direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord, deelplan Fluitenbergseweg Oost naast nr 10
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens in het kader van de Ruimte-voor-ruimte regeling een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren aan de Fluitenbergseweg oost naast nr. 10.

De (sloop)rechten zijn afkomstig van Fluitenbergseweg Oost 12, waar niet ter plaatse een extra woning kan worden vanwege het naast gelegen agrarische bedrijf en de geluidscontouren van de A28. Dit (sloop) perceel heeft reeds een passende woonbestemming en is daarmee niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Bij brief van 18 januari 2021 is door het college van B&W aangegeven dat medewerking mogelijk is, onder de ruimte-voor-ruimte regeling.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Om het voornemen mogelijk te maken wordt een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.3 Opbouw toelichting

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven. Luchtfoto’s en kaartmateriaal zijn, tenzij anders aangegeven, noordelijk gericht.

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het geldende beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld. Hoofdstuk 6 behandelt de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 behandelt het onderwerp handhaving en in hoofdstuk 8 is de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en het gaat in op de inspraak en het overleg aangaande het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordkant van stad Hoogeveen in het buitengebied en valt officieel onder Fluitenberg. Het dorp Fluitenberg ligt aan de linkerzijde van de A28, het perceel Fluitenbergseweg oost naast 10 ligt aan de rechterzijde van de A28. Het betreft een onbebouwd perceel gelegen in het lint van de Fluitenbergseweg oost. Het perceel is kadastraal bekend als Gemeente Hoogeveen sectie T nummer 1753. In afbeelding 2.1 is de ligging van het plangebied rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0001.jpg"

2.2 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied valt onder beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017 (vastgesteld 2018-06-28) en de gronden zijn aangeduid met enkelbestemming ‘Agrarisch 2’ met aanduiding ‘hydrologisch aandachtsgebied’ en aanduiding ‘landschapsbouw’. Op deze agrarische gronden is wonen niet toegestaan en daarmee is de geplande woning met bijbehorende bouwwerken niet bij recht toegestaan.

Afbeelding 2.2 toont een uitsnede van de plankaart van het vigerende beheersverordening. Het plangebied is aangeduid met rode belijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0002.jpg"

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het plangebied is momenteel in gebruik als agrarische grond. Het is een weiland. De rechterkant van het perceel wordt door een bomenrij gescheiden van percelen aan het Bospad. Aan de linkerzijde van het perceel is een bestaande uitweg. Ten behoeve van de nieuwe woning wordt aan de rechterzijde van het perceel een nieuwe uitweg aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0003.jpg"

Fluitenberg en Kalenberg zijn ontstaan op oude smeltwaterheuvels ten noorden van het beekdal van het Oude Diep. De Fluitenbergseweg is een oude verbindingsweg naar Echten. Aan de noordkant van deze weg liggen enkele grote boerderijen met daartussen doorzichten naar het gebied van de jonge veldontginningen aan de noordkant van het dorp.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Europees beleid

Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallend binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

Wet Natuurbescherming

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

NOVI

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse

leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor

regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld.

Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het

streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er

scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie

afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Overweging

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendig landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

SVIR

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Overweging

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over-programmering op regionaal niveau te voorkomen.

De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaande gebied kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Overweging

Dit plan kan onder 'ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van ten hoogste elf woningen, dan is blijkens jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Daarmee kan gezien de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling geoordeeld worden dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

Dit plan is in overeenstemming met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 3 oktober 2018), met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vertaald naar concrete regels. In artikel 2.16 is de ruimte-voor-ruimte-regeling opgenomen. In dit artikel is het volgende bepaald:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte-regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte-regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Voorliggend plan past binnen deze regels van artikel 2.16. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing dateert van voor 2 juni 2010 (2a). Er wordt op de slooplocatie tenminste 750m2 aan bebouwing gesloopt. Dit is exclusief mestkelders en erfverharding. Dit geeft dus recht op de bouw van één compensatiewoning (2b t/m d). De randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning zijn in dit bestemmingsplan en/of in het kader van de welstandstoetsing geregeld (2e). De nieuwbouw vindt niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied (2f).

3.3.2 Omgevingsvisie Drenthe

In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2020 heeft het plangebied aanduiding ‘Landbouwgebied’. Deze primaire sector is van groot belang voor de Drentse economie en de werkgelegenheid. De ambitie is de landbouw maximale speelruimte te bieden in gebieden die aangeduid zijn als landbouwgebied. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw.

Kernkwaliteiten

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen.

Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofdstructuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Landschap

Het plangebied maakt deel uit van het esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide. De esdorpen liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos). Het beekdal ligt iets ten zuiden van het plangebied. Van oudsher bevond zich aan de noordzijde van het plangebied een nat heideveld waar een bos is geplant dat is uitgegroeid tot het Spaarbankbos.

Archeologie

Voor de kernkwaliteit archeologie is het plangebied aangeduid met het ‘beschermingsniveau 1 Generiek’. Het beschermingsniveau ‘generiek’ richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardige archeologische vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

Cultuurhistorie

Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met beschermingsniveau ‘Respecteren’. Tevens is het plangebied aangeduid als ‘Deelgebied 6: de velden in centraal Drenthe – van nut maken van de stille heide’.

De ambitie voor dit gebied is het herkenbaar houden van de samenhang van twee bos- en heidegebieden met de nabijgelegen esdorpen. Specifiek wordt gestuurd op het beleefbaar houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap rond het Dwingelderveld, het herkenbaar houden van de grote tijdsdiepte van de bossen rond Hooghalen en het in stand houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap bij Elp, Orvelte, Westerbork en Zwiggelte.

Het ‘beschermingsniveau 1 Generiek’ is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor deze gebieden richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. Op kaartmateriaal m.b.t. historische geografie van Hoogeveen, zie afbeelding 3.1 is te zien dat het plangebied valt onder jonge veldontginningen en dat de Fluitenbergseweg oost een oude weg of kerkepad is geweest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0004.jpg"

Aardkundige waarden

Wat betreft aardkundige waarden is het plangebied aangeduid met beschermingsniveau ‘generiek’. Dit betekent dat in deze gebieden de lokale, aardkundige kernmerken voor de toekomst bewaard moeten worden. Er wordt van gemeenten verwacht dat ze via het gemeentelijk bestemmingsplan bescherming geven aan kenmerkende aardkundige waarden. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. Op de geomorfologische kaart van Nederland is het plangebied aangeduid als ‘grondmorenewelvingen’.

Wat betreft de kernkwaliteiten ‘natuur’ en ‘rust’ is het plangebied niet voorzien van enige aanduiding.

Het plan voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken welke zich voegt in het bebouwingslint van de Fluitenbergseweg oost.

In het gebied mag de landbouw niet beperkt worden. In dit plan wordt een klein deel van het gehele kadastrale perceel onttrokken ten behoeve van wonen. De toegang tot de agrarische gronden blijft behouden en deze gronden blijven bewerkbaar. De bebouwing voegt zich in een lint van bestaande bebouwing. De invloed op de mogelijkheden voor landbouw in het gebied is nagenoeg nihil.

Het plangebied wordt geschikt geacht als terugbouwlocatie in het kader van het Ruimte-voor-ruimte beleid. De woning zal zich voegen in het bestaande karakteristieke bebouwingslint. Er zijn geen cultuurhistorische waarden die aangetast kunnen worden. De grondmorenewelvingen waarop het plangebied ligt zijn niet meer zichtbaar in dit agrarisch landschap. Er worden geen kernkwaliteiten onevenredig aangetast.

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.4 Regionaal beleid

Het plangebied is gelegen binnen het gebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta).

Het waterschap laat in het waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten in de samenwerking met partners gelegd worden. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid beschreven op basis van de volgende primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen. Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.

Doelstellingen voor ruimtelijke plannen:

  • Het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers).
  • Het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.

Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan. Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde Waterschapsbeleid. Op grond van voorgaande vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering vanuit het Waterschapsbeleid. Er is in het kader van de planvorming uitvoering gegeven aan de watertoets. De resultaten worden weergegeven in paragraaf 4.7.

3.5 Gemeentelijk beleid

In 2012 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2015-2030 geactualiseerd tot Structuurvisie 2.0. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. Dit wordt de fysieke structuurvisie genoemd. In 2018 is de ‘Visie op de omgeving’ vastgesteld. Dit is een actualisatie van de Structuurvisie 2.0 waarin trends en ontwikkelingen worden benoemd die van invloed kunnen zijn op de uitgestippelde koers.

In de Structuurvisie wordt de manier waarop gemeente Hoogeveen ruimtelijke ontwikkelingen benaderd uitnodigingsplanologie benoemd. Dit betekent dat ze zich uitnodigend opstellen naar initiatiefnemers met alleen op hoofdlijnen ruimtelijke kaders, niet op details. Uitgangspunten zijn duurzaamheid, ambitie en kwaliteit.

In de ‘Visie op de omgeving’ worden trends en ontwikkelingen rond wonen genoemd die grotendeels overeenkomen met die in de Structuurvisie 2.0. Het blijkt dat mensen langer thuis blijven wonen en dat gezinnen kleiner worden (gezinsverdunning) en daarmee het aantal eenpersoonshuishoudens groter. Dit betekent dat de vraag naar gezinswoningen blijft.

Praktisch woongenot staat voor mensen voorop: voorzieningen in de buurt en ruimte en groen om je heen. De woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. Er is behoefte aan duurzame woningen waarin je langer zelfstandig kunt blijven wonen.

Het plangebied ligt op de visiekaart in ‘semi open zandgebied met agrarische functies’.

In de structuurvisie is aangegeven hoe de gemeente in de toekomst met thema’s als wonen, leefbaarheid, landbouw, recreatie en natuur zal omgaan, welke ontwikkelingen gewenst zijn en waar die ontwikkelingen moeten plaatsvinden.

De gemeente Hoogeveen heeft een Woonvisie 2017-2020 vastgesteld. Centraal staat het motto: ‘Waar iedereen zijn thuis vindt’. Er staan vier hoofdambities centraal in het document:

  • 1. Behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. Toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. Voor iedereen betaalbaar;
  • 4. Ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Met dit plan wordt conform het Ruimte-voor-ruimte beleid een eengezinswoning toegevoegd in het buitengebied. Daarbij wordt ter compensatie elders aan de Fluitenbergseweg oost voormalige agrarische bebouwing gesloopt. Deze woning is een passende toevoeging aan de woningvoorraad en voorziet in een actuele behoefte.

De gemeente Hoogeveen heeft geen beleid voor Ruimte voor Ruimte. Wel is de ruimte-voor-ruimteregeling opgenomen in de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'. Het betreft hier het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning, als het college wil afwijken van de regels uit de beheersverordening (zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid).

De voorwaarden uit die Ruimte voor Ruimte regeling die hier van toepassing zijn, zijn:

  • De nieuw gebouwde woning moet voldoen aan het bestemmingsplan
  • De agrarische gebouwen die u sloopt, zijn samen minimaal 750 m2
  • Alle bestaande bebouwing wordt verwijderd (ook toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten)
  • Cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke gebouwen worden niet gesloopt
  • De woningen worden gebouwd op dezelfde plek waar de agrarische gebouwen zijn gesloopt

Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit vervangt de Welstandsnota uit 2007. Ruimtelijke kwaliteit van een gebouw of gebied gaat vooral over ‘goed’ en niet alleen over ‘mooi’.

Een ‘goede’ ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door drie factoren die vertaald zijn naar een drietal waarden, namelijk gebruikswaarde (functie), belevingswaarde (vorm) en toekomstwaarde (tijd).

Gebruikswaarde: een hoge score op deze waarde wordt bereikt als in elkaars omgeving gesitueerde functies elkaar versterken. Nabijheid, bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn hierbij van belang.

Belevingswaarde: Een hoge score op deze waarde gaat over herkenbaarheid, identiteit, attractiewaarde, levendigheid, cultuur en eigenheid.

Toekomstwaarde: Dit gaat over de houdbaarheid van een plan op langere termijn en voor een gebouw geldt dat het zo in elkaar moet zitten dat het lange tijd mee kan en aangepast kan worden indien nodig.

Overwegingen

Het plan voorziet in het mogelijk maken van een bouwkavel voor het toevoegen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken welke zich voegt in het bebouwingslint van het karakteristieke lint Fluitenbergseweg oost.

In het buitengebied van Hoogeveen wordt vraaggestuurd gebouwd en is maatwerk van belang. In dit geval gaat het om een ruimte voor ruimte kavel waarbij deze locatie een terugbouwlocatie is. Het college heeft bij brief van 18 januari 2021 uitgesproken dat het plan passend is.

Dit plan voldoet op één voorwaarde na aan de van toepassing zijnde voorwaarden uit de Ruimte voor Ruimte regeling van de gemeente Hoogeveen. Er kan niet terug worden gebouwd op dezelfde locatie, maar hiervan kan gemotiveerd worden afgeweken. Dat is in dit geval gedaan vanwege de nabij gelegen agrariër en de geluidscontouren van de A28 op de slooplocatie.

In dit plan zal de nieuw te bouwen woning ontworpen worden binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Onderstaande afbeelding 3.2 toont de te slopen bebouwing en daaruit blijkt dat er minimaal 750m² gesloopt wordt. Alle bestaande bebouwing zal worden verwijderd.

Er zijn geen cultuurhistorische waardevolle of karakteristieke gebouwen die gesloopt worden.

Op de slooplocatie is het niet mogelijk terug te bouwen vanwege geluid en het naastgelegen agrarisch bedrijf. Onderhavige locatie ligt in de buurt en biedt wel een goed woon- en leefklimaat. Deze wordt daarom op de locatie die in dit plan plangebied heet gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0005.jpg"

Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het voornemen van initiatiefnemer is het realiseren van een bouwkavel voor een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken in het karakteristieke lint van de Fluitenbergseweg oost. Afbeelding 4.1 toont de gewenste situatie.

De Ruimte-voor-ruimte regeling gaat uit van terugbouw van een compensatiewoning op de slooplocatie. Er is reeds vastgesteld dat er op de locatie waar de sloopmeters vandaan komen, namelijk Fluitenbergseweg Oost 12, geen mogelijkheden zijn voor terugbouw vanwege het naastgelegen agrarisch bedrijf en de geluidscontour van de A28. Deze slooplocatie maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan omdat er reeds sprake is van een woonbestemming. De sloopt van de gebouwen wordt geborgd in een separate sloopovereenkomst met de gemeente. Desondanks wordt er wel gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing na het slopen van de gebouwen (zie afbeelding 4.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0006.jpg"

De ruimte-voor-ruimte regeling maakt het mogelijk om slooprechten te verplaatsen door elders een terugbouwlocatie te vinden. Dat is mogelijk indien de bouw van een woning op de slooplocatie een belemmering is voor een (agrarisch) bedrijf. Naast de slooplocatie is een bestemd agrarisch erf gelegen en daarmee is in dezen de bouw van de woning elders noodzakelijk. Deze dient in een bebouwingslint, dan wel aansluitend aan de kern gevonden te worden.

Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 kan de Fluitenbergseweg oost als een karakteristiek bebouwingslint worden gezien en voldoet daarmee de bouwlocatie aan de ruimte-voor-ruimte regeling.

Ten behoeve van de kavel zal worden voorzien in de aanleg van een uitweg aan de rechterzijde van het perceel. De vergunning voor deze uitweg zal separaat van dit plan aangevraagd worden. Met de beoogde uitweg kunnen de bomen langs de Fluitenbergseweg intact blijven. Afbeelding 4.2 toont de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0007.jpg"

Het bouwvlak van de woning zal in lijn met bestaande bebouwing worden bepaald. De gebouwen zullen op basis van de regels van de woonbestemming geldend voor het buitengebied ontworpen worden.

Het achterliggende weiland behoudt een open karakter en de agrarische bestemming gelijk aan de aangrenzende percelen gelegen aan de Fluitenbergseweg oost. De bomenwal aan de oostzijde langs de perceelsgrens kan behouden blijven. Ten behoeve van de uitweg wordt er één boom gekapt. Langs de achterzijde van het woonperceel wordt een greppel gegraven. Het woonperceel wordt aan de westzijde begrensd door een nieuw aan te leggen houtwal. Afbeelding 4.3 toont een erfinrichting schets van de nieuwe situatie. Het erfinrichtingsplan maakt onderdeel uit van de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0008.jpg"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken welke zich voegt in het bebouwingslint van de Fluitenbergseweg oost.

5.1 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en er moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Er is voor het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd door Ecoreest, zie bijlage 1 van de toelichting. In het rapport van 13 april 2021 met rapportnummer 210374 wordt het volgende geconcludeerd:

"Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden van de Wet bodembescherming aangetoond. De verhoogde concentraties aan barium, nikkel en zink worden beschouwd als zijnde van nature verhoogde achtergrondwaarden.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (wonen met tuin) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieu-hygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieu-hygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein."

Conclusie:
Het aspect ‘bodem’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.2 Cultuurhistorie & Archeologie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Eén van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Archeologie
Het plangebied is niet voorzien van een archeologische dubbelbestemming. Maar op de archeologische kaarten van gemeente Hoogeveen is het plangebied aangeduid met waarde archeologie 3.

Voor de met ‘Waarde – Archeologie 3’ aangeduide gronden geldt dat voor ingrepen groter dan 1000 m² een inventariserend veldonderzoek gevraagd wordt gericht op het opsporen van vindplaatsen.

In onderhavig plan is de ingreep niet groter dan 1000 m², waarmee archeologisch onderzoek niet is benodigd.

Monumenten

De binnen de gemeente Hoogeveen aangewezen rijksmonumenten en provinciale monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen.

Cultuurhistorie
Cultuurhistorie is het totaal aan bovengrondse sporen van menselijke activiteiten in de stad en op het platteland, in de bebouwde en de onbebouwde omgeving. Voor het plangebied geldt sturingsniveau respecteren: ‘Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.’

Op de cultuurhistorische beleidskaart van de gemeente Hoogeveen is het plangebied niet aangeduid met enige waarde.

Overweging
Het voor het plangebied aangeduide cultuurhistorische sturingsniveau is het laagste niveau ‘respecteren’ wat betekent dat bij ontwikkelingen het waarborgen van bestaande waarden de inzet is. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Hoogeveen heeft het plangebied geen nadere aanduiding. Cultuurhistorische waarden zullen met dit plan dan ook niet onevenredig worden aangetast.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie & archeologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.3 Water

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 15 februari 2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

Op basis van deze toets wordt geconcludeerd dat er belangen van het waterschap geraakt worden. Daarom volgt de normale procedure. Er is een uitgangspuntennotitie opgesteld door het waterschap die hieronder uitgewerkt is.

Bestaande waterhuishouding
Het plan ligt in het stroomgebied Oude Diep. Rond het plangebied ligt primaire watergang WOD4-38-B die in het beheer van het waterschap is. Het peilgebied heeft een maximumpeil van NAP 10-9.8m. Dit peil is de instelhoogte van het kunstwerk. Lokaal kunnen er verschillen optreden in het peil afhankelijk van de afstand tot de instelhoogte.

De hoogte van het maaiveld ligt gemiddeld op ongeveer NAP 11,16m. De deklaag van de bodem bestaat voornamelijk uit Humuspodzolgronden en de maximale grondwaterstand ligt op 20-60 cm onder het maaiveld. Er wordt dan ook geen wateroverlast in of nabij het plangebied verwacht bij extreme neerslag.

Uitgangspunten voor het plan op inrichtingsniveau

Watersysteem
Binnen het plangebied ligt een beschermingszone van een primaire A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. De functie van deze watergang moet te allen tijde worden gegarandeerd. Met betrekking tot deze watergangen gelden binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd.

Voor het dempen, verleggen of graven van wateren dient altijd een Watervergunning te worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Voor het dempen van watergangen (of greppels dieper van 40 cm) dient gecompenseerd te worden. Vooroverleg voor het aanvragen van een vergunning wordt geadviseerd. Het waterschap neemt nieuwe primaire A-watergangen in beheer en onderhoud, nadat is vastgesteld of deze nieuwe watergangen voldoen aan de daarvoor geldende criteria.

Relatie tot het plan
Er wordt een nieuwe uitweg gerealiseerd aan de rechterzijde van het perceel, waarmee een deel van de primaire watergang wordt gedempt, maar waarbij d.m.v. een duiker de watergang open blijft. Deze vergunning wordt separaat aangevraagd en hiervoor wordt ook een watervergunning aangevraagd bij Waterschap Drents Overijsselse Delta.

Wateroverlast
Bij kortstondige buien van geringe of enige intensiteit mag hemelwater dat niet lokaal kan worden verwerkt worden afgevoerd, zonder dat dit leidt tot water-op-straat of wateroverlast benedenstrooms van het plangebied. Bij extreme kortstondige buien, verblijft water voor korte tijd op het maaiveld, zonder dat dit tot overlast leidt. De ontwikkelaar houdt rekening met de randvoorwaarden die zowel het waterschap als de gemeente stelt aan het voorkomen van wateroverlast. Er wordt rekening gehouden met de randvoorwaarden die gemeenten stellen aan:

  • het benutten, lokaal verwerken of vertraagd afvoer van hemelwater op percelen en in de openbare ruimte:
  • het gescheiden houden van hemelwater;
  • de capaciteitseisen voor de afvoer van hemelwater;
  • de eisen die aan woningen, andere kwetsbare functies en openbare ruimte worden gesteld ter voorkoming van wateroverlast.


Relatie tot het plan
Uit de ligging van het plangebied blijkt zoals benoemd in het kopje bestaande waterhuishouding dat er geen sprake is van verwachte wateroverlast. Toch kan het in het geval van kortstondige hevige buien voorkomen dat er wateroverlast optreedt. Met dit plan wordt voorzien in een gescheiden afvoer van riool- en hemelwater. Het hemelwater wordt opgevangen op het eigen perceel en zal aflopen op omringende agrarische gronden en ook aflopen naar de primaire A-watergang.


Waterkwaliteit
Eisen waterschap:

  • Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afstromende hemelwater te garanderen.
  • Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt die tot een verontreiniging van het oppervlaktewater kunnen leiden.
  • Alle toegelaten schoonmaakmiddelen zijn milieuvriendelijk, maar mogen niet zonder meer rechtstreeks in oppervlaktewater worden geloosd. Formeel is daar een vergunning op basis van Art. 6.2 lid 1 van de Waterwet (het brengen van stoffen in een oppervlaktewaterlichaam) voor nodig.


Relatie tot het plan
Het schone hemelwater vloeit af op het omliggend terrein en kan ook afwateren op de sloot aan de voorzijde van het perceel en de nieuw te graven greppel aan de noordzijde van het woonperceel. Gezien de nieuwbouw en de eisen die daarbij horen zal het hemelwater van het dakoppervlak relatief schoon zijn. Er zullen geen uitloogbare materialen gebruikt worden voor de bouw of tijdens het gebruik van de woning die kunnen leiden tot een verontreiniging van het oppervlaktewater.

Riolering
Er zal voor dit perceel riolering worden aangelegd dat aansluit op het gemeentelijk rioleringsstelsel. In een anterieure overeenkomst die gesloten zal worden met de gemeente Hoogeveen zullen de voorwaarden hiervoor vastgelegd worden overeenkomstig het gemeentelijk- en waterschapsbeleid.

Drinkwatervoorziening
Het plangebied ligt in een intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwatervoorziening is opgenomen in de Provinciale Omgevingsverordening.

Relatie met dit plan
Het plangebied valt onder ‘oranje gebied’ wat betekent dat dit gebied is aangewezen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning. Dit heeft met name invloed op het eventueel aanleggen van warmte- en koudeopslag systemen en geothermie systemen. Bij een eventuele aanleg hiervan zal rekening gehouden worden met het provinciale beleid.

Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud is erop gericht om de waterhuishouding op orde te houden. Het betreft zowel waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterbeleving. De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is.

Relatie tot het plan
De A-watergang wordt onderhouden door het waterschap. Er geldt onderhoudsverplichting 1: geheel onderhoudt. Er geldt een beschermingszone van 5 meter uit de insteek van de sloot die vrij moet blijven ten behoeve van onderhoudt. Er is geen bebouwing voorzien binnen deze zone. Deze zone ligt binnen de bestemming ‘Tuin’.

Conclusie
Het aspect ‘water’ vormt naar verwachting geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.4 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet natuurbescherming.

Soortbescherming
Er is door Fopma NatuurAdvies een quickscan en voortoets uitgevoerd zie bijlage 3 van de toelichting. In het rapport met nummer 2021-470 wordt geconcludeerd dat effecten op beschermde soorten voorkomen kunnen worden wanneer aanbevelingen worden uitgevoerd. Dan is er geen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

De voorwaarden hebben betrekking op het voorzorgbeginsel en dat betekent dat geadviseerd wordt het bouwperceel bouwrijp maken voor het broedseizoen of te beginnen na 15 juli.

Ter voorkoming van het vestigen van broedvogels op het bouwperceel kunnen wapperende zakken of enkele linten geplaatst worden.

Gebiedsbescherming
Zowel voor de aanleg- als voor de gebruiksfase zijn er indicatieve AERIUS-berekeningen gemaakt op 6 maart 2021 door Fopma NatuurAdvies. Daaruit blijkt dat de depositie op Natura 2000-gebieden > 0,00 mol/ha/jaar is. Daarbij ligt het plangebied niet in de directe nabijheid van Natura 2000 gebieden. Ook maakt het plangebied geen onderdeel uit van NNN gebied.

Conclusie
Het aspect ‘ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.5 Geluid

Dit plan voorziet in het toevoegen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken. Dat betekent dat er één geluidsgevoelig object wordt toegevoegd en daarmee is een akoestische afweging benodigd.

Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de zone van meerdere wegen. Vanwege A28 en Middelveldweg is ter hoogte van (een deel van) het plangebied sprake van overschrijding van de voorkeurswaarde.

A28
De geluidbelasting m.b.t. de A28 is lager dan 53 dB, maar hoger dan 48 dB, er is daarmee een hogere waarde procedure benodigd. Deze hogere grenswaarde zal door het college worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0009.jpg"

Middelveenseweg
Ter hoogte van de zuidelijke hoek van het plangebied is sprake van overschrijding van de voorkeurswaarde (zie afbeelding 5.1). De beoogde woning zal buiten het gebied met de verhoogde waarden worden gebouwd. Op de begane grond wordt wel aan de voorkeursgrenswaarde voldaan over de gehele kavel.

Realisatie van een woning in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling is mogelijk. Er is een hogere waarde noodzakelijk ten gevolge van de A28. Voor de Middenveldweg is een hogere waarde niet direct noodzakelijk, indien de woning op de oostzijde van de kavel wordt gepositioneerd. Daarnaast wordt op 1,5 meter hoogte in zijn geheel voldaan aan de 48 dB Lden ten gevolge van de Middenveldweg. Voor de A28 blijft een hogere waarde noodzakelijk. Gezien de ligging zal worden voldaan aan de voorwaarden van de Nota hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Hoogeveen.

Op grond van artikel 110a lid 5 van de Wgh kan een hogere waarde alleen worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • De maatregelen gericht op het reduceren van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde voor industrie-, wegverkeers- en railverkeerslawaai zijn onvoldoende doeltreffend;
  • De geluidreducerende maatregelen leiden tot zwaarwegende stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren.

 
In dit geval gaat het om één enkele woning waarmee het opwerpen van een geluidswal of geluidsscherm kostentechnisch niet haalbaar is. Daarmee zou dit ook afbreuk doen aan de landschappelijke waarden van het open gebied. Voor het toevoegen van één woning is het ook niet realistisch om aanpassingen te doen aan de Fluitenbergseweg oost.

Daarnaast wordt getoetst aan een aantal sub-criteria specifiek voor de bebouwde kom.

  • Woningen verspreid gesitueerd worden;
  • De nieuwbouw ter plaatse dient ter vervanging van bestaande geluidgevoelige bebouwing;
  • De nieuwbouw een open plaats opvult tussen aanwezige bebouwing;
  • De nieuwbouw een woning betreft, die noodzakelijk is in het kader van grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • Er sprake is van een éénmalige afronding van lintbebouwing.

 
In dit geval is er sprake van nieuwbouw die een open plaats opvult tussen aanwezige bebouwing in het buitengebied.

Spoorweg
Er is geen belemmering in relatie tot railverkeerslawaai, er wordt ruimschoots voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Industrie
Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering, voor deze ontwikkeling. Het bedrijventerrein De Stroom wordt al begrenst door de bestaande bebouwing. Ook de zone van het gezoneerde industrieterrein De Wieken vormt geen belemmering.

Woon- en leefklimaat
De woning wordt gebouwd conform de geldende technische eisen, waaronder het minimale binnenniveau. Daarmee is sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
Het aspect ‘geluid’ vormt met de vaststelling van een hogere grenswaarde geen belemmering voor de uitvoering van dit plan

5.6 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Een goede ruimtelijke ordening vergt dat er voldoende afstand is tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). In de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG staan voor een groot aantal bedrijfscategorieën richtafstanden aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de onderdelen geluid, geur, stof en gevaar.

Met dit plan wordt een woning en bijbehorende bebouwing toegevoegd. Deze woning mag geen belemmering zijn voor bedrijfsbestemmingen. Daarbij dient ter hoogte van de woningen geen hinder te zijn vanaf nabijgelegen bedrijfsbestemmingen.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied. In een straal van 150 meter rondom het plangebied is één agrarisch bedrijf gelegen.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgegeven voor de VNG staan uitgebreide lijsten met richtafstanden. Deze richtafstanden gelden voor een rustige woonwijk danwel rustig landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0010.jpg"

Uit de PAS-melding blijkt dat er enkel rundvee aanwezig is op het bedrijf, waarmee een richtafstand van 100 meter aangehouden wordt in plaats van 200 meter voor een intensieve tak. Er wordt voldaan aan de hinderrichtafstand en daarmee worden omliggende (agrarische) bedrijfsbestemmingen niet belemmerd door de toevoeging van een woning met bijbehorende bouwwerken.

De GGD is om advies gevraagd in dezen. De GGD adviseert op deze locatie geen woning te bouwen vanwege de planologische mogelijkheid tot een intensieve tak. Er is ambtelijk en bestuurlijk overleg gevoerd en besloten om gezien de feitelijke situatie wel toe te staan om hier een woning te bouwen.

Conclusie
Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.7 Milieueffectrapportage

Het bevoegd gezag moet zich ervan vergewissen of deze activiteit geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe.

Dit betekent dat er geen m.e.r. hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud ('wat moet er in de vormvrije worden onderzocht?') moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) is indien de volgende drempelwaarden worden overschreden sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

Gevoelig gebied
Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Er is in dezen geen sprake van een gevoelig gebied.

Milieugevolgen
In dit plan zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Dit plan is getoetst aan het Besluit milieueffectenrapportage. Hierin is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Er is voor dit plan een aanmeldingsnotitie opgesteld.

Conclusie
Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. 

5.8 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • A. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • B. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • C. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • D. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.


Dit plan voorziet in het toevoegen van één vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken. Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie
Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Met dit plan wordt een vrijstaande woning toegevoegd met bijbehorende bebouwing, waarmee een gevoelige functie wordt toegevoegd.

De risicokaart Nederland is nagezien betreffende risicobronnen in de omgeving (straal van het plangebied. Volgens de risicokaart zijn er geen bedrijven met gevaarlijke stoffen gelegen nabij het plangebied (straal 500m). Ook lopen er geen transportleidingen van gevaarlijke stoffen in de buurt.

De A28 is onderdeel van het basisnet gevaarlijke stoffen weg. Voor het traject ‘A28: afrit 31 (Westerbork) - afrit 27 (Fluitenberg)’ bekend met nummer 292, wegvak D31 geldt een PR plafond van 0 meter en een GR plafond van 74 meter. Voor het traject A28: afrit 27 (Fluitenberg) - Knp. Hoogeveen, bekend met nummer 291 wegvak D29, geldt een PR plafond van 0 meter en een GR plafond tevens van 74 meter.

Het plangebied is gelegen op meer dan de voornoemde 74 meter van de A28 gelegen.

De spoorlijn Zwolle-Groningen is onderdeel van het basisnet. De spoorlijn ter hoogte van het plangebied is bekend als trajact.411 en traject 412. Voor deze trajecten is de PR10_6 vastgesteld op 6 meter respectievelijk 1 meter.

Het plangebied is gelegen op ruim meer dan de voornoemde 6 respectievelijk 1 meter van het spoortraject gelegen.

Conclusie
Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.10 Parkeren en verkeer

De CROW publicatie 381 geeft parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.

De onderstaande parkeerbehoefte en verkeersintensiteit is gebaseerd op de normen vermeld voor een ‘koop, huis, vrijstaand’ gelegen in ‘buitengebied’ ‘weinig stedelijk’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.

Met dit plan wordt één woning toegevoegd. In de onderstaande tabel wordt de normen alsmede de parkeerbehoefte en verkeersbewegingen ten behoeve van deze woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9006015-VG01_0011.jpg"

Wat betreft parkeren wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

Het nieuwe woonperceel wordt ontsloten op de Fluitenbergseweg oost. De Fluitenbergseweg oost komt uit op de Hoogeveenseweg die in zuidelijke richting aansluit op de Middenveldweg (rondweg Hoogeveen). De Middenveldweg komt binnen een paar 100 meter op de A-28 uit.

Daarmee is sprake van goede ontsluiting waarbij de wegenstructuur voldoende is voor de verkeersintensiteit van dit plan.

Conclusie
Het aspect ‘parkeren en vervoer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

5.11 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft een Milieuvisie opgesteld waarin aangegeven wordt dat het begrip duurzaam zich in de laatste jaren meer en meer ontwikkeld van een energiebesparingsmodel in duurzaam bouwen tot een begrip dat een evenwicht beschrijft tussen natuur, samenleving en economie. Onder de ambities van de gemeente valt een klimaatneutraal beleid. Eén van de middelen om klimaatbeleid te voeren is duurzaam bouwen.

Duurzaam bouwen
Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van woningen die zo lang mogelijk kunnen voldoen aan de woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze, die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. In onderhavig plan wordt één woningbouwkavel ontwikkeld. Het uiteindelijke ontwerp is de verantwoordelijkheid van de toekomstige eigenaar van het perceel. Nieuwbouw leent zich bij uitstek om aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van bouwwerkzaamheden. De nieuwbouw zal moeten voldaan aan de BENG eisen van deze tijd en het Bouwbesluit.

Klimaatrobuust inrichten
De gemeente heeft zichzelf ten doel gesteld dat ze in 2050 klimaatrobuust is. De gemeente bereidt zich voor op extremere weersomstandigheden en samen met het waterschap is er een visie ‘klimaatrobuust Hoogeveen’ opgesteld. De gemeente heeft samen met het waterschap de verantwoordelijkheid voor het opvangen van het regenwater in het openbaar gebied, maar dat is slechts een beperkt deel van het water dat op het gemeentelijk grondgebied valt. Het grootste deel van het water valt op terreinen in eigendom van grondeigenaren, inwoners of bedrijven. Op deze terreinen is het mogelijk een deel van het water tijdelijk op te vangen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkings- en wijzigingsmogelijkheden opgenomen.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). De regels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan ‘Stationsgebied 2012’ zoals vastgesteld op 27 juni 2013. Daarbij zijn de overbodige regels achterwege gelaten.

6.2 Regels

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze moet worden gemeten. In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de bestemmingen die voorkomen in het plangebied. De bestemmingsartikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels en in dit geval een wijzigingsbevoegdheid. De hoofdstukken 3 en 4 bevatten algemene regels.

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Artikel 3 Agrarisch

De gronden met de bestemming Agrarisch worden onder andere gebruikt voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarisch grond gebruik, bestaande wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ontsluitingsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 4 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

Artikel 5 Wonen

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op de verbeelding is voorzien in een bouwvlak van 20 bij 15 meter, waarbinnen een vrijstaand hoofdgebouw met een oppervlak van ten hoogte 200 m² kan worden gebouwd.

Bij het hoofdgebouw (woning) is naar gelang de omvang van het bestemmingsvlak een gezamenlijk oppervlak van 150 tot 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Verder is voorzien in bouwregels ten aanzien van een maximale goot- en bouwhoogte en minimale dakhelling.

In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in standhouden van het voor dit plan opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

In 2022 is het Handhavingsuitvoeringsprogramma (HUP) vastgesteld waarin ingegaan wordt op de actuele handhavingsprogrammering. Ook is er het programma Veilig Hoogeveen (2019-2022) waar de HUP aan wil bijdragen door de wijze van handhaven.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die op de afdeling spelen inzichtelijk gemaakt.

In het Handhavingsuitvoeringsprogramma wordt het volgende aangegeven over de inzet van het gemeentelijk apparaat. De primaire aandachtspunten bij het toezicht liggen in dezelfde lijn als de controlepunten bij het proces om te komen tot vergunningverlening (toetsingsmatrix bouwbesluit).

De primaire aandachtspunten zijn:

  • Constructieve veiligheid en brandveiligheid van (toekomstige) gebruiker;
  • Constructieve veiligheid en brandveiligheid van (de omgeving van) het bouwwerk;
  • Volledig toezicht op openbaar toegankelijke bouwwerken;
  • Gezondheid (toekomstige) gebruikers.

En voor slopen zijn dat:

  • Veilige en gezonde wijze van slopen voor directe omgeving en gebruikers;
  • Het beperken van overlast voor de omgeving;
  • Toezien op naleving van sloopvoorschriften (asbest en andere milieuaspecten bij RUD);
  • Toezicht particuliere sloopmeldingen met asbest tot 35m2 ligt bij de gemeente;
  • Sloop bij monumenten.

Daarnaast vindt toezicht plaats op de naleving van:

  • Gebruiksvoorschriften uit bestemmingsplannen;
  • Bouwkwaliteit bestaande bouwwerken op kwaliteitsniveau bestaande bouw bouwbesluit;
  • Wetgeving ter voorkoming van illegale bouw;
  • Sluiting van panden in het kader van de Opiumwet.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschade en aan dit plan verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De directe omwonenden van bestaande bebouwde percelen met uitzicht op het plangebied zijngeïnformeerd door initiatiefnemer. Er zijn geen negatieve reacties ontvangen.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan Provincie Drenthe, Waterschap Drents Overijsselse Delta, de GGD en RUD.Vanuit de RUD is er geadviseerd op de verschillende omgevingsaspecten. Dit advies is meegenomen in het bestemmingsplan. Het waterschap heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan en de provincie heeft enkele opmerkingen geplaatst bij de landschappelijke inpassing. Deze opmerkingen zijn verwerkt in een aangepaste landschappelijke inpassing. Naar het advies van de GGD is nader onderzoek gedaan naar het agrarische bedrijf aan de Fluitenbergseweg-Oost 14. Hieruit bleek dat het agrarische bedrijf niet belemmerd door het toevoegen van een woonbestemming op deze locatie en zijn er geen nadelige effecten op de gezondheid van de toekomstige bewoners te verwachten.

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden. Het voorliggend bestemmingsplan zal als ontwerp ter visie worden gelegd gedurende 6 weken.

Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het plan in te dienen.