direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fluitenberg 2018, deelplan Schoolstraat westzijde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een onbebouwd agrarisch perceel ten noorden van het woonperceel aan de Fluitenbergseweg 72 te Fluitenberg. Het voornemen is om op het onbebouwde perceel drie vrijstaande en twee geschakelde woningen te realiseren.

Op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Fluitenberg 2018" is het plangebied voorzien van een agrarische bestemming. De voorgenomen herontwikkeling van deze locatie ten behoeve van een vijftal woningen is daarom niet in overeenstemming met het geldende planologische regime. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan benodigd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader om de ontwikkeling te realiseren en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk oogpunt verantwoord is.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologisch kader op basis waarvan de vijf woningen gerealiseerd kunnen worden.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt in het noordwesten van de kern van Fluitenberg. In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied in Fluitenberg en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Het plangebied is aangeduid met de rode ster en rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0001.png"  
Afbeelding 2.1: Ligging van het plangebied in Fluitenberg en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: PDOK)  

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Fluitenberg 2008”. Dit bestemmingsplan is op 26 september 2019 door de gemeenteraad van Hoogeveen vastgesteld. Daarnaast geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan “kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling", die op 15 mei 2014 is vastgesteld. Afbeelding 2.2 bevat een uitsnede van de verbeelding behorende bij het geldende bestemmingsplan. Hierin is het plangebied met de rode contour aangegeven. Het plangebied is voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0002.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Fluitenberg 2018" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)  


De gronden binnen het plangebied zijn in hoofdzaak bestemd voor agrarisch gebruik, waardoor de realisatie van vijf woningen in strijd is met het bestemmingsplan.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de woning aan de Fluitenbergseweg 72. Deze woning staat vlak voor de entree en het hart van het dorp Fluitenberg aan de Fluitenbergseweg. Dit betreft een oude weg die wordt begeleid met karakteristieke bomen. De Fluitenbergseweg wordt aan de noordzijde ontsloten door de Schoolstraat, waaraan het plangebied zich bevindt. Aan de zuidzijde wordt de Fluitenbergseweg ontsloten door de Vijfhoek. De Vijfhoek is een straat met een ruim en groen profiel, deze weg gaat in zuidelijke richting over in het landschap (het beekdal).

Het plangebied ligt op de overgang van het buitengebied en de kern Fluitenberg en bestaat uit onbebouwde agrarische gronden. Direct ten zuiden van het plangebied staat een pand dat in gebruik is als bed & breakfast behorende bij de woning aan de Fluitenbergseweg 72. In afbeelding 2.3 is middels een luchtfoto de huidige situatie van het plangebied (rode contour) weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0003.png"  
Afbeelding 2.3: Luchtfoto plangebied (Bron: PDOK)  

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied ligt in de kern van Fluitenberg, waar de functionele structuur voornamelijk wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van woningen. Aan de Schoolstraat bevinden zich uitsluitend vrijstaande woningen met tuin. Vanwege de ligging op de overgang tussen de kern van Fluitenberg en het buitengebied is ook de agrarische functie sterk aanwezig in de directe omgeving van het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Erfgoedwet. Voor archeologische waarden geldt de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Voor de toetsing wordt verwezen naar paragraaf 5.2.

3.1.2 Wet natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Sinds 1 januari 2017 geldt de Wet natuurbescherming. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Voor de toetsing wordt verwezen naar paragraaf 5.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Dit is nodig om de opgenomen doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan "Fluitenberg 2018, deelplan Schoolstraat oostzijde" vanwege de aard en omvang van de ontwikkeling geen rijksbelangen raakt. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de uitgangspunten zoals geformuleerd in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921);
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Zoals hiervoor beschreven wordt door RvS een woningbouwontwikkeling tot en met 11 woningen niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Gelet op het feit dat de voorgenomen ontwikkeling uitgaat van de realisatie van vijf woningen, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Het toetsen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom ook op dit onderdeel achterwege worden gelaten.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Hierna wordt op beide documenten nader ingegaan.

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Het plangebied is op de visiekaart niet voorzien van een nadere aanduiding. Wel is het plangebied aangeduid op de kernkwaliteitenkaarten voor wat betreft de aspecten:

  • 'Landschap': esdorpenlandschap;
  • 'Cultuurhistorie' - deelgebied 6: de velden in Centraal Drenthe - van nut maken van de stille heide;
  • 'Archeologie' - beschermingsniveau 1 generiek (archeologie);
  • 'Aardkundige waarde' - beschermingsniveau middel (aw).


Hierna wordt puntsgewijs op de betreffende kernkwaliteiten ingegaan en wordt hieraan getoetst.

'Landschap' - Esdorpenlandschap

Kenmerken van het landschapstype

Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).

Kenmerken van de nederzetting

Het landelijke gebied dringt tot diep in de dorpstructuur door. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd. Brinken lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. De open ruimten worden gevormd door één of meer brinken, erven, kleine akkers en weilanden tussen de bebouwing. Van oudsher is er een functionele samenhang tussen deze ruimten en de bebouwing. Het wegenpatroon is een vervlechting van bochtige wegen, bestaande uit één of enkele doorgaande wegen en enkele minder belangrijke wegen die daarop aansluiten. De nu nog zichtbare klinkerbestrating is hiervoor kenmerkend. Waar het nog gaaf is, maakt het dorpssilhouet de indruk van een hoogstaand bos met daartussen en aan de randen lage dorpsbebouwing. De bebouwing is landelijk van karakter en bestaat vooral uit typische boerderijen die schijnbaar willekeurig geplaatst zijn. Soms steekt een kerktoren of molen boven het silhouet uit.

Provinciaal belang

Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. De essen betreffen de voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal zijn omgeven met esrandbeplanting. De beekdalen betreffen de onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciaal beleid is gericht op het behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting en het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

Het plangebied betreft een onbebouwd gedeelte binnen het esdorpenlandschap. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Deze liggen veelal op landschappelijke overgangen. Bij het plangebied is dit eveneens het geval. De Zuidzijde van de Schoolstraat kent een lintbebouwing. De noordzijde van de Schoolstraat is onbebouwd. Het lint aan de Zuidzijde van de Schoolstraat wordt verlengd door een nieuw volume, waarin 2 woningen zijn bedacht, welke grofweg de afmetingen overneemt van de bestaande woning aan de Fluitenbergseweg 72A. Hierdoor wordt de bebouwde kom duidelijk begrensd. De 3 te realiseren woningen aan de noordzijde van de Schoolstraat zijn beperkt van formaat en zijn in materialisering afgestemd op de (vaak agrarische) schuren uit de omgeving, onder andere de boerderij aan de Schoolstraat 8. Daarnaast zijn de vrijstaande woningen versprongen van elkaar gesitueerd, waardoor er zichtlijnen behouden blijven én het niet als een massief geheel oogt bij het binnenrijden van de verlengde Schoolstraat. De kavelgrens aan de oostzijde van de nieuwe vrijstaande woningen wordt voorzien van een landelijke haag, om zo de inpassing en overgang naar het buitengebied verder te bevorderen. Op deze manier wordt de openheid tussen de zuidelijke lintbebouwing en het noordelijke ontginningslandschap behouden.

Bovenstaande kenmerken zijn tevens verwerkt in een locatiepaspoort, die zijn vertaald in een aantal ontwerpuitgangspunten (zie Bijlage 1) om de woningen op een aantrekkelijke wijze landschappelijk in te passen en als het ware 'te gast' te laten zijn in het landschap. Op basis hiervan is het stedenbouwkundig plan zoals opgenomen in Bijlage 2 opgesteld waarin de maatregelen ten aanzien van landschap, waterberging en de locatie van de woningen bepaald.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen passend is binnen de landschappelijke voorwaarden zoals bepaald voor dit gebied.

'Cultuurhistorie' - deelgebied 6: de velden in centraal Drenthe - van nut maken van de stille heide

Omgevingsbeeld

De structuur van dit gebied wordt gedomineerd door de twee grote bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en bij Hooghalen, door de beekdalen van de Elperstroom en de Westerborkerstroom met de daarbij gelegen esdorpen die al in de middeleeuwen zijn ontstaan.

De twee bos- en heidegebieden zijn aangelegd met de karakteristieke padenstructuur van boswachterijen en stuifzandbossen. Ze bevatten ook vele sporen van de tijd ervoor en erna, zoals (pre-)historische routes en grenzen en jongere ingrepen uit en na de Tweede Wereldoorlog, zoals de radiotelescoop van Dwingeloo en de sporen van Kamp Westerbork.

Bijzonder is de ligging van het (Nationaal Park) Dwingelderveld als oude gemeenschapsgrond te midden van een krans van esdorpen.

De smalle en soms duidelijk begrensde beekdalen van de Elper- en Westerborkerstroom hebben een sterke ruimtelijke relatie met de ernaast gelegen dorpen.

Ambitie

Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de samenhang van twee bos- en heidegebieden met de nabijgelegen esdorpen. De bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en van Hooghalen zijn een resultante van de ontginning van de woeste gronden rond de esdorpen.

Sturing: Respecteren

Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Toetsing

De hiervoor beschreven cultuurhistorische waarden ontbreken ter plaatse van het plangebied. Het Dwingelderveld is op ruim 5 kilometer afstand gelegen van het plangebied. Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden ter plaatse wordt verwezen naar paragraaf 5.2 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat de kernkwaliteit 'cultuurhistorie' zoals geformuleerd in de Omgevingsvisie Drenthe geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

'Archeologie' - beschermingsniveau 1 generiek (archeologie);

Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Toetsing

Verwezen wordt naar paragraaf 5.2 waar nader wordt ingegaan op het aspect archeologie. Op basis van het geldende archeologische beleid is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van deze resultaten wordt het plangebied vrijgegeven voor wat betreft het aspect 'archeologie'.

'Aardkundige waarde' - beschermingsniveau middelhoog (aw)

Het beschermingsniveau voor aardkundige waarden ter plaatse is middelhoog, dat wil zeggen dat de provincie de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap, hier keileemplateau, in stand wil houden. Op de rand van het perceel ligt een droogdal waar in het geval van zware regenbuien sprake kan zijn van wateroverlast.

Toetsing

Voorliggende ontwikkeling is niet in strijd met de kenmerken van het aardkundig hooglandschap. Verwezen wordt naar subparagraaf 5.2 waar nader wordt ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie. Voor de beoordeling van eventuele wateroverlast ter plaatse wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

Wonen

Naast de kernkwaliteiten is tevens het beleid op het gebied van wonen van belang. Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat.

Het plan vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Fluitenberg. Met de ontwikkeling wordt voorzien aan de woningbehoefte in het dorp Fluitenberg. Binnen dit dorp is hoofdzakelijk behoefte aan grondgebonden woningen. Voor wat betreft de toetsing aan de gemeentelijke woonvisie wordt verwezen naar 3.4.4.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid heeft er een nadere beoordeling plaatsgevonden. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

3.3.2 Omgevingsverordening Drenthe 2018

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is uitsluitend artikel 2.17, lid 1 (woningbouw) van de Omgevingsverordening Drenthe 2018 noemenswaardig. Hierna is het betreffende artikel opgenomen.

Artikel 2.17 Woningbouw

  • 1. Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied. De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:
    • a. draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;
    • b. benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid, kernenstructuur;
    • c. schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;
    • d. geeft aan op welk wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;
    • e. geeft een lange termijn beeld.


Het plan voorziet in de realisatie van vijf woningen, waarvan de behoefte is aangetoond aan de hand van de gemeentelijke woonvisie. Kortheidshalve wordt verwezen naar subparagraaf 3.4.4. Daarnaast ligt het plangebied in de kern van Fluitenberg en gaan de woningen aansluiten op het bestaand stedelijk gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met artikel 2.17 van de Omgevingsverordening Drenthe 2018.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

Met de voorgenomen ontwikkeling worden vijf woningen toegevoegd in de kern Fluitenberg. Functioneel bestaat de directe omgeving voornamelijk uit vrijstaande grondgebonden woningen. De voorgenomen ontwikkeling sluit goed aan bij deze functionele structuur. In de structuurvisie is verder aangegeven dat voor wat betreft woningbouw wordt gekozen voor geconcentreerde groei in dorpen, waarbij de marktvraag bepalend is voor het aanbod. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan een concrete vraag naar grondgebonden woningen op een aantrekkelijke locatie aan de rand van de kern van Fluitenberg. De kern is aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Ruimtelijk is het plangebied daarmee een geschikte locatie voor woningbouw. Middels de ontwerpuitgangspunten worden de woningen op een dusdanig kwalitatieve manier ingepast dat er sprake zal zijn van een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van dit deel van Fluitenberg. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling passend is bij de Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad. Voor de voorliggende ontwikkeling zijn met name de thema's wonen en landschap van belang.

Wonen

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Landschap

De ambitie uit 2004 blijft van kracht: Hoogeveen wil de verborgen kwaliteiten en waarden van landschap, dorpen en stad aan de oppervlakte brengen en versterken.

Toetsing
Op basis van de Structuurvisie 2.0 ligt de focus van woningbouw op inbreiding in de stad en geconcentreerde groei van dorpen. Het plangebied is hierbij aangewezen als bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is dan ook een geschikte locatie voor een kleinschalige uitbreiding van de kern Fluitenberg. Met voorliggend plan wordt hierin voorzien.

Het plangebied ligt op een landschappelijk gezien waardevolle locatie vanwege de ligging op de overgang van de woonkern naar het buitengebied. Voorafgaand aan de planvorming zijn de landschappelijk waardevolle kenmerken daarom vervat in een door de gemeente opgesteld locatiepaspoort met ontwerpuitgangspunten voor de voorgenomen ontwikkeling. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 1 en Hoofdstuk 4 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat in voldoende mate rekening wordt gehouden met landschap ter plaatse en dat de ontwikkeling goed aansluit bij de uitgangspunten voor woningbouw zoals geformuleerd in de Structuurvisie 2.0.

3.4.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van vijf nieuwe woningen aan de rand van de kern van Fluitenberg. Hiermee wordt voorzien in een specifieke woonwens en -behoefte in het dorp Fluitenberg. Daarnaast wordt bijdragen aan de gemeentelijke ambitie om op beheerste wijze te groeien en voorziet de ontwikkeling in een aantrekkelijk woonmilieu in een dorpskern. De woningen worden conform de geldende eisen ten aanzien van duurzaamheid gebouwd en er wordt in voldoende mate rekening gehouden met het aspect waterberging. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.3 van deze toelichting.

Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan de ambities zoals genoemd in de Toekomstvisie.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Binnen het woonbeleid werkt de gemeente Hoogeveen met een gebiedsindeling. De dorpen Pesse, Stuifzand en Fluitenberg zijn hierin aangewezen als zogenaamde zanddorpen. In de dorpen heeft de gemeente Hoogeveen geen specifieke groei-ambitie geformuleerd maar wordt wel ruimte geboden aan de woningbehoefte. De verwachting is dat de meeste vraag zich zal voordoen in de zand- en kerndorpen. Bij woningbouwinitiatieven werkt de gemeente volgens een afwegingskader:  meest kansrijke plannen met de meeste toegevoegde waarde krijgen voorrang. Hiervoor is het instrument Locatiepaspoorten ontwikkeld, met een ontwikkelstrategie. De toepassing hiervan heeft zeker zijn nut bewezen. 

Met de voorgenomen ontwikkeling worden vijf nieuwe woningen gerealiseerd in het zanddorp Fluitenberg. Met de ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan een concrete woonbehoefte. Richting 2025 is concrete ruimte nodig voor circa 1.600 woningen in de gemeente Hoogeveen. De ontwikkeling draagt daarmee bij aan een concrete kwantitatieve behoefte.

Naast de kwantitatieve behoefte beoordeelt de gemeente Hoogeveen woningbouwplannen op basis van de kwalitatieve behoefte. Middels het instrument van de locatiepaspoorten beoordeelt de gemeente in hoeverre een plan van toegevoegde waarde is voor de gemeente. Op basis van deze werkwijze wordt de prioriteit van een bepaalde ontwikkeling bepaald. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een dergelijk locatiepaspoort opgesteld, die is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. Aan de hand van dit locatiepaspoort is het ontwerp voor de vijf woningen bepaald, waarmee een kwaliteitsimpuls van dit deel van Fluitenberg wordt beoogd.

Al met al wordt geconcludeerd dat het voornemen aansluit bij een concrete woonbehoefte en daarmee passend is bij de Woonvisie 2017-2020 van de gemeente Hoogeveen.

3.4.5 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Concreet voorziet de voorliggende ontwikkeling in de realisatie van vijf woningen op een onbebouwde perceel aan de Schoolstraat te Fluitenberg. De locatie is gelegen op de overgang tussen de woonkern en het buitengebied. Met de ontwikkeling wordt ingespeeld op een actuele woonbehoefte van het dorp Fluitenberg.

4.1 Landschappelijke inpassing

Bij de herontwikkeling van de plek liggen kansen om een aantrekkelijke entree van Fluitenberg te realiseren, met respect voor de bestaande zichtlijnen en het groen. In overleg met de gemeente Hoogeveen is voor het plangebied een locatiepaspoort ontwikkeld, waarin de uitgangspunten voor het ontwerp zijn opgesteld. Het locatiepaspoort is opgenomen in Bijlage 1 van deze toelichting. De ontwerpuitgangspunten zijn als volgt:

  • Aantrekkelijke landschappelijke vormgeving van de randen en tuinen rondom;
  • Alzijdig aantrekkelijk vormgeven vanwege karakteristiek ligging nabij entree dorp en grenzend aan het open landschap;
  • Versterken zichtlijnen richting het landschap en hiervoor ruimte reserveren;
  • Royale onbebouwde groene profiel vanuit beekdal naar Schoolstraat doortrekken;
  • Nieuwe bebouwing vormt een aantrekkelijk ruimtelijk ensemble met de bestaande bebouwing aan de Fluitenbergseweg;
  • Ontwikkeling maakt doorkijkjes mogelijk vanaf de Schoolstraat in westelijke richting;
  • Noord- en zuidzijde mogen verschillende sferen krijgen maar vormen samen een ruimtelijk ensemble;
  • De woningen aan de noordzijde van de Schoolstraat zijn te gast in het landschap, samen met de terrassen en de gezamenlijke buitenruimtes.


Drie van de vijf woningen worden in het noordelijke deel gerealiseerd. Deze drie woningen worden vrijstaand gerealiseerd en op een gestaffelde wijze gebouwd, om zo de zichtlijnen vanaf de Schoolstraat naar het buitengebied open te houden. Qua bouw- en goothoogte wordt aangesloten bij de omliggende vrijstaande woningen. Elke woning krijgt een aangebouwd bijgebouw en ruimte voor twee parkeerplaatsen. Voor de vorm en het uiterlijk van de zuidelijke woningen wordt aangesloten bij de ten zuiden gelegen woning aan de Fluitenbergseweg 72. Deze woningen worden als twee-aaneen woningen gerealiseerd.

Vanwege de ligging van het plangebied is het gewenst om ongewenste bebouwing uit te sluiten. De erfafscheidingen achter en tussen de woningen dienen daarom in de vorm van hagen te worden uitgevoerd. Het bouwen van bouwwerken als hoge schuttingen en carports zijn vanwege te waardevolle zichtlijnen en het aantrekkelijk houden van het plangebied onwenselijk. Om deze reden worden de gronden om de woningen bestemd als 'Tuin', met dien verstande dat deze gronden niet te dienen worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht. Hiermee worden de mogelijkheden om vergunningvrij bouwwerken aan te brengen uitgesloten.

Bovenstaande uitgangspunten zijn vertaald in een inrichtingsplan, die als Bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In afbeelding 4.1 is het inpassingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0004.png"  
Afbeelding 4.1: Inpassingsplan (Bron: The Citadel Company)  

4.2 Beeldkwaliteit

Naast de kwaliteitstoevoeging aan de openbare ruimte is het van belang dat er ook kwaliteitseisen worden gesteld aan de beeldkwaliteit van de woning. Hiervoor is door The Citadel een beeldkwaliteitsplan opgesteld, die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd.

In kleur- en materiaalgebruik wordt aansluiting gezocht bij het algehele beeld van het landelijke karakter / 'wonen in een dorp' en overgang tussen buitengebied en bebouwde kom. Het materiaalgebruik is ingetogen, eerlijk en doelmatig. De toepassing van een functioneel detail heeft de voorkeur, rollagen boven gevelopeningen en/of de toepassing van betonnen lateien. Het kleurgebruik is beheerst en in harmonie. Signaalkleuren zijn niet toegestaan.

Voor de zuidelijke woningen sluit het karakter voornamelijk aan bij de bestaande bebouwing. Gevels worden hoofdzakelijk in een rood/bruine baksteen met lichte of donkere voeg uitgevoerd.

Trasramen en/of bijzondere vlakken in het metselwerk worden in donkere effen steen uitgevoerd, in een kleur aansluitend op de nuancering van de gevelsteen.

Voor de noordelijke woningen sluit het karakter meer aan bij de landelijke omgeving met het type schuurwoning. De gevels zijn voornamelijk bedekt met hout in een bruin of vergrijsde, gedekte en donkere tint.

Gevelbekleding uitgevoerd in zink en metselwerk in natuurlijke kleuren zijn eveneens toegestaan. Trasramen worden uitgevoerd in donkere effen steen, in een kleur aansluitend op de kleur van het hout, zink of gevelsteen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf woningen op een onbebouwd agrarisch perceel. Om te beoordelen of de bodem geschikt kan worden geacht voor het beoogd gebruik, is door Sigma een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De gehele rapportage is opgenomen in Bijlage 4 van deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten van dit onderzoek.

Verkennend bodemonderzoek

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt.

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Het grondwater t.p.v. peilbuis 1 bevat o.a. een verhoogd gehalte nikkel (zware metalen) t.o.v. de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5), aanvullend onderzoek in de vorm van een herbemonstering en heranalyse van het grondwater, kan na afstemming met het bevoegd gezag noodzakelijk zijn.

Voor het overige bevat het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie enkele stoffen verhoogd t.o.v. de streefwaarde. Deze overige lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Na afstemming met het bevoegd gezag is gebleken dat het aantreffen van het verhoogde gehalte nikkel een veelvuldig verschijnsel is. In de omgeving van het plangebied is sprake van 'natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde'. Hierdoor wordt geconcludeerd dat nader onderzoek achterwege kan blijven en dat de bodem geschikt wordt geacht voor het beoogde gebruik (wonen met tuin).

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Op basis van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek benodigd bij ruimtelijke ontwikkeling met een oppervlakte groter dan 1.000 m² en dieper dan 30 centimeter. Aangezien deze onderzoeksgrenzen worden overschreden, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Hieronder zijn de onderzoeksresultaten van het door Laagland Archeologie uitgevoerde onderzoek, zie Bijlage 5, opgenomen.

Archeologisch onderzoek

Er is sprake van een verstoord bodemprofiel tot circa 50 cm -mv. Hieronder zijn in boringen 2, 3 en 4 nog restanten van een Bh-horizont aangetroffen en in boring 3 is ook een veenpakket aangetroffen. Op basis van de resultaten van veldonderzoek en het bureauonderzoek lijkt de kans op een (deels)intact bodemprofiel het meest waarschijnlijk in het noordwestelijke deel van het plangebied. De aangetroffen veenlaag en de Bh-horizonten wijzen er echter op dat hier sprake was van natte omstandigheden. Dit betekent dat hoewel het oorspronkelijk leefniveau – en daarmee de vondstenlaag – nog deels aanwezig is de kans op een archeologische vindplaats klein wordt geacht. Mogelijk zijn er niet aan bewoning gerelateerde vondsten, bijvoorbeeld rituele deposities aanwezig. De kans hierop is echter klein: dergelijke vindplaatsen kenmerken zich door enkele artefacten (bijvoorbeeld stenen bijlen) zonder verdere context. Ze zijn alleen door middel van zeer intensief gravend onderzoek op te sporen en komen meestal alleen als toevalsvondst aan het licht. Op basis van het uitgevoerde archeologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat nader archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

Op advies van de provincie Drenthe blijft de noordwestelijke hoek van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Dit vanwege het feit dat bodemingrepen waarbij sprake is van off-site vondsten (bijvoorbeeld rituele deposities) archeologisch begeleid moeten worden. Het gaat bij dit type vondsten om puntlocaties en die worden over het algemeen niet toevallig in een boring aangetroffen.

Daarnaast wordt op basis van de Atlas Leefomgeving geconcludeerd dat er zich in of in de directe nabijheid van het plangebied geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten bevinden en dat er geen aardkundige waarden in het plangebied aanwezig zijn. Het aspect 'cultuurhistorie' vormt daarmee geen belemmering.

Geconcludeerd wordt dat het voornemen in het kader van de aspecten 'archeologie en cultuurhistorie' uitvoerbaar is.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 6 september 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 6). Op basis daarvan is de zogenaamde 'normale procedure' van toepassing. Het plan raakt daarmee waterschapsbelangen. Het waterschap Drents Overijsselse Data heeft daarom een uitgangspuntennotitie opgesteld die dient te worden verwerkt in het plan. In de uitgangspuntennotitie worden de thema's wateroverlast, watersysteem, waterkwaliteit en riolering behandeld. Deze thema's zijn hieronder nader uitgewerkt. De gehele uitgangspuntennotitie is opgenomen in Bijlage 7 van deze toelichting.

Wateroverlast

Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte;
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.


Compensatie nieuwbouw kleine plannen
Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een bij voorkeur vertraagde afvoer anders infiltratiesituatie.

Watersysteem

Aan- en afvoer van voldoende water, waarborg van de waterkwaliteit en ruimte voor water.

  • Watergangen: Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergangen gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
    • 1. Secundaire B-watergangen (>10 L/s afvoer en <25 L/s gedurende gemiddeld 1 tot 2 dagen per jaar): waterschap is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer, maar de grondgebruikers zijn verantwoordelijk voor het onderhoud (eigenaar is onderhoudsplichtig). In de B-watergangen is een bepaalde vorm van toezicht door het waterschap mogelijk (schouw).

Wijzigingen aan het watersysteem

  • Dempen of graven wateren: Voor het dempen, verleggen of graven van wateren (ook die niet in beheer zijn bij het waterschap) dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper dan 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.


Waterkwaliteit

Het watersysteem wordt zo ontworpen dat het geen risico's voor de volksgezondheid creëert en voldoende schoon is voor mensen, planten en dieren.

Afvoer hemelwater

  • Kwaliteit afvoer hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen. Licht vervuild hemelwater (bijvoorbeeld van een woonstraat) wordt via een bodempassage geloosd op het oppervlaktewater. Bij aanleg van bedrijventerreinen, wegen met een hoge verkeersbelasting, parkeerterreinen, marktpleinen, winkelstraten en tunnels dient de mogelijkheid voor lozing van hemelwater op open water met het waterschap te worden afgestemd.


Verontreiniging

  • Microverontreiniging: Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.

Riolering

Optimaliseren aanvoeren afvalwater naar de rioolwaterzuivering. Verminderen van hydraulische belasting van de rioolwaterzuivering en beperken van riooloverstorten op het oppervlaktewater.

Beleid en regelgeving

  • Gemeentelijk rioleringsbeleid: de gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. In het plan wordt rekening gehouden met het gemeentelijke rioleringsbeleid. Afvalwater en hemelwater worden op de perceelgrens gescheiden aangeboden. Eventueel geldt er een bergingseis (zie wateroverlast).
  • Voorkeursvolgorde afvoer hemelwater: Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu worden teruggebracht (afkoppelen). Dat kan door infiltratie in de bodem of door berging in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om daar waar mogelijk, het hemelwater oppervlakkig af te voeren en te infiltreren in de bodem. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater.
  • Lozing afvalwater: Voor de lozing van afvalwater (al het water waarvan de initiatiefnemer zich moet ontdoen) op oppervlaktewater vanuit een woning of een (agrarisch) bedrijf gelden de volgende regels:
    • 1. Voor lozingen van huishoudelijk afvalwater vanuit woningen geldt het “Besluit lozing afvalwater huishoudens” (Blah). Uitgangspunt is dat het huishoudelijk afvalwater op een gemeentelijk rioolstelsel wordt geloosd. Indien niet mogelijk is, moet een voorziening worden aangelegd die een gelijkwaardig milieubeschermingsniveau biedt;
    • 2. Voor lozingen van afvalwater van een (agrarisch) bedrijf geldt het “Activiteitenbesluit”.

Voor lozingen vanuit niet-inrichtingen geldt het “Besluit lozen buiten inrichtingen” (Blbi)

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Hieronder worden de voor het plan van belang zijnde aspecten behandeld.

Wateroverlast

Het plangebied ligt in een laagte, waardoor er sprake is van een zekere gevoeligheid voor wateroverlast in geval van een hevige bui. In afbeelding 5.1 is dit goed te zien. De blauwe pijlen laten zien waar tijdens een hevige bui het water vandaan komt en waar het via maaiveld naartoe stroomt. Een bui van 70 mm in 1 uur tijd laat zien dat de bestaande sloot/greppelstructuur daar onder water kan komen te staan en via maaiveld gaat afvoeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0005.png"  
Afbeelding 5.1: Gevoeligheid wateroverlast plangebied (Bron: Klimaatatlas Fluvius)  


De waterberging wordt in voorliggend geval opgevangen door de bestaande slootjes ten noorden en ten van de te realiseren woningen te transformeren tot een greppel om zo de waterbergende capaciteit hiervan te verhogen. De sloten hebben elk momenteel een breedte van circa 5 meter en een lengte van 65 meter. De compensatieopgave bedraagt in voorliggend geval 55 mm (bergingseis) * 1.250 m² = 68,75 m³. In afbeelding 5.2 is de verbreding van de sloten, waarvan de ligging is te zien in afbeelding 4.1 en het in Bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan, schematisch weergegeven. Voor de werkzaamheden aan de sloten wordt een watervergunning aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0006.png"  
Afbeelding 5.2: Schematische weergave waterberging (Bron: The Citadel Company)  


Watersysteem

Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang en/of secundaire B-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Dit betreft het stroomgebied Oude Diep. De woningen worden buiten de invloedszone van deze watergang gebouwd. De hierboven beschreven waterberging zal worden opgevangen in de omliggende slootjes ten zuiden en ten westen

Waterkwaliteit

Kwaliteit hemelwater: Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan in voorliggend geval direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Verontreiniging:  Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.

Riolering

De woningen worden aangesloten op het gemeentelijke riool. Hemelwater wordt in zoveel mogelijk in de bodem en via de hierboven beschreven afwatering opgevangen, waarmee afval- en hemelwater gescheiden worden opgevangen in het plangebied.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (voorheen EHS).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden 'Dwingelderveld' bevindt zich op circa 5,2 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege deze afstand kan directe hinder in de vorm van bijvoorbeeld geluid of verstrooiing van licht worden uitgesloten. Naast directe hinder kan er ook sprake zijn van indirecte hinder in de vorm van stikstofdepositie. Om de te verwachten effecten van stikstof op Natura 2000 in beeld te brengen, is door BJZ.nu een AERIUS-berekening uitgevoerd. De volledige berekening is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting.

Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in zowel de aanleg- als gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland wordt geconcludeerd dat, vanwege de afstand van circa 680 meter, er geen sprake is van enige aantasting van de kernkwaliteiten en waarden van het NNN.

Het aspect 'gebiedsbescherming' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit voornemen.

Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Om de wettelijke consequenties van de voorliggende ontwikkeling in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen, is door BJZ.nu een quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 9 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten uit dit onderzoek.

Op basis van de quickscan natuurwaardenonderzoek wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met negatieve effecten op beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën, reptielen en overige soorten. Ten aanzien van beschermde vogels zal geen sprake zijn van beschadiging of vernieling van bezette nesten zo lang het rooien van beplanting plaatsvindt van augustus t/m februari (buiten het broedseizoen).

Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet gepaard gaat met negatieve effecten op beschermde gebieden en/of soorten. Het aspect 'ecologie' vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Met de voorliggende ontwikkeling worden vijf geluidgevoelige objecten (woningen) toegevoegd. Toetsing aan de Wgh is daarmee noodzakelijk. Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd industrieterrein. De aspecten railverkeers- en industrielawaai vormen dan ook geen belemmering.

Het omliggende wegennetwerk bestaat verder uit uitsluitend 30 km/u wegen, waardoor akoestisch onderzoek achterwege kan blijven. Ten aanzien van het aspect geluid wordt ter plaatse van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Vorenstaande wordt ook bevestigd door de geluidkaart van de Atlas Leefomgeving, zoals opgenomen in afbeelding 5.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0007.png"  
Afbeelding 5.2: Geluid als gevolg van wegverkeer. Het plangebied is blauw omlijnd (Bron: Atlas Leefomgeving)  

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Woningen zijn niet aangemerkt als milieubelastend voor de omgeving. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich op basis van het geldende bestemmingsplan één noemenswaardige milieubelastende functie, te weten een detailhandelsfunctie op circa 14 meter van het plangebied. Ter plaatse bevindt zich een elektronicawinkel. Voor een dergelijke functie geldt op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' een richtafstand van 10 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 15 meter. Het aspect milieuzonering vormt daarmee geen belemmering, te meer ook omdat de reeds aanwezige woningen zich op een kortere afstand bevinden.

Ter plaatse van het plangebied wordt een aanvaardbaar woon- en leefklimaat verwacht. Omgekeerd worden omliggende milieubelastende functies niet verder in hun bedrijfsvoering belemmerd als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

Artikel 2.8 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied ligt in voorliggend geval op circa 5,2 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Dwingelderveld'. Uit paragraaf 5.4.2 en uit de stikstofdepositieberekening in Bijlage 8 is gebleken dat de voorgenomen herontwikkeling niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Een nader onderzoek in de vorm van een passende beoordeling is niet noodzakelijk.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Uit deze aanmeldnotitie is gebleken dat ten gevolge van het plan geen significant negatieve effecten op de omgeving zullen optreden. Voor een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten wordt verwezen naar de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling, opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting.

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

In paragraaf 5.8.1 zijn voorbeelden van de lijst met categorieën van gevallen opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Gelet op de aard en omvang van dit project (realisatie vijf woningen) in vergelijking met de voorgenoemde categorieën, kan worden aangenomen dat de voorliggende ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vorenstaande wordt tevens bevestigd door de NIBM tool zoals opgenomen in afbeelding 5.3. In de tool is voor de verkeersgegevens aangesloten bij de gegevens zoals opgenomen in paragraaf 5.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0008.png"  
Afbeelding 5.3: Uitsnede NIBM-tool (Bron: InfoMil)  

De voorliggende ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Tevens wordt opgemerkt dat de functie niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.4 is een uitsnede van de Risicokaart opgenomen. Het plangebied is hierin weergegeven met de blauwe ster.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9010003-ON02_0009.png"  
Afbeelding 5.4: Uitsnede risicokaart (Bron: Atlas Leefomgeving)  

De meest nabijgelegen risicobron betreft in voorliggend geval een buisleiding. Het betreft een gasleiding van de Gasunie met een uitwendige diameter van 1.220 milimeter en een maximale werkdruk van 66,2 bar heeft. Voor dergelijke buisleidingen ligt de 1% letaliteitsgrens op 540 meter en de 100% letaliteitsgrens op 210 meter. Het plangebied ligt op circa 280 meter ten oosten van de buisleiding en ligt daarmee binnen de 1% letaliteitsgrens. Aangezien er sprake is van het toevoegen van kwetsbare objecten, namelijk vijf woningen, is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig.

Of er al dan niet sprake is van een verhoging van het groepsrisico is afhankelijk van:

  • de aanwezige populatiedichtheid;
  • de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen;
  • het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de leiding(en) om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Op basis van het 'handboek buisleidingen in bestemmingsplannen' wordt voor woningen een gemiddelde van 2,54 personen per woning aangehouden. Bij de realisatie van vijf woningen dient er daarom rekening te worden gehouden met een toename van de personendichtheid met 12,7 (13) personen. Binnen een straal van een kilometer is de gehele kern van Fluitenberg gelegen. In deze kern wonen circa 390 personen. Met de voorliggende ontwikkeling zal dus geen sprake zijn van een toename van 10% van de aanwezige personendichtheid in de bestaande situatie. Ook zal de oriënterende waarde of 10% van deze waarde niet worden overschreden gezien de lage personendichtheid in het invloedsgebied. Er is dan ook geen sprake van een verhoging van het groepsrisico.

Het plangebied is ten slotte goed bereikbaar voor hulpdiensten in geval van een calamiteit. De brandweer kan vanuit Hoogeveen binnen 5 minuten ter plaatse zijn en er zijn voldoende mogelijkheden om weg te vluchten van de risicobron. Er wordt aangenomen dat de bewoners van de te realiseren woning in eerste instantie zelfredzaam zijn dan wel in staat zijn een ander in veiligheid te brengen.

Een nader onderzoek in het kader van externe veiligheid wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Normstelling

Bij nieuwe ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat. Voor het berekenen van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie behorende bij voorliggende ontwikkeling wordt aangesloten bij de parkeernota gemeente Hoogeveen 2021. In deze nota zijn de parkeercijfers per functie weergegeven. De cijfers zijn gebaseerd op de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren (publicatie 381, december 2018).

De kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeersgeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. De gemeente Hoogeveen hanteert de minimumnorm.

De gemeente Hoogeveen hanteert geen eigen kencijfers voor het aspect verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt daarom aan de hand van dezelfde publicatie van de CROW berekend.

5.10.2 Onderzoek en conclusie

De voorliggende ontwikkeling voorziet in de realisatie van vijf woningen in de kern van Fluitenberg, gemeente Hoogeveen. Voor het berekenen van de bijbehorende parkeerbehoefte en verkeersgeneratie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. Functie: Koop, huis, vrijstaand;
  • b. Verstedelijkingsgraad: matig stedelijk (Gemeente Hoogeveen/CBS Statline);
  • c. Stedelijke zone: rest bebouwde kom.


Parkeerbehoefte en verkeersgeneratie

Op basis van de bovenstaande uitgangspunten geldt een parkeerbehoefte van 1,8 per woning. In het stedenbouwkundig ontwerp zoals opgenomen in Hoofdstuk 4 en in Bijlage 2 is te zien dat op eigen terrein wordt voorzien in de parkeerbehoefte, aangezien elke woning wordt voorzien van een oprijlaan met ruimte voor twee auto's.

Ten aanzien van het aspect verkeersgeneratie geldt op basis van de te hanteren uitgangspunten dat per vrijstaande woning 8,2 verkeersbewegingen worden gegenereerd. De totale verkeersgeneratie bedraagt daarom 8,2*5 = 41. De verkeersbewegingen worden in voorliggend geval via de Schoolstraat ontsloten op de Fluitenbergseweg. Vanaf hier zal het verkeer zich voornamelijk in oostelijke en westelijke richting bewegen. De genoemde wegen zijn van ruim voldoende omvang om de extra verkeersgeneratie veilig en eenvoudig af te wikkelen.

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zal niet tot enige belemmeringen in het kader van verkeersveiligheid leiden.

5.11 Duurzaamheid

5.11.1 Normstelling

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling.

Voor bestaande bouw kunnen er ook duurzaamheidsmaatregelen getroffen worden. De gemeente stimuleert het duurzaam verbouwen van bestaande woningen door middel van het verstrekken van een duurzaamheidslening. In de verordening 'Duurzaamheidslening gemeente Hoogeveen 2016' staan de voorwaarden vermeld om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke lening. Tot de duurzaamheidsmaatregelen waarvoor een duurzaamheidslening kan worden toegekend, behoren energiebesparende en waterbesparende maatregelen, duurzame opwekking van energie en de stimulering van de biodiversiteit, zoals het aanbrengen van een vegetatiedak of vogelvides.

Ook kunnen de particulieren, die hun woning energiezuiniger willen maken, gratis een energiescan laten opstellen. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de 'schil' van de woning, de verwarmingsinstallatie, verlichting, ventilatie en het gebruik van elektrische apparatuur. De mogelijk te treffen haalbare maatregelen worden opgenomen in de energiescan.

5.11.2 Onderzoek en conclusie

Voorliggende ontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van vijf woningen. De woningen worden conform de Wet Voortgang Energietransitie (01-07-2018) gasloos gerealiseerd. Daarnaast is ruimte voor de aanleg van zonnepanelen op de daken en is het voornemen om de woningen met een groen dak te realiseren. De ontwikkeling houdt daarmee in voldoende mate rekening met het aspect duurzaamheid.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze bouwhoogtes, afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende bouw- en afwijkingsregels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen drie bestemmingen voor, te weten 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen'. De regels zijn gebaseerd op het geldende bestemmingsplan 'Fluitenberg 2018'.

'Tuin'

De voortuinen van de te realiseren woningen zijn voorzien van een tuinbestemming. Hiermee wordt ongewenste bebouwing voor de woning uitgesloten. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen, toegangspad, balkons en erkers ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming en erkers. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van erkers.

'Verkeer'

De oprijlaan die op de Schoolstraat uitkomt is in voorliggend geval voorzien van de bestemming 'Verkeer'. De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegverkeer, voet- en rijwielpaden, groenvoorzieningen en parkeerterrein. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

'Wonen'

De te realiseren woningen zijn voorzien van de bestemming 'Wonen' Deze gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Ter plaatse van de woningen is een bouwvlak opgenomen. Hoofdgebouwen dienen binnen dit bouwvlak te worden gebouwd.

Op de verbeelding is met een specifieke bouwaanduiding aangegeven dat de woningen vrijstaand dienen te worden gebouwd. Per bouwaanduiding zijn tevens de maatvoeringen voor de bouw- en goothoogte opgenomen. De maximale oppervlakte per hoofdgebouw bedraagt 150 m².

'Waarde - Archeologie 3'

Het noordwestelijke deel van het plangebied behoudt op advies van de provincie Drenthe de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

De Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op donderdag 2 juni 2022 heeft een inloopavond plaatsgevonden waarin de plannen zijn toegelicht aan de buurtbewoners. Ongeveer 40 tot 45 belangstellenden namen tijdens de avond kennis van de plannen, zowel potentiële kopers als omwonenden. Deze laatste groep was voornamelijk afkomstig uit de Schoolstraat. Op basis van de gegevens die zijn ontvingen via het reactieformulier is geconcludeerd dat de belangstellenden voor een kavel veelal uit Hoogeveen afkomstig zijn.

De algemene reactie vanuit de buurt is positief te noemen. Met name de type woningen die worden gerealiseerd en het feit dat er aandacht wordt besteed voor het behouden van de groene eenheid, de zichtlijnen naar het buitengebied en het landschappelijk inpassen is goed ontvangen. Aandachtspunten betreffen voornamelijk de angst voor verstoring van flora en fauna en eventuele parkeerproblematiek. in dit bestemmingsplan is aangetoond dat deze omgevingsaspecten geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Verder is het plan voorgelegd aan de vooroverlegpartners provincie, waterschap en de VRD. Op advies van de provincie Drenthe is de archeologie beter gewaardborgd door een bestemming 'Waard archeologie 3' op te nemen. Daarnaast leverde het vooroverleg geen bezwaren op die de planvorming in de weg zitten.

Al met al wordt geconcludeerd dat het plan maatschappelijk gezien uitvoerbaar is.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een rood-voor-rood overeenkomst (anterieure overeenkomst) met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.