaamheid.

4.11 MER

4.11.1 Normstelling

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden.

De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

4.11.2 Onderzoek en conclusie

Aangezien het om een kleinschalig project gaat met een oppervlakte kleiner dan 25 hectare is een milieueffectbeoordeling niet nodig. Echter, op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd.

Eén van de meest opmerkelijke wijzigingen is de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;

het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit melden, deze hoeft niet te worden gepubliceerd in de Staatscourant;

de initiatiefnemer van het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit dit bij de vergunningaanvraag toevoegen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling moet altijd worden toegepast wanneer sprake is van een activiteit die is genoemd in onderdeel C of D van bijlage I van het Besluit m.e.r.. De vermelding dat de betreffende ondergrens niet wordt overschreden is onvoldoende als motivatie om geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Dit houdt in dat voor elk besluit, plan of activiteit dat na 16 mei 2017 is ingediend, en betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, aandacht moet worden besteed aan m.e.r..

Op de aspecten die aan de orde komen in een m.e.r.-beoordeling wordt ingegaan in deze ruimtelijke onderbouwing. Daar komt bij dat er ook gekeken dient te worden naar alternatieven. Het gaat hier om herinrichting van een bestaand perceel zonder bebouwing.

In het plangebied is sprake van het inrichten van een perceel agrarische cultuurgrond met paden en worteldoek ten behoeve van opslag van planten. Deze komen niet voor op de C-lijst en D-lijst, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteit.

Voor het onderhavig plan hoeft daarmee geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.12 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen aan een doorgaande weg die "aansluiting heeft" op de A37 bij Hoogeveen. Het plangebied is daarmee goed bereikbaar. Het verkeer naar Greensales maakt nu ook al gebruik van dezelfde weg. Laden en lossen zal op het huidige terrein plaatsvinden. Vanaf daar zal men (met vrnl. elektrische heftruck) de planten naar de "overkant" van de weg brengen. Er zal een inrit komen naar het perceel, zodat het terrein goed bereikbaar is.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiele uitvoerbaarheid

Het gaat in casu om een particulier initiatief. Er zijn, anders dan het toepassen van de procedure, voor de gemeente geen kosten aan het plan verbonden.

De wijziging van het planologisch regime zou planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening tot gevolg kunnen komen. Om de eventueel uit te keren planschade niet ten laste van de gemeente te laten komen zal hiervoor een overeenkomst met initiatiefnemer worden afgesloten

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de inrichting van het perceel met paden en worteldoek voor de opslag van planten aan het Krakeel 57 te Noordscheschut is een omgevingsvergunning nodig.

De ontwerpvergunning zal op grond van de algemene voorbereidingsprocedure (artikel 3.4 Algemene wet bestuursrecht) ter inzage worden gelegd, zodat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld een zienswijze in te dienen.

Er is reeds contact geweest met de buren op Krakeel 52, 52a, 54 en 59. Initiatiefnemer heeft zijn plannen aan deze buren kenbaar gemaakt en is positief ontvangen. De buren zagen als voordeel dat er door de voorgenomen ontwikkeling minder transport bewegingen zijn. Niemand van deze buren heeft bezwaar gemaakt tegen het voorgelegde initiatief.

De ruimtelijke onderbouwing is tevens voorgelegd aan de overlegpartners zoals bedoeld in artikel 5.20 Bor en artikel 3.1.6 Bro. Vanuit de provincie is aangegeven dat in het kader van de landschappelijke inpassing er geconstateerd is dat een gedeelte van de inpassing op basis van bestaand groen verdwenen is. De provincie gaat ervan uit dat de landschappelijke inpassing uitgevoerd gaat worden zoals afgebeeld in de ruimtelijke onderbouwing. Waterschap Drents Overijsselse Delta en de Veiligheidsregio Drenthe hebben ook gereageerd en gaan akkoord met het plan zoals die is beschreven.

De ontwerpvergunning heeft van 19 januari tot 2 maart 2023 ter inzage gelegen. Hierop zijn geen zienswijzen ingediend.