direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid Hoogeveen, deelplan Krommewijk 16, Nieuweroord
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Krommewijk 16 In het buitengebied van het dorp Nieuweroord bevindt zich in de huidige situatie een zorgboerderij en schapenhouderij. Het voornemen bestaat om ter plaatse de bedrijfswoning ter verplaatsen en vier zorgappartementen en een stal toe te voegen. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling alsnog mogelijk te kunnen maken is het noodzakelijk om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Ten zuidoosten van het kanaaldorp Nieuweroord ligt de planlocatie aan de Krommewijk 16. Het erf ligt in een rationeel verkaveld veenontginningenlandschap te midden van verspreid liggende erven. Richting het westen wordt het landschap meer open van karakter en richting het oosten wordt het landschap meer gesloten van karakter door de toename van verspreid liggende bospercelen. De weilanden zijn overwegend in gebruik als weidegronden. Doorgaande wegen in het omliggende landschap worden regelmatig begeleid door laanbeplanting.

Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rood) in relatie tot haar omgeving (Bron: PDOK Viewer).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0002.png"

Het plangebied bij benadering rood omlijnt (Bron: PDOK Viewer).

2.2 Vigerend recht

Het plangebied maakt deel uit van de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018', vastgesteld op 27 februari 2020. Op grond van de verordening heeft het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch II', de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4' en 'Leiding - Gas 1', alsmede de aanduidingen 'landschapsbouw', 'hobbystallen en schuilstallen', 'grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0003.png"

Uitsnede uit de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018' met daarop het plangebied globaal rood omlijnd (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl).

Agrarisch II

De voor 'Agrarisch II' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden en voor de volgende sociaaleconomische doeleinden:

  • uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • bosbouw;
  • dagrecreatie;
  • verkeer, uitsluitend voor zover het de bestaande wegen betreft;
  • water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • ontsluitingsvoorzieningen ten behoeve van aanduidingen en bouwvlakken.

Waarde - Archeologie

De voor 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en het behoud van de archeologische waarden. Met deze dubbelbestemmingen is onder andere geregeld dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemingrepen met een oppervlakte die meer bedraagt dan respectievelijk 1.000 m2 en 2.000 m2, waarvan bodemingrepen dieper reiken dan 30 centimeter onder het maaiveld.

Leiding - Gas 1

De voor 'Leiding - Gas 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hoofdgastransportleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In afwijking van het bepaalde in de andere op de verbeelding aangewezen bestemming(en), mogen op of in deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

Hiernaast gelden een drietal thematische bestemmingsplannen, namelijk voor 'externe veiligheid en milieucontouren', 'recreatie en toerisme' en 'aan- en bijgebouwen'.

Het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018' staat de voorgenomen ontwikkeling niet toe. De toevoeging van de vier zorgappartementen is namelijk niet toegestaan binnen de agrarische bestemming. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend document voorziet in de toelichting van deze benodigde bestemmingsplanherziening.

2.3 Ruimtelijke en landschappelijke structuur plangebied

Historische ontwikkeling

Het plangebied ligt in het grootschalige ontginningenlandschap ten oosten van Hoogeveen. Vanuit Hoogeveen en de lintdorpen die rond de kanalen ontstonden werd het gebied ontwaterd en ontgonnen in rechte kavels (wijken). Rond 1900 was het gebied reeds in ontginning gebracht. De nieuwe gronden waren echter zo voedselarm dat deze merendeels niet als landbouwareaal konden worden benut en dus werden deze grootschalig ingericht met productiebossen.

Omstreeks 1950 komt hier verandering in en worden steeds meer bossen na de oogst van het hout niet meer herplant maar in gebruik genomen als akker en weidegrond. Ten tijde van 1950 was er nog geen erf aanwezig op het plangebied. Midden op het plangebied lag een landweg die het terrein in oostelijke richting ontsloot. Het plangebied was opgedeeld in akkerland ten zuiden van de landweg en productiebos noordelijk van de landweg.

Tegenwoordig is de oude landweg richting het oosten verdwenen. De weg bestaat nog als inrit van het terrein en op het erf zijn de bebouwing aan weerszijde van deze oude weg gevestigd. Ook het productiebos is er niet meer, hoewel er door middel van de groensingel nog wel een dergelijk karakter bestaat. Het land is anno 2020 voornamelijk in gebruik als weidegrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0006.png"

Historische kaart 1900-1950-2000 met daarop globaal het plangebied omcirkeld (Bron: Ontwerpbureau Luijendijk)

Huidige Situatie

Het plangebied bevindt zich aan de Krommewijk 16 in het buitengebied van Nieuweroord. Het plangebied heeft een klassieke erfindeling met een woonhuis/zorgboerderij aan de straatzijde en de schuren verder naar achter gelegen. De woonruimte en schuren bevinden zich in één bouwvolume. Hiernaast herbergt het erf een voormalige campingweide, schapenweide en een schapenstal gebouwd met een enkele kapconstructie. Het plangebied kent een groen karakter. De voormalige campingweide is aan drie kanten omzoomd door een singel met inheems struweel en langs de woning staan enkele bomen. Navolgende afbeelding toont een impressie van de huidige situatie ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0007.png"

Bovenaanzicht huidige indeling plangebied (Bron: Ontwerpbureau Luijendijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0008.png"

Zicht vanuit zuidwesten op woonhuis en schuren huidige situatie (bron: Ontwerpbureau Luijendijk)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen de herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid Hoogeveen, deelplan Krommewijk 16, Nieuweroord' en zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. De doorwerking daarvan zijn terug te lezen in paragraaf 5.2 van dit bestemmingsplan.

3.1.2 Wet natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. De doorwerking daarvan is opgenomen in paragraaf 5.4 van dit bestemmingsplan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 De Nationale Omgevingsvisie

De NOVI biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving met ambities. In deze NOVI worden de nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven.

Er worden vier prioriteiten voor Nederland geformuleerd:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Om beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren en afwegen van de verschillende belangen en opgaven;

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Er wordt weer gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van ruimte
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: er moet altijd gekeken worden naar de context van het gebied. Keuzes in verschillende gebieden kunnen daarom verschillen.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties

Het voorgenomen plan voorziet in een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijke gebied omdat het zorgt voor een diversificatie van activiteiten die passen bij een nieuwe invulling van het landelijke gebied. Daarnaast voorziet het plan in de combinatie van functies, namelijk zorg- en landbouw, en wordt in de ontwikkeling specifiek rekening gehouden met identiteit van het gebied door middel van het opstellen van een landschappelijk inpassingsplan waarin de context en historie centraal staan. Het plan is niet in strijd met het bepaalde in de NOVI.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Natuurnetwerk Nederland (NNN), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het NNN en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van het NNN is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in juridisch-planologische procedures te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan die voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Onderhavig plan voorziet in de toevoeging van één bedrijfswoning en vier zorgappartementen. Per saldo zal het aantal (zorg)wooneenheden dus met vijf toenemen, waarmee voor het (zorg)woningbouwprogramma geen nadere beschouwing nodig is.

Voorliggend plan voorziet eveneens in de toevoeging van een tweede stal. Deze schapenstal kent eenzelfde oppervlakte en verschijningsvom als de bestaande stal. De toevoeging vindt plaats op het bestaande erf en vinden plaats binnen het bouwvlak. Daarnaast neemt het aantal te houden dieren niet toe en is de toe te voegen bebouwing niet zichtbaar vanaf de straatzijde. Dit tezamen maakt dat een nadere beschouwing in de vorm van een laddertoets niet noodzakelijk wordt geacht.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe 2018

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de revisies van de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld die vervolgens op 1 november 2018 in werking zijn getreden.

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op 'ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit', mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling zijn de digitale kaart van de omgevingsvisie en -verordening geraadpleegd. Hieruit volgt dat het plangebied is aangeduid als:

Multifunctioneel gebied

In tegenstelling tot de robuuste systemen is in multifunctionele gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. In deze gebieden zijn meerdere functies van belang. Naast water, landbouw en natuur gaat het in de meeste gevallen om recreatie. In de multifunctionele gebieden is geen duidelijke samenhang tussen de genoemde functies en de aanwezige kernkwaliteiten. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

Voorliggend plan voorziet in een multifunctionele ontwikkeling waarbij zowel agrarische als zorgactiviteiten gecombineerd worden. Dit is passend bij de karakteristieken van het multifunctionele gebied.

Landschap van de veenkoloniën

Het meest voorkomende landschapstype in de provincie is het hoogveenontginningslandschap. Dit landschapstype beslaat in totaal ongeveer een kwart van het gehele grondgebied van de provincie. Tot dit landschapstype behoren behalve de Drents-Groningse Veenkoloniën ook het Odoornerveen, Hoogeveen-Hollandscheveld, Smilde en enkele kleinere gebieden bij Dalen en Roden. De meeste veenontginningen in Drenthe zijn onderling verbonden doorkanalenstelsels. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken. Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

In voorliggend plan wordt goed rekening gehouden met de oude verkavelingsstructuur. Zo wordt de verkaveling niet gewijzigd en worden een oude zichtlijn teruggebracht.

Deelgebied: Hollandscheveld en Hoogeveen

De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de “opgaanden”, die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de -vele- ontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen. Hoogeveen heeft zich ontwikkeld als stedelijke kern vanuit het kruispunt van twee belangrijke vaarten: de (verlengde)Hoogeveense Vaart en de inmiddels gedempte Zuidwoldiger Opgaande.

Structuren van provinciaal belang:

  • Ontginningsassen als lijnen georiënteerd op en verbonden met de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart;
  • Centraal groot 'blok' met daaromheen uitwaaierend (latere) blokken, onderling herkenbaar door de assen en de verschillende kavelrichtingen die 'botsen' bij de achtergrenzen;
  • Bossen bij Hollandscheveld die de smalle kavelstructuur en –richting volgen, met rafelige begrenzingen.

In het inpassingsplan van voorliggend plan is rekening gehouden met bestaande structuren in het landschap. Deze structuren worden met het plan behouden en versterkt door oude zichtlijnen terug te brengen.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. De gronden welke worden gebruikt voor ontwikkeling zijn in het verleden in gebruik geweest als agrarische grond. Gedurende het gebruik van deze grond is deze naar verwachting meermaals geroerd. Bij de ontginning van veen op deze locatie geldt dit ook. Er is zodoende geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door toedoen van dit plan.

Bovengenoemde kenmerken maakt dat voorliggend initiatief past binnen de doelstellingen van de provinciale omgevingsvisie en -verordening.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De structuurvisie 2.0 is een oplegnotitie welke is vastgesteld als aanvulling op de al bestaande structuurvisie 'Hoogeveen ruim gezien 2015-2030' welke in 2004 is vastgesteld. Nieuwe ontwikkelingen en trends hebben het nodig gemaakt om de vastgestelde beleidskaders onder de loep te nemen. Desalniettemin blijft de kern van de originele visie overeind staan, namelijk: duurzame kwaliteit. De structuurvisie is leidend voor het hele grondgebied van de gemeente.

Uit de visie blijkt dat de gemeente in brede zin ontwikkelingen in het landelijk gebied stimuleert mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast. De missie is om meer mensen naar Hoogeveen te trekken en meer bekendheid te genereren.

Tevens stelt de gemeente dat de aandacht voor cultuurhistorie toeneemt. Cultuurhistorie wordt dan ook steeds meer ingezet bij ruimtelijke, economische en toeristisch-recreatieve ontwikkelingen.

Voorliggend plan wordt landschappelijk ingepast. Met de ontwikkeling is rekening gehouden met de kenmerken en identiteit van het landschap. Het plan past hiermee binnen de structuurvisie.

3.4.2 Toekomstvisie Hoogeveen

In april 2018 is de Toekomstvisie Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. Deze toekomstvisie met bijbehorende stukken is bedoeld als omgevingsvisie in het kader van de Omgevingswet. De structuurvisie (vastgesteld in 2004 en geactualiseerd in 2012) is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie die volledig van kracht blijft.

In de toekomstvisie Hoogeveen wordt ingegaan op ambities op het gebeid van wonen, voorzieningen, bedrijvigheid en bereikbaarheid, landschap en de opgave voor de fysieke leefomgeving. Met betrekking tot wonen wenst Hoogeveen een goede woongemeente te zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus wordt gelegd op het wonen in de kern Hoogeveen en de realisatie van aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes.

Om aan deze toenemende vraag in de kern te voldoen wordt ook gekeken naar uitbreidingslocaties. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wenst Hoogeveen manieren te vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de trends en ontwikkelingen welke worden genoemd in de toekomstvisie. Er wordt aangegeven dat de vraag naar zorg in de gemeente toeneemt. Daarnaast staat in de toekomstvisie dat het landelijk gebied steeds meer een multifunctionele leef- en werkomgeving wordt. Inwoners en bedrijven in en om de dorpen, nemen zelf steeds meer initiatief tot oplossingen voor lokale problemen, samen met maatschappelijke partijen en de gemeente. De uitbreiding van de zorgboerderij past binnen deze ontwikkeling en zorgt voor meer bedrijvigheid in het landelijke gebied.

3.4.3 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Hoogeveen verwelkomt particulier initiatief voor zorgwonen. Op het platteland en de dorpen is het moeilijk om garanties te geven voor (snelle) zorg aan huis. Als reactie daarop organiseren sommige inwoners hun zorg zelf, kleinschalige particuliere wooninitiatieven te ontwikkelen en gezamenlijk zorg in te kopen. De gemeente verwelkomt en begeleidt deze initiatiefnemers.

Particulieren en corporaties worden uitgenodigd om bijzondere initiatieven te ontwikkelen. Aanvullend op het verruimen van regels, verwachten we obstakels te moeten wegnemen voor particulieren, ontwikkelaars en corporaties die anders willen bouwen dan gebruikelijk. Dat bestaat uit het verruimen van mogelijkheden, maar ook het daadwerkelijk uitnodigen om er gebruik van te maken, en te communiceren daarover (website, bijeenkomsten). Het past bij de rol van een moderne overheid om initiatiefnemers te begeleiden. Initiatiefnemers van bijzondere plannen met bijzondere toegevoegde waarde, kunnen rekenen op een vast aanspreekpunt.

Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van een zorgboerderij. Dit is een bijzonder zorginitiatief dat bijdraagt aan de hierboven gestelde ambities van de gemeente.

3.4.4 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het voornemen bestaat om op de planlocatie de bedrijfswoning ter verplaatsen en vier zorgappartementen en een nieuwe schapenstal toe te voegen. Er wordt vanuit gegaan dat de nieuwe zorgappartementen zorg aanbieden in de vorm van 24-uurs verblijf (begeleid wonen) voor jongeren met een gedragshandicap. De locatie ligt in het rationele veenontginningslandschap. Rechthoekige percelen, rechthoekige groenstructuren en lange zichtlijnen zijn hierin karakteristiek. Met deze bouwstenen wordt de ontwikkeling ingepast. Ook is er rekening gehouden met de klassieke indeling van het erfensemble in het veenontginningslandschap en wordt er ingezet om met deze ontwikkeling 'verrommeling' in het landschap tegen te gaan.

Ontwikkeling

Voorliggend plan bestaat in hoofdzaak uit drie ontwikkelingen. Navolgend worden deze beschreven:

  • 1. zorgappartementen: De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van vier zorgappartementen binnen het plangebied. Deze appartementen zijn beoogd ter hoogte van de bestaande schuur aansluitend aan het woonhuis aan de Krommewijk 16. De bestaande schuur zal worden gesloopt en hier komt een nieuwbouwschuur voor in de plaats. Deze nieuwbouw zal qua verschijningsvorm, massa en afmetingen vergelijkbaar zijn in vergelijking met de huidige bebouwing;
  • 2. vrijstaande bedrijfswoning: ter hoogte van de voormalige campingweide wordt voorzien in een nieuwbouw vrijstaande bedrijfswoning. Deze woning wordt voorzien van een kap en een separate ontsluiting aan de Verlengde Hoogeveense Vaart. Ten slotte krijgt de bedrijfswoning een vrijstaand bijgebouw op het voorerf;
  • 3. toevoeging schapenstal: ten slotte voorziet voorliggend plan in de toevoeging van een tweede schapenstal. Deze stal is beoogd direct ten oosten van de huidige stal en is qua afmetingen en verschijningsvorm identiek.

Landschappelijke inpassing

De nieuwe bedrijfswoning wordt aan de voorzijde van het erf gerealiseerd (voormalige campingweide). De impact op het landschap van deze ontwikkeling is gering doordat deze plaatsvindt in een bestaand groen raamwerk van houtsingels. Dit raamwerk wordt aan de zuidzijde aangevuld. Ten zuiden van de vernieuwde schuur wordt het zicht op de vernieuwde bebouwing gefilterd met de aanplant van een hoogstam boomgaard.

Het achtererf (oostzijde) wordt besloten door houtsingels van ten minste vijf meter breed zodat zich een robuuste vegetatie van inheems struweel kan ontwikkelen. De nieuwe houtsingel wordt onderbroken centraal achter op het erf, om toegang te verschaffen tot de achterliggende schapenweiden, maar ook om de zichtlijn vanaf de Krommewijk te versterken en de diepte van het landschap zichtbaar te houden. Langs de noordzijde worden de schapenstallen ingepast met een combinatie van meidoornhagen en een bomenrij met berken en landhekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0009.png"

Toekomstige indeling plangebied (bron:Ontwerpbureau Luijendijk )

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is door De Klinker een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1) ter plaatse van het plangebied. Uit de resultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

  • in de grond van het gehele terrein zijn geen verhoogde concentraties aangetroffen;
  • het grondwater is sterk verontreinigd met zink, matig verontreinigd met barium en licht verontreinigd met kobalt, cadmium, nikkel en naftaleen;
  • de grond onder de druppelzone is niet asbesthoudend;

Gezien de veldmetingen tijdens de monstername van de peilbuizen én omdat er geen zintuiglijke afwijkingen zijn aangetroffen, wordt ervan uitgegaan dat de verhoogd aangetroffen concentraties zink en barium een natuurlijk verhoogde gehalte betreffen en dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Het terrein is op basis van de milieuhygiënische kwaliteit geschikt voor het voorgenomen gebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Archeologie

Hamaland Advies heeft een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2) in het plangebied Krommewijk 16 te Nieuwenoord. Op basis van het onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek toont aan dat het plangebied is gelegen op een plateau-achtige grondmorenerug met veldpodzolgronden. Er kunnen door de geplande bodemingrepen archeologisch waardevolle lagen uit alle perioden van het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd worden aangetast. De waardevolle lagen bevinden zich direct onder de bouwvoor op een diepte vanaf 0,35 m-mv. Tevens wordt aangenomen dat de bodem deels tot een diepte van 0,30-0,80 m-mv is verstoord door eerdere bodemingrepen. De nieuwe ontwikkeling geeft een bodemverstoring van 0,50-0,80 m-mv verspreid over het plangebied.

Veldonderzoek

Het veldonderzoek toont aan dat in alle boringen sprake is van verstoorde bodems. Er zijn geen (intacte) veldpodzolen waargenomen. Onder de subrecente bouwvoor is sprake van ofwel een menglaag waarbij de A-horizont en de C-horizont door ontginning of diepploegen vermengd zijn met elkaar (boring 1, 2 en 5) of de oorspronkelijke B-horizont door ploegen of graven vermengd is met de bouwvoor (boring 3 en 4). Kenmerkend hiervoor zijn brokken roodbruin iets verkit zand die zich in de bruine humeuze bouwvoor bevinden. Alle afzonderlijke horizonten gaan scherp in elkaar over. De natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzand van de Formatie van Boxtel. De top van het dekzand is aangetroffen op dieptes variërend van 40 cm-mv in boring 1 tot 95 cm-mv in boring 4.

Conclusie

Vanwege de aangetroffen bodemverstoring tot in de top van de C-horizont kan de middelhoge tot hoge archeologische verwachting voor resten uit het Paleolithicum tot en met de Nieuwe tijd (inclusief Tweede Wereldoorlog) bijgesteld worden naar laag voor alle perioden. Op basis van het onderzoek wordt geacht dat het plangebied kan worden vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. De kans dat met bodemingrepen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen verloren gaan is nihil.

Cultuurhistorie

De projectlocatie ligt in het rationele veenontginningslandschap. Rechthoekige percelen, rechthoekige groenstructuren en lange zichtlijnen zijn hierin karakteristiek. Met deze bouwstenen wordt de ontwikkeling ingepast. Ook is er rekening gehouden met de klassieke indeling van het erfensemble in het veenontginningslandschap. Verder zijn er geen monumenten of andere cultuurhistorische waardevolle elementen in of nabij het plangebied gelegen. Het aspect cultuurhistorie vormt dus geen belemmering.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 6 mei 2021 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Op basis daarvan kan worden gesteld dat de normale procedure van toepassing is. De uitgangspunten van het waterschap zijn te vinden in bijlage 3

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de ontwikkeling zal het verharde oppervlakte te plaatse naar schatting met ca. 1.500 m2 toenemen. Deze verharding zal bestaan uit de nieuwe bedrijfswoning (inclusief stalling) en de schapenstal. Op basis van de digitale toets wordt geconcludeerd dat belangen van het waterschap worden geraakt. Daarom zal de normale procedure worden gevolgd, waarmee het waterschap wordt betrokken bij de ontwikkeling. Het plangebied kent een groene inrichting, waarmee voldoende ruimte bestaat voor hemelwater om te infiltreren. Voor kleine plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 1500 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 150 m2 wordt aangelegd waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan. Geadviseerd wordt om de waterberging te ontwerpen op basis van een bij voorkeur infiltratiesituatie anders vertraagde afvoer. De ambitie bestaat om te voorzien in infiltratiekratten. Verder is bepaald dat de initiatiefnemer voorziet in een nieuwe pompput voor het riool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0010.png"

Beschermingszone Watergang (bron: de watertoets)

Uit de bovenstaande afbeelding volgt dat het plangebied aan de westzijde iets binnen de primaire A-watergang is gesitueerd. De functie van deze watergang(en) moet te allen tijde worden gegarandeerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de beschermingszone van deze watergangen zoals in de Keur beschreven. Met betrekking tot deze watergang gelden de binnen de Keur opgenomen gebods- en verbodsbepalingen. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone moet een Watervergunning worden aangevraagd bij het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ter plaatse van deze zone zijn geen werkzaamheden voorzien. Een vergunning is zodoende niet noodzakelijk.

Het toepassen van niet-uitloogbare bouwmaterialen voorkomt dat het hemelwater wordt vervuild. In verband hiermee worden eisen gesteld aan de bij de daken, goten en leidingen te gebruiken materialen. Er mogen geen (sterk) uitloogbare materialen zoals koper, lood, zink, teerhoudende dakbedekking of geïmpregneerde beschoeiingen gebruikt worden op delen die het hemelwater in contact komen, zoals de dakbedekking, goten en pijpen of er moet voorkomen worden dat deze materialen kunnen uitlogen (bijvoorbeeld door het coaten van loodslabben). Afkoppeling van hemelwater zorgt ervoor dat het aantal riooloverstorten laag is. Ook dit komt de waterkwaliteit (in de omgeving) ten goede.

De gemeente heeft een zorgplicht voor doelmatige verwerking en afvoer van hemelwater, afvalwater en grondwater. Binnen het plangebied is in de huidige situatie reeds een riolering aanwezig. Aansluiting van de riolering in het plangebied op het bestaande stelsel wordt in een later stadium uitgedetailleerd.

Het beheer en onderhoud van het inzamelings- en transportstelsel van afvalwater, kortom de riolering, ligt bij de gemeente. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van het aangeleverde afvalwater. Het Waterschap is de beheerder van het totale watersysteem en van de waterkeringen. Het onderhoud van de waterkeringen en hoofdwatergangen is tevens de verantwoordelijkheid van het Waterschap. Het onderhoud van de overige watergangen ligt bij particulieren, de gemeente en andere instanties.

Het beheer en onderhoud van het gemeentelijke inzamelings- en transportstelsel ligt bij de gemeente tot aan het eindgemaal dat in beheer is van waterschap Drents Overijsselse Delta. Het Waterschap is verantwoordelijk voor het transport vanuit het eindgemaal tot en met afvalwaterzuiveringsinstallatie en voor de zuivering. De gemeentelijke riolering moet bereikbaar zijn voor beheer en onderhoud.

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Voor voorliggend plangebied heeft natuurbank Overijssel een quick scan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 4). Daarnaast is door Craeft Advies een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 5).

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een gebied dat in het kader van de Wet natuurbescherming is aangewezen. Ook ligt het plangebied niet in provinciaal beschermde natuurgebieden. Het Natura 2000-gebied 'Mantingerzand' ligt op circa 3,8 kilometer afstand het meest nabij het plan. De beoordeling staat stil bij de uitgangspunten voor de Aerius-berekeningen van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. De aanlegfase betreft het bouw- en woonrijp maken van de planlocatie, het (beperkt) hijsen van bouwmateriaal voor de woning en de vervoersbewegingen, samenhangende met de aanvoer van materiaal, alsmede bouwend personeel. Ten aanzien van de gebruiksfase worden de verkeersbewegingen van toekomstige bewoners beoordeeld. De woning wordt gasloos gebouwd en het is algemeen bekend dat deze daarmee als emissieloos beschouwd mogen worden - en dat feitelijk ook zijn.

Op grond van de uitgevoerde Aerius-berekeningen blijkt dat zowel in de aanlegfase als gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000 gebieden. Er is dan ook per definitie geen sprake van significant negatieve effecten en een nadere (passende en/of ecologische) beoordeling op grond van artikel 2.7:1 jo. 2.8:1 Wnb is dan ook niet aan de orde. Het bevoegd gezag kan derhalve medewerking verlenen aan het vaststellen van het bestemmingsplan en de afgifte van de Omgevingsvergunning bouwen.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek van Natuurbank Overijssel is naar voren gekomen dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maakt, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in het plangebied. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de beplanting verwijderd wordt, of de schuur verbouwd of gesloopt wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd om vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van het verwijderen van opgeslagen goederen, het verbouwen van de schuur en het en uitvoeren van grondverzet, wordt mogelijk een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie beschadigd en vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'.

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de in het plangebied foeragerende vleermuizen niet af. Door het verharden van een deel van het erf, neemt de betekenis van een deel van het plangebied als foerageergebied voor amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vogels mogelijk wel iets af. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties omdat deze functie niet beschermd is.

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect natuur en ecologie geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Voorliggend plan voorziet in de toevoeging van geluidgevoelige functies ((zorg)woningen) binnen de akoestische aandachtszone van de Krommewijk (60 km/uur). Dit betreft een weg waarover relatief weinig verkeersbewegingen te verwachten zijn. De Krommewijk betreft namelijk hoofdzakelijk de ontsluiting van enkele aangelegen (bedrijfs)woningen naar de Hoogeveense Vaart, dan wel de Coevorderstraatweg. De Wgh heeft tot doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidniveaus. In de Wgh zijn hiervoor twee soorten grenswaarden opgenomen, waarbij conform de Wgh de geluidsbelasting getoetst wordt per bron:

  • Voorkeursgrenswaarde: Deze waarde garandeert een goede woon- en leefsituatie binnen de invloedssfeer van een geluidbron (wegen, spoorwegen, enzovoort);
  • Maximale ontheffingswaarde: Deze waarde geeft de hoogste gevelbelasting weer waarvoor een hogere waarde kan worden aangevraagd.

De grenswaarden zijn onder andere afhankelijk van de geluidbron (wegverkeer-, railverkeer- of industrielawaai), de ligging van de geluidsgevoelige bebouwing (stedelijk of buitenstedelijk gebied) en het type geluidsgevoelige bebouwing. In voorliggende situatie wordt het plan gesitueerd in een buitenstedelijk gebied. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer bedraagt 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB. Beide betreffen waardes inclusief aftrek conform artikel 110g Wgh. Voor wegen waar de representatief te achten snelheid lager is dan 70 km/uur wordt namelijk een correctie toegepast van 5 dB. De gecumuleerde geluidbelasting wordt echter doorgaans berekend exclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Ter inzage van het ter plaatse geldend akoestisch klimaat is de 'Geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)' kaart geraadpleegd. Deze kaart geeft een ruwe indicatie van de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen in Nederland tezamen voor het jaar 2017. Hieruit volgt een globale beschouwing van de geluidkwaliteit voor aandachtsgebieden zoals woonkernen. De geluidsbelasting betreft een gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek artikel 110g Wgh. In voorliggende situatie is enkel een beoordeling van de Krommewijk nodig en dient een aftrek van 5 dB te worden toegepast conform artikel 110g Wgh.

De kaart toont dat er ter plaatse sprake is van enige geluidsbelasting binnen het plangebied (zie onderstaande afbeelding). De kaart laat zien dat op de locatie van de nieuwe zorgappartementen de geluidsbelasting, inclusief aftrek conform art. 110g Wgh, maximaal circa 50 dB bedraagt. Op basis van de ruwe indicatie van de geluidsbelasting betreft de overschrijding van de voorkeursgrenswaarde daarmee maximaal circa 2 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Het gedeelte van de bestaande en te behouden woningbouw betreft in de huidige situatie reeds een geluidsgevoelig object zonder aantoonbare geluidsproblemen. De toe te voegen zorgappartementen bevinden zich ten oosten van deze bestaande bebouwing. Gelet op de huidige situatie wordt een nader onderzoek ter waarborging van een goed woon- en leefklimaat niet nodig geacht.

De nieuwe bedrijfswoning zal gesitueerd worden op een locatie waar de geluidsbelasting, inclusief aftrek conform art. 110g Wgh, maximaal circa 45 dB bedraagt. Op basis van de ruwe indicatie van de geluidsbelasting wordt de voorkeursgrenswaarde daarmee niet overschreden en kan een goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd. Een nader akoestisch onderzoek is eveneens niet benodigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0011.png"

Uitsnede geluid in Nederland van wegverkeer (Lden) kaart, plangebied (rood), zorgappartementen (blauw), bedrijfswoning (paars) (bron: Atlas voor de leefomgeving)

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Op het plangebied bevinden zich reeds hindergevoelige functies ((zorg)wonen) en hinderveroorzakende functies (schapenhouderij). Met voorliggend plan zal deze situatie niet veranderen, maar wel intensiveren. In dit kader is een beoordeling van het aspect geur relevant. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.7. In de omgeving van het plangebied bevinden zich geen functies die hinder kunnen ondervinden aan de ontwikkelingen. Zodoende vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.7 Geur

5.7.1 Normstelling

Bij de ontwikkeling van geurgevoelige functies dient getoetst te worden of er op de locatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat.  Daarnaast dient getoetst te worden of de omliggende veehouderijen niet in hun milieu- of planologische rechten wordt geschaad. Het bestemmingsplan maakt de verplaatsing van de bedrijfswoning en 4 zorgappartementen mogelijk. Een bedrijfswoning en zorgappartementen worden gezien als geurgevoelig. Dit geldt ten opzichte van nabij gelegen veehouderijen. Dit is hier echter niet aan de orde. Veehouderijen van derden liggen op ruim voldoende afstand. De bedrijfswoning(en) en zorgappartementen worden niet beschermd tegen geur afkomstig van de eigen veehouderij (schapen en paarden) omdat deze objecten tot dezelfde inrichting behoren. Aan de huidige werkingssfeer van het bedrijf ter plaatse binnen het Activiteitenbesluit verandert niets.

5.7.2 Onderzoek en conclusie

De bedrijfswoning en zorgappartementen die met onderliggend plan mogelijk worden gemaakt zijn verbonden aan het agrarische bedrijf. Derhalve hoeven deze niet getoetst te worden aan de geurbelasting van het eigen bedrijf, wel dienen de veehouderijen in de omgeving beschouwd te worden. Daarnaast wordt er een extra stal op het perceel gerealiseerd. Het aantal dieren zal echter niet toenemen, waardoor de geurbelasting niet vergroot wordt.

De bedrijfswoning wordt voorzien aan de noordzijde van het plangebied en zal verder van de omliggende veehouderijen af komen te liggen ten opzichte van de bestaande (zorg)woningbouw binnen het plangebied. Hierdoor zal het woon- en leefklimaat ter plaatse daarmee voldoende geborgd zijn. De nieuw beoogde zorgappartementen worden voorzien ter hoogte van de bestaande schuur. Deze bebouwing is eerder getoetst aan de Wet Geurhinder en Veehouderijen en ook aan de rechten van de omliggende veehouderijen. Aangezien de zorgappartementen binnen de huidige bebouwing wordt voorzien, zal dit geen negatief effect hebben op de milieu- en planologische rechten van de omliggende veehouderijen.

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van voorliggend plan.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

5.8.1 Normstelling

Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld. In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage is dit geregeld. Er is een m.e.r.-plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.-plicht voor besluiten. Een plan is plan-m.e.r.-plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.-plichtige activiteiten. De milieueffectrapportage is bij heel veel (ook kleinere) projecten aan de orde. Hieraan moet in de toelichting van het bestemmingsplan aandacht besteedt worden.

5.8.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is door Craeft een m.e.r. beoordelingsnotitie opgesteld (zie bijlage 6). Op basis van het Besluit Milieu Effect Rapportage zijn in onderdeel D van de bijlage van dit besluit activiteiten aangewezen waarvoor een m.e.r. beoordelingsplicht geldt. De voorgenomen activiteiten kunnen onder meer betrekking hebben op de gevallen genoemd in categorie D11.2 en D.14 van het besluit.

Voor de voorgenomen uitbreiding geldt dat het bevoegd gezag middels een vormvrije M.E.R. dient te beoordelen of voor de activiteiten toch alsnog een M.E.R. rapportage dient te worden opgesteld. Indien uit deze vormvrije M.E.R. beoordeling blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten kan het bevoegd gezag op die basis de verschillende onderdelen van de omgevingsvergunning beoordelen.

De voorgenomen activiteiten zijn getoetst en beoordeeld aan de hand van relevante wet- en regelgeving. Samenvattend kunnen de onderstaande conclusies aan de toetsing worden verbonden.

  • De voorgenomen activiteiten zijn passend binnen het geldige bestemmingsplan en de verleende vergunningen.
  • De activiteiten zijn mogelijk binnen de vereisten gesteld binnen de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit Milieueffectrapportage, de Wet Milieubeheer, de Wet Ammoniak en Veehouderij; de Wet Geurhinder en Veehouderij, de Wet Luchtkwaliteit, de Wet natuurbescherming en diverse aanverwante ministeriële regelingen. Mogelijk negatieve stikstofeffecten op de omliggende Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn uitgesloten door een vermindering van emissie (interne saldering) en een onherroepelijke Wnb-vergunning;
  • Overige milieueffecten zijn voldoende geborgd middels maatregelen op de locatie;
  • Door de combinatie van factoren en een feitelijke verbetering bestaan er geen noemenswaardige risico's voor de volksgezondheid;
  • Er is geen sprake van cumulatieve effecten.

Op basis hiervan kan, gelet op de kenmerken en plaats van het plan en de kenmerken van potentiële effecten, geconcludeerd worden dat de voorgenomen activiteiten niet zullen leiden tot significant negatieve effecten. Vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige effecten is er geen volledige m.e.r. op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk. Gelet hierop kan het College van Burgemeester & wethouders van de gemeente Hoogeveen geadviseerd worden om af te zien van een volledige milieueffectenrapportage. Het aspect MER vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.9.2 Onderzoek en conclusie

De categorie woningbouw is opgenomen in bijlage 3A van de Regeling NIBM. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2) is = 1.500 (netto) woningen met één ontsluitingsweg. Het plan voorziet per saldo in de toevoeging van vijf (zorg)woningen en zal de NIBM-grens uit de regeling niet overschrijden en derhalve niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Verdere toetsing van het plan is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt tevens onderzocht wat de luchtkwaliteit is ter plekke van de voorgenomen ontwikkeling. In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor de andere luchtverontreinigende stoffen wordt, met uitzonderingen daargelaten, nergens een overschrijding berekend.

Met behulp van de NSL-monitoringstool is beoordeeld of er ter hoogte van het plan sprake is van een (dreigende) overschrijding van luchtverontreinigende stoffen. Hiervoor is de waarde van het meest nabijgelegen rekenpunt gehanteerd. In de volgende tabel zijn voor de jaren 2020 en 2030 voor de relevante stoffen de concentraties en de grenswaarden weergegeven.

Kenmerk    Achtergrondconcentratie (2020, huidig)    Achtergrondconcentratie (2030)   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   < 35 µg/m3   < 35 µg/m3   40 µg/m3  
fijnstof (PM10)   < 35 µg/m3   < 35 µg/m3   40 µg/m3  
zeer fijnstof (PM10)   < 20 µg/m3   < 20 µg/m3   25 µg/m3  

Uit de resultaten blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) normoverschrijding. Voor de concentraties verontreinigende stoffen ter plekke van de te realiseren woningen wordt ruim voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.10.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van voorliggend plan is door RUD Drenthe een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage 7). In het onderzoek wordt ervan uitgegaan dat er zorg wordt geboden in de vorm van 24-uurs verblijf (begeleid wonen) voorjongeren met een gedragshandicap. Deze doelgroep kan in het kader van externe veiligheid als voldoende zelfredzaam worden beoordeeld.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Bevb vastgelegd. Nabij de planlocatie liggen vier hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie die relevant zijn voor externe veiligheid.

Belemmeringenstrook

Op grond van artikel 14 van het Bevb moet, indien een buisleiding binnen het plan aanwezig is, de buisleiding en de zogenaamde belemmeringenstrook van de hoge druk aardgasleidingen op de verbeelding worden weergegeven. De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten uit het hart van de leiding. Tevens is een veiligheidszone opgenomen, welke het hele plangebied omvat. Door toedoen van de aanduiding zijn geen nieuwe objecten c.q. is geen gebruik toegestaan voor verblijf van verminderd zelfredzame personen. Met voorliggend plan wordt zorg geboden in de vorm van 24-uurs verblijf (begeleid wonen) ten behoeve van jongeren met een gedragshandicap. Deze doelgroep kan in het kader van externe veiligheid als voldoende zelfredzaam worden beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0012.png"

Ontwikkeling buiten de (potentiële) gas-infrastructuur (Bron: Ontwerpbureau Luijendijk)

Binnen de belemmeringenstrook mogen geen locaties worden bestemd waar bouwwerken kunnen worden opgericht. Daarnaast geldt een vergunningenstelsel voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wion.

Invloedsgebied buisleidingen

Binnen het invloedsgebied van de buisleidingen moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. De grootte van de invloedsgebieden varieert van circa 540 tot 580 meter vanaf de buisleidingen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van alle vier de leidingen.

Binnen het invloedsgebied, zoals hiervoor vermeld, is tevens de 100% letaliteitszone van belang. Deze zone varieert van circa 200 tot 210 meter vanaf de buisleidingen. Het plangebied ligt eveneens binnen deze zone.

In onderstaande figuur wordt de ligging van het invloedsgebied en de 100% letaliteitszone weergegeven van de maatgevende buisleiding A-661.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2021BP9000003-ON01_0013.png"

Ligging invloedsgebied en 100% letaliteitszone buisleidingen A-661 (bron: RUD Drenthe)

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma Carola bepaald. Uit deze analyse is gebleken dat het hoogste groepsrisico wordt berekend vanwege de maatgevende buisleiding A-516.

De hoogte van het groepsrisico bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Daarnaast neemt de hoogte van het groepsrisico vrijwel niet toe. In dit geval kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Een beperkte verantwoording houdt in dat een onderzoek naar maatregelen die leiden tot een lager groepsrisico niet noodzakelijk is. Dit geldt eveneens voor het uitvoeren van een onderzoek naar alternatieve locaties.

Uit de beperkte verantwoording blijkt:

  • Het groepsrisico verandert vanwege de ruimtelijke ontwikkeling nauwelijks en ligt over het algemeen vrij laag;
  • Het gehele plangebied ligt binnen de 100% letaliteitszone, dit heeft tot gevolg dat de hoogte van het groepsrisico alleen binnen het plangebied 15 slachtoffers bedraagt;
  • De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden;
  • De hoogte van het groepsrisico bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde;
  • Er zijn geen maatregelen noodzakelijk die tot een lager groepsrisico leiden.

In verband met de zelfredzaamheid en hulpverlening is advies ingewonnen bij de VRD. Zij hebben aangegeven dat de rea

5.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Een veel gebruikte methode is om de verkeersbewegingen af te stemmen op de parkeernormentabel of de CROW-normering. Er worden één bedrijfswoning en vier zorgappartementen toegevoegd. De zorgcliënten beschikken niet over eigen vervoer. Er wordt daarom uitgegaan van verkeersbewegingen voor de vrijstaande woning, omdat dit de facto hetgeen is wat toegevoegd wordt. Om toch met een worst-case scenario te werken (bijvoorbeeld bezoekers voor de zorgcliënten) zijn maal een factor 5 gedaan.

Er wordt uitgegaan van de volgende CROW- verkeersgeneratiecijfers:

- Vrijstaande koopwoning: ca. 10,0

Derhalve wordt aangesloten op een verkeersgeneratie van 32 auto's per etmaal over het gehele project. Dit is een worst-case scenario op basis van CROW-cijfers, aansluitend op het beoogde (zorg)woningbouwprogramma. Dit verkeer kan worden opgevangen op de Krommewijk.

Parkeren

Met voorliggend plan worden één bedrijfswoning en vier zorgappartementen toegevoegd binnen het plangebied. Zoals hiervoor besproken beschikken de zorgcliënten niet over eigen vervoer. De parkeernorm voor een vrijstaande koopwoning is 2.7. Op het eigen terrein is meer dan voldoende ruimte voor de realisatie van dit aantal parkeerplaatsen. Voorts is voldoende ruimte voor bezoekers om te parkeren.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt het gemeentelijk parkeerbeleid juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit plangebied wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek en de regels uit het moederplan van de gemeente Hoogeveen.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 Verklaring van de bestemmingen nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan betreft dit de 'vrijwaringszone - buisleidingenstraat'.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een verklaring gegeven van de inhoud van de bestemmingen. De bestemmingen worden in alfabetische volgorde besproken.

6.3.1 Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, bosbouw, dagrecreatie een bedrijfswoning (als aangegeven), zorgappartementen (als aangegeven) en bijbehorende voorzieningen. Er gelden separate bouwregels voor gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bijgebouwen. Er kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouw- en gebruiksregels.

6.3.2 Leiding - Gas

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hogedruk gastransportleiding. Er mogen enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten, het waterschap en de provincie.

Het overleg tussen de bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld.

Voor het bestemmingsplan zijn de provincie Drenthe, het waterschap WDO Delta, de gasunie, Rendo en de VRD benaderd. Het waterschap laat in de reactie weten dat als de uitgangspuntennotitie nog wordt toegevoegd het bestemmingsplan akkoord is. De notitie is als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Met de gasunie is nader contact geweest over de leidingsstrook. Na een toelichting konden zij akkoord gaan met de plannen. Wel moet er aandacht zijn voor het aanplanten van diepwortelende pbelanting nabij gasleidingen.

Door de provincie zijn enkele tekstuele opmerkingen gemaakt, die zijn verwerkt. De overige overleg partners hebben geen bezwaren.

7.1.2 Procedure

Het bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gekregen een zienswijze in te dienen. Eventuele zienswijzen worden in deze paragraaf besproken.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.