direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord Hoogeveen, deelplan Zwartschaap 22
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan het Zwartschaap 22 te Stuifzand is een voormalige varkenshouderij gevestigd, waar de varkensschuur in 2014 is omgebouwd tot 4 recreatieappartementen. Verder is er alleen nog weiland voor eigen paarden en paardenstalling/-pension. De bestaande overkappingen met opslagruimte naast de bestaande recreatieappartementen wil de eigenaar (hierna te noemen initiatiefnemer) ook graag verbouwen tot een drietal recreatieappartementen en een overdekt terras.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0001.jpg"

Door de uitbreiding tot totaal zeven recreatieappartementen bij het paardenpension zijn deze bedrijfsactiviteiten niet meer ondergeschikt aan de agrarische- dan wel woonfunctie maar is er sprake van een volwaardig recreatiebedrijf.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het perceel heeft in de vigerende beheersverordening "Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017" een agrarische bestemming met mogelijkheden voor bedrijfsactiviteiten (categorie 1): "bestemming 'Agrarisch 2' met de aanduiding 'Bedrijven, categorie B1'". De realisatie van 3 recreatieappartementen past niet binnen de regels van de huidige beheerverordening. Bovendien past de realisatie van meer recreatieappartementen tot een volwaardig recreatiebedrijf niet binnen deze agrarische bestemming (recreatiebedrijf is niet meer ondergeschikt). Om de realisatie van nog drie recreatieappartementen mogelijk te maken, moet de bestemming worden aangepast. Daarin voorziet het onderhavig bestemmingsplan.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied heeft een oppervlak van circa 14 hectare en is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen aan de Zwartschaap 22 te Stuifzand, kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie V, nummer 0107. Op dit perceel is momenteel een woning, een viertal recreatieappartementen, paardenstallen, verouderde opslagruimte met overdekt terras en een nieuwe opslagruimte aanwezig. Daarnaast is er nog een grote weide en rijbak voor de paarden en parkeerplaatsen ten behoeve van de recreatieappartementen. Het bedrijf staat bekend als "Stal Zwartschaap, appartementen en paardenpension".

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0002.jpg"

Het perceel wordt ontsloten door de weg "Zwartschaap", de weg vanuit Hoogeveen door Stuifzand. Via deze weg is het perceel dan ook goed bereikbaar. De huidige recreatieappartementen zijn veelal bezet hetgeen initiatiefnemer heeft doen besluiten om de verouderde opslagruimte om te bouwen om zo het aanbod van recreatieappartementen uit te breiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0003.jpg"

2.2 Vigerend recht

Het perceel heeft in de vigerende beheersverordening "Buitengebied Noord Hoogeveen, 2017" de bestemming agrarisch 2 met de aanduiding 'Bedrijven, categorie B1'. Deze bestemming kan worden gebruikt voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en mag er een bedrijf worden gehouden die valt onder de "categorie B1".

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0004.jpg"

De realisatie van meer recreatieappartementen tot een volwaardig recreatiebedrijf past niet binnen deze bestemming (recreatiebedrijf is dan niet meer ondergeschikt). Om de realisatie van nog 3 recreatieappartementen (totaal dan 7 recreatieappartementen) mogelijk te maken, moet een nieuw bestemmingsplan worden gemaakt.

De paardenstalling-/pension kan blijven bestaan onder de regels van bedrijven categorie B1.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het perceel Zwartschaap 22 ligt in het buitengebied van Hoogeveen aan de doorgaande weg door Stuifzand naar Hoogeveen. Het plangebied ligt ten noordoosten van de kern van het dorp Stuifzand. Dit deel van de gemeente Hoogeveen wordt gekenmerkt door de hier verspreid liggende bebouwing, de natuurlijke vervlechting met het landschap en de lange lanen met de hoge bomen. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied is dan ook overwegend solitair van aard.

2.4 Functionele structuur plangebied

De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van agrarische activiteiten met hoofdzakelijk verspreid liggende woningen in een groene omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13

rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt geen van de bovengenoemde belangen raakt.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende

uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

De ontwikkeling is niet in strijd met het SVIR en met het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in: "De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Accommodaties voor recreatie vallen onder een stedelijke ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling, het realiseren van 3 recreatieappartementen, vinden plaats op een bestaand terrein. Er is geen sprake van uitbreiding; alles vindt binnen de grenzen van het bestaande terrein plaats. Bovendien zullen de nieuw te realiseren recreatieappartementen zoveel mogelijk worden gerealiseerd binnen de contouren van de huidige bebouwing. De beoogde nieuwe bestemming en opzet van het terrein biedt kwaliteit en is een aanvulling op het huidige aanbod.

De stedelijke ontwikkeling, de realisatie van recreatieappartementen, aan het Zwartschaap 22 te Stuifzand, voorziet in een behoefte (de huidige bezettingsgraad is goed en door deze ervaring weet initiatiefneemster dat ze er nog meer zou kunnen verhuren). De recreatieappartementen zijn gepland binnen bestaand stedelijk gebied (wordt gerealiseerd binnen de contouren van de bestaande bebouwing met eventueel aansluitend kleine uitbreiding). Met deze voorwaarden wordt voldaan aan de Ladder.

3.1.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vanaf 2022 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook 1 rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 20 juni 2019 is het Ontwerp voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving.

In Nederland wonen we met ruim 17 miljoen mensen op een kleine oppervlakte. We willen graag dat ons land over 30 jaar nog steeds prettig, veilig en gezond is om in te wonen, werken en leven. Daarom is het belangrijk om nu al na te denken hoe we op een goede manier plaats geven aan woningbouw, energietransitie, bereikbaarheid, klimaatverandering en circulaire economie. Deze maatschappelijke opgaven zijn groot en vaak met elkaar verweven. Ze vragen om goede keuzes. Hoe we die keuzes maken bepaalt hoe Nederland er in toekomst uitziet. In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio’s
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De ontwerp- NOVI vormt de basis voor een maatschappelijk debat over de ruimtelijke inrichting en de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland. Met provincies, gemeenten en waterschappen, maar ook met kennisinstellingen en maatschappelijke partijen. Ook de opvattingen van bewoners over hun leefomgeving worden gehoord en betrokken, inclusief die van de jongeren. De ontwerp-NOVI heeft reeds ter inzage gelegen, maar is nog niet vastgesteld.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is vervolgens in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijkeconomische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0005.jpg"

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken willen we in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken. Binnen Drenthe zijn zes landschapstypen te onderscheiden:

  • 1. Esdorpenlandschap;
  • 2. Esgehuchtenlandschap;
  • 3. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning;
  • 4. Wegdorpenlandschap van de hoogveenontginning;
  • 5. Landschap van de Veenkoloniën;
  • 6. Landschap van de Koloniën van Weldadigheid.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;

het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen:

  • in het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap: de (eenmans)essen en beekdalen;
  • in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid;
  • in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid;
  • in het landschap van de Veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid;
  • in de Koloniën van Weldadigheid (UNESCO): bijzondere elementen.

Ruimtelijke ontwikkelingen

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht. De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie. In paragraaf 3.1.2. is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.

Onderhavig plangebied behoort tot het Esdorpenlandschap. Door de invulling van het plangebied met recreatieappartementen ter plekke van bestaande bebouwing binnen bestaand bouwblok wordt het landschapstype niet aangetast.

3.2.2 Procinciale omgevingsverordening

omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien de beheersverordening een conserverend plan is zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst. Door de realisatie van recreatieappartementen op de plak van bestaande bebouwing worden er geen provinciale kernkwaliteiten negatief beïnvloed. De gasten van de recreatieappartementen zullen daarentegen wel bijdragen aan de economische spin-off in de omgeving doordat ze in het gebied zullen recreëren (attracties/horeca).

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie 2030

Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.3.2 Structuurvisie Hoogeveen

Op 8 maart 2018 is door de gemeenteraad de Toekomstvisie 2018 & verder. Deze Toekomstvisie gaat over vijf terreinen: Sociaal, Economie, Omgeving, Veilig en Bestuur. Alle vijf visies hebben onderling een relatie. In deze bijbehorend visie "waar staan we nu" is aangegeven dat er ruimte is om te ondernemen klein en groot dat in brede zin wordt gefaciliteerd op deze locaties en via werken aan huis. Daarnaast wil de gemeente Hoogeveen ruimte aan ondernemen geven in het landelijk gebied in vrijkomende agrarische bebouwing. Hierbij wordt onder andere gedacht aan recreatie en toerisme. Het plan moet dan wel stedenbouwkundig en landschappelijk goed worden ingepast. Op het perceel is reeds de voormalige varkensstal omgebouwd tot recreatieappartementen.

Onderhavig plan is er op gebaseerd dat de bijbehorende opslagruimte ook wordt omgebouwd tot recreatieappartementen. Initiatiefneemster heeft goede ervaringen met de eerste appartementen waardoor ze als onderneemster verder wil in de verblijfsrecreatie-branche. Dit sluit aan bij de uitgangspunten die worden gegeven in dit Toekomstplan.

3.3.3 Recreatienota

Toerisme is een belangrijke economische sector waar groei in zit. Toerisme maakt Hoogeveen en de omliggende dorpen levendig en vergroot de leefbaarheid. Daarom zet de gemeente volop in op de toeristisch-recreatieve sector. In de nota Beleid Recreatie en Toerisme 2018-2022 staan de ambities hiervoor beschreven en hoe we deze willen waarmaken. De nota is tot stand gekomen samen met ondernemers, organisaties en inwoners.

Doel van de nota

Het voornaamste doel van het recreatie- en toerismebeleid is om te zorgen voor een samenhangend toeristisch-recreatief product met een duidelijke focus. Deze focus sluit aan bij de gemeentelijke ambitie om de kindvriendelijkste gemeente van Nederland in 2022 te worden. Daarbij ligt de primaire focus op de dagrecreant en de verblijfsrecreant die in de (ruime) omgeving van Hoogeveen verblijft, om hen te verleiden Hoogeveen te bezoeken.

Relatie tot onderhavige ontwikkeling

De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan realisatie van de doelstelling van de nota recreatieen toerismebeleid. De ontwikkeling voorziet in een toename van verblijfrecreatieve eenheden.

3.3.4 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 21 december 2017 heeft de Hoogeveense gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het plangebied van de beheersverordening welstandsvrij is en dat alleen voor de gebieden en gebouwen die

opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit toetsingsregels bestaan voor bouwplannen.

Het perceel zwartschaap 22 is niet opgenomen in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit en behoort dan ook tot het welstandsvrije gebied.

Hoofdstuk 4 Gegevensontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in een open agrarisch gebied. Door de realisatie van recreatieappartementen in en op de plek van de bestaande bebouwing zal de openheid niet veranderen. De huidige bebouwing (noordzijde perceel) zal worden ingericht met 3 recreatieappartementen, een overdekt terras en een berging (zie bijlage I en figuren hieronder). De deurkant is op het pad gericht, net als de tegenoverliggende bestaande recreatieappartementen. Op het terrein is voldoende parkeermogelijkheid aanwezig voor de gasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0006.jpg"

4.2 Functionele structuur

Het perceel heeft nu een agrarische functie met verblijfsrecreatie als neventak. In de nieuwe situatie wordt er (nog) een bestaand gebouw omgebouwd tot recreatieappartementen waardoor de gehele functie in het plangebied verandert in verblijfsrecreatie. De paarden met mogelijkheid tot stalling (ook) voor gasten blijft. De hoofdzakelijk agrarische functie op dit perceel zal veranderen in een verblijfsrecreatieve functie.

4.3 Landschappelijke inpassing

Bij de genoemde wijziging in 2014 is het perceel reeds landschappelijk ingepast. Omdat deze wijziging alleen voorziet in een wijziging van de bestaande bebouwing en dus niet in een uitbreiding van de bebouwing is het niet nodig om de bestaande landschappelijke inpassing nader aan te passen.

Door het toevoegen van een bestemming op maat, met bouwvlakken op maat, blijft de impact op het landschap beperkt.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt is dat er goede afwegingen met betrekking tot de omgevingsaspecten worden gemaakt. In de volgende paragrafen wordt hier op ingegaan.

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van de bouwaanvraag is voor de te realiseren verblijfsruimten (hiertoe worden de recreatieappartementen en overdekt terras gerekend, maar ook eventueel tuinen en andere delen van het plan waar mensen meer dan 2 uur per dag verblijven) een bodemonderzoek noodzakelijk.

In verband met de voorgenomen nieuwbouw is door ASMA BV een verkennend onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd ter plaatse van Zwartschaap 22 te Stuifzand (Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van Zwartschaap 22 te Stuifzand, 14 juli 2020, zie Bijlage II). De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van ongeveer 450 m2. Het verkennend onderzoek heeft als doel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te bepalen. Zowel het maaiveld ter plaatse van de verrichte boringen als de opgeboorde grond is zintuiglijk geïnspecteerd op de aanwezigheid van asbestverdachte materialen. Op het maaiveld en in de grond, ter plaatse van de verrichte boringen, zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op de aanwezigheid van asbest.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan zink is aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan naftaleen aangetoond. De verhoogde gehalten vormen bij geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.

Het verkennend bodemonderzoek ter plaatse van de locatie is uitgevoerd volgens de onderzoekshypothese “niet-verdacht”, waarbij geen verontreiniging verwacht werd. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit niet overeenkomt met deze verwachting; er zijn immers meerdere stoffen in verhoogde gehalten/concentraties aangetroffen. Aanpassing van de hypothese wordt wenselijk geacht. Het uitvoeren van een nader onderzoek is niet nodig. De milieuhygiënische kwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen nieuwbouw.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet

mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt volgens de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) in een gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Aangezien de recreatieappartementen op de bestaande verharding worden gerealiseerd is het uitvoeren van een inventariserend archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. De bodem hieronder wordt niet verder verstoord als gevolg van de planontwikkeling. De meldplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet blijft wel van kracht. Als tijdens grondwerkzaamheden archeologische vondsten of sporen worden aangetroffen, dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd. In dat geval dient de provinciaal archeoloog bij het Drents Plateau te Assen en de gemeente op de hoogte te worden gebracht.

5.2.3 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 dient in ruimtelijke plannen aandacht worden te besteed aan cultuurhistorie (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening). Hierin is aangegeven dat cultuurhistorische waarden dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

In de Cultuurhistorische Kompas Drenthe (Provincie Drenthe, juni 2009) staat de cultuurhistorie beschreven. Het plangebied valt hierin onder het deelgebied Het Hollandscheveld en Hoogeveen. De structuur van dit gebied heeft geen duidelijke drager. Dit komt door de relatief complexe en kleinschalige aanpak van de oudere veenontginningen, vanaf de 17de eeuw. De (verlengde) Hoogeveensche Vaart vormt de basis en verbindende schakel in de veenontginningen. De structuur hiervan is nog steeds herkenbaar aan de “opgaanden”, die als ontginningsas dienden, en aan de verschillende kavelrichtingen van de –veleontginningsblokken, die aan de achtergrenzen bij elkaar komen.

De structuur van het gebied:

  • Ontginningsassen als lijnen georiënteerd op en verbonden met de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart;
  • Centraal groot ‘blok’ met daaromheen uitwaaierend (latere) blokken, onderling herkenbaar door de assen en de verschillende kavelrichtingen die ‘botsen’ bij de achtergrenzen;

De structuur wordt niet veranderd met onderhavig plan. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt zijn er daarmee geen bezwaren tegen de uitvoering van het planvoornemen.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;

2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;

3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel

oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies

worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 9 november 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage III). Op basis daarvan is het wateradvies opgesteld.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Het wateradvies is een uitgangspuntennotitie en is afgestemd op het plangebied. Voor alle water gerelateerde onderwerpen die van toepassing zijn, zijn adviezen opgenomen in dit document, dat als bijlage III is opgenomen. Na bestudering van de informatie door het Waterschap van het voorgenomen plan blijkt het plan in aanmerking te komen voor de korte procedure. Concreet betekent dit dat de planvorming kan doorgaan onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast. In deze waterparagraaf is het wateradvies van het waterschap automatisch verwerkt. Het waterschap Drents Overijsselse Delta beschouwt daarmee het plan als afgehandeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0007.jpg"

STANDAARD WATERPARAGRAAF KORTE PROCEDURE

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op het bestemmingsplan Zwartschaap 22 te Stuifzand waarbij de mogelijkheid voor realisatie van recreatieappartementen op de locatie van bestaande bebouwing mogelijk wordt gemaakt.

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Evenals de bestaande appartementen wordt het hemelwater dat op de daken van de nieuwe appartementen valt afgevoerd naar de sloot achterop het perceel.

Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Gaat u werkzaamheden verrichten in de beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang)? Wordt hemelwater afgevoerd op oppervlaktewater of wordt er grondwater onttrokken? Dan moet u een watervergunning aanvragen op de website: www.omgevingsloket.nl. Op basis van de door u ingevulde gegevens ziet u hieronder welke watervergunning u nodig heeft. Indien hieronder geen specificatie staat, hoeft u geen watervergunning aan te vragen.

Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater plaats. Voor lozingen op het oppervlaktewater geldt een vergunning- of meldingsplicht in het kader van de Waterwet. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met de medewerker advies Waterwet van het waterschap.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl. Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk.

Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft. Gedeputeerde Staten hebben op 20 november 2020 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. In dit document zijn alle bestaande beleidsregels, die gebaseerd zijn op regelgeving die in de Wet natuurbescherming samen komen, in één document samengevoegd. Deze beleidsregels gaan over gebiedsbescherming, het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

In de provincie Drenthe liggen Natura 2000 gebieden. In de provincie is natuur een belangrijk element in de woon, werk- en leefomgeving. Economie en ecologie worden verenigd op het platteland. De natuur versterken, gebruiken en beleven staat daarbij centraal. Er zijn twee soorten gebiedsaanwijzingen, namelijk de aanwijzing van een gebied als Natura-2000 gebied ter uitvoering van de Habitatrichtlijn of de Vogelrichtlijn en de aanwijzing als beschermd natuurmonument.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0008.jpg"

Binnen een straal van 3 kilometer van het plangebied zijn er geen natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op circa 4 kilometer. Er mag worden aangenomen dat een toename van het aantal recreatieverblijven in het plangebied geen negatieve invloed heeft en ook geen (significant) nadelige gevolgen heeft op dit Natura 2000- gebied.

Aangezien er mag worden aangenomen dat er geen natuurgebieden worden verstoord door de realisatie van een recreatieverblijven zijn er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Flora- en faunawet. Op grond van deze wet mogen er geen beschermde planten en dieren inclusief hun verblijfplaatsen, voor zover die in de wet aangewezen zijn, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. In de huidige situatie is er sprake van diverse verharding en overkappingen/schuur op de plek waar de recreatie-verblijven gerealiseerd zullen worden. Verder bestaat het plangebied dat niet verhard is uit een rijbak en weiland voor paarden. Dit weiland voor paarden is en blijft agrarisch. Door het huidige gebruik heeft het plangebied dan ook al een lage ecologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0009.jpg"

Geconcludeerd mag worden dat het initiatief niet negatief van invloed is op de natuurgebieden en geen nadelige consequenties heeft voor diersoorten. Het gebruik van de agrarische bestemming verandert niet ten opzichte van het huidige gebruik. De aanduiding agrarisch bedrijf-1 verdwijnt zelfs van een gedeelte van de agrarische bestemming, zomnder dat daar een aanduiding voor in de plaats komt.

Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit verharding en grasland. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. Mits bezette vogelnesten niet beschadigd of vernield worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermd (natuur)gebied en de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. In het kader van de zorgplicht wordt er op basis van bovenstaande vanuit gegaan dat er geen specifieke maatregelen uitgevoerd hoeven te worden.

Stikstof

Naar aanleiding van de Uitspraak van de Raad van State (29 mei 2019) is het niet meer op voorhand uit te sluiten dat de realisatie van recreatieappartementen geen invloed hebben op de dichtbij gelegen natura-2000 gebieden. Om risico's uit te sluiten is een Aerius-berekening gewenst om de stikstofdepositie te bepalen. Gezien de ligging van beschermde natuurgebieden ten opzichte van het plangebied en de aard van de activiteiten is het noodzakelijk om een stikstofberekening uit te voeren. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is zowel de aanleg- als de gebruiksfase berekend. Deze berekening (zie bijlage IV) is uitgevoerd door JBB Adviesbureau d.d. 27-11-2020. Het resultaat van de z.g.n. Aeurius calculator is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Realisatie van de recreatieappartementen levert geen negatieve gevolgen te aanzien van stikstof.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen/recreatieappartementen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Wegverkeer

Het bestemmingsplan voorziet in een wijziging van de agrarische bestemming naar een recreatieve bestemming. Recreatieappartementen zijn geen geluidgevoelige objecten in de zin van de Wgh. De geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer op deze woningen hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de normen van de Wgh, daarbij wordt nog opgemerkt dat de verkeersintensiteiten op de weg Zwartschaap laag zijn.

Industrielawaai

Op korte afstand van het plangebied ligt een las- en montagebedrijf. Aangezien de bestemming van het plangebied wijzigt is het wel van belang dat de geluidsbelasting inzichtelijk wordt gemaakt. In 2013, bij de functiewijziging van agrarisch naar recreatie, is de geluidbelasting veroorzaakt door het las- en montagebedrijf op de recreatieappartementen al inzichtelijk gemaakt. Het las- en montagebedrijf is onveranderd en er is ook nog steeds sprake van recreatieappartementen. Er kan dan ook bij deze bestemmingswijziging gebruik worden

gemaakt van deze uitkomsten.

Uit het akoestisch onderzoek (kenmerk 130035-00 van 13 maart 2013) bleek dat de geluidbelasting van het las- en montagebedrijf op de recreatieverblijven in de dagperiode 45 dB(A) bedraagt en in de avondperiode 44 dB(A). Dit is de geluidbelasting zonder afscherming. Tussen het bedrijfsgebouw en de recreatieverblijven bevinden zich opstallen die het geluid voor een groot gedeelte zullen afschermen voor de recreatieverblijven. In deze opstallen worden nu ook recreatieappartementen gerealiseerd. De geluidbelasting zal bij de bestaande recreatieverblijven door de gedeeltelijke afscherming in werkelijkheid lager blijven.

Op basis van de berekende geluidbelasting veroorzaakt door het naastgelegen las- en montagebedrijf kan in het kader van ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd bij de recreatieverblijven. Voor een goed woon- en leefklimaat geldt een streefwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Daarbij wordt opgemerkt dat het bedrijf voldoet aan de geluidnorm van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit. Het zwaartepunt van het geluid is gelegen aan de achterzijde en niet in de buurt van de locatie waar de nieuw te realiseren appartementen zijn gepland. Dit bedrijf wordt bij realisatie van de nieuwe recreatieverblijven daarom wederom niet geschaad in haar belangen wat betreft het aspect geluid.

Geluid van plan op de omgeving

Er is ook gekeken naar de effecten van de nieuwe appartementen op de woningen in de omgeving. Van belang zijn hierbij de verkeersbewegingen op het terrein. Er worden geen speeltoestellen aangegeven op de tekening zodat het stemgeluid van spelende kinderen achterwege is gelaten. Stemgeluid van de bezoekers op het buiten terrein is qua bronvermogen veel lager dan de personenwagens en daarom buiten beschouwing gelaten.

De vervoersbewegingen op het terrein worden grotendeels afgeschermd door de bestaande bebouwing en vinden plaats op een afstand van circa 40 meter van de dichtstbij gelegen woning.

Voor de berekening van de geluidsbelasting ten gevolge van de vervoersbewegingen is uitgegaan van de volgende gegevens:

  • personenwagen met bronvermogen Lwr = 90 dB(A) (kental);
  • afstand tot de woning 40 meter;
  • lengte van de rijlijn : 100 meter;
  • snelheid op het terrein van 10 km/h (2,8m/s)

20 wagens (40 bewegingen) in elke periode (dag-/avond-/nachtperiode)

De berekende geluidsbelasting bedraagt:

  • 30dB(A) in de dagperiode
  • 35dB(A) in de avondperiode
  • 32 dB(A) in de nachtperiode

Dit is ver beneden de waarden uit het Activiteitenbesluit, daarmee is er geen belemmering tot de bestemmingswijziging.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Er vinden op basis van onderhavig plan veranderingen plaats in de toeristisch-recreatieve sector. Door een toename met 3 recreatie-appartementen, zijn er in de nieuwe situatie 7 recreatieappartementen op het terrein aanwezig. De toeristische aspect krijgt de hoofdfunctie (boven de agrarische functie). De agrarische bestemming zal worden verruild voor een verblijfsrecreatieve bestemming. Het gaat verder onder de noemer van een verblijfsrecreatie-terrein. Volgens de VNG brochure zijn de richtafstanden voor vakantiecentra (met keuken, dus met relevante horeca) voor geur, stof, geluid en gevaar respectievelijk 30, 0, 50 en 30 meter. Stof is in dit geval dus niet van belang, de aspecten geur, geluid en gevaar zullen nader worden bekeken. Kanttejkening hierbij is dat onderhavig plan nogal kleinschaliger is dan een groot vakantiepark waar deze normen ook voor gelden.

In het kader van bedrijven en milieuzonering geldt een grootste afstand van 50 meter. De afstand tussen de dichtsbijzijnde woning/bedrijf van derden en de recreatieappartementen bedraagt minder dan 50 meter (afstand van de voorgenomen recreatie-appartementen tot de dubbele woining is op Zwartschaap 24 is circa 25 meter). Op circa 5 meter bevindt zich een bedrijfsschuur met volgens het bestemmingsplan toegestaan een bedrijf in de gategorie 2 (met grootste richtafstand van 30 meter).

De situatie zal dus wel veranderen. De bestaande recreatie-appartementen bevinden zich op circa 35 meter en de nieuwe op circa 25 meter van de dichtsbijzijnde woning van derden. Voor de bedrijfsloods geldt dat het deze op 15 meter van de bestaande en op 5 meter van de nieuwe recreatieappartementen is gelegen.

lucht/geur

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen die door het voorgenomen bouwplan worden beperkt in hun bedrijfsontwikkeling. Het aspect lucht/geur staat de voorgenomen ontwikkeling daarom niet in de weg.

geluid:

Bij de wijziging van de functie van het bedrijf aan de Zwartschaap 22 te Stuifzand is destijds (in 2013) de geluidsbelasting van het las- en montagebedrijf aan de Zwartschaap 24a inzichtelijk gemaakt. Het zwaartepunt van het geluid is gelegen aan de achterzijde en niet in de buurt van de locatie waar de nieuwe apppartementen zijn gepland. Dit bedrijf werd bij de realisatie van de recreatieverblijven daarom ook niet geschaad in haar belangen wat betreft het aspect geluid. De huidige recreatieverblijven komen nog eens 10 meter dichter bij het las- en montagebedrijf op Zwartschaap 24a. Echter zoals in de vorige paragraaf reeds is aangegeven kan op basis van de berekende geluidbelasting veroorzaakt door het las- en montagebedrijf in het kader van ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd bij de recreatieverblijven. Dit mede doordat het zwaartepunt van het geluid is gelegen aan de achterzijde en niet in de buurt van de locatie waar de nieuw te realiseren appartementen zijn gepland. Het bedrijf op Zwartschaap 24a wordt bij realisatie van de nieuwe recreatieverblijven daarom niet geschaad in haar belangen wat betreft het aspect geluid.

gevaar

In de omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig en de recreatieappartementen zijn ook geen risicobron voor de omgeving.

Uit bovenstaande blijkt dat er op basis van de bedrijven en milieuzonering geen belemmering zijn voor de realisatie van verblijfsrecreatieve voorzieningen (recreatieappartementen).

In de voormalige varkensstal is een gedeelte in gebruik voor de stalling van paarden. Voor een dierenverblijf voor paarden geldt een vaste afstand van 50 meter ten opzichte van een geurgevoelig object. De paarden worden in het oostelijk deel van de voormalige varkensstal gehuisvest. Een groot deel van de varkensstal ligt op minder dan 50 meter van het dichtstbijzijnde geurgevoelig object aan Zwartschaap 24b. Het dichtstbijzijnde emissiepunt van het gedeelte van de stal waar de paarden worden gehuisvest, moet op 50 meter of meer van het dichtstbijzijnde geurgevoelig object liggen. Deze situatie is echter niet anders dan die al geldt in het vigerend bestemmingsplan en vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER (categorie C).

5.7.2 Onderzoek en conclusie

Aangezien het om een kleinschalig project gaat kleiner met een oppervlakte onder de 25 hectare lijkt een milieueffectbeoordeling niet nodig is. Echter, op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd.

Eén van de meest opmerkelijke wijzigingen is de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;

het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit melden, deze hoeft niet te worden gepubliceerd in de Staatscourant;

de initiatiefnemer van het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit dit bij de vergunningaanvraag toevoegen.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling moet altijd worden toegepast wanneer sprake is van een activiteit die is genoemd in onderdeel C of D van bijlage I van het Besluit m.e.r.. De vermelding dat de betreffende ondergrens niet wordt overschreden is onvoldoende als motivatie om geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

Dit houdt in dat voor elk besluit, plan of activiteit dat na 16 mei 2017 is ingediend, en betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, aandacht moet worden besteed aan m.e.r..

Op de aspecten die aan de orde komen in een m.e.r.-beoordeling wordt ingegaan in deze ruimtelijke onderbouwing. Daar komt bij dat er ook gekeken dient te worden naar alternatieven. Omdat het hier gaat om herinrichting van een bestaand verblijfsrecreatieterrein ligt het aandragen van alternatieven niet voorhanden.

In het plangebied is sprake van realisatie van nieuwe recreatieappartementen. Deze komen niet voor op de C-lijst. Op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is met betrekking tot recreatieve overnachtingsaccommodaties alleen de ontwikkeling van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen opgenomen onder categorie D10. Bovendien is er pas sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien het gaat om een oppervlakte van 25 hectare of meer (of een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied).

Het planvoornemen met maximaal 3 extra recreatieappartementen valt buiten (ruim onder) de omvang van de onder D10 genoemde categorieën en bijbehorende drempelwaardes, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteit. Voor het onderhavig plan hoeft daarmee geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0010.jpg"

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³)
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen

5.8.2 Onderzoek en conclusie

Het aantal verkeersbewegingen zal toenemen door een toename van het aantal overnachtingaccommodaties. Bij recreatieappartementen wordt uitgegaan van 2,8 vervoersbewegingen per recreatiewoning per dag. Bij een uitbreiding met 3 recreatieappartementen (het voorgenomen aantal) wordt uitgegaan van 3 x 2,8 = 8,4 vervoersbewegingen per dag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0011.jpg"

De toename van het aantal motorvoertuigen (mvt) door de realisatie van 3 recreatieappartementen wordt geschat op 8,4 voertuigbewegingen per etmaal. Hierbij nog aangegeven dat 1% vachtverkeer is. In de rekentool zijn 9 voertuigbewegingen ingevuld (zie tabel hierboven). Uit de rekentool blijkt dat het project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en dat er ten aanzien van luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het plan. Hieronder is nog de rekentool opgenomen.

De realisatie van recreatieappartementen aan het Zwartschaap 22 te Stuifzand zal voor de luchtkwaliteit dan ook geen negatieve gevolgen hebben.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • a. het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);
  • c. het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor het bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant waaraan getoetst dient te worden:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • 2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS);
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Risicobronnen kunnen worden opgesplitst in:

  • inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
  • transportroutes van gevaarlijke stoffen;
  • buisleidingen.

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het planvoornemen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende kaart betreft een uitsnede van deze kaart met daarop weergegeven de (globale) ligging van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0012.jpg"

Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen en/of transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De dichtstbijzijnde spoorlijn ligt op 1,3 kilometer en de dichtstbijzijnde buisleiding (Gasunie A 514) op 2,4 km en vormen vanwege het geringe risico, de afstand en de kleinschaligheid geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van recreatieappartementen op het perceel Zwartschaap 22 te Stuifzand.

5.10 Verkeer en parkeren

Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg door Stuifzand naar Hoogeveen. Deze weg loopt door tot Pesse alwaar het een aansluiting heeft op de A28. het plangebied is daarmee goed bereikbaar met de auto. Op het terrein zelf is voldoende ruimte voor het parkeren van de auto's aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP9006010-VG01_0013.jpg"

5.11 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid, die richting geeft aan de wijze waarop de gemeente wil komen tot een CO2-neutrale gemeente in 2040. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Nieuwbouw leent zich bij uitstek om de aspecten van duurzaamheid te integreren bij de uitvoering van de bouwwerkzaamheden en de landschappelijke inpassing.

Er zijn in de praktijk verschillende mogelijkheden om energieneutraal te bouwen en rekening te houden met het gebruik van duurzame materialen.

In dit geval wordt bij de bouw gebruik gemaakt van duurzame materialen. De appartementen worden eveneens elektrisch verwarmd.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende gebruiksregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan.

In de 'Overgangs- en slotregels' staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In het plan zijn 2 bestemmingen opgenomen:

a. Recreatie-verblijfsrecreatie

In deze bestemming zijn de bestaande recreatieappartementen en de nieuw te bouwen recreatieappartementen opgenomen. In de regels is vastgelegd dat er maximaal 7 recreatieappartementen (appartementen ten behoeve van verblijfsrecreatie) mogen worden gerealiseerd in het bouwblok op maat. Ook zijn de goot- en bouwhoogtes van de recreatieappartementen opgenomen. De bestaande bedrijfswoning valt eveneens binnen deze bestemming.

b. Agrarisch

Het gebied achter de onder a genoemde bestemming krijgt, net als in de bestaande situatie, de bestemming Agrarisch. Het oprichten van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan. Het oprichten van een paardenbak is toegestaan mits deze een oppervlakte van maximaal 800 m2 verkrijgt.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planologische ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) is opgenomen dat het bestuursorgaan overleg moeten plegen met het waterschap, provincie en rijk. De gemeente Hoogeveen pleegt daarnaast indien daartoe aanleiding is ook nog overleg met andere overlegpartners. Wat betreft deze aanvraag is er geen aanleiding om nog met een andere overlegpartner overleg te voeren. De vooroverlegpartners zien geen bezwaar in de plannen.

Op grond van de Wro/Awb is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kon door een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad worden ingediend.

Van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen is door de bewoners van Zwartschaap 24 gebruik gemaakt. Tijdens plannen en realisatie van de eerste recreatiewoningen (2013/2014) is volgens de indiener van de zienswijze door de initiatiefnemer benadrukt dat het een kleinschalig project zou blijven. Nu er nog 3 appartementen worden toegevoegd is het kleinschalige karakter niet meer aan de orde.

Tevens is de indiener van de zienswijze bang dat de recreatiewoningen gebruikt gaan worden voor andere doeleinden, gezien de krappe huizenmarkt.

Reactie gemeente

Het klopt dat met dit plan de recreatieactiviteiten toenemen, zodanig dat sprake is van een volwaardige recreactiebestemming. Het faciliteren van ondernemers die een recreatieve meerwaarde voor de gemeente creëren is een beleidsuitgangspunt van de gemeente Hoogeveen. In het plan is rekening gehouden met de omgeving (buren). Zo zijn de nieuwe recreatieappartementen alleen toegestaan in een beperkt bouwvlak nabij de bestaande bebouwing. Daarbij is de op moment geldende aanduiding 'bedrijven 1' van het gehele perceel gehaald. Het achterste gedeelte van het perceel mag alleen nog gebruikt worden voor agrarische doeleinden. Het bestemde vlak voor de recreatiedoeleinden is veel beperkter van omvang dan het nu geldende vlak dat geldt voor 'bedrijven 1'.
In het bestemmingsplan staat in de regels vermeld dat het om appartementen ten behoeve van verblijfsrecreatie gaat. In de gebruiksbepalingen wordt benadrukt dat het gebruik of laten gebruiken van appartementen ten behoeve van verblijfsrecreatie ten behoeve van permanente bewoning als strijdig gebruik wordt gezien. Hiermee wordt voorkomen dat de appartementen voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat in casu om een particulier initiatief. Er zijn, anders dan het toepassen van de procedure, voor de gemeente geen kosten aan het plan verbonden. De wijziging van het planologisch regime zou planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening tot gevolg kunnen komen. Om de eventueel uit te keren planschade niet ten laste van de gemeente te laten komen is hiervoor een overeenkomst met initiatiefnemer afgesloten.