direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord Hoogeveen, 2022
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2018 is het bestemmingsplan Buitengebied Noord geactualiseerd vastgesteld in de beheersverordening Buitengebied Noord Hoogeveen 2017. Gebleken is echter dat enkele technische koppelingen niet naar behoren werkten en aanduidingen op de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl verdwenen waren. In het licht van de Omgevingswet waarin alle plannen overgaan naar een nieuw Digitaal Stelsel en vanuit de rechtgeldigheid van het digitale plan, is besloten beide beheersverordeningen buitengebied Noord en Zuid opnieuw en gerepareerd voor vaststelling voor te leggen en daarbij tevens de motie aangenomen door gemeenteraad, regels voor kleine windturbines tot een maximale ashoogte van 15 m, hier in te verwerken.

1.2 Opgave beheersverordening

De beheersverordening Buitengebeid Noord heeft tot doel bestaande situatie in ruime zin juridisch vast te leggen. Hiermee wordt bedoeld dat de maximale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden uit de bestemmingsplannnen voor Buitengebied Noord zijn overgenomen in de beheersverodening. Op deze wijze wordt recht gedaan aan de bestaande rechten van inwoners en ondernemers uit het plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de planuitgangspunten en de ruimtelijke en functione structuur van het plangebied weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Huidige situatie

De ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Buitengebied Noord Hoogeveen 2022'' is gebaseerd op het plangebied 'Buitengebied Noord Hoogeveen 2017' met uitzondering van die plangebieden waar in de tussentijd een deelplan (bestemmingsplanherziening) is vastgesteld, dan wel op het moment van vaststellen van deze beheersverordening een ontwerpbestemmingsplan voor in procedure is.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het verordeningsgebied betreft een groot deel van het buitengebied van Hoogeveen, gelegen ten noorden van (Verlengde) Hoogeveense Vaart. De begrenzing van het verordeningsgebied is hoofdzakelijk bepaald door de plangrenzen van de (voorheen) geldende bestemmingsplannen. Daarnaast is ook de begrenzing van actuele geldende bestemmingsplannen rond het verordeningsgebied bepalend geweest. Recentelijk opgestelde bestemmingsplannen voor een aantal deelgebieden (o.a. Nijstad en Green Planet) zijn niet opgenomen in de beheersverordening Omdat deze plannen actueel zijn, zijn ze niet meegenomen in het verordeningsgebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de nu voorliggende actualisatie voor het Buitengebied van Hoogeveen geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord dient te worden is of deze beheersverodening aan te merken valt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Vigerende planologische rechten worden op basis van jurisprudentie niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve wordt hier niet verder toegekomen aan de motivering per trede van de ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld en met ingang van 17 oktober 2015 is ook de geactualiseerde omgevingsverordening inwerkinggetreden.

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’. De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0001.png" Kernkwaliteiten-analyse Landschap

Afbeelding Kwaliteit landschap

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:
1. Esdorpenlandschap;
2. Esgehuchtenlandschap;
3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
5. Landschap van de Veenkoloniën;
6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:
• het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
• het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:

  • in het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
  • in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
  • in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
  • in de Koloniën van Weldadigheid (UNESCO): bijzondere elementen.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie.

De ladder is ook 'cyclisch iteratief': slim schakelen tussen de stappen om te komen tot een optimum, zo vroeg mogelijk in het plantraject.

In paragraaf 3.1.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.3.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie geeft de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030 neergelegd te aanzien van veel beleidsterreien, waaronder het wonen. Het doel van de gemeente was om om de woningvoorraad ussen 2000 en 2015 te laten groeien met 3.200 woningen.

3.3.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

De beheersverordening is conserverend van aard en sluit aan op de structuurvisie.

3.3.4 Woonvisie 2011-2020

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Met voorliggende beheersverordening worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Met de nog beschikbare woningbouwkavels in het plangebied is in de regionale woonvisie reeds rekening gehouden.

3.3.5 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 21 december 2017 heeft de Hoogeveense gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het plangebied van de beheersverordening welstandsvrij is en dat alleen voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit toetsingsregels bestaan voor bouwplannen.


Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor de ruimtelijke ordening en milieuregelgeving is sprake van tweesporenbeleid welke beide hun eigen wettelijke kaders hebben, te weten de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. De regelgeving in deze beheersverordening spits zich dan ook toe op de ruimtelijke aspecten van de milieuwetgeving. De beheersverordening voor het buitengebied van de gemeente Hoogeveen is conserverend van aard. Voor zover het ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, gaat het om ontwikkelingen die ook al in de vigerende bestemmingsplannen zijn geregeld. Als in de toekomst wel nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal daarvoor een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden opgestart (inclusief onderzoeksverplichtingen). Gelet op het conserverend karakter is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de uitvoering ervan leidt tot nadelige milieugevolgen. Volledigheidshalve worden alle onderzoeksaspecten kort nagelopen.

De aspecten Externe veiligheid en voor een klein deel geluid vormen echter een uitzondering. Middels een parapluherziening is in het buitengebied een aantal milieucontouren van gasleidingen, hoogspanningsleidingen en bedrijven in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen geactualiseerd. Ook zijn twee reserveringsstroken opgenomen voor de aanleg van nieuwe buisleidingen, zoals opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In de parapluherziening is reeds aangegeven dat het plan ten grondslag ligt aan de op te stellen beheersverordening. De inhoudelijke toetsing van de parapluherziening is voor beide onderdelen overgenomen in onderhavig plan.

4.2 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Het voorliggende beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. De bestaande bodemkwaliteit voor het gehele gebied is beoordeeld op basis van de beschikbare bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Hoogeveen en waarvoor het overgrote deel als niet verdacht kan worden beschouwd. Het is overigens op voorhand niet uit te sluiten dat plaatselijk sanerende maatregelen noodzakelijk zijn om toekomstig gebruik mogelijk te kunnen maken. Enkel door het doen van bodemonderzoek kan inzicht verkregen worden in de actuele kwaliteit van de bodem. In geval van nieuwe ontwikkelingen zal voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid voldoende is onderzocht en geschikt is voor het beoogde grondgebruik.

4.3 Archeologie en cultuurhistorie

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Voor het beheersgebied zijn vooral de provinciale en gemeentelijke archeologische en cultuurhistorische beleidskaarten van belang. Gezien het consoliderende karakter van de beheersverordening kan toetsing aan de genoemde beleidskaarten achterwege blijven. Wel zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 1 tot en met 4'opgenomen, die gebaseerd zijn op gemeentelijke archeologische beleidskaart.

4.4 Water

In het kader van de Wro is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Conserverende plannen die geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken hebben in beginsel geen invloed op de waterhuishouding, waarvan in dit geval ook sprake is. De watertoets is zekerheidshalve wel uitgevoerd. Het waterschap heeft aangegeven onder bepaalde voorwaarden akkoord te gaan. In het plan is hiermee rekening gehouden.

4.5 Natuur en ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft. Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. De beheersverordening bevat geen van ruimtelijke (her)ontwikkelingen waarvoor onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming vereist is. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

4.6 Geluid

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Omdat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen ontwikkeld worden, vindt er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder plaats. Immers zal voor de bestaande situaties reeds, indien noodzakelijk, een procedure doorlopen zijn.

In het bestemmingsplan Buitengebied, parapluherziening externe veiligheid en andere milieucontouren (d.d. 21-09- 2017) zijn gewijzigde milieucontouren vastgelegd welke in dit plan wederom zijn opgenomen. Het gaat om drie bedrijven, namelijk de gasbehandelings- en compressorinstallatie van de NAM aan de Koedijk in Hoogeveen, de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Echten aan de Nijstad in Hoogeveen en buiten de gemeentegrens gelegen motorcross-terrein van motorcrossclub Zuidwolde nabij de N48.

4.6.1 Geluidszones

In het buitengebied van de gemeente Hoogeveen ligt een tweetal bedrijven, waar een geluidcontour van 50 dB(A) als gevolg van industrielawaai omheen ligt op grond van de Wet geluidhinder. Buiten deze contour mag de geluidbelasting veroorzaakt door het bedrijf niet meer bedragen dan 50 dB(A). Deze geluidcontouren zijn abusievelijk niet juist op de verbeelding van het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Noord opgenomen. Dit wordt met onderhavig plan hersteld.

De gasbehandelings- en compressorinstallatie van de NAM, locatie Ten Arlo, ligt aan de Koedijk in Hoogeveen. Het bedrijf is op grond van art. 2.1, lid 3 van het Besluit Omgevingsrecht een inrichting als bedoeld in art. 41 van de Wet geluidhinder, een zogenaamde grote lawaaimaker. Op grond van art. 40 van de Wet geluidhinder wordt rond een dergelijke gezoneerde industrieterrein een geluidszone vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting niet meer mag bedragen dan 50 dB(A).


Op dit moment komen de vergunde geluidcontour en de vastgestelde geluidszone op grond van de Wet geluidhinder niet overeen. Juridisch gezien is het niet mogelijk dat de vergunde geluidcontour groter is dan de geluidszone op basis van de Wet geluidhinder. Uit archief onderzoek is gebleken dat deze discrepantie is ontstaan begin jaren negentig. In die periode is de installatie uitgebreid met de depletiecompressor en de fakkel. Bij deze uitbreiding hadden het bestemmingsplan en de geluidszone moeten worden aangepast. Dit is ook niet hersteld in het vigerend bestemmingsplan Buitengebied Noord. Om deze situatie op te lossen, wordt in dit plan de geluidszone van 50 dB(A) op basis van de Wet geluidhinder conform de vergunde geluidcontour opgenomen op de verbeelding.

Dit betekent dat de vastgestelde geluidszone (afb. 1, rode cirkel (rechts)), Wet geluidhinder, groter wordt dan de geluidszone zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Noord. Binnen de grotere geluidszone liggen echter geen geluidgevoelige objecten. Ook vormt de vergrote geluidszone rondom het bedrijf van de NAM geen knelpunt voor de ontwikkelingen rondom de voormalige zandwinplas Nijstad. Ten overvloede wordt opgemerkt dat er in de feitelijke geluidssituatie geen verandering optreedt. De bedrijfsactiviteiten zijn ten opzichte van de vergunde situatie in 2001 niet gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0002.png"

Afbeelding 1: Geluidszone 50 dB(A) NAM-locatie Ten Arlo, (rode cirkel (nieuw), gearceerd (oud))

De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) ligt eveneens op een gezoneerde industrieterrein met daaromheen een geluidszone op grond van de Wet geluidhinder. De RWZI wordt sinds 1 januari 2016 niet meer aangemerkt als een grote lawaaimaker in de zin van art. 41 van de Wet geluidhinder. Op het terrein is naast een RWZI een grote lawaaimaker in de vorm van een energiedistributiebedrijf met een transformatorvermogen tussen 200 MVA en maximaal 1000 MVA toegestaan. Dit houdt in dat het terrein waar nu alleen de RWZI aanwezig is, aangemerkt blijft als een gezoneerd industrieterrein met bijbehorende geluidszone conform art. 40 van de Wet geluidhinder. Ook hier is gebleken dat de geluidszone in het bestemmingsplan Buitengebied Noord niet geheel juist is opgenomen (zie afb. 1). De rode contour (links in de afbeelding) geeft de actuele geluidszone weer. Dat wordt in dit plan hersteld. Er komen als gevolg van de gewijzigde geluidszone geen geluidgevoelige objecten binnen de geluidszone te liggen. De wijziging heeft ook geen gevolgen voor de ontwikkelingen rondom de voormalige zandwinplas Nijstad.

4.6.2 Luchthavenbesluit Luchtsportcentrum Hoogeveen (LHB)

Op 21 december 2011 heeft de Provinciale Staten het Luchthavenbesluit (LHB) Luchtsportcentrum Hoogeveen vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat onder meer een aanvullende beperkingengebied is vastgesteld rondom het vliegveld in Hoogeveen. Dit is een ruimtelijke ordeningscontour. De provincie heeft van het Rijk de vrijheid gekregen om een beperkingengebied vast te stellen, die ruimer is dan de berekende geluidcontouren. Dit gebied is onderdeel van de eerder gemaakte bestuurlijke afspraken tussen de provincie en de gemeente Hoogeveen. In dit aanvullende beperkingengebied gelden dezelfde beperkingen als binnen de geluidcontour van 48 dB.

Dit betekent dat conform het LHB nieuwbouw van een woning of geluidgevoelig gebouw, zoals gedefinieerd in het Besluit burgerluchthavens, niet is toegestaan binnen het aanvullende beperkingengebied. Hiervan kan worden afgeweken als het gaat om nieuwbouw van een bedrijfswoning of als een verklaring van geen bezwaar is afgegeven voor realisatie van een woning of geluidgevoelig gebouw door de provincie Drenthe, onder de volgende voorwaarden:

  • het opvullen van een open plek in de bestaande bebouwing;
  • de woning of geluidgevoelig gebouw zal dienen ter vervanging van op die plaats reeds aanwezige bebouwing;
  • de woning of geluidgevoelig gebouw wordt binnen het desbetreffende gebied verplaatst naar een locatie waar de geluidbelasting ten gevolge van het luchthavenluchtverkeer minder is en waarbij de oude woning of het oude geluidgevoelige gebouw aan de bestemming is onttrokken.

Het aanvullende beperkingengebied heeft op de verbeelding de gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerszone (Beperkingengebied - Geluid) gekregen. In de planregels worden de bijbehorende beperkingen en voorwaarden geborgd.

4.6.3 Conclusie

Met het wijzigen van de geluidszones worden de juiste geluidszones vastgesteld, die overeenkomen met de vergunde rechten van de RWZI en de NAM-locatie Ten Arlo. Door het opnemen van de Luchtvaartverkeerszone worden de beperkingen en voorwaarden voor geluid rondom het vliegveld in Hoogeveen, zoals opgenomen in het LHB, ruimtelijk geborgd in de planregels. Deze beheersverordening maakt geen verdere nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor akoestisch onderzoek vereist is.

4.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen is vastgelegd dat bestuursorganen bij de uitoefening van een bevoegdheid welke gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening houdt met de effecten op de luchtkwaliteit en er voor zorgt dat dit niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 bij de Wm opgenomen luchtkwaliteitsgrenswaarde. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zodat deze niet hoeven te worden onderzocht. Immers zal voor de bestaande situatie reeds, indien noodzakelijk, een procedure doorlopen zijn. Wel is er sprake van een autonome toename van het wegverkeer en moet uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening worden onderzocht worden of ook in de toekomst sprake zal zijn van een, uit oogpunt van luchtkwaliteit, aanvaardbaar leefklimaat. Voor de autonome ontwikkeling van het wegverkeer wordt in de gemeente Hoogeveen uitgegaan van een toename van 10% van de verkeersintensiteit voor de komende 10 jaar. Deze redelijk beperkte verkeersgroei, in samenhang met een schoner wordend voertuigenpark, leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). De voorliggende beheersverordening is consoliderend van karakter. In het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hiervoor is niet opnieuw getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat gericht is op het beheersen van risico's vanwege de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Sinds 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte voorwaarden. Een en ander brengt met zich mee dat bij nieuwe ruimtelijke plannen een toets aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid moet plaatsvinden. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Voor risicovolle bedrijven is onder meer van toepassing:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

In het buitengebied zijn diverse aardgasttransportleidingen gelegen. In de verbeelding is hiervoor een dubbelbestemming opgenomen. Daaraan is een standaardregeling gekoppeld ter beperking van het grondgebruik rond de leidingen. Ook liggen enkele (zones van) routes voor het transport van gevaarlijke stoffen binnen het beheersgebied, waaronder de A28 en de spoorlijn Meppel- Hoogeveen- Assen. Deze beheersverordening leidt niet tot een verhoging het plaatsgebonden risico of groepsrisico, aangezien het ter plaatse geen (nieuwe) ontwikkelingen toestaat.

In het bestemmingsplan Buitengebied, parapluherziening externe veiligheid en andere milieucontouren (d.d. 21-09- 2017) zijn gewijzigde milieucontouren vastgelegd welke in dit plan wederom zijn opgenomen. De wet- en regelgeving rondom externe veiligheid geven aanleiding om voor buisleidingen de milieucontouren te actualiseren. De inhoudelijke beoordeling is integraal overgenomen uit de parapluherziening.

4.9.1 Buisleidingen

Met de voorliggende beheersverordening worden de belemmeringenstroken voor buisleidingen geregeld en wordt een tracé gereserveerd voor de uitbreiding van ondergrondse buisleidingen van nationaal belang. Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. In de gemeente Hoogeveen vindt via ondergrondse buisleidingen alleen het transport van aardgas plaats. De hoge druk aardgasleidingen zijn eigendom van de Gasunie of de NAM. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

4.9.1.1 Belemmeringenstrook

Op grond van artikel 14 van het Bevb moet in het bestemmingsplan de buisleiding en de zogenaamde belemmeringenstrook van de hoge druk aardgasleidingen worden weergegeven. De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van een buisleiding met een druk van meer dan 40 bar, gemeten uit het hart van de leiding. De belemmeringenstrook bedraagt 4 meter voor buisleidingen met een druk van maximaal 40 bar. In het bestemmingsplan Buitengebied Noord en Zuid zijn deze belemmeringenstroken niet opgenomen. De belemmeringenstroken worden in dit plan opgenomen op de verbeelding.

Binnen de belemmeringenstrook mogen in beginsel geen bouwwerken mogelijk worden gemaakt. Daarnaast geldt een vergunningenstelsel voor werken of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op de integriteit en werking van de buisleiding, niet zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netwerken (Wion). Dit wordt geborgd in de planregels. Voor graafwerkzaamheden waarop de Wion van toepassing is geldt een zogenaamde klic-melding.

4.9.1.2 Structuurvisie buisleidingen 2012-2035

Het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Economische Zaken hebben de Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 opgesteld. Hierin zijn voorkeurstracés vastgelegd voor toekomstige uitbreidingen van ondergrondse buisleidingen die van nationaal belang zijn. Er zijn twee voorkeurstracés te onderscheiden, namelijk een noord-zuid en een oost-west tracé. Voor deze voorkeurstracés is voor het nood-zuid tracé een strook grond van 70 meter breedte gereserveerd. Voor het oost-west tracé bedraagt de breedte van deze strook 45 meter. Hier kan worden volstaan met een smallere strook, omdat het gaat om een verbinding naar een grensovergang die van belang is voor met name aardgastransport. Het gaat in dit tracé om een beperkt aantal (2 of 3) leidingen. In afbeelding 2 zijn beide tracés weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 2: Twee voorkeurstracés (grijze lijnen) voor toekomstige buisleidingen van nationaal belang

In de beheersverordening moet deze ruimte voor toekomstige buisleidingen van nationaal belang worden gereserveerd. De twee voorkeurstracés worden als zone opgenomen op de verbeelding. Daar waar het voorkeurstracé een knelpunt oplevert door aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze zone, heeft de gemeente de mogelijkheid om van het tracé af te wijken door het zoekgebied met maximaal 250 meter vanaf de buitenste begrenzing van het voorkeurstracé te verplaatsen. Daarbij moet het tracé wel dezelfde breedte (70 meter of 45 meter) houden als het voorkeurstracé.

Vanwege de ligging van een aantal (beperkt) kwetsbare objecten binnen het voorkeurstracé ter hoogte van Krommewijk en Bakkerswijk, (afbeelding 3) is dit tracé op een aantal plaatsen gewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0007.jpg"

Afbeelding 3: Gewijzigde locaties voorkeurstracé ter hoogte van Krommewijk en Bakkerswijk

De wijzigingen in de ligging van het voorkeurstracé zijn voorgelegd aan het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het ministerie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgestelde wijzigingen in het voorkeurstracé. Dit betekent dat het voorkeurstracé grotendeels conform de Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 op de verbeelding wordt opgenomen met in acht neming van de wijzigingen in het tracé zoals weergegeven in afbeelding 4 waarin het grijze gebied het tracé is, zoals vastgelegd in de Structuurvisie en het gele gebied het gewijzigd tracé weergeeft.

4.9.2 Luchthavenbesluit Luchtsportcentrum Hoogeveen (LHB)

In het vastgestelde Luchthavenbesluit van de provincie Drenthe voor het Luchtsportcentrum Hoogeveen zijn naast geluid ook beperkingengebieden op grond van externe veiligheid bepaald. Het gaat om een tweetal gebieden die afgebakend worden door de plaatsgebonden risicocontour 10-5 en de plaatsgebonden risicocontour 10-6. Voor dit plan is alleen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van toepassing. Binnen de PR10-6 risicocontour geldt een verbod voor het oprichten van gebouwen, zoals gedefinieerd in het Besluit burgerluchthavens, niet zijnde bedrijfswoningen, tenzij een verklaring van geen bezwaar door de provincie is gegeven. Het beperkingengebied begrensd door PR10-6 is op de verbeelding opgenomen. In de planregels zijn de beperkingen verwoord, overeenkomstig het Luchthavenbesluit.

4.9.3 Hoogspanningslijnen

In het buitengebied loopt een drietal bovengrondse hoogspanningslijnen en één ondergrondse hoogspanningsverbinding:

  • Hoogeveen – Dedemsvaart Sluis (110 kV; (zwart))
  • Hoogeveen – Veenoord (110 kV, (zwart), deze verbinding is eind 2016 geamoveerd)
  • Zeijerveen – Hessenweg (220 kV; (groen))
  • Zwolle – Meeden (380 kV; (rood) die gecombineerd is met een 110 kV Ommen Witharen - Holsloot)
  • Wijster Oosterseveldweg – Hoogeveen (110 kV; ondergronds)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BV9006010-VG01_0008.png"

Afbeelding 5: Hoogspanningslijnen in het plangebied (Bron: www.TenneT.org)

Het toenmalige ministerie van VROM heeft in 2005 gelet op de maatschappelijke discussie ten aanzien van de gezondheidsaspecten en straling uit voorzorg beleid opgesteld. De rijksoverheid adviseert om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Hierbij dient rekening te worden gehouden met een indicatieve zone en de specifieke zone. De 110 kV hoogspanningslijn heeft een indicatieve zone van 50 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn. Voor de 220 kV en de 380 kV hoogspanningslijnen komt deze indicatieve zone overeen met respectievelijk 60 meter en 165 meter.
Er wordt bij planvorming rekening gehouden met het advies van VROM door in beginsel geen nieuwe gevoelige objecten, zoals woningen, scholen, kinderopvang, crèches etc, op te richten binnen de indicatieve zone. Als het om zwaarwegende redenen toch niet mogelijk is om gevoelige objecten in dit gebied uit te sluiten, dan dient de specifieke zone te worden berekend. De gevoelige objecten dienen in ieder geval buiten de specifieke zone te worden gerealiseerd.

Het voorliggend plan heeft echter een consoliderend karakter en er worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, dan wel nieuwe gevoelige objecten mogelijk gemaakt in het plangebied. Het advies heeft geen betrekking op bestaande situaties en leidt dan ook niet tot knelpunten.

In het huidige bestemmingsplan Buitengebied Noord en Zuid zijn de hoogspanningslijnen wel op de verbeelding opgenomen, maar is er geen zone aan weerszijden van de hoogspanningslijnen opgenomen. In deze zone gelden beperkingen ten aanzien van (grond)werkzaamheden en het oprichten van bebouwing. Op de verbeelding in het voorliggend plan is een zone van 25 meter aan weerszijden van de bovengrondse hoogspanningslijnen van 110 kV en 220 kV opgenomen en 34 meter aan weerzijden van de hoogspanningslijn van 380 kV en zijn er regels aan verbonden die het optimaal functioneren van de hoogspanningslijnen borgen.

Voor de ondergrondse hoogspanningskabel (110 kV) dient ook rekening gehouden te worden met een veiligheidszone. In overleg met TenneT is destijds gebleken dat een veiligheidszone van 5 meter aan weerszijden van de kabel in acht moet worden genomen. De veiligheidszone is opgenomen op de verbeelding en in de planregels zijn de voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen in deze veiligheidszone.

4.9.4 Conclusie

Met de voorliggende beheersverordening zijn de belemmeringenstroken aan weerszijden van de buisleidingen in het buitengebied opgenomen op de verbeelding. Hieraan zijn regels verbonden, die het oprichten van bebouwing en werkzaamheden die de integriteit van de buisleiding kunnen verstoren in beginsel niet toestaan.

Ook is overeenkomstig de Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 een tracé voor toekomstige hoge druk aardgasleidingen gereserveerd, waardoor de uitbreiding van ondergrondse buisleidingen van nationaal belang geborgd is in de gemeente Hoogeveen.

Verder zijn de voorwaarden met betrekking tot externe veiligheid uit het LHB geborgd in het plan. Tot slot zijn er zones aan weerszijden van de hoogdspanningslijn opgenomen op de verbeelding met daaraan gekoppeld de planregels die een goed functioneren van de hoogspanningslijnen borgen.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Deelgebiedsindeling

Het plangebied van de beheersverordening buitengebied Noord is kent 6 gebiedsbestemmingen, namelijk Agrarisch - 1 tot en met Agrarisch - 6. Deze indeling is afkmostig van het bestemmingsplan Buitengebied Noord. Alle, binnen de gebeidsbestemmingen, aanwezige gebouwen en functies hebben een aanduidig gekregen. Aan elke aanduiding zijn bouw- en gebruiksregels verbonden.

5.1.1 Indeling

In het plangebied komen 6 zones voor. De ruimtelijke basiskwaliteit van het gebied heeft als uitgangspunt gediend voor deze zonering. De zonering is overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Noord en gebasseerd op het voormalige Provinciale Omgevingsplan.

5.1.1.1 Zone I

De landbouw is binnen deze zone de hoofdfunctie. Alle overige functies zijn hieraan ondergeschikt.

5.1.1.2 Zone II

De grondgebonden landbouw is binnen deze zone de hoofdfunctie. Instandhouding van natuur, landschap en cultuurhistorie alsmede de mogelijkheden voor recreatief medegebruik is echter van belang (als ondergeschikte functie).

5.1.1.3 Zone III

Binnen deze zone zijn landbouw, natuur, landschap, cultuurhistorie en recreatief medegebruik gelijkwaardig.

5.1.1.4 Zone IV

Binnen deze zone zijn de doeleinden van landbouw, natuur, landschap en cultuurhistorie van belang, met name samenhang tussen landbouw en natuur.

5.1.1.5 Zone V

Binnen deze zone zijn natuur en landschap de hoofdfuncties. Bosbouw en recreatie zijn daaraan ondergeschikt.

5.1.1.6 Zone VI

Binnen deze zone zijn natuur, landschap, bosbouw en recreatief medegebruik in beginsel nevengeschikte hoofdfuncties, maar de onderlinge verhouding verschilt per deelgebied.

5.2 Agrarische sector

5.2.1 Agrarische bedrijven
5.2.1.1 De bestemming

Bestaande agrarische bedrijven

In het plangebied zijn alle bestaande agrarische bedrijven in deze bestemming begrepen. Daartoe zijn deze bedrijven op de plankaart aangeduid. Er is onderscheid gemaakt tussen "grondgebonden agrarische bedrijven", niet-grondgebonden agrarische bedrijven en het verzamelbegrip "agrarisch bedrijf" voor beide soorten agrarische bedrijven.

Als begrippen worden gehanteerd:

  • agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

  • grondgebonden agrarische bedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik gemaakt wordt van open grond.

  • grondgebonden agrarische bedrijf met tak intensieve veehouderij

een agrarisch bedrijf waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond, maar waarbij tevens sprake is van een ondergeschikte tak intensieve veehouderij

  • niet-grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij in hoofdzaak geen gebruik wordt gemaakt van open grond.

In principe zijn alle bestaande agrarische bedrijven voor "grondgebonden agrarisch bedrijf" bestemd. Indien er sprake is van een bestaand in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijf is het bestemd als "agrarisch bedrijf", zodat te allen tijde weer overgestapt kan worden op een grondgebonden productiewijze. Bestaande kwekerijen zijn bestemd als "kwekerij", waarbij nog onderscheid wordt aangebracht tussen kwekerijen van gewassen en kwekerijen van bomen. Ook "tuincentrum" wordt apart geregeld.

bouwpercelen

Wat betreft het toekennen van agrarische bouwpercelen het volgende. Ingeval van het hobbymatig houden van dieren is geen bouwperceel toegekend. Deze vorm kan namelijk onder de woonbestemming plaatsvinden. In de overige gevallen is wel een bouwperceel opgenomen.

De grootte van het bouwperceel en de bouwmogelijkheden zijn één op één overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebeid Noord.

Regeling grootte bouwperceel en bouwmogelijkheden

Bestemming  
Regeling  
Landelijk gebied I en II   Bouwperceel maximaal 1,5 ha (dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is dan 1,5 ha).  
Landelijk gebied III   Bouwperceel maximaal 1 ha (dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is dan 1 ha).  
Landelijke gebied IV en V   Niet van toepassing, geen agrarische bedrijven in deze bestemmingen  
Landelijk gebeid VI   Bouwperceel maximaal 1 ha (dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is dan 1 ha).  

Wijziging van agrarische bedrijven in andere functies

In relatie met het proces van terugloop van het aantal agrarische bedrijven, is het denkbaar dat voor nog meer agrarische bedrijfsge-bouwen alternatieve functies moeten worden gevonden. Vandaar dat de agrarische functie voor alle agrarische bedrijven kan worden gewijzigd, middels afwijking van de beheersverordening in de volgende functies:

  • wonen (maximaal 2 wooneenheden per agrarisch bedrijf), voorzover dit beperkt blijft tot het hoofdgebouw;
  • sociale, culturele, medische en educatieve functies in combinatie met wonen;
  • mantelzorg;
  • bed-and-breakfast-accommodaties;
  • niet-agrarische bedrijven voorzover genoemd in de Staat van bedrijven in combinatie met wonen.

Bij al deze functieveranderingen geldt dat gestreefd wordt landschappelijk verstorende bebouwing af te breken, bijvoorbeeld romney-loodsen en/of schuren, opgetrokken van golfplaten.

In de Staat van bedrijven is een gelimiteerde selectie uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van januari 1999 opgenomen.

Verbreding landbouwbedrijven

Er is een regeling opgenomen waarmee bestaande agrarische bedrijven kunnen worden verbreed. Deze mogelijkheid is gekoppeld aan een afwijkingsbevoegdheid. Wat betreft de toegestane bedrijfstakken is aansluiting gezocht bij de functies zoals opgesomd in de afwijkingsbepaling voor functiewijziging van (voormalige) agrarische bebouwing en de daaraan verbonden Staat van bedrijven.

5.2.1.2 Het bouwen
5.2.1.2.1 Bouwperceel

Het bouwen ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf is gebonden aan een denkbeeldige vierhoek met maximaal de oppervlakten zoals opgesomd in het schema in paragraaf 5.2.1.1. De plaats voor de bestaande bedrijven is indicatief middels een cirkelaanduiding op de verbeelding aangegeven.

5.2.1.2.2 Gebouwen

Binnen het bouwperceel mogen bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden opgericht die aan de volgende maatvoering dienen te voldoen:

bedrijfsgebouwen:

  • bouwhoogte: maximaal 12 m;
  • goothoogte: maximaal 4.5 m;

Wat betreft de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen, wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie “wonen”.

Middels het stellen van nadere eisen kan worden verplicht tot:

  • het bouwen binnen een denkbeeldige rechthoek met (afhankelijk van de grootte van het bouwperceel) een maximale breedte langs de weg van 100 m en een maximale diepte van 200 m teneinde zeer langgerekte dan wel zeer brede bebouwde erven te voorkomen;
  • het bouwen op een kortere afstand, teneinde te voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting teneinde een goede inpassing in het landschappelijke/ stedenbouw-kundige beeld te kunnen bewerkstelligen.

Middels een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk de maximale goothoogte voor bedrijfsgebouwen te verhogen tot 5 m om de toegankelijkheid met grote landbouwmachines te vergroten.

5.2.1.2.3 Tweede bedrijfswoning

De toelaatbaarheid van een tweede bedrijfswoning is afhankelijk van factoren als de aard van het bedrijf, de bedrijfsomvang en de arbeidsintensiteit. Deze factoren zijn moeilijk objectief in een planregeling onder te brengen. Op grond van deze overwegingen is een tweede bedrijfswoning dan ook slechts bij afwijking toegestaan uitsluitend bij volwaardige bedrijven. Bij de afweging zullen in ieder de criteria van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden betrokken. Ook dient de bedrijfseconomische noodzaak te worden aangetoond.

5.2.1.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen binnen het bouwperceel worden gebouwd, waarbij de hoogte is beperkt tot maximaal 12 m. Buiten het bouwperceel mag zonder vergunning tot maximaal 3 m hoogte worden gebouwd. De bouw van sleuf- en mestopslagplaatsen is van dit recht uitgezonderd (zie hieronder).

Middels het stellen van nadere eisen kan worden verplicht tot het bouwen binnen een denkbeeldige rechthoek en op een zodanige plaats dat rekening wordt gehouden met de afstand tot de as van de weg indien deze minder dan 20 m bedraagt.

5.2.1.2.5 Sleufsilo's, mestopslagplaatsen en torensilo's

Hieronder wordt achtereenvolgens ingegaan op sleufsilo's, mestopslagplaatsen en torensilo's.

Algemeen

In het algemeen geldt dat de omvang van silo's dient te worden beperkt tot voor het landschapsbeeld aanvaardbare proporties, zonder dat daarmee de doelmatigheid van de bouwwerken wordt beperkt. Bij voorkeur dienen deze opslagruimten te worden gebouwd op of in de onmiddellijke nabijheid van de andere agrarische bebouwing. Slechts bij uitzondering is middels een afwijkingsbevoegdheid de bouw van sleuf- en mestsilo's in het veld toelaatbaar, indien binnen het bouwperceel onvoldoende ruimte aanwezig is en/of milieuhygiënische knelpunten dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor de bouw van sleuf- en mestsilo's op het bouwperceel. Verder mag de kwaliteit van natuur en landschap niet onevenredig worden aangetast.

Sleufsilo's

  • Binnen het bouwperceel

Veel agrariërs kiezen ervoor kuilvoer op te slaan in zogenaamde sleufsilo's. Binnen het bouwperceel bestaan geen bezwaren tegen het oprichten van dergelijke silo's. De hoogte overstijgt doorgaans de 3 m niet. In verband met de Flora- en faunawet is deze mogelijkheid in de bestemming Agrarisch - 6 gekoppeld aan een afwijking.

  • Buiten het bouwperceel

Vanwege ruimtegebrek kan het nodig zijn buiten het bouwperceel voer op te slaan in silo's. Daarom kiest de gemeente ervoor binnen bestemmingen Agrarisch - I tot en met Agrarisch - III (de primaire agrarische productiegebieden) via afwijking de mogelijkheid te bieden voor het oprichten van sleufsilo's. Aan deze afwijking is de voorwaarde gekoppeld dat er binnen het bouwperceel onvoldoende ruimte aanwezig is en/of milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische redenen een belemmering opleveren voor bouw binnen het bouwperceel. Ook dient de sleufsilo landschappelijk te worden ingepast.

Binnen de bestemmingen Agrarisch - IV tot en met Agrarisch - VI is het niet toegestaan buiten het bouwperceel sleufsilo's op te richten.

De regeling ziet er als volgt uit.

Regeling sleufsilo's

Bestemming   Binnen het bouwperceel   Buiten het bouwperceel  
Agrarisch - I, II en III   Bij recht   Via afwijking. Maximaal 3 m hoog en 2.500 m³  
Agrarisch - VI   Via afwijking   Niet toegestaan  
Agrarisch - IV en V   Niet van toepassing   Niet toegestaan  

Mestopslagplaatsen

Voor de langdurige opslag van (dunne) mest heeft een agrariër een aantal mogelijkheden waaronder mestsilo's en foliebassins. Mestsilo's worden hieronder besproken, foliebassins onder het kopje “het gebruik van de gronden”.

  • Mestsilo's binnen het bouwperceel

Tegen het oprichten van mestsilo's binnen het bouwperceel bestaan geen bezwaren. Bij de bestemming Agrarisch - VI is deze mogelijkheid gekoppeld aan een afwijking.

  • Mestsilo's buiten het bouwperceel

Buiten het bouwperceel mogen binnen de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch II via afwijking mestopslagplaatsen aangemerkt als bouwwerk (mestsilo's) met een maximale inhoud van 2.500 m³ en een maximale hoogte van 5 m (exclusief overkapping) worden gebouwd. Deze afwijking is niet van toepassing op gebied aangeduid als 'open gebeid'.

Binnen de bestemmingen Agrarisch - 3 tot en met Agrarisch - 6 is het oprichten van mestsilo's (buiten het bouwperceel) niet toegestaan.

De bouw van mestopslagplaatsen buiten het bouwperceel is beperkt tot die gevallen waarbij zich één of meerdere van de volgende situaties voordoen:

  • er is onvoldoende ruimte binnen het agrarisch bouwperceel aanwezig;
  • er is vanwege milieuhygiënische knelpunten op het bouwperceel geen ruimte aanwezig;
  • er zijn bedrijfstechnische redenen aanwezig, waarom er op een veldkavel gebouwd moet worden;
  • er zijn verkeerstechnische redenen aanwezig, waarom er op een veldkavel gebouwd moet worden.

De regeling wordt als volgt geschematiseerd.

Regeling mestsilo's

Bestemming   Binnen het bouwperceel   Buiten het bouwperceel  
Agrarisch - I en II   Bij recht   Via afwijking. Maximaal 5 m hoog (excl. overkapping) en 2.500 m³  
Agrarisch - III   Bij recht   Niet toegestaan  
Agrarisch - VI   Via afwijking   Niet toegestaan  
Agrarisch IV en V   Niet van toepassing   Niet toegestaan  

Torensilo's

Hoewel goede alternatieven voorhanden zijn, kan er in de praktijk behoefte bestaan aan torensilo's. De gemeente wil hiervoor de ruimte geven, zolang waarden van landschap en natuur niet in het gedrang komen. Daarom is in de primaire landbouwbestemmingen (Agrarisch - I tot en met Agrarisch - III”) het oprichten van torensilo's op het bouwperceel mogelijk. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m. Buiten het bouwperceel is het oprichten van torensilo's vanuit visueel-landschappelijke overwegingen niet toegestaan.

De regeling ziet er schematisch als volgt uit:

Regeling torensilo's

Bestemming   Binnen het bouwperceel   Buiten het bouwperceel  
Agrarisch - I, II en III   Bij recht, hoogte maximaal 12 m   Niet toegestaan  
Agrarisch - VI   Niet toegestaan   Niet toegestaan  
Agrarisch IV en V   Niet van toepassing   Niet van toepassing  

Covergisting/energie-productie

Het fenomeen covergisting/energieproductie op het agrarisch bedrijf is een sterk in opkomst zijnd fenomeen. Wanneer covergisting/energieproductie onderdeel is van het agrarische bedrijf kan hiervoor binnen het bouwperceel bebouwing worden opgericht. De beheersverordening werpt hiertoe geen belemmeringen op. Eventuele belemmeringen zullen voortvloeien uit de Milieuwetgeving.

Wanneer een aantal agrariërs gezamenlijk iets wil ondernemen op dit vlak, zal een planherziening moeten worden gevolgd.

Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen binnen het bouwperceel worden gebouwd, waarbij de hoogte is beperkt tot maximaal 12 m. Buiten het bouwperceel mag zonder vergunning tot maximaal 3 m hoogte worden gebouwd. De bouw van sleufsilo's en mestopslagplaatsen is van dit recht uitgezonderd (zie hierboven).

5.2.1.3 Het gebruik van gebouwen
5.2.1.3.1 Intensieve veehouderij

Algemeen

De bedrijfsgebouwen van alle agrarische bedrijven mogen worden gebruikt ten behoeve van grondgebonden activiteiten. Afhankelijk van de bestemming bestaan daarnaast binnen het plangebied meer of minder mogelijkheden voor het gebruik van de gebouwen voor niet-grondgebonden activiteiten.

Onderscheid typen bedrijven

In de beheersverordening is per bestemming en per type bedrijf een regeling opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen grondgebonden bedrijven met en zonder een intensieve veehouderijtak. Dit onderscheid is noodzakelijk, omdat het bestemminsgplan Buitengebied Noord alleen aan bedrijven waar reeds een intensieve tak aanwezig is, afhankelijk van de gebeidsbestemming, ontwikkelingsruimte biedt.

Oppervlakte bij recht

Als basis geldt dat ieder type agrarisch bedrijf de mogelijkheid heeft de bestaande oppervlakte te gebruiken ten behoeve van intensieve veehouderij-activiteiten. Bij in de huidige situatie reeds volwaardige agrarische bedrijven (intensieve bedrijven) is gekozen voor een per bestemming gedifferentieerde regeling.

Wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid

Binnen zone II en III van het POP boodt de provincie de mogelijkheid tot uitbreiding van de intensieve veehouderij(tak) over te gaan, wanneer de wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid dit vereisen. De provincie was van mening dat de mogelijkheden binnen zone I en II (en dus de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch - II) voldoende ruim zijn om binnen het bouwperceel dan wel na uitbreiding aan de veranderende eisen van deze wettelije regels te voldoen, zodat hiervoor geen aparte regeling behoeft te worden opgenomen. De gemeente onderschrijft dit.

De provincie stelt dat binnen zone III en IV van het POP (binnen de voorliggende beheersverordening komt zone IV niet voor) bij het invulling geven aan de veranderende eisen uit de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, tevens het stalvloeroppervlak mag worden uitgebreid met maximaal 25% van het aantal dieren dat wordt gehouden. Dit om recht te doen aan de rentabiliteit van de uitbreiding. De gemeente neemt deze mogelijkheid over.

Relatie met Milieuwetgeving

In het POP werd voor een aantal zones gesteld dat uitbreiding van intensieve bedrijven en intensieve takken bij grondgebonden bedrijven mogelijk is, voorzover de Milieuwetgeving dat toelaat. Dit uitgangspunt is niet nader vertaald in de voorschriften. Het opnemen van dubbele regelingen wordt namelijk niet als wenselijk ervaren. De Milieuwetgeving volgt immers haar eigen spoor, los van de beheersverordening. Wet- en regelgeving op het gebied van milieu wordt derhalve toegepast ook zonder dat dit expliciet in de regels is vertaald. Zo kan het gebeuren dat mogelijkheden die de beheersverordening biedt, op grond van de Milieuwetgeving toch niet mogelijk blijken.

Regeling per bestemming

  • Agrarisch - I

In het POP was aangegeven dat bestaande volwaardige intensieve veehouderijbedrijven binnen zone I wat betreft bebouwings- en uitbreidingsmogelijkheden gelijk worden geschakeld met volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven. Aangezien zone I van het POP nagenoeg samenvalt met de bestemming Agrarisch - I is het binnen deze bestemming bij recht mogelijk binnen het bouwperceel gebouwen op te richten ten behoeve van de intensieve veehouderij. Grondgebonden bedrijven met een bestaande tak hebben de mogelijkheid deze tak verder uit te breiden.

  • Agrarisch - II

In beginsel golden binnen zone II van het POP dezelfde mogelijkheden voor (takken van) intensieve veehouderijbedrijven als in zone I. Bij uitbreiding van intensieve veehouderij (takken en volwaardige intensieve bedrijven) dient echter rekening te worden gehouden met de lokale landschappelijke kenmerken. In het gebied komen verspreid landschappelijke waarden voor, zoals waardevolle beplantingen, sloten, open ruimten et cetera. Het voert naar de mening van de gemeente te ver in de beheersverordening hiervoor een universele regeling op te nemen. Deze regeling zal namelijk geen recht kunnen doen aan de genoemde verschillen binnen de bestemming Agrarisch - II. Maatwerk is derhalve gewenst ten einde per geval een toets aan de lokale landschappelijke kenmerken mogelijk te maken. De gemeente kiest ingeval van uitbreidingen van intensieve bedrijven en/of takken daarom voor een uitgestelde beslissing in de vorm van een afwijking.

Wat betreft de bij recht geboden mogelijkheid is aangesloten bij het Voorbeeldplan Drenthe dat stelt dat bij recht de bestaande oppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de intensieve veehouderij vermeerderd met 250 m², dan wel 10% indien de bestaande oppervlakte groter is dan 2.500 m². Ingeval van uitbreidingen (via afwijking) dient te worden getoetst aan de in de regels (per bestemming) opgenomen “essentiële ruimtelijke randvoorwaarden”. Deze toets vindt overigens bij alle in de beheersverordening opgenomen afwijkingen plaats en is daarom niet apart genoemd in het schema. Grondgebonden agrarische bedrijven mogen 250 m² gebruiken ten behoeve van intensieve veehouderij-activiteiten. Er is een afwijking opgenomen, waarmee kan worden voldaan aan veranderende eisen op het gebied van dierenwelzijn.

  • Agrarisch - III

Binnen zone III en IV van het POP waren uitbreidingen van bestaande intensieve bedrijven in principe niet mogelijk. Daarom is ook in de corresponderende bestemming Agrarisch III gekozen voor de regeling bij recht uit het Voorbeeldplan Drenthe. Uitbreiding is alleen mogelijk wanneer de wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid dit vereisen. Daarbij is een extra stalvloeroppervlak mogelijk van 25% van het aantal dieren dat wordt gehouden. Grondgebonden agrarische bedrijven mogen eveneens bij recht uitsluitend de bestaande oppervlakte gebruiken ten behoeve van intensieve veehouderij-activiteiten. Met uitzondering van een afwijking ten behoeve van het kunnen voldoen aan de eisen uit de wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid worden aan deze intensieve activiteiten in de beheersverordening geen uitbreidingsmogelijkheden geboden.

  • Agrarisch - IV en V

Binnen zone IV en V van het POP waren geen mogelijkheden voor vestiging en/og uitbreiding van intensieve veehouderijen (of takken bij grondgebonden bedrijven). Binnen de bestemmingen Agrarisch IV en V komen geen (grondgebonden) agrarische bedrijven voor. Er zijn daarom geen regelingen opgenomen ten aanzien van intensieve veehouderij binnen deze bestemmingen.

  • Agrarisch - VI

Binnen zone VI van het POP waren in het geheel geen mogelijkheden voor vestiging en/of uitbreiding van intensieve veehouderijen (of takken bij grondgebonden bedrijven). Uitbreiding is alleen mogelijk wanneer de wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid dit vereisen. Grondgebonden agrarische bedrijven mogen de bestaande oppervalkte gebruiken ten behoeve van intensieve veehouderij-activiteiten. Er is een afwijking opgenomen, waarmee uitbreiding mogelijk is wanneer voldaan moet worden aan veranderende eisen op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid.

Bovenstaande overwegingen leiden tot de volgende regeling op het gebied van de intensieve veehouderij.

Bestemming   Grondgebonden bedrijf   Grondgebonden met tak   Intensief bedrijf  
Agrarisch - I   Bij recht 250 m² (*).
Via afwijking is uitbreiding mogelijk wanneer wdg dit vereisen.  
Bij recht bouwen ten behoeve van de intensieve tak.   Bij recht bouwen ten behoeve van het intensieve bedrijf.  
Agrarisch - II   Bij recht 250 m² (*).
Via afwijkiing is uitbreiding mogelijk wanneer wdg dit vereisen.  
Bij recht 250 m² (*).
Via afwijking is uitbreiding mogelijk (**)  
Bij recht de bestaande oppervlakte vermeerderd met 250 m² dan wel 10% indien de bestaande oppervlakte groter is dan 2.500 m².
Via afwijking is uitbreiding mogelijk (**).  
Agrarisch - III   Bij recht de bestaande oppervlakte. Via afwijking uitbreiding mogelijk wanneer wdg dit vereisen.   Bij recht de bestaande oppervlakte.
Via afwijking is uitbreiding mogelijk wanneer de wdg dit vereisen. Daarbij is tevens uitbreiding met maximaal 25% van het aantal dieren dat wordt gehouden mogelijk.  
Bij recht de bestaande oppervlakte. Via afwijking is uitbreiding mogelijk wanneer de wd gdit vereisen. Daarbij is tevens uitbreiding met maximaal 25% van het aantal dieren dat wordt gehouden mogelijk.  
Agrarisch - IV en V   Niet van toepassing   Niet van toepassing   Niet van toepassing  
Agrarisch - VI   Bij recht de bestaande oppervlakte. Via afwijking is uitbreiding mogelijk wanneer de wdg dit vereisen.   Niet van toepassing   Niet van toepassing  

wdg Wettelijke regels op het gebied van dierenwelzijn en -gezondheid

(*)Ten behoeve van intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.

(**)Omdat in deze bestemming reeds een afwijking is opgenomen voor een uitbreiding van de intensieve tak/het intensieve bedrijf, is het in deze bestemming niet nodig de aan de Gwd gekoppelde “25%-mogelijkheid” op te nemen.

Teelt in kassen

Met betrekking tot kassen (ten behoeve van tuinbouw bij al dan niet (grondgebonden) agrarische bedrijven) wordt onderscheid gemaakt tussen (tunnel)kassen met een bouwhoogte van minder dan 1,2 m. en kassen met een bouwhoogte van meer dan 1.2 m. Deze zijn uitsluitend binnen de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch - II en uitsluitend op het bouwperceel toegestaan. De maximale oppervlakte mag niet meer dan 1.000 m² bedragen. De bouwhoogte van kassen bedraagt maximaal 8 meter.

Binnen de bestemming Agrarisch - I tot en met Agrarisch - III zijn tunnelkassen lager dan 1,2 m binnen het bouwperceel toegestaan. Buiten het bouwperceel zijn tunnelkassen lager dan 1,2 m alleen toegestaan binnen de bestemmingen Agrarisch I en II, voor zover gronden niet zijn aangeduid als open gebied.

Samengevat ziet de regeling voor kassen er als volgt uit:

Regeling kassen

Bestemming   (Tunnel)kassen lager dan 1,2 m   Kassen hoger dan 1,2 m  
Agrarisch - I en II   Bij recht op het bouwperceel toegestaan. Buiten het bouwperceel toegestaan met uitzondering van gronden aangeduid als open gebied.   Bij recht (uitsluitend) op het bouwperceel toegestaan. Maximale oppervlakte 1.000 m²  
Agrarisch - III   Bij recht op het bouwperceel toegestaan. Buiten het bouwperceel niet toegestaan.   Niet toegestaan  
Agrarisch - IV en V   Niet van toepassing   Niet toegestaan  
Agrarisch VI   Niet toegestaan   Niet toegestaan  

De beleidsvertaling impliceert dat er via de bovenstaande regels geen volwaardig glastuinbouwbedrijf kan ontstaan. In Drenthe komen enkele glastuinbouwcentra voor (bij Eelde en Emmen), waar voldoende vestigingsmogelijkheden zijn voor nieuwe glastuinbouwbedrijven. De in dit plan opgenomen regeling voor kassen is vooral bedoeld voor het mogelijk maken van opkweekkassen voor reeds bestaande (grondgebonden) agrarische bedrijven, kwekerijen en tuincentra.

5.2.1.4 Het gebruik van de gronden

Paardenbakken

In bepaalde gevallen kunnen paardenbakken een behoorlijke verstoring van het landschap betekenen. In de beheersverordening is het gebruik van paardenbakken dan ook uitgesloten, met uitzondering van alle soorten agrarische bedrijven en niet agarische bedrijven categorie B1.
Via een afwijking kunnen echter paardenbakken worden aangelegd bij woningen. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden, waarmee een landschappelijke inpassing is gewaarborgd en (licht)hinder naar de omgeving zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Mestopslag in foliebassins

Mestsilo's die niet worden aangemerkt als bouwwerk, zoals mestzakken en foliemestbassins, behoren in principe binnen het bouwperceel te worden gerealiseerd. Binnen de bestemmingen Agrarisch - I tot en met Agrarisch III kunnen dan ook bij recht foliemestbassins op het bouwperceel worden aangelegd.. Binnen de bestemming Agrarisch VI is hiervoor een afwijkingsregeling opgenomen.

Via een afwijking kunnen dergelijke voorzieningen ook buiten de bouwpercelen binnen de bestemmingen Agrarisch - I tot en met Agrarisch - III worden aangebracht. In de overige bestemmingen is dit niet toegestaan. De inhoud van een foliemestbassin bedraagt maximaal 2.500 m³.

Algemeen

De agrarische cultuurgrond heeft in bepaalde gebieden niet alleen agrarische, maar soms ook andere waarden, zoals cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke. Met het oog op de bescherming van deze waarden geldt er een aanlegvergunningenstelsel voor bepaalde werken en werkzaamheden. Hieronder worden de voornaamste toegelicht.

Wijken en sloten

Binnen de bestemmingen Agrarisch - I tot en met Agrarisch - III komen cultuurhistorisch waardevolle wijken voor. Met het oog op het behoud van deze waardevolle wijken is binnen de genoemde bestemmingen een aanlegvergunning vereist voor het dempen van wijken.
De genoemde wijken binnen de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch - II alsmede de sloten binnen de bestemming Agrarisch - III herbergen plaatselijk natuurwaarden in de vorm van waardevolle vegetaties. Middels de aanlegvergunning voor het dempen van wijken zijn deze waardevolle vegetaties in de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch - II afdoende geregeld. Met het oog op het behoud van deze waarden binnen de bestemming Agrarisch - III een aanlegvergunning vereist voor het dempen van sloten.

Hydrologische aandachtsgebieden

Voor gronden die zijn aangeduid als hydrologisch aandachtsgebied, zijn aanlegvergunningen vereist voor het aanbrengen van drainage en/of een greppelsysteem, het zoeken naar delfstoffen, het graven en dempen van sloten en andere watergangen, het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel en het aanbrengen of verwijderen van dammen of stuwen. De gemeente zal aanvragen voor aanlegvergunningen in deze gebieden voorleggen aan het betreffende waterschap met het verzoek een deskundigenadvies af te geven.

Boom- en fruitteelt

Boom- en fruitteelt behoort tot het agrarisch gebruik van gronden. Met name de opgaande vormen van boom- en fruitteelt kunnen echter negatieve gevolgen hebben voor het landschapsbeeld. In de beheersverordening is daarom onderscheid gemaakt tussen opgaande en niet-opgaande vormen van boom- en fruitteelt. Voor de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit is in veel gevallen een aanlegvergunning vereist, teneinde de plaats in het landschap te kunnen afwegen. Voor de niet-opgaande vormen van boom- en fruitteelt is geen aanlegvergunning nodig.
Binnen de bestemming Agrarisch - I is voor de teelt van laan- en parkbomen en boomfruit een aanlegvergunning vereist, uitsluitend wanneer de teelt een grotere oppervlakte dan 1 ha beslaat.

Binnen de bestemming Agrarisch - II is altijd een aanlegvergunning vereist voor de opgaande vormen van boom- en fruitteelt, ook wanneer de teelt een kleiner oppervlakte beslaat dan 1 ha.

De hiervoor genoemde opgaande vormen van boom- en fruitteelt zijn niet toegestaan op gronden aangeduid als open gebied. De gemeente zal aanvragen voor een aanlegvergunning voorleggen aan de provincie Drenthe met het verzoek een deskundigenadvies af te geven.
Binnen de bestemming Agrarisch - III zijn opgaande vormen van boom- en fruitteelt in het geheel niet toegestaan. De bestemming Agrarisch - III heeft voor het overgrote deel betrekking op het beekdal van de Oude Vaart en de essenkrans rond Pesse. In deze gebieden worden opgaande vormen van boom- en fruitteelt als een te grote inbreuk op het landschapsbeeld ervaren.
Ook binnen de bestemmingen Agrarisch - IV tot en met Agrarisch VI zijn in het geheel geen mogelijkheden voor boom- en fruitteelt.


Inrichtingsplan
Indien ten behoeve van de (her)inrichting van een gebied voor meerdere activiteiten tegelijkertijd een aanlegvergunning wordt aangevraagd en deze zijn ondergebracht in een plan, wordt het plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken

5.2.2 Paardenbedrijven

Vanuit de ruimtelijke ordening moet onderscheid worden gemaakt in twee typen paardenbedrijven:

  • grondgebonden paardenbedrijven (paardenfokkerijen);
  • niet-grondgebonden paardenbedrijven.

Deze laatste categorie is weer onder te verdelen in paardenbedrijven gericht op houden en africhten en paardenbedrijven gericht op de recreatie.

5.2.2.1 Paardenfokkerijen

Bestaande paardenfokkerijen vallen onder het grondgebonden agrarisch bedrijf en zijn dan ook als zodanig bestemd.

5.2.2.2 Paardenhouderijen

Bestaande paardenbedrijven, gericht op het houden en africhten van paarden, zijn op de verbeelding aangeduid als “bedrijven, categorie 1”. Deze bedrijven zijn niet aan te merken als grondgebonden agrarisch bedrijf, er vindt immers geen agrarische productie plaats. Toch is wel sprake van functioneel aan het landelijke gebied gebonden bedrijven. Deze bedrijven kennen dezelfde mogelijkheden als functioneel aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijvigheid (B1-bedrijven). Voor meer informatie wordt verwezen naar het onderdeel “niet-agrarische bedrijven”.

5.2.2.3 Maneges

Bestaande paardenhouderijen, gericht op de recreatie, zijn op de verbeelding aangeduid als “Manege”. Voor de regeling wordt verwezen naar het onderdeel “recreatie”.

5.2.3 Kwekerijen en tuincentra
5.2.3.1 De bestemming

Bestaande kwekerijen en tuincentra

In het plangebied zijn alle bestaande kwekerijen in de gebiedsbestemmingen begrepen. De bestaande kwekerijen zijn op de verbeelding aangeduid met "kwekerij". Detail- en groothandel zijn uitsluitend mogelijk van ter plaatse gekweekte producten.

Daarnaast is er een aantal tuincentra in het plangebied aanwezig, welke eveneens afzonderlijk bestemd zijn. Tuincentra leggen zich met name toe op het verkopen en leveren van goederen voor het inrichten van tuinen aan particulieren van kleinschalige producten zoals bloempotten, tuinaarde, decoratiematerialen et cetera.

Nieuwe kwekerijen binnen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing

Nieuwe kwekerijen kunnen via een afwijking worden gerealiseerd binnen de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch II. Vestiging van kwekerijen is uitsluitend toegestaan op voormalige agrarische bouwpercelen, maar niet van toepassing in de gebieden op de verbeelding aangeduid met veiligheidszone munitie A en veiligheidszone munitie B. Het gaat hierbij niet alleen om vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, maar eveneens om woonboerderijen waar de agrarische functie in het verleden al is verdwenen. Om medewerking aan nieuwvestiging in deze gebieden te verlenen, moet de bedrijfseconomische noodzaak van de plaats voor het bedrijf worden aangetoond.

5.2.3.2 Het bouwen

Ten behoeve van kwekerijen en tuincentra mag worden gebouwd onder de volgende voorwaarden.

Bedrijfsgebouwen:

  • gebouwd dient te worden binnen het bouwvlak;
  • de maximale goothoogte bedraagt 3,5 m;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 8 m;
  • voor tunnelkassen lager dan 1.2 m gelden geen beperkingen ten aanzien van de oppervlakte.

Uitsluitend de bestaande bedrijfswoningen zijn bij de bestemming inbegrepen. Realisatie van nieuwe bedrijfswoningen is niet toegestaan. Wat betreft de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen, wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie “wonen”.

5.2.3.3 Het grondgebruik

Op bepaalde gronden is een aanlegvergunning nodig voor de verschillende aspecten die al in paragraaf 5.2.1.4 zijn genoemd.

5.3 Bosbouw

5.3.1 De bestemming

Het POP stond binnen zone I en II (onder voorwaarden) bebossing toe. Daarom is binnen de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarrisch - II bosaanplant ten behoeve van bosbouw mogelijk. Bosbouw is binnen deze bestemmingen niet mogelijk, voorzover de gronden zijn aangeduid met open gebied.

Tot de essentiële ruimtelijke randvoorwaarden van de bestemmingen Agrarisch - III en Agrarisch IV behoort de afwisseling tussen open en besloten delen. Met name rond Kalenberg en Pesse is deze afwisseling zeer kenmerkend en waardevol. Om die reden is binnen deze bestemming, met uitzondering van bestaand bos en bestaande bosstroken, bosbouw niet mogelijk.


Het POP staat binnen zone V bebossing toe, wanneer dit nodig is in het kader van natuurontwikkeling. Daarom is binnen de bestemmingen Agrarisch - V en Agrarisch - VI bosbouw mogelijk in bestaand en nieuw bos.

Bestaande landgoederen

Binnen de boscomplexen in het plangbeied bevindt zich een aantal Natuurschoonwet-landgoederen. De Natuuschoonwet (NSW) heeft tot doel versnippering van het eigendom van landgoederen te voorkomen, alsmede aantasting van het natuurschoon van landgoederen te voorkomen door de eigenaar van het landgoed fiscale voordelen te bieden, onder voorwaarde van een instandhoudingsplicht. De bestaande NSW-landgoederen in het plangebied leveren daarmee een belangrijke bijdrage aan de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van het natuurschoon in de boscomplexen.

De bestaande NSW-landgoederen zijn ondergebracht in de bestemmingen Agrarisch - V en Agrarisch -VI. Binnen deze bestemmingen domineert de natuurfunctie, zodat een een “eigen” bestemming of een nadere aanduiding voor de bedoelde landgoederen niet noodzakelijk wordt geacht. Voor alle mogelijke ontwikkeling in de boscomplexen geldt een nadere afweging in de vorm van een afwijking. Voorwaarden voor afwijking zijn bijvoorbeeld dat de gewenste ontwikkeling geen negatieve invloed mag hebben op de in de doeleindenomschrijving omschreven waarden, het milieu, de kwaliteit van de bodem, het grond- en oppervlaktewater en op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende gronden.

5.3.2 Het bouwen

Ten behoeve van beheer van bos, natuur of landschap mogen bij afwijking beheersgebouwen worden gebouwd, indien het te beheren object ten minste 25 ha bedraagt; per 100 ha is maximaal één gebouw toegestaan. De daarbij geldende voorwaarden zijn:

  • de maximale inhoud bedraagt 150 m³;
  • er dient gebouwd te worden in één bouwlaag met kap;

onder het begrip “beheersgebouw” is geen woning begrepen.

5.3.3 Het grondgebruik

Uit het beschrevene onder “de bestemming” volgt dat binnen (delen van) de bestemmingen Agrarisch - I, Agrarisch - II, Agrarisch - V en Agrarisch - VI gronden beplant mogen worden met bos of bosstroken. Hiervoor is echter wel een aanlegvergunning nodig, welke niet wordt verleend indien de gronden zijn aangeduid met open gebied. De aanlegvergunning wordt niet verleend indien als gevolg van de bosaanplant omliggende agrarische bedrijven in de (toekomstige) bedrijfsvoering worden belemmerd.

Daarnaast zullen aanvragen voor aanlegvergunningen welke geen belemmeringen opwerpen voor de (toekomstige) bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven worden voorgelegd aan de provincie Drenthe met het verzoek een deskundigenadvies af te geven. De gemeente zal dit advies volgen.

Verder wordt gestreefd naar het volgende:

  • de bosaanplant dient te passen in de landschapskarakteristiek;
  • er moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij bestaande boscomplexen, natuurgebieden, recreatieterreinen en/of bij de bebouwde kom;
  • de begrenzing dient zoveel mogelijk samen te vallen met bestaande barrières, zoals wegen of waterlopen;
  • er dient zo min mogelijk aantasting plaats te vinden van de agrarische structuur;
  • bij bosaanplant dient zoveel mogelijk een beplantingsvrije afstand van 10 m op het perceel van de initiatiefnemer te worden aangehouden om nadelige schaduwwerking op omliggende agrarische percelen zoveel mogelijk te voorkomen.

In alle gevallen geldt dat op bepaalde gronden eveneens een aanlegvergunning nodig kan zijn voor de verschillende aspecten, zoals besproken in hoofdstuk 5.2.1.4.

5.4 Natuur en landschap

5.4.1 De bestemming

De gronden binnen de bestemming Agrarisch - I zijn bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden.

In de bestemmingen Agrarisch - II en Agrarisch - III zijn de gronden mede bestemd voor behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Voor zover de gronden op de verbeelding zijn aangeduid met ‘natuur’ zijn de gronden tevens bestemd voor de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

De gronden binnen de bestemmingen Agrarisch - V en Agrarisch -VI zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden. In de bestemming Agrarisch - VI gaat het daarbij tevens om de meervoudige doelstellingen van de bossen.

5.4.2 Het bouwen

Ten behoeve van het beheer van bos, natuur en landschap mogen bij afwijking beheersgebouwen worden gebouwd. Voorzover de gronden zijn aangeduid met ‘natuur’ mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van 3 m.
De bestemmingen Agrarisch - V en Agrarisch - VI en delen van de bestemming Agrarisch - III (het gebied rond Pesse en het beekdal van de Oude Vaart) maken onderdeel uit van de van het Natuurnetwerk Nederland. Het rijksbeleid staat ingrepen en ontwikkelingen in en in de onmiddellijke nabijheid van de kerngebieden niet toe, indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het kerngebied aantasten. Alleen bij een zwaarwegend maatschappelijk belang kan hiervan worden afgeweken.
In het plan zijn de ontwikkelingen in de bestemmingen Agrarisch - V en Agrarisch- VI gekoppeld aan afwijkingen en/of aanlegvergunningen. In de bestemming Agrarisch - III zijn met name de ontwikkelingen buiten het bouwperceel gekoppeld aan de genoemde uitgestelde ontwikkelingen. De gemeente acht het niet doelmatig in de bestemming Agrarisch - III de bestaande situatie te bevriezen en de ontwikkelingen op het bouwperceel en op erven te verbinden aan afwijkingen, en/of aanlegvergunningen. Binnen bestemming Agrarisch - III staat het streven naar verweving tussen landbouw, natuur en landschap voorop.
Door middel van het stelsel van afwijkingen en aanlegvergunningen kan binnen de bestemmingen Agrarisch - III, Agrarisch - IV, Agrarisch - V en Agrarisch - VI per ontwikkeling een goede afweging worden gemaakt van de effecten op natuurwaarden. Tezamen met de doorwerking van de Flora- en faunawet is derhalve de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland afdoende gewaarborgd.
Ten aanzien van de recreatie wordt het volgende opgemerkt: nieuwe vestigingen van recreatiebedrijven is binnen het Natuurnetwerk Nederland niet toegestaan. Op beperkte schaal bestaan er uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven. In de huidige situatie bevinden zich in de genoemde bestemmingen geen recreatiebedrijven. Nieuwvestiging is eveneens niet mogelijk. Wel zijn er mogelijkheden voor (dag)recreatief medegebruik (zie 5.5).

5.4.3 Het grondgebruik

Binnen alle bestemmingen mogen de gronden worden ingericht met het oog op behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Binnen de bestemmingen Agrarisch - III tot en met Agrarisch - VI mogen de gronden, naast behoud en herstel, tevens worden ingericht met het oog op de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden.

Bij het inrichten van de gronden gelden de volgende regels:

  • Lijnvormige beplantingen, zoals houtwallen, houtsingels en bomenrijen kunnen binnen alle bestemmingen worden aangeplant, uitsluitend wanneer daarvoor een aanlegvergunning is verkregen. Een uitzondering wordt gemaakt met betrekking tot erfbeplanting. Voor de aanplant van erfbeplanting is geen aanlegvergunning vereist.
  • Met het oog op behoud, herstel (en in de bestemmingen Agrarisch - V en Agrarisch -VI en gronden aangeduid met natuur ook de ontwikkeling) van landschappelijke en natuurlijke waarden, kunnen gronden worden ingeplant met bos(jes) en bosstroken.
  • In alle gevallen geldt dat de aan te brengen landschapselementen niet groter mogen zijn dan 1 ha.
  • Aanvragen voor een aanlegvergunning zullen worden voorgelegd aan de provincie Drenthe met het verzoek een deskundigenadvies af te geven. De gemeente zal dit advies volgen.

In alle gevallen geldt dat op bepaalde gronden eveneens een aanlegvergunning nodig kan zijn voor de verschillende aspecten, zoals besproken in hoofdstuk 5.2.1.4.

5.5 Recreatie

5.5.1 De bestemming

Recreatief medegebruik

In alle gebiedsbestemmingen is recreatief medegebruik in de bestemming begrepen. Recreatief medegebruik impliceert het meegebruiken van wegen, paden en oevers die zijn ingericht met het oog op een andere functie, maar die ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden. Dit betekent dat alle gronden mogen worden gebruikt voor de recreatie, zonder dat daarvoor wordt gebouwd of ingericht.

Dagrecreatie

In alle gebiedsbestemmingen is dagrecreatie in de bestemming begrepen. Het doel "dagrecreatie" is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, visvijvers, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.

Het bestaande golfterrein nabij De Haar is op de plankaart aangeduid met ‘dagrecreatie’. In de voorschriften is bepaald dat deze gronden mede zijn bestemd voor een golfterrein.

Kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie

Met uitzondering van de bestemmingen Agrarisch - III, Agrarisch - IV, Agrarisch - V en Agrarisch - VI en alle gebieden die zijn aangeduid als ‘bestaand bos’ en ‘natuur’ zijn binnen alle bestemmingen kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie toegestaan. Dit betekent dat de beheersverordening zich binnen de bestemmingen Agrarisch - I en Agrarisch - II niet verzet tegen deze vormen van kleinschalig kamperen.

In de beheersverordening is een afwijking opgenomen waarmee in de genoemde gebieden onder voorwaarden kan worden overgegaan tot de aanleg van een terrein voor kleinschalige verblijfsrecreatie. De voorwaarden staan opgesomd in de algemene afwijkingsbevoegdheid.


Bestaande verblijfsrecreatieterreinen

Zowel de bestaande campings als de bestaande recreatiewoningterreinen zijn in de bestemming begrepen. Door deze regeling wordt voorkomen dat een uitwisseling van campingplaatsen en recreatiewoningen plaatsvindt.

5.5.2 Het bouwen

Recreatief medegebruik

Ten behoeve van het recreatief medegebruik mag niet worden gebouwd. Wel kan bijvoorbeeld een bank worden geplaatst.

Dagrecreatie

Ten behoeve van de dagrecreatie mogen binnen alle gebiedsbestemmingen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 3 m.

Ten behoeve van het golfterrein is een specifieke regeling opgenomen betreffende het clubhuis en het beheersgebouw. De oppervlakte van het beheersgebouw mag maximaal 850 m² bedragen, terwijl het bestaande clubgebouw kan worden vergroot tot 1.750 m². De bouwhoogte van beheers- en clubgebouw bedraagt maximaal 8 m.

Kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie

Ten behoeve van de kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie mag een sanitairgebouw worden gebouwd met een maximale vloeroppervlakte van 50 m².

Verblijfsrecreatie

Er is in het plan onderscheid gemaakt tussen campings en terreinen met recreatiewoningen.

Recreatiewoningterreinen

In het plangebied bevinden zich drie recreatiewoningterreinen. Bij de bouw van recreatiewoningen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • Bij de bouw van recreatiewoningen dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
  • de perceelsoppervlakte per woning is minimaal 300 m²;
  • de vloeroppervlakte van de woning is maximaal 100 m², inclusief aanbouwen en bijgebouwen;
  • er dient gebouwd te worden in 1 bouwlaag al dan niet met kap met een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 6,5 m dan wel de bestaande bouwhoogte;
  • er dient te worden gebouwd op 2,5 m uit de perceelsgrens.

Op alle recreatiewoningterreinen mogen gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen mogen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met deze gebouwen; indien een terrein groter is mag voor iedere ha meer 1% meer worden bebouwd;
  • Er dient te worden gebouwd in één bouwlaag met of zonder kap met een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelgrens;
  • er mag ten hoogste één bedrijfswoning worden opgericht. Wat betreft de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie wonen;
  • andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen tot een hoogte van 3 m worden gebouwd. Voor speeltoestellen, zoals een glijbaan, geldt een maximale hoogte van 8 m.

Campings

Voor deze campings mogen gebouwen ten behoeve van groepsaccommodatie en gebouwen ten behoeve van beheer en voorzieningen worden gebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • tot een oppervlakte van 5 ha mag ten hoogste 3% van de oppervlakte van het verblijfsrecreatieterrein worden bebouwd met deze gebouwen; indien een terrein groter is mag voor iedere ha meer 1% meer worden bebouwd;
  • gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering dienen te worden gebouwd in één bouwlaag met kap;
  • de bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering bedraagt maximaal 10 m;
  • binnen reeds aanwezige bebouwing mag een groepsaccommodatie worden gerealiseerd met dien verstande dat bij herbouw uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden herbouwd en de bouwhoogte maximaal 80% van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • maximaal 20 % van het aantal standplaatsen mag gebruikt worden voor een vast kampeermiddel, waarbij de oppervlakte van een vast kampeermiddel maximaal 50 m2 bedraagt en de goothoogte maximaal 3,5 meter;
  • er mag ten hoogste één bedrijfswoning worden opgericht. Wat betreft de bouwvoorschriften voor bedrijfswoningen wordt verwezen naar de bepalingen behorende bij de functie wonen;
  • er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelgrens;
  • het kampeerterrein moet worden voorzien van een afschermende groenstrook van minimaal 8 m breed, waarbij alleen gebruik mag worden gemaakt van inheemse struik- en boomvormers. Tevens dient deze groenstrook op een zodanige wijze te worden onderhouden dat een goede landschappelijke inpassing wordt gewaarborgd;
  • andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen tot een hoogte van 3 m worden gebouwd. Voor speeltoestellen, zoals een glijbaan, geldt een maximale hoogte van 8 m.
5.5.3 Het grondgebruik

Recreatief medegebruik

Gronden mogen niet worden ingericht ten behoeve van recreatief medegebruik.

Dagrecreatie

Voor het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals voet- fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers dient binnen alle gebiedsbestemmingen een aanlegvergunning te worden gevraagd. De plaatsen van deze voorzieningen zijn binnen het plan niet nader bepaald.

Aanvullend geldt ook voor de dagrecreatie een aanlegvergunningenstelsel. Binnen het gebied aangeduid als veiligheidszone munitie A is het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen in het geheel niet mogelijk.

Verblijfsrecreatie

Er zijn geen nadere regels gesteld ten aanzien van het grondgebruik. Wel geldt ook voor verblijfsrecreatie het vergunningenstelsel zoals genoemd in paragraaf 5.2.1.4. Het is voorstelbaar dat afhankelijk van de concrete situatie een strook langs de gehele of gedeeltelijke rand van het verblijfsrecreatieterrein ligt, die niet voor staanplaatsen mag worden gebruikt of waar geen recreatiewoningen mogen worden gebouwd met het oog op het landschappelijke beeld.

5.6 Wonen

5.6.1 De bestemming

Bestaande woningen

Alle bestaande woningen zijn (met uitzondering van de bedrijfswoningen) in de gebiedsbestemmingen begrepen en op de verbeelding aangeduid met "woning" of (ingeval van twee-onder-een-kapwoningen en bestaande gesplitste woningen met) “dubbele woning”. Bij het aanduiden van de verschillende woningen is niet gelet op de exacte begrenzing van het erf. Het wordt in het buitengebied planologisch niet van belang geacht of een erf een kleine of een grote oppervlakte heeft. Vaak is er sprake van wonen in combinatie met een agrarische hobby. De vraag die dan kan worden gesteld is of de grond die voor het houden van enkele dieren wordt benut nu voor wonen of voor agrarische doeleinden wordt gebruikt. In de praktijk is het antwoord op deze vraag irrelevant. Van veel groter belang is de globale plaats van de woning en het aantal woningen in het buitengebied. Hierop is de regeling verder afgestemd.

Nieuwe woningen

Nieuwe woningen mogen niet in het buitengebied worden gebouwd, tenzij het een eerste bedrijfswoning betreft bij een agrarisch bedrijf, een recreatiewoningterrein of een bedrijfswoning bij een functioneel aan het landelijk gebied gebonden bedrijf (B1-bedrijf) dan wel als vervanging van bestaande woningen. De bouw van een tweede bedrijfswoning is met afwijking mogelijk bij een agrarisch bedrijf. Ook in het kader van de ontwikkeling van een landgoed kunnen woningen in het buitengebied worden opgericht.

Bij het realiseren van nieuwe woningen dient te worden voldaan aan de bepalingen in de Wet geluidhinder.

5.6.2 Het bouwen

(Dubbele) woningen

Ten behoeve van wonen is per met “woning” aangeduid gebied ten hoogste één woning toegestaan. Per met “dubbele woning” aangegeven gebied zijn ten hoogste twee woningen toegestaan, uitsluitend in de vorm van twee aaneen gebouwde woningen dan wel in de vorm van twee wooneenheden in een voormalig agrarisch bedrijf. De in het plangebied aanwezige reeds gesplitste woningen zijn derhalve op de verbeelding aangegeven met “dubbele woning”. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 en 10 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen. Het hoofdgebouw moet zijn voorzien van een kap, waarvan de helling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen. Bij verbouw dient te worden aangesloten bij de bestaande verschijningsvorm. De oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 200 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is.

De bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte in ieder geval maximaal 6 meter mag bedragen, ongeacht de bouwhoogte van het hoofdgebouw, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte in deze meer bedraagt. Een aan- of bijgebouw moet zijn voorzien van kap, waarvan de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen. De gezamenlijke oppervlakte aan aan- en bijgebouwen per hoofdgebouw bedragen maximaal:

    • 1. 150 m2  bij een erf met een oppervlakte tot 1.500 m2;
    • 2. 175 m 2 bij een erf met een oppervlakte vanaf 1.500 m2  tot 2.000 m2;
    • 3. 200 m2  bij een erf met een oppervlakte vanaf 2.000 m2  en groter.

In aanvulling op het bovenstaande is de bestaande maatvoering aan bijgebouwen
toegestaan indien deze groter is dan de maximale maat genoemd in de opsomming, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen. Hierbij zijn de m2 die bij recht zijn toegestaan inbegrepen.

De bijgebouwen dienen in de directe omgeving van het hoofdgebouw te worden gebouwd, de maximale afstand tussen het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag maximaal 30 meter bedragen. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

Burgemeester en Wethouders kunnen een afwijking verlenen voor het afwijken van de bestaande verschijningsvorm bij her- en/of verbouw van een bestaand hoofdgebouw, uitsluitend voorzover het pand op de verbeelding is aangduid met “woning” of “dubbele woning”, mits:

  • de bestaande verschijningsvorm stedenbouwkundig gezien niet de meest gewenste is;
  • bij het wijzigen van de verschijningsvorm rekening wordt gehouden met de ter plaatse geldende uitgangspunten zoals deze in de welstandsnota zijn vastgelegd.

Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan:

  • de plaats van de woning;
  • de plaats van de aanbouwen en bijgebouwen;
  • de bouwhoogte, goothoogte, dakhelling en nokrichting van de gebouwen;
  • de verhouding tussen de oppervlakte van de woning en de aanbouwen en bijgebouwen.

Bij het stellen van nadere eisen zal de door de raad vastgestelde Nota Ruimtelijke Kwaliteit als leidraad worden gehanteerd.

Splitsen van woningen

Bij afwijking kunnen (bedrijfs)woningen met een vloeroppervlak van meer dan 220 m² worden gesplitst. Veelal zal dit aan de orde zijn wanneer een agrarisch bedrijf wordt beëindigd en voor wonen wordt gebruikt. Splitsen is in deze gevallen mogelijk via de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 24 (functieverandering). Daarbij dient te worden voldaan aan de bepalingen in de Wet geluidhinder.

Tijdelijke mantelzorg

In de regels is de bepaling opgenomen dat burgemeester en wethouders ten behoeve van niet-bedrijfsmatige tijdelijke mantelzorg afwijking kunnen verlenen van de beheersverordening en toestaan dat een al dan niet bestaande aanbouw c.q. een al dan niet bestaand vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • een dergelijke bewoning dient noodzakelijk te zijn vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • de zorgbehoefte overtuigend dient te zijn aangetoond middels een schriftelijke verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur;
  • de bewoning mag slechts plaatsvinden binnen een oppervlakte van 60 m² aan aan- of bijgebouwen.
  • er mag als gevolg van de te verlenen afwijking geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden, de agrarische sector en andere bedrijvigheid;
  • er als gevolg van de te verlenen afwijking geen strijdigheden met relevante milieuwetgeving dan wel met overige wetgeving mag ontstaan;
  • de nieuw te bouwen afhankelijke woonruimte op een maximale afstand van 20 m van het hoofdgebouw mag worden gerealiseerd;
  • de maximale goothoogte en dakhelling respectievelijk maximaal 3 m en 300 en 60° mogen bedragen, met uitzondering van overschrijdingen daarvan die worden veroorzaakt als gevolg van het moeten voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit;
  • het hoofdgebouw geen aaneengesloten rijenbouw betreft.

Indien blijkt dat de noodzaak voor tijdelijke mantelzorg niet langer aanwezig is, of indien wordt geconstateerd dat de verleende afwijking wordt benut ten behoeve van een doel, strijdig met de hierboven genoemde voorwaarden, zijn burgemeester en wethouders bevoegd de verleende afwijking in te trekken.

Buitenplaats

Met het oog op de versterking van het landschapsbeeld worden in het gebied dat op de verbeelding is aangeduid met "landschapsbouw" bij afwijking ruimere bouwmogelijkheden geboden. Binnen dit gebied kan een afwijking worden verleend voor de verbouw van een woning met aanbouwen en bijgebouwen tot buitenplaats met een gezamenlijke oppervlakte van minimaal 300 m² en maximaal 600 m². Voorwaarden hierbij zijn dat:

  • de woning op een hoek of een overgang in het landschapsbeeld staat, dan wel de beëindiging van een zichtlijn vormt of een soortgelijke prominente plaats;
  • er sprake is van (de aanplant van) minimaal 1 ha bos;
  • door de situering, afmetingen, kleurstelling en bouwstijl van de gebouwen het karakter als buitenplaats wordt verkregen;
  • het erf van voldoende omvang is (ten minste 1.500 m²);
  • de ontwikkeling van de buitenplaats geen onevenredige afbreuk doet aan de in het betreffende gebied aanwezige waarden;
  • geen negatieve effecten optreden op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • de ontwikkeling van de buitenplaats geen negatieve invloed heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische gronden en gebouwen.

Agrarische hobby's

Vanwege de landschappelijke waarden worden in het plangebied geen mogelijkheden geboden voor het oprichten van hobby- en schuilstallen.

Andere bouwwerken

Andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m.

Sanering bijgebouwen

In aanvulling op de reguliere bebouwingsvoorschriften voor bijgebouwen, is de bestaande maatvoering aan bijgebouwen toegestaan als er sprake is van een overschrijding van het maximale aantal vierkante meters aan bijgebouwen, met uitzondering van op het tijdstip van inwerking treden van het plan bestaande maatvoering die is gebouwd zonder vergunning en in strijd is met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Wanneer dit bestaande bijgebouw wordt gesloopt is voor de bebouwing het bepaalde onder sub a tot en met sub e van toepassing, met uitzondering van de oppervlakte. Hiervoor geldt dat de bestaande overschrijding van het aantal vierkante meters aan aan- en bijgebouwen terug mag worden gebouwd, tot een maximum van 500 m2 aan aan- en bijgebouwen.

Begraven op eigen grond

In opkomst is het fenomeen begraven op eigen grond. De gemeente is van mening hiervoor mogelijkheden te moeten bieden, maar verbindt daaraan een aantal voorwaarden. Begraven op eigen grond is alleen mogelijk voorzover:

  • de de gronden zijn gelegen in de bestemming Landelijk gebied V;
  • de gronden zijn gelegen binnen bestaand bos;
  • de gronden onderdeel uitmaken van een landgoed zoals bedoeld in de Natuurschoonwet;
  • de gronden in eigendom zijn van de aanvrager;
  • de oppervlakte van de begraafplaats niet meer bedraagt dan 50 m².

Deze voorwaarden zijn neergelegd in een afwijkingsbevoegdheid. Wat betreft de bouwvoorschriften is aangesloten bij bepalingen zoals die gelden voor de reeds aanwezige begraafplaatsen.

Ruimte voor Ruimte

Voor woningen waarvan de agrarische activiteiten al zijn beëindigd en voor nog te beëindigen agrarische bedrijven bestaat de mogelijkheid om een woning te bouwen in ruil voor de sloop van minimaal 750 m². Twee woningen kunnen worden gerealiseerd wanneer minimaal 2.000 m² aan voormalige agrarische gebouwen wordt gesloopt. Hiervoor gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:

  • de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning moet worden verbeterd:
  • de af te breken voormalige agrarische gebouwen bedragen gezamenlijk minimaal 750 m²;
  • alle bestaande (voormalige agrarische) bebouwing/opstallen, dus ook toren- en mestsilo's, verharding en mestplaten moeten worden verwijderd;
  • cultuurhistorisch waardevolle en/of karakteristieke bebouwing komen niet voor de wijzigingsbevoegdheid in aanmerking;
  • de woning(en) dienen in principe ter plaatse van de afgebroken gebouwen te worden gerealiseerd. Is dit om redenen van landschap, milieu-eisen of natuur niet mogelijk, dan moeten de compensatiewoningen worden gerealiseerd nabij bestaande kernen, bebouwingslinten/clusters;
  • Wanneer er op een perceel geen 750m2 aan (voormalige) agrarische gebouwen aanwezig zijn dan bestaat de mogelijkheid tot saldering;
  • saldering is alleen mogelijk als het maximaal twee slooplocaties betreft. De (voormalige) agrarische gebouwen moeten een omvang van minimaal 250m2 hebben. De compensatiewoning moet op één van beide locaties landschappelijk goed inpasbaar zijn.

Aansluiten op de riolering

Bij nieuwvestiging moeten de nieuwe gebouwen worden aangesloten op de openbare riolering. De kosten van deze aansluiting komen voor rekening van de aanvrager.

5.7 Niet-agrarische bedrijven

5.7.1 De bestemming

Bestaande bedrijven en maatschappelijke doeleinden

Alle aanwezige niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke doeleinden zijn in de bestemming begrepen. Daartoe zijn de bestaande niet-agrarische bedrijven op de verbeelding aangeduid met "bedrijven". De bedrijven zijn ingedeeld in 2 klassen:

  • 1. bedrijven die een directe functionele binding hebben met het buitengebied, zoals loonbedrijven;
  • 2. bedrijven die geen directe functionele binding hebben met het buitengebied.

Het doeleind "bedrijven" is beperkt tot het bestaande bedrijf en voor bedrijven overeenkomstig de als bijlage opgenomen Staat van bedrijven, dan wel hiermee voor wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven.

Het doel “maatschappelijke voorzieningen” is beperkt tot de bestaande voorziening.

Nieuwe niet-agrarische bedrijven

Nieuwe bedrijven kunnen zich uitsluitend vestigen in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, nadat de functie via een afwijkingsbevoegdheid. Hierbij zijn uitsluitend bedrijven toegelaten, die in de Staat van bedrijven zijn genoemd dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven en nadat is aangetoond dat de vestiging van dit nieuwe bedrijf niet een claim legt op de nabijgelegen agrarische bedrijven. Binnen de veiligheidszones A en B van het munitiedepot is geen vestiging van niet-agrarische bedrijven mogelijk.
In het buitengebied van de gemeente Hoogeveen is maximaal één prostitutiebedrijf toegestaan. In het bestemmingsplan Buitengebied Zuid is hiervoor reeds een mogelijkheid aanwezig. In het voorliggende plan is derhalve geen mogelijkheid voor het vestigen van een prostitutiebedrijf.

5.7.2 Het bouwen

Gebouwen

De klasse-indeling is bepalend voor de bouwmogelijkheden.

Bedrijven, categorie B1

Ten behoeve van deze niet-agrarische bedrijven mag, uitsluitend binnen de als zodanig aangeduide gronden, worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag met maximaal 10% worden vergroot; via afwijking is uitbreiding mogelijk tot ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte; verdere uitbreiding is mogelijk via een vooraf verkregen schriftelijke akkoordverklaring van Gedeputeerde Staten en als de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
  • de maximale goothoogte bedraagt 4.5 m;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 8 m;
  • per B1-bedrijf is ten hoogste één dienstwoning toegestaan. Wat betreft de bebouwingsbepalingen dient te worden aangesloten bij de bepalingen, zoals opgenomen in hoofdstuk 5.6 onder “het bouwen”.

Bedrijven, categorie B2

Ten behoeve van deze niet-agrarische bedrijven mag uitsluitend binnen de als zodanig aangeduide gronden worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:

  • de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag met maximaal 10% worden vergroot;
  • de maximale goothoogte bedraagt 4.5 m;
  • de maximale bouwhoogte bedraagt 12 m.

Voor beide klassen bedrijven geldt dat dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelsgrens.

Er kunnen nadere eisen worden gesteld aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de weg minder dan 20 m bedraagt;
  • de bouwhoogte, goothoogte, dakhelling en nokrichting.

Bij het stellen van nadere eisen zal de door de raad vastgestelde Nota Ruimtelijke Kwaliteit als leidraad worden gehanteerd.

Ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen mag de bebouwde oppervlakte met 10% worden vergroot.

Andere bouwwerken

Andere bouwwerken (geen gebouwen zijnde) mogen worden gebouwd tot een maximale hoogte van 3 m.

Aansluiten op de riolering

Bij nieuwvestiging moeten de nieuwe gebouwen worden aangesloten op de openbare riolering. De kosten van deze aansluiting komen voor rekening van de aanvrager.

5.8 Wegverkeer

5.8.1 De bestemming

De A28, A37 en N375 zijn apart bestemd in de bestemming Wegverkeer. De tracés van deze wegen liggen daarmee vast; het wijzigen hiervan kan uitsluitend via planherziening. De overige in het plangebied voorkomende wegen zijn in de verschillende gebiedsbestemmingen begrepen.

5.8.2 Het bouwen

Ten behoeve van de functie wegverkeer binnen de bestemming Wegverkeer is het bouwen beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde. Hieraan zijn geen verdere criteria verbonden.

Ten behoeve van de functie wegverkeer binnen de verschillende gebiedsbestemmingen is het bouwen eveneens beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde, waarbij de maximale bouwhoogte 12 m bedraagt.

5.8.3 Het grondgebruik

Het aanleggen van nieuwe wegen met een doorgaande stroomfunctie is mogelijk via een plaherziening.

5.9 Vaarweg

Het binnen het plangebied vallende deel van de Hoogeveensche Vaart is bestemd als Vaarweg. Gebouwen mogen in deze bestemming niet worden opgericht. Alle overige watergangen zijn in de verschillende gebiedsbestemmingen begrepen.

5.10 Railverkeer

De bestemming

De spoorlijn Groningen-Zwolle is apart bestemd in de bestemming Railverkeer. Het tracé van deze spoorlijn ligt daarmee vast: het wijzigen van het tracé is niet aan de orde en op grond van het voorliggende plan ook niet mogelijk.

Het bouwen

Ten behoeve van de functie railverkeer binnen de bestemming Railverkeer is het bouwen beperkt tot bouwwerken geen gebouwen zijnde. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 m.

Binnen een afstand van 11 m uit de spoorlijn gelden beperkingen op het gebied van bouwen en het uitvoeren van werkzaamheden. De bestemming Railverkeer is echter zodanig ruim dat de genoemde strook van 11 m geheel binnen de bestemming valt. Het opnemen van een nadere regeling in de beheersverordening is dan ook niet nodig.

5.11 Militaire doeleinden

De bestemming

In het westen van het plangebied bevindt zich een munitiedepot. Dit depot is met de bestemming Militaire doeleinden in de beheersverordening opgenomen.

Het bouwen

Voor gebouwen ten behoeve van militaire doeleinden geldt een maximaal bebouwd oppervlak van 10% van het bestemmingsvlak. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken mag niet meer dan 8 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte. Er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelgrens.

Betreffende het bouwen ten behoeve van de functie wonen, wordt verwezen naar het bepaalde in hoofdstuk 5.6.

Het grondgebruik

Aangezien een groot deel van het terrein bestaat uit bos, is binnen deze bestemming bosbouw mogelijk.
Rond het als Militaire doeleinden bestemde gebied bevinden zich veiligheidszones. Ook de zones rond het munitiedepot bij Nieuw-Balinge zijn in dat kader relevant. Deze zones zijn op de plankaart aangegeven. De planologische beperkingen die uit de verschillende zones voortvloeien zijn vermeld in de regels.

5.12 Zandwinning

De in het zuidwesten van het plangebied aanwezige zandwinning is als zodanig aangeduid. De gronden zijn bestemd voor de winning van zand.

Voor gebouwen ten behoeve van de zandwinning geldt een maximaal bebouwd oppervlak van 1% van het als zodanig aangeduide gebied. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken mag niet meer dan 8 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte. Er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelgrens.

5.13 Gaslocatie

De in het zuidwesten van het plangebied aanwezige gaslocatie is als zodanig aangeduid.

Voor gebouwen ten behoeve van de gaslocatie geldt een maximaal bebouwd oppervlak van 5% van het als zodanig aangeduide gebied. De bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogte. Er dient te worden gebouwd op minimaal 2,5 m uit de perceelgrens.

5.14 Specifieke functies

5.14.1 Delfstoffen

Binnen alle bestemmingen is een aanlegvergunning vereist voor het zoeken naar delfstoffen (seismisch onderzoek en exploratie-onderzoek) in verband met de bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden, voorzover gronden zijn aangeduid met hydrologisch aandachtsgebied.

5.14.2 Windturbines

Op grond van het POP II was het oprichten van hoge windturbines uitsluitend mogelijk in het te realiseren windpark nabij Coevorden. In de voorliggende beheersverordening is hiervoor dan ook geen regeling opgenomen.

Wel is is navolging van een in de gemeenteraad aangenomen motie een regeling opgenomen voor het toestaan van kleine windturbines met maximale ashoogte van 15 m. Deze molens, bedoeld voor eigen energieverbruik, dienen in of nabij het eigen bouwblok gerealiseerd te worden. Hiervoor was in eerste instantie een parapluherziening voorbereid en ten behoeve van deze regeling is vooroverleg geweest met diverse instanties. Het verslag hiervan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

5.14.3 Gebouwen van openbaar nut

Tot een inhoud van maximaal 75 m³ en met een maximale bouwhoogte van 3 m mogen gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, mits daarvoor afwijking is verkregen. Het betreft hier gebouwen als gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes en dergelijke.

5.14.4 Evenementen

Op 13 april 2005 heeft de Raad van State bepaald dat meerdaagse evenementen op gronden met een agrarische bestemming in strijd zijn met deze bestemming. In het plangebied vinden ook meerdaagse evenementen plaats.

In het plan is daarom een regeling opgenomen die het (via afwijking) mogelijk maakt dat binnen de bestemmingen Landelijk gebied I, Landelijk gebied II, Landelijk gebied III, Landelijk gebied IV en Landelijk gebied VI meerdaagse evenementen kunnen plaatsvinden. In de begripsbepalingen is een definitie opgenomen van het begrip ‘evenement’. Deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing voorzover de gronden zijn gelegen in het gebied op de plankaart aangeduid met veiligheidszone munitie A of veiligheidszone munitie B.

Hoofdstuk 6 Handhaving

6.1 Algemeen

De beheersverordening wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in de beheersverordening opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

6.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

6.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Met deze beheersverordening worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met voorliggend beheersverprdening wordt voor de komende tien jaar voldaan aan de wettelijke vereisten van de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet verplicht gesteld. Het is uiteraard wel van belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een beheersverordening. In dat kader heeft op de beheersverordening 'Buitengebied Noord 2017' uitgebreid inspraak plaats gevonden. Nu deze reparatie slechts ziet op het aanpassen van enkele technische koppelingen en het aanpassen van foutieve verwijzingen, heeft hier niet nogmaals inspraak op plaatsgevonden. Ten behoeve van de windmolens is de daarvoor in een afzonderlijk participatietraject opgestelde nota vooroverleg bijgevoegd.