direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid, deelplan Krakeel 40
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Krakeel 40 te Noordscheschut bevindt zich een voormalig agrarisch bedrijf. De eigenaar is voornemens om de aanwezige agrarische bebouwing te slopen en hiervoor in de plaats, met toepassing van de ruimte-voor-ruimte regeling, een woning te bouwen. In principe dient de te bouwen woning op hetzelfde perceel terug te worden gebouwd als waarop het voormalig agrarisch bedrijf aanwezig was. In dit geval is dat, vanwege het geluidsaspect, niet mogelijk. Daarom is voor de te bouwen woning gezocht naar een alternatieve locatie. Deze is in de directe nabijheid gevonden, op een perceel dat ligt tussen de percelen Krakeel 44A en 46. Dit perceel is al in eigendom van initiatiefnemer. Op dit perceel zijn geen (geluids)belemmeringen aanwezig om tot de bouw van de woning te kunnen overgaan, mits de woning binnen de afgebakende geluidsgrenzen wordt gesitueerd.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van een vrijstaande compensatiewoning op het perceel, dat ligt tussen de percelen Krakeel 44A en 46 te Noordscheschut, mogelijk.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

In de huidige situatie is op het perceel Krakeel 40 een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01_0001.jpg"

De totale oppervlakte van de aanwezige bebouwing op het perceel Krakeel 40 is 1535 m2 . Dit is inclusief de oppervlakte van de te handhaven woning, oppervlakte 221 m2 en de oppervlakte van de af te breken silo 215 m2. Voor het ruimte voor ruimte project mag de oppervlakte van een silo niet mee worden geteld. In het kader van het ruimte voor ruimte project wordt er derhalve 1189 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing afgebroken. Onderstaande afbeelding tonen de situering, oppervlaktes en foto’s van de aanwezige bebouwing.

2.2 Vigerend recht

2.2.1 Krakeel 40 (slooplocatie)

Tot het moment van inwerkingtreden van het nu voorliggende bestemmingsplan geldt de beheersverordening “Buitengebied Zuid”. Hierin heeft het perceel de bestemming “Agrarisch II”, met de aanduiding “Woning”. Deze gronden zijn onder andere bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, de uitoefening van het agrarisch bedrijf en voor het wonen.

2.2.2 Nieuwbouwlocatie

Het perceel waarop de te bouwen woning zal worden gebouwd ligt eveneens in het plangebied van de beheersverordening en heeft hierin ook de bestemming “Agrarisch II”. Het oprichten van een “burgerwoning” is op deze gronden niet toegestaan.

Met toepassing van de ruimte-voor-ruimte-regeling kan de woning op deze locatie worden gebouwd. In paragraaf 3.5.5. wordt nader ingegaan op het beleid van de gemeente Hoogeveen met betrekking tot de ruimte-voor-ruimte-regeling en hoe dit beleid in voorliggend geval wordt gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01_0002.jpg"

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het perceel Krakeel 40 (slooplocatie) ligt min of meer solitair in het landschapen en op een afstand van ongeveer 150 meter uit het lint van het Krakeel. Daarnaast ligt dit perceel, ten noorden, op een afstand van ongeveer 100 meter vanaf de A37, de weg Hoogeveen-Duitsland. De nieuwbouwlocatie ligt tussen bestaande woonpercelen in en vormt onderdeel van het lint “Krakeel”.

2.4 Functionele structuur plangebied

De slooplocatie betreft een voormalig agrarisch erf, met (voormalige) agrarische bebouwing. De nieuwbouwlocatie is nu onbebouwd en wordt gebruikt voor agrarische doeleinden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2008). Voor archeologische waarden geldt op basis van de Erfgoedwet de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen de beheersverordening '’Buitengebied-Zuid” en kennen daarbinnen geen archeologische waarde. In paragraaf 4.3 wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. De doorwerking daarvan is opgenomen in paragraaf 4.8.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat voor het plangebied in de SVIR geen onderwerpen zijn opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval betreft het de toename van één woning. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat het toevoegen van één nieuwe woning niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een verdere motivering aan de hand van de ladder achterwege blijven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Het plangebied is aangeduid als 'Multifunctioneel gebied'. Kenmerkend voor deze gebieden zijn de diverse functies die naast naast elkaar in het gebied voorkomen. Daarbij kan gedacht worden aan functies zoals landbouw, natuur, recreatie en wonen. In tegenstelling tot de robuuste systemen is in deze gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurt op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

In dit geval betreft het een ruimte-voor-ruimte verzoek waar maatwerk op gepleegd wordt. Ook door dit plan verbetert de ruimtelijk kwaliteit. Het agrarisch bedrijf ter plaatse stopt en er wordt slechts één woning teruggebouwd. Per saldo wordt er meer bebouwde oppervlakte afgebroken dan terug gebouwd.

3.3.2 Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (eveneens vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vertaald naar concrete regels. In artikel 2.16 is de ruimte-voor-ruimte-regeling opgenomen. In dit artikel is het volgende bepaald:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte-regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte-regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
    • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
    • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
    • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
    • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
    • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
    • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Voorliggend plan past binnen deze regels van artikel 2.16. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing dateert van voor 2 juni 2010 (2a). Er wordt 1189 m2 aan bebouwing gesloopt. Dit is exclusief mestkelders en erfverharding. De randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning zijn in dit bestemmingsplan en/of in het kader van de welstandstoetsing geregeld (2e). De nieuwbouw vindt niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied (2f, zie hierna).

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio.

De woningbehoefte over de periode 2016-2025 is opgenomen in de onlangs vastgestelde Woonvisie 2017-2020, Waar ieder een thuis vindt (zie paragraaf 3.5.5). Voorliggend initiatief betreft echter een ruimte voor ruimte verzoek, waarvan de woningaantallen niet mee tellen voor het woningbouw-contingent.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

Met dit plan wordt een passende invulling gegeven aan een voormalig agrarisch bedrijf, waarmee de ruimtelijke kwaliteit binnen plangebied alsmede de omgeving fors verbetert. Daarbij worden de nieuwe woonpercelen landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie Hoogeveen 2.0 en geactualiseerde visie voor 2015 – 2030, geeft de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hoogeveen. De structuurvisie is opgebouwd uit de thema’s wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag.

Gelet op de ontwikkelingen, moet de gemeente Hoogeveen bij de uitvoering van de woonopgave vooral aandacht hebben voor wervende woonmilieus in en om het stadscentrum en voor inbreiding in de stad en daarnaast een geconcentreerde groei van de dorpen en in het landelijk gebied. Bij het thema wonen is daarom aangegeven dat de aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit en dat duurzaamheid van woningen daarbij steeds belangrijker wordt.

Bij het thema landschap is aangegeven dat in Hoogeveen de ruimtelijke uitdaging ligt in het herstel van structuren en duurzame transformatie (herstructureren, herbestemmen, vervangen) van bestaande bebouwing (wonen, bedrijventerrein). Op diverse plekken liggen er kansen, mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast.

Een rode draad in de Structuurvisie is duurzaamheid. Hoogeveen streeft naar een ecologische, economische en sociale duurzaamheid. Een leefomgeving waarin de kwaliteit van leven voor inwoners en bedrijven nu en voor de toekomst geborgd is. Voor een leefbare en duurzame samenleving zijn energiebesparing, gebruik van duurzame energie, vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen en materiaalkeuze belangrijke uitgangspunten voor Hoogeveen.

Het nieuwe woonpercel wordt landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan. De woningen zal energie neutraal worden ontworpen.

3.5.3 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

Met dit plan wordt een passende invulling gegeven aan een voormalig agrarisch bedrijf, waarmee de ruimtelijke kwaliteit binnen plangebied alsmede de omgeving fors verbetert. Daarbij worden de nieuwe woonpercelen landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan.

3.5.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Met dit plan worden één woning op basis van het Ruimte voor Ruimte beleid toegestaan. De reguliere bedrijfswoning wordt daarnaast omgezet naar een reguliere woning.

3.5.5 Ruimte-voor-ruimte

De gemeente Hoogeveen heeft geen beleid voor Ruimte voor Ruimte. Wel is de ruimte-voor-ruimteregeling opgenomen in de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'. Het betreft hier het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning, als het college wil afwijken van de regels uit de beheersverordening (zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid).

De voorwaarden, opgenomen in artikel 24 van de beheersverordening, zijn:

  • 1. de gezamenlijk af te breken gebouwen minimaal 750 m 2 bedraagt en tevens alle andere bestaande landschappelijk ontsierende bebouwing en ontsierende elementen, zoals toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten worden verwijderd;
  • 2. de woning inclusief aanbouwen en bijgebouwen wordt gebouwd ter plaatse van de af te breken gebouwen en/of bebouwing;
  • 3. de bebouwingsbepalingen als bedoeld in 3.2.2 in acht worden genomen;
  • 4. de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het
    betreffende perceel door de te realiseren woning wordt verbeterd en wordt vastgelegd in een door de gemeente goed te keuren inrichtingsplan;
  • 5. cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing niet voor afbraak in aanmerking komt;
  • 6. indien de af te breken gebouwen minimaal 2.000 m2 bedragen, dan mogen-met inachtneming van het bovenstaande- twee woningen worden gebouwd;
  • 7. saldering bij de genoemde te slopen oppervlaktes is alleen mogelijk als het maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) separate agrarische bebouwingselementen moeten een omvang van minimaal 250 m 2 hebben en de compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn; conform een, door de gemeente, goedgekeurd inrichtingsplan;
  • 8. indien door milieutechnische redenen of door aanwezigheid van een beekdal en/of Natuurnetwerk Nederland (NNN) niet kan worden terug gebouwd op de slooplocatie, dient de alternatieve locatie bij voorkeur inpasbaar te zijn binnen het karakter van een bebouwingslint en/of gelegen te zijn nabij bestaande kernen. Als voorstaande niet mogelijk is, moet worden aangesloten bij het authentieke bebouwingspatroon (het inrichtingsplan moet dit aantonen via een landschapsanalyse van het desbetreffende landschapstype).

De totale oppervlakte van de aanwezige bebouwing op het perceel Krakeel 40 is 1535 m2 . Dit is inclusief de oppervlakte van de te handhaven woning, oppervlakte 221 m2 en de oppervlakte van de af te breken silo 215 m2. Voor het ruimte voor ruimte project mag de oppervlakte van een silo niet mee worden geteld. In het kader van het ruimte voor ruimte project wordt er derhalve 1189 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing afgebroken.

Op grond van de tweede voorwaarde dient de te bouwen woning op hetzelfde perceel terug te worden gebouwd als waarop het voormalig agrarisch bedrijf aanwezig was. In dit geval is dat, vanwege het geluidsaspect, niet mogelijk. Daarom is voor de te bouwen woning gezocht naar een alternatieve locatie. Deze is in de directe nabijheid gevonden, op een perceel dat ligt tussen de percelen Krakeel 44A en 46. Dit perceel is al in eigendom van initiatiefnemer. Op dit perceel zijn geen (geluids)belemmeringen aanwezig om tot de bouw van de woning te kunnen overgaan, mits de woning binnen de afgebakende geluidsgrenzen wordt gesitueerd.

Onderstaande afbeelding tonen de situering, oppervlaktes en foto’s van de aanwezige bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01_0003.jpg"

3.5.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

Het grootste deel van het grondgebied van Hoogeveen is gevormd door de hoogveenontginning. Vanaf de 17e eeuw werd deze planmatig ter hand genomen door o.a. de Hollandsche Compagnie van de 5000 Morgen en de van Echtens Compagnie. Eerst in zuidoostelijke richting, daarna, in de 19e en 20e eeuw meer in oostelijke en noordoostelijke richting en op een grootschaliger manier.

In deze ontginningen ligt de oorsprong van de kenmerkende rechthoekige (orthogonale) structuur van kanalen en wijken, die ook nu nog goed herkenbaar is in het landelijk gebied van Hoogeveen. Nabij de (achter)grenzen tussen de diverse vervenings compagnien worden verhoogde paden, dijken en greppels voor de waterbeheersing aangelegd.

Bij enkele kruispunten van kanalen en dijken onstonden geleidelijk nederzettingen. De meeste kanalen zijn inmiddels echter gedempt. Alleen de Verlengde Hoogeveensche Vaart en de Middenraai bij receptievelijk Noorscheschut en Nieuweroord bestaan nog als oorspronkelijk veenontginningskanaal. maar ook waar de kanalen gedempt zijn is de oorspronkelijke kanalen en wijkstructuur vaak nog herkenbaar. Deze linten, zoals het Krakeel, liggen in het landelijke gebied.

Het Krakeel is ook een gedempt kanaal, de voormalige Krakeelsche Opgaande. Dit is herkenbaar aan het rechte straatprofiel.

De woning die wordt toegevoegd aan het Krakeel wordt in het lint gebouwd. Hierdoor blijft de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van de lintbebouwing aan het gedemte kanaal bestaan.

4.2 Functionele structuur

De functionele structuur van de slooplocatie, Krakeel 40, verandert van de agrarische functie naar de woonfunctie. De nieuwe functie veroorzaakt in potentie minder overlast dan de huidige agrarische functie welke gepaard kan gaan met geur, stof- en geluidsoverlast.

4.3 Beeldkwaliteit

Het plangebied is gelegen in lintbebouwing. Het wonen in de bebouwingslinten wordt gewaardeerd vanwege het landelijke karakter en de ruimte die aanwezig is. De waarde van de bebouwing in dit gebied zit vooral in de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis. Positie van de bebouwing, nokrichting, materialisering en kleurstelling dragen bij aan die afleesbaarheid. Voor dit bestemmingsplan vertaalt zich dit in een ontwerp met een haakse nokrichting op de weg, een rechthoekig hoofdgebouw met bruinrode baksteen en een oranje/rode of donkere pannendak al dan niet incombinatie met rietbedekking. De bebouwingsvoorschriften zijn afgestemd op de nota ruimtelijke kwaliteit. Hiermee voldoet het plan aan de nota ruimtelijke kwaliteit.

Om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning te bereiken heeft buro voor groene ruimte Reuvers een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Dit plan is toegevoegd aan de regels van dit bestemmingsplan en de uitvoering van het landschappelijk inpassingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan voorziet in het toevoegen van twee vrijstaande woningen met bijbehorende bouwwerken welke zich voegen in het bebouwingslint van de ‘woonstraat’ Stuifzandseweg binnen bestaand stedelijk gebied.

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de geplande nieuwbouw op de onderhavige locatie heeft Sigma Bouw & Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is gedateerd op 17 april 2020 en heeft als projectnummer 20-M9295. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen belemmeringen zijn voor het beoogde gebruik van het plangebied. Het bodemonderzoek is als bijlage 1 aan deze toelichting gehecht.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden. Ook is de archeologische verwachting laag. Mocht er desondanks tijdens bouwwerkzaamheden iets aangetroffen worden, geldt de algemene zorg- en meldplicht.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 27 september 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage2).

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Het wateradvies is een uitgangspuntennotitie en is afgestemd op het plangebied. Voor alle water gerelateerde onderwerpen die van toepassing zijn, zijn adviezen opgenomen. Na bestudering van de informatie door het Waterschap van het voorgenomen plan blijkt het plan in aanmerking te komen voor de korte procedure. Concreet betekent dit dat de planvorming kan doorgaan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. In deze waterparagraaf is het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt. Het waterschap Drents Overijsselse Delta beschouwt daarmee het plan als afgehandeld.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Om na te gaan of er tengevolge van de werkzaamheden beschermenswaardige flora en fauna wordt aangetast is onderzoek verricht door Eco Reest. Het onderzoek is gedateerd op 1 april 2020 en heeft als projectnummer 200522. De conclusies van het onderzoek luiden:

Bij de voorgenomen werkzaamheden wordt er geen overtreding op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming verwacht. Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest- of verblijfplaatsen voor beschermde, ontheffingsplichtige soorten aangetroffen.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

In de bosschage en bomen nabij het plangebied kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Het ecologisch onderzoek is als bijlage 3 aan deze toelichting gehecht.

Het plangebied ligt ten zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Mantingerzand. De afstand tussen het plangebied en dit Natura 2000-gebied bedraagt circa 4,5 kilometer.

Door de voorgenomen ontwikkeling kan in de aanleg- en/of gebruiksfase stikstofdepositie ontstaan. Stikstofdepositie kan tot vele kilometers ver reiken en negatieve (verzurende/vermestende) effecten hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

De stikstofrapportage is uitgevoerd door JBB Adviesbureau op 14 mei 2020. Projectnummer 2020004. Uit de rapportage is gebleken dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol per hectare per jaar zijn. Stikstofuitstoot is derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Het stikstofonderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Op basis van het voornemen heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) akoestisch onderzoek uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01_0004.jpg"

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat in het groene deel zonder belemmering kan worden gebouwd. Indien hier wordt gebouwd wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder van 48 dB. Dit is 20 meter vanaf de rand van de straat Krakeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01_0005.jpg"

Indien tevens rekening wordt gehouden met het geluid vanaf de A37 ontstaat het bovenstaande beeld. Uit deze afbeelding blijkt dat de te bouwen woning tussen Krakeel 44a en 46 niet kan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde en ook niet aan de maximale ontheffing van 53 dB. De mogelijkheden die overblijven zijn de woning:

  • zover van Krakeel bouwen >20m zodat er aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan en:
  • aan de zuidgevel doof uit te voeren, geen te openen delen aan die zijde, of dusdanig wordt afgeschermd dat de geluidbelasting ten gevolge van de A37 onder de 53 dB blijft, dit geldt dan ook voor de zijgevels. Om ter plaatse van de zijgevels aan de maximaal te verlenen hogere waarde te voldoen moet er gebouwd worden vanaf de 56 dB contour. Er geldt namelijk een correctie van 3 dB voor de zijgevels. De zuidgevel moet dan doof worden uitgevoerd.

De concluisie luidt dat het uit akoestisch oogpunt mogelijk is de woning te realiseren. Bij de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning zal het ontwerp worden getoetst aan de geluidsituatie.

Het aspect “industrielawaai” is geen belemmering voor de bouw van de woning aan het Krakeel.

Voor de slooplocatie zijn er geen veranderingen in de akoestische situatie.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Het huidige aanwezige bedrijf, aan de Krakeel 40, wordt met voorliggend plan gesaneerd. Er zijn derhalve geen bedrijven die hinder kunnen ondervinden van deze voorgenomen ontwikkeling en enkel woningen die juist een beter woon- en leefklimaat krijgen door deze ontwikkeling.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden val-len, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorlopen worden. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Daarin worden drie hoofdthema's genoemd:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats van de activiteit;
  • kenmerken van het potentiële effect.
5.7.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde vervangende nieuwbouw binnen het plangebied valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling (bouw van 1 woning) is kleiner dan de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling (2000 woningen of 100 ha). Voor activiteiten onder de drempelwaarde van bijlage D bestaat sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....' De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

  • 1. de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen);
  • 2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van het effect).

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in dit, in de voorgaande hoofdstukken en in het volgende hoofdstuk aan bod geweest. Samengevat gaat het om de sanering van een agrarisch bedrijf, waarna één woning wordt gebouwd. In onderhavig hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten - m.n. archeologie, bodem, ecologie, geluid, luchtkwaliteit en water - geen negatieve effecten te verwachten zijn. Sterker: de sanering en vervangende nieuwbouw zal in verschillende opzichten positieve milieueffecten sorteren, zowel voor mens (geur/geluid) als natuur (stikstof). Gelet op deze positieve milieueffecten wordt er voor gekozen geen aanmeldnotitie op te stellen.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied is sprake van het toevoegen van 1 woning. Aangezien dit aantal ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het project geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek gericht op het wegverkeer is dan ook niet nodig en er hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit plaats te vinden. Daarbij levert dit plan juist een milieuwinst op, aangezien het agrarisch bedrijf met dit plan verwijnt. Per saldo levert deze ontwikkeling een gunstigere luchtkwaliteit ter plaatse op.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Externe veiligheid is voor dit plan relevant in verband met de ligging van een hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie en de Rijksweg A37. Zie afbeelding hieronder. Het plangebied is met het oranje vlak weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2022BP9000004-ON01_0006.jpg"

In oostelijke richting licht een hogedruk aardgasleiding N-521-40 van de Gasunie met een maximale werkdruk van 40 bar en een diameter van 159 mm. Ten zuiden van de locatie ligt de A37 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Verder in zuidelijke richting ligt eveneens een hogedruk aardgasleiding, eveneens van de Gasunie.

In de figuur is te zien dat het plangebied buiten het invloedsgebied van de hogedruk aardgasleidingen. Deze vormen dus geen belemmeringen.

Het zuidelijk deel van de planlocatie ligt binnen de 200 meter toetsafstand van de A37. De nieuwe woning zal in het bebouwingslint van Krakeel worden geprojecteerd. Daarmee komt de woning op meer dan 200 meter vanaf de A37 te liggen en speelt het aspect externe veiligheid voor deze ontwikkeling niet.

Het voornemen om een te slopen woning op het perceel te herbouwen, levert ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen op. Voor de locatie Krakeel 40 dient het groepsrisico te worden verantwoord en moet de Veiligheidsregio Drenthe om advies te worden gevraagd.

5.10 Verkeer en parkeren

Met het toevoegen van één woning zal het verkeer aan het Krakeel niet significant toenemen. Doordat het agarisch bedrijf stopt zal er per saldo sprake zijn van afname van het antaal verkeersbewegingen.

Per vrijstaande woning dienen in ieder geval twee parkeerplaatsen op eigen perceel gerealiseerd moeten worden. Gezien de grootte van het perceel zal dit geen problemen opleveren, er zullen minimaal 2 parkeerplaatsen worden aangelegd bij de nieuw te bouwen woning.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken is het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels, bepaald. De regels omvatten bepalingen betreffende het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding geeft de indeling van de bestemmingen en aanduidingen weer.

6.2 Regels

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwings-mogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

De opzet van de bestemmingsregels is gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied-Zuid. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde begrippen en bepalingen niet opgenomen in dit plan.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Begrippen (Artikel 1): In dit artikel is een omschrijving gegeven van de regels in dit bestemmingsplan gebruikte begrippen.

Wijze van meten (Artikel 2): Hierbij is een omschrijving aangegeven over de wijze van meten van in de regels aangegeven afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten.

In dit hoofdstuk zijn de regels betreffende de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De bepalingen zijn als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van het gebruik wat is toegestaan binnen de bestemming,
  • Bouwregels: de regels, waar en met welke maatvoering, mag worden gebouwd,
  • Nadere eisen: Eisen welke met het oog op het voorkomen van onevenredigs aantasting van de aangegeven aspecten kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
  • Afwijken van de bouwregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de bouwregels van de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming, waaronder indien nodig specifieke voorwaardelijke verplichtingen.
  • Afwijken van de gebruiksregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de gebruiksregels van de betreffende bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningstelsel voor specifiek aangegeven werkzaamheden en werken

In paragraaf 6.3 wordt een nadere toelichting gegeven van de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3.

Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels vermeld. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Deze gronden kunnen worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Het oprichten van gebouwen is op gronden met deze bestemming niet toegestaan.

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als tuin, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen.

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op de verbeelding is voorzien in een bouwvlak, waarbinnen de vrijstaande woning met een maximaal toegestane oppervlak van ten hoogte 200 m² kan worden gebouwd. Ook voor de bestaande woning, Krakeel 40, geldt een bouwvlak. Bij elke woning is een gezamenlijk oppervlak van 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Verder is voorzien in bouwregels ten aanzien van een maximale goot- en bouwhoogte en minimale dakhelling.

In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in standhouden van het voor dit plan opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan wordt ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. Na verwerking van de opmerkingen van de overleginstanties wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd, teneinde een ieder in de gelegenheid te stellen een zienswijze bij de gemeenteraad te kunnen indienen. Vanuit de vooroverlegpartners zijn geen op- of aanmerkingen op het plan.

Voorafgaande aan de bovengenoemde terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is door de gemeente een omgevingstafel georganiseerd. Hierbij waren diverse omwonenden, de initiatiefnemer en zijn vertegenwoordiger, en diverse medewerkers van de gemeente aanwezig.

Als gevolg van de participatie is, op wens van diverse omwonenden, besloten de te bouwen woning ongeveer 30 meter in westelijke richting op te schuiven. Tevens is besloten om, ter compensatie van de gedempte wijken, enkele wijken te herstellen, nieuwe wijken aan te leggen en nieuwe natuur te realiseren. Deze situatie wordt op de laatste pagina van het participatieverslag weergegeven.

De te bouwen woning voldoet aan de normering van de Wet Geluidhinder. Dit aspect is in paragraaf 4.1 van deze toelichting beschreven.

Het geanonimiseerde participatieverslag is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.