direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oost/Oranjebuurt,deelplan v Echtenstraat 79, 2020
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om op de adressen Van Echtenstraat 79 en de Grote Kerkstraat te Hoogeveen appartementen te gaan realiseren. Het gaat daarbij om in totaliteit 8 appartementen. Daarbij worden 4 appartementen gebouwd in een woongebouw aan de Van Echtenstraat 79 (waarvan 2 van deze appartementen grondgebonden zijn en een tuin hebben) en de andere 4 appartementen in een woongebouw op een onbebouwde locatie aan de Grote Kerkstraat. Op deze locatie als totaal was voorheen een autogarage aanwezig, namelijk het bedrijf Noordwest Auto’s.

De locatie van deze autogarage tussen woonbebouwing in is daarbij niet de meest geschikte locatie voor een dergelijk bedrijf. Verder geldt voor voorliggend plan dat binnen het plangebied ook een aantal van 17 te realiseren parkeerplaatsen gaan worden gebruikt voor een inmiddels gerealiseerd bouwplan aan de Van Echtenstraat 42 te Hoogeveen. Daar is het voormalige Rabobank-gebouw verbouwd tot 26 appartementen en een deel van de daarvoor benodigde parkeerplaatsen worden binnen voorliggend plan gerealiseerd. Daartoe is in de regels verwoord bij de gebruiksregels dat er in totaliteit 17 parkeerplaatsen voor die ontwikkeling zijn bestemd. Het mogen gebruiken van 17 parkeerplaatsen voor het plan Van Echtenstraat 42 te Hoogeveen zal worden gereguleerd door middel van bordjes. Dat is ook contractueel vastgesteld in de vergunning van de van Echtenstraat 79.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het bestemmingsplan zorgt ervoor dat de ter plaatse aanwezige bestemming ‘Bedrijf’ wordt gewijzigd naar een bestemming ‘Wonen’ waarbij de realisatie van de 8 appartementen mogelijk wordt gemaakt en de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen binnen de bestemming ‘Verkeer’.

1.3 Opbouw toelichting

Het bestemmingsplan ' Oost/Oranjebuurt, deelplan van Echtenstraat 79' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01 schaal 1:1.000) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding is de bestemming van het terrein aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het bestemmingsplan.

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bevindt zich centraal in Hoogeveen. De locatie bevindt zich tussen de straten Grote Kerkstraat en Van Echtenstraat in. Het plangebied is in de huidige situatie bebouwd met bedrijfsgebouwen van een autogarage (Noordwest Auto’s). Via de Grote Kerkstraat als ook via de Van Echtenstraat is het plangebied aangesloten op het wegennet van Hoogeveen en zijn belangrijke wegen als de De Vos van Steenwijklaan richting het oosten en richting het westen de aansluiting richting de A28 goed bereikbaar.

In onderstaande figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen, als ook een weergave richting het plangebied vanuit zowel de Grote Kerkstraat (figuur 2.2) als de Van Echtenstraat (figuur 2.3). In de bestaande situatie is het gehele terrein verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0002.jpg"

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan ‘Oost/Oranjebuurt 2009’, zoals onherroepelijk geworden op 4 juli 2012. In dit bestemmingsplan is het perceel als volgt bestemd, daartoe hierna in figuur 2.4 de relevante uitsnede van de bestemmingsplanverbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0003.jpg"

Binnen het bestemmingsplan is het perceel bestemd als ‘Bedrijf’ met een daarbij behorend bouwvlak. Er geldt ook een dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’.

Ook zijn aanwezig de gebiedsaanduidingen ‘geluidzone – industrie’ en ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’ .

Gronden die als ‘Bedrijf’ zijn aangewezen zijn bestemd voor bedrijven, behorende tot categorie 1 t/m 2, zoals genoemd in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten';

De bouw van 8 appartementen is niet bij deze bestemming inbegrepen en is als zodanig in strijd met het bestemmingsplan. Een (gedeeltelijke) herziening van het bestemmingsplan ‘Oost / Oranjebuurt 2009’ is noodzakelijk om uitvoering te kunnen geven aan het gewenste woningbouwplan.

Voor de invloed van de dubbelbestemming en de molenbiotoop wordt verwezen naar paragraaf 5.2 (Archeologie en Cultuurhistorie). Voor de invloed van de gebiedsaanduiding van industrielawaai wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (Geluid).

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het plangebied bevindt zich in het centrale deel van het centrum van Hoogeveen. Hoogeveen is nog relatief jong omdat het op 20 december 1625 is ontstaan. In dat jaar kocht Roelof van Echten de grond van een uitgestrekt veengebied met het doel het te gaan ontginnen. Hij stichtte voor het ontginnen van veen en het ontsluiten van de regio de 'Compagnie van Vijfduizend Morgen' in 1631. Er werd zo spoedig mogelijk begonnen met het graven van de Hoogeveensche Vaart en de eerste opgaande oostwaarts. In 1637 ligt het begin van Het Haagje er al, waar vanuit de eerste wijken werden gegraven, waarvan de eerste wijk de huidige Hoofdstraat is. Op het kruispunt van twee belangrijke kanalen ontstond de nederzetting Nie-Echten, het huidige Hoogeveen.

Van oudsher ligt Hoogeveen op een kruispunt van wegen en tot ver in de vorige eeuw had Hoogeveen ook de vorm van een kruis. Op onderstaande topografische kaart van om en nabij 1910 is dat ook nog zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0004.jpg"

Het waren voornamelijk turfgravers, winkeliers, handelaren, ambachtslieden en schippers die zich in de nederzetting langs de kanalen vestigden, welke eeuwen geleden werden gegraven om de te vervenen gebieden te ontsluiten en de gewonnen turf af te voeren naar elders. Aanvankelijk ontwikkelde Hoogeveen zich dan ook langs het water rondom de kruising van enkele hoofdkanalen. In de volksmond wordt nog altijd gesproken van 'Het Kruis'. Van dit kruis van waterwegen is overigens de naar het noorden gerichte arm al in 1949 gedempt (de tegenwoordige Hoofdstraat).

De oude Hoogeveense Vaart - eens een slagader voor de Hoogeveense gemeenschap - voldeed al lang niet meer aan de te stellen eisen. Het profiel was niet alleen te klein voor de nu in de vaart zijnde schepen, maar ook voor het vlot verwerken van een teveel aan water in de perioden van grote wateroverlast. Bovendien was het kanaal een groot obstakel, doordat het een barrière vormde tussen de nieuwe woonwijken ten zuiden van het kanaal en het centrum van de gemeente en verbreding van het kanaal ontmoette zoveel bezwaren, dat werd besloten tot omlegging. Langs de zuidrand van Hoogeveen is daarom een nieuw kanaal gegraven, dat is berekend op schepen tot 300 ton.

Met de demping van de drie overgebleven waterwegen is in 1971 een aanvang gemaakt, nadat de naar het zuiden gerichte arm, het Alteveerse Opgaande, in 1965 reeds grotendeels was gedempt. Het kruis is daarmee weer in ere hersteld, zij het nu als wegenkruis.

De eerste na-oorlogse bevolkingsgroei kon nog worden opgevangen binnen de bestaande kom. De kwadranten van het kruis werden stap voor stap ingevuld: de Zeeheldenbuurt (Venesluis), de Dichtersbuurt (Centrum-West) en de Verzetsbuurt (Centrum-Oost). Binnen Centrum-Oost behoort het plangebied tot de woonbuurt ‘Oranjebuurt’.

De Oranjebuurt tussen de Willemskade en de Grote Kerkstraat en is de minst groene buurt van Hoogeveen. Dit is de oudste buurt van Hoogeveen ontworpen door de bekende Hoogeveense architect Jan Carmiggelt. Het merendeel van het woningbestand bestaat uit met karakteristiek arbeiderswoningen. Deze buurt is grotendeels gebouwd tussen 1914 en 1918. In 1943 zijn er nog eens 33 woningen bijgebouwd. Het kerngebied omvat de Emmastraat, de Nassaustraat, de Oranjestraat, Prins Hendrikstraat, de Wilhelminastraat, het Wilhelminaplein en de Willemskade (zuidzijde).

De buurt ligt nabij voorzieningen, strategisch tussen het centrum en het Bentinckspark. De hoofdstructuur sluit naadloos aan op de structuur van de stad. Het stratenpatroon is traditioneel van opzet; in oost-westrichting zijn de straten vloeiend en doorlopend, in noord-zuidrichting relatief kort en aan een zijde eindigend in een pleintje of half open hof. Enigszins uit het midden van de wijk ligt aan de Klaas de Raadstraat de basisschool.

Hierna is de ligging van het perceel ten opzichte van de stad Hoogeveen inzichtelijk gemaakt, eerst vanuit een hoger perspectief daarna nader ingezoomd op de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0005.jpg"

Ter plaatse is nu nog een autogarage aanwezig. Deze heeft in het bestemmingsplan een bestemming Bedrijf. Rondom deze bedrijfsbestemming liggen voor het overige nagenoeg alleen maar woonbestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0006.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Natioonale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.

Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad in Nederland met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van netto gezien 8 nieuwe woningen in Hoogeveen. In de regio Hoogeveen is een grote vraag naar nieuwe woningen. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. De nieuwe woningen voorzien in een actuele behoefte, ook vanuit de Ladderonderbouwing en de Woonvisie blijkt dat er behoefte is. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd, dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.

De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking"). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt die inhoudt dat de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Bij de beschrijving van de behoefte van de ontwikkeling kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. Het vervolgstap uit de genoemde ladder heeft betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden.

Het voorliggend plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, zie tevens de figuur in paragraaf 3.2.1.

In paragraaf 3.4.4 is verwoord dat er voldoende vraag naar appartementen binnen de gemeente Hoogeveen is. Ook in het woningbehoefteonderzoek voor nieuwbouwlocaties in de gemeente Hoogeveen is aangegeven dat dit het geval is. Gezien de actuele druk op de woningbouwmarkt wordt de realisatie van 8 appartementen zeker haalbaar geacht. De vraag naar appartementen komt met name van gezinnen die doorstromen vanuit een bestaande woning in Hoogeveen en ook steeds meer vanuit omliggende kernen.

Daarnaast is de woningbouwuitbreiding binnen de stad Hoogeveen aantrekkelijk voor jonge stellen en jonge -alleenstaande- starters. De doelgroep die voor dit project in beeld is zijn de jong professionals en jonge alleenstaande starters.

Eén van de speerpunten in de Woonvisie is dan ook het realiseren van meer flexibiliteit, differentiatie en maatwerk op de woningmarkt. Met dit plan wordt voorzien in de behoefte aan nieuwe kwalitatief hoogwaardige woningen in de vorm van appartementen. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende doelgroepen qua leeftijd, gezinssamenstelling en inkomen. Door flexibiliteit op te nemen, kan gedurende het hele realisatieproces, aangesloten worden op de actuele lokale woningbehoefte.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Actuele regionale woonbehoefte

Het gemeentelijk beleid omtrent het wonen is neergelegd in de Woonvisie 2017-2020. De Woonvisie, regionaal afgestemd en gebaseerd op onderzoek naar aspecten als woonwensen, migratiebewegingen en bevolkingsontwikkeling, laat zien dat de woonbehoefte steeds meer verschuift naar de stad: wonen in de stad met voorzieningen in de directe nabijheid. Hierbij is een grote behoefte waarneembaar naar kwalitatief goede grondgebonden woonmilieus.

Met dit plan wordt hier een invulling aan gegeven door in de stad Hoogeveen de woningbouwuitbreiding van 8 appartementen mogelijk te maken. De woning zijn op basis van behoefte in de gemeente tot stand gekomen. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke woonvisie voor de periode 2017-2020.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Drenthe

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld

De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is.

In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart Bestaand stedelijk gebied is aangegeven.

Het voorliggend plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. In de gemeentelijk woonvisie (paragraaf 3.4.4) is de behoefte aan woningbouw beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0007.jpg"

Kernkwaliteiten analyse

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op meer dan 1,4 kilometer. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

Uit het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage XX) is gebleken door alle eerdere grondroeringen uit het verleden, eventuele aardkundige waarden verloren zijn gegaan en is er dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan. Dit is pas bekend na ontvangst bodemrapport.

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft betekenis en is direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Daarnaast heeft de provincie een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gebiedsgericht beschreven in 10 deelgebieden. Voorliggend plangebied is gelegen in het deelgebied 9: Hollandscheveld en Hoogeveen. En bij nieuwe initiatieven is het van belang om de cultuurhistorische samenhang te respecteren.

Bepalend voor de hoofdstructuur van dit gebied (en van toepassing op de kern Hoogeveen) is het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen.

Bij de planvorming van onderhavige ontwikkeling zijn de cultuurhistorische kwaliteiten leidend geweest. De structuur en indeling van Hoogeveen blijft gerespecteerd. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de bestaande hoofdstructuur, te weten een structuur van woningen langs een oost-west georiënteerd woningbouwlint De Cultuurhistorische Hoofdstructuur wordt hiermee gerespecteerd.

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
  • het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek-en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Het plangebied maakt deel uit van het 'Landschap van de Veenkoloniën'. Kenmerkend voor deze hoogveengebieden is de strakke orthogonale verkaveling, de bebouwingslinten langs kanalen en monden en de grote, weidse ruimtes met wijken. Elke ontginning heeft bovendien zijn eigen specifieke kenmerken, waaraan de tijd en de manier van ontginning is af te lezen. Zo heeft het gebied rond Hollandscheveld een kleinschalig, besloten karakter met veel verspreid voorkomende bebouwing en bosstroken. In Smilde vormt de Drentse Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning en zijn de Oude Veenkoloniën kleinschaliger dan de Veenkoloniën in de omgeving van Emmen.

Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen. Het beleid is dan ook gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur.

Hier is sprake van een ontwikkeling in stedelijk gebied waar de bebouwde omgeving zowel ter plaatse van het plangebied zelf als de omgeving er omheen volledig bebouwd en ingericht zijn. De locatie betreft een herontwikkelingslocatie waar geen verdere aantasting plaatsheeft van de aanwezige kernkwaliteit.

3.3 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van Hoogeveen daaraan toe te voegen. De realisatie van de 8 appartementen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie tot 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk. Dit komt neer op geleidelijke, kleinschalige en organische transformatie van de woonwijken en een gelijktijdige kwalitatieve herontwikkeling van in dit geval de Wethouder Robaardstraat en omgeving.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met "Structuurvisie Hoogeveen 2.0" op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. De nieuwbouwplannen binnen dit bestemmingsplan passen goed bij de doelstelling zoals benoemd in de structuurvisie.

De woningbouw binnen het plangebied past binnen de geactualiseerde structuurvisie.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020 Waar iedereen een thuis vindt

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moeten we enige overmaat aanhouden in onze woningbouwprogrammering. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Gemiddeld komt 30% van de locaties later of helemaal niet tot ontwikkeling. We hebben daarom concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwen we flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee voorkomen we onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen.

In de visie staat het volgende motto centraal: "Waar iedereen zijn thuis vindt". Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst. Inmiddels zijn in diverse dorpen concrete plannen voor woningbouw, maatwerk in woondorpen, soms ook projectmatig in de centrumdorpen. Het woningmarktonderzoek wijst er op dat een combinatie van voorzieningen én nabijheid van de kern Hoogeveen de gewildheid als woonlocatie vergroot.

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd en in het jaar 2017 gaat het om bijna 270 woningen. In het jaar 2018 zijn daar ook netto bijna 100 woningen bijgekomen.

Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 245 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.

De voorgenomen ontwikkeling met 8 appartementen in Hoogeveen kan binnen deze nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld. Voor ongeveer netto 385 woningen is tot 2026 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern als de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen. Dit is dan ook in lijn met het gestelde vanuit de gemeentelijke woonvisie voor de periode 2017-2020.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur van het bouwplan

Het plangebied bevindt zich centraal in Hoogeveen op een locatie gelegen tussen de Grote Kerkstraat en de Van Echtenstraat in. De locatie is momenteel nog bebouwd en was in gebruik als autogarage. De aanwezige bebouwing zal worden gesloopt.

De kavel reikt van de Van Echtenstraat tot aan de Grote Kerkstraat en zal aan beide straten een nieuwe invulling krijgen aan de hand van elk 4 appartementen. Op het binnenterrein zal voldoende ruimte worden gecreëerd voor achtertuinen, bergingen en natuurlijk de benodigde parkeerplekken. Het plangebied bestaat uit 3 kavels, 8581 en 8619 gelegen aan de Grote Kerkstraat en 1907 gelegen aan de Van Echtenstraat. In totaal beslaan de kavels 1632m².

4 appartementen Van Echtenstraat

Hier zullen 2 grondgebonden appartementen komen van elk circa 40 m2 GO en daar bovenop 2 appartementen op de verdieping van elk circa 43 m2 GO. Er zullen 4 zelfstandige bergingen worden gerealiseerd voor deze appartementen. Bij deze appartementen zal sprake zijn van een plat dak en een maximale bouwhoogte van circa 6,4 meter hoogte.

Onderstaand een weergave van de projectie van de 4 appartementen aan de Van Echtenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0008.jpg"

De invulling van de lege kavel aan de Van Echtenstraat geldt als een aanheling van het bestaande bouwblok en het aangezicht van het onderbroken straatbeeld. Het volume is gelijkgetrokken met de rooilijn van de bebouwing réchts van de nieuwe doorgang. Dit draagt bij aan een meer open en licht gevoel bij het betreden van het binnenterrein. De vier nieuwe appartementen worden verdeeld in een volume van twee bouwlagen met een plat dak.

De gevel zal aansluiten bij de overige bebouwing in de Van Echtenstraat door een gebruik van rood metselwerk en een helder ritme van gevelopeningen. Ter verfraaiing van de overhoekse hoek tussen de voorgevel en de wachtgevel langs de doorgang naar het binnenterrein bevindt zich op de begane grond een overhoeks kozijn.

De afronding van de gevel wordt verzorgd door een deel verspringend verticaal metselwerk bovenlangs de kozijnen van de eerste verdieping. De zijgevel kent een fraaie vlakverdeling van twee kleuren metselwerk, gevelopeningen en metselrichtingen die deze gevel een interessant aangezicht met zich meegeven.

4 appartementen Grote Kerkstraat

Hier zullen 2 grondgebonden appartementen komen van elk circa 37 m2 GO en daar bovenop 2 appartementen op de verdieping van elk circa 40 m2 GO. Er zullen 4 zelfstandige bergingen worden gerealiseerd voor deze appartementen. Bij deze appartementen zal sprake zijn van een goothoogte van circa 4,5 – 6 meter en een maximale bouwhoogte van circa 8,65 m. De bovenste verdieping wordt voorzien van een kap met een dakhelling van 60o.

Onderstaand een weergave van de projectie van de 4 appartementen aan de Grote Kerkstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0009.jpg"

De invulling van de lege kavel aan de Grote Kerkstraat geldt als een aanhelling van het bestaande bouwblok en het aangezicht van het onderbroken straatbeeld. De vier nieuwe appartementen worden verdeeld in een volume van één bouwlaag met mansardekap om de aansluiting te zoeken met de bestaande bebouwing. De appartementen worden aan de straatzijde ontsloten. De mansardekap zorgt voor aansluiting met de buurpanden, maar wordt onderbroken door een dakkapel die ruimte biedt voor de achterliggende woningen en zorgt voor een visuele verhoging van de gevel, zodat juist weer wordt gerelateerd met de buurpanden links van de doorgang.

De gevel wordt gedicteerd door een gebruik van rood metselwerk en een helder ritme van gevelopeningen die met elkaar zijn uitgelijnd. Ter verfraaiing van de overhoekse hoek tussen de voorgevel en de wachtgevel langs de doorgang naar het binnenterrein bevindt zich op de begane grond een overhoeks kozijn. De gevelopeningen worden daarnaast extra kracht bijgezet door forse rollagen en twee tinten rood metselwerk. Het pannendak zoekt aansluiting met de overige daken in de straat dankzij de dakvorm, maar ook de kleur-, en pannenkeuze.

De bergingen worden achter de woongebouwen geprojecteerd. Op het tussengebied tussen de woongebouwen zullen de parkeerplaatsen worden gerealiseerd. In totaal gaat het om 32 parkeerplaatsen. Deze zijn niet alleen voor de 8 appartementen binnen het plangebied maar ook voor een woningbouwproject aan de Van Echtenstraat 42 te Hoogeveen. Het straatbeeld wordt, doordat de parkeerplaatsen op het binnenterrein worden gepositioneerd niet gedomineerd door geparkeerde auto's.

De panden die geprojecteerd zijn aan de Van Echtenstraat worden ook ontsloten vanaf deze straat. De appartementen aan de Grote Kerkstraat worden via die straat ontsloten. Het is echter mogelijk om van beide ontsluitingsroutes gebruik te maken.

Op onderstaande weergave zijn de parkeerplaatsen binnen het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0010.jpg"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het ontwikkelen van 8 appartementen.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Vooronderzoek Bodemloket

Onderstaand de weergave van de kaart uit het Bodemloket. Het perceel kent een historie ten aanzien van het aspect bodem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0011.jpg"

5.1.2.1 Historische informatie Van Echtensweg 79 te Hoogeveen

Uit de historische informatie blijkt dat de locatie altijd onderdeel is geweest van het centrum van Hoogeveen en dat het sinds die tijd bebouwd is geweest. De locatie is meerder malen heringericht totdat de huidige situatie (met autoreparatiebedrijf) is ontstaan. De huidige bebouwing is in 2004 gerealiseerd. Van locaties die al zo lang in gebruik zijn geweest, is bekend dat deze vaak puinpaden of puinverhardingen bevatten. Deze puinpaden zijn verdacht op het voorkomen van asbest en dus een bodemverontreiniging. Ook in/aan gebouwen die op dergelijke locaties aanwezig zijn is vaak asbest verwerkt. Op de locatie zijn verder bodembedreigende activiteiten bekend in de vorm van (schilders)werkplaatsen, brandstoftanks, een afvalopslag, een tankstation en een autoreparatiebedrijf. Ter plaatse van de locatie zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd:

1. Eco Reest, kenmerk: 94-07-044, 12 januari 1999:

In de grond zijn lichte verontreinigingen gemeten met minerale olie, zink, EOX, PAK en vluchtige aromaten. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met minerale olie, chroom en vluchtige aromaten aangetoond.

2. Buro Hollema, kenmerk: 20180712-009158-VO-D-1, 12 juli 2018:

In de grond zijn lichte verontreinigingen met lood, kwik, zink, PAK, minerale olie en PCB. Gemeten. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen met zink en nikkel aangetoond. Er is aangegeven dat de locatie asbestverdacht is maar er is geen onderzoek naar het voorkomen van asbest uitgevoerd. Dit bodemonderzoek is op 3 oktober 2019 al door de RUD beoordeeld. De conclusie destijds was:

In dit onderzoek zijn de bodembedreigende activiteiten op de locatie niet als verdachte deellocaties onderzocht. Daarnaast is er geen onderzoek uitgevoerd naar asbest in de bodem terwijl de bodem wel asbestverdacht is. Ook is niet bekend geworden of de (ondergrondse) tanks nog aanwezig zijn of niet.

5.1.2.2 Advies voor het bestemmingsplan

De bestemming van het terrein gewijzigd worden naar wonen met tuin. In verband met de financiële haalbaarheid van het plan zal hierop in moeten worden gegaan in relatie tot de bodem. Mocht blijken dat er een geval van bodemverontreiniging op de locatie aanwezig is die de bestemming in de weg staat en die moet worden gesaneerd, dan moeten hiervoor de financiële middelen beschikbaar zijn. De bodembedreigende activiteiten die zich in het verleden hebben voorgedaan op de locatie kunnen mogelijk een negatieve invloed hebben gehad op de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Voordat een advies gegeven kan worden op de wijziging van het bestemmingsplan zal een volledig onderzoek conform NEN5740 en indien nodig de NEN 5707/5897 (asbest in bodem/puin uitgevoerd moeten worden.

5.1.2.3 Advies in het kader van de voorgenomen of te beëindigen activiteiten

Bij bodembedreigende activiteiten die beëindigd worden dient een eindsituatie onderzoek te worden uitgevoerd. Ter plaatse van de (schilders)werkplaatsen, brandstoftanks, een afvalopslag, een tankstation, het autoreparatiebedrijf en eventuele andere bodembedreigende activiteiten moet een eindsituatie onderzoek uitgevoerd worden.

5.1.2.4 Advies voor de omgevingsvergunning, activiteit Bouwen

In het kader van de Wabo-bouwaanvraag is voor nieuw te bouwen verblijfsruimten (Woonruimten, werkplaatsen, kantoorruimtes, etc) een bodemonderzoek noodzakelijk. In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden toegevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740 en eventueel de NEN 5707/5897 (asbest in bodem/puin). Het bodemonderzoek moet uitgevoerd worden binnen de contouren van de te realiseren verblijfsruimten.

Er is verkennend bodemonderzoek nodig

5.1.3 Onderzoek

Door onderzoeksbureau Sigma Bouw en Milieu is het benodigde bodemonderzoek uitgevoerd. De onderzoek rapportage daarvan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Toetsing hypothese

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoek locatie in eerste aanleg als milieu hygiënisch onverdacht aangemerkt. In onderstaande tabel is de hypothese en de noodzaak tot vervolgonderzoek beoordeeld aan de hand van de onderzoeksresultaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0012.png"

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

1. Bovengrondmonster MM5 (boring 7)

Deze bevat een verhoogd gehalte xylenen (vluchtige aromaten) t.o.v.

de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en een verhoogd gehalte ethylbenzeen (vluchtige aromaten) t.o.v. de achtergrondwaarde. Het matig verhoogd gemeten gehalte xylenen overschrijdt de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van nader onderzoek.

2. Ondermenggrondmonster MM11 (boring 14+15)

Deze bevat een verhoogd gehalte benzeen (vluchtige aromaten) t.o.v. de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en een verhoogd gehalte xylenen (vluchtige aromaten) t.o.v. de achtergrondwaarde. Het matig verhoogd gemeten gehalte benzeen overschrijdt de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) en geeft daardoor aanleiding tot het instellen van nader onderzoek.

Voor het overige bevat de grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. De overige licht verhoogd gemeten chemische verontreinigingen in het grondwater overschrijden de tussenwaarde/ bodemindex waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

Deze aanvullende onderzoeken zullen binnenkort worden uitgevoerd en de resultaten ervan worden voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld toegevoegd aan het bestemmingsplan.

5.2 Archeologie en cultuurhistorie

Met het Verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Erfgoedwet 2016.

5.2.1 Archeologie

De gemeente Hoogeveen heeft een eigen vastgestelde archeologische beleidskaart. Het gebied ligt in een zone die is aangeduid als ‘bebouwing’ met een daarbij behorende lage archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0013.jpg"

Voor het plangebied geldt een lage archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden is geen archeologisch (voor)onderzoek nodig. Verder geldt er voor het opgestelde bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming voor het gebied.

5.3 Cultuurhistorie

Voor het gebied geldt dat er sprake is van een zogeheten molenbiotoop in de vorm van een gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – molenbiotoop’. Bij de molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. De windvang wordt bepaald door de mate waarin de wieken wind kunnen onderscheppen. Daarnaast staat met name de zichtbaarheid van de molen centraal. Deze is historisch zo gegroeid en maakt dat een molen sfeerbepalend is en vanuit cultuurhistorisch oogpunt van belang is.

Binnen de molenbeschermingszone van de molen geldt dat de hoogte van bouwwerken en/of de hoogte van beplanting binnen de op de verbeelding aangegeven 'Vrijwaringszone – molenbiotoop' maximaal:

  • a. 9 meter mag bedragen binnen een afstand van 250 meter van de molen;
  • b. 10 meter mag bedragen binnen een afstand van 300 meter van de molen;
  • c. 12 meter mag bedragen binnen een afstand van 400 meter van de molen.

De beoogde bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6,4 meter en 8,65 meter. Deze hoogtes blijven binnen de genoemde marges van de molenbiotoop. Er wordt gebouwd met respect voor de aanwezige molenbiotoop.

5.4 Water

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.4.1 Beleid en regelgeving

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.4.2 Watertoetsproces

Ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets is uitgegaan van de volgende gegevens. Er is sprake van een afname aan bebouwing en verharding, immers in de bestaande situatie is het gehele plangebied voorzien van bebouwing en (erf)verharding. Verder zal de Grote Kerkstraat op korte termijn in reconstructie gaan en dan wordt er een gescheiden stelsel aangelegd. Hier zal alvast op voorgesorteerd gaan worden door binnen het plangebied de riolering alvast gescheiden aan te leggen. Met deze gegevens is vervolgens de watertoets uitgevoerd.

Algemeen

Op 8 december 2022 is het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Voor het plan geldt dat de korte procedure van toepassing is. Het waterschap gaat akkoord met het plan, mits wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de standaard waterparagraaf met bijbehorende aanvullende adviezen. Binnen de procedure voor het bestemmingsplan kan de tekst daarvan toegevoegd worden aan de toelichting van het bestemmingsplan.

Het waterschap verzoekt om op de punten waar dat wordt gevraagd de tekst te specificeren voor het plan.

Standaard waterparagraaf korte procedure

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen

adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct

worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Hierover kan worden aangegeven dat de Grote Kerkstraat op korte termijn in reconstructie zal gaan en dan wordt er een gescheiden stelsel aangelegd. Hier zal alvast op voorgesorteerd gaan worden door binnen het plangebied de riolering alvast gescheiden aan te leggen.

Drinkwatervoorziening

Beperken nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op het aanbod van schoon drinkwater.

Bescherming drinkwaterwinning

Het plangebied ligt (deels) in een grondwaterbeschermingsgebied of intrekgebied van een drinkwaterwinning. De provincie is bevoegd gezag om deze gebieden te beschermen. In deze gebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op verontreiniging van het grondwater. Drinkwatervriendelijke functies worden gestimuleerd en aan de overige functies worden specifieke voorwaarden gesteld. Het provinciale grondwaterbeschermingsbeleid voor de drinkwaterwinning is terug te vinden in de Omgevingsvisie van de provincie.

Op 24 januari 2023 heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta per mail aangegeven in te kunnen stemmen met de waterparagraaf van het bestemmingsplan.

5.5 Natuur en Ecologie

5.5.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.5.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. In verband hiermee is door onderzoeksbureau Alcedo Natuurprojecten een ecologisch onderzoek uitgevoerd om de eventuele gevolgen van het plan op de beschermde natuurwaarden in kaart te brengen. Het onderzoeksrapport ‘ Quickscan Flora & Fauna Van Echtenstraat 79 Grote Kerkstraat 92 Hoogeveen’ dat in dit kader is opgesteld is als bijlage aan dit plan gevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van zowel Natura 2000- gebied (ligt op circa 6,4 kilometer afstand) als het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (ligt op circa 1,5 kilometer afstand). Er zijn op grond van de afstand en aard van de ingreep geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten, gezien de barrières die al aanwezig zijn tussen het plangebied en de natuurgebieden. Hierbij moet gedacht worden aan bebouwing, (drukke) infrastructuur en open agrarisch gebied. Er vindt ook geen aantasting plaats van beschermde natuurmonumenten of belangrijke natuur buiten de Natura 2000-gebieden of het NNN.

Stikstofdepositie

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn de gebruiksfase van de appartementen. Echter deze zullen gasloos worden gebouwd.

Het bestemmingsplan voorziet in het stoppen van een bedrijfsbestemming (garagebedrijf met gebruik van gasgestookte installaties) naar een woonbestemming met daarin ruimte voor 8 gasloos gebouwde appartementen.

Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied ligt op 6,4 km afstand. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Ook voor de aanlegfase is, vanwege de kleinschaligheid van het project, geen stikstofdepositie te verwachten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt hiervoor nog een specifieke berekening uitgevoerd. Deze berekening wordt uitgevoerd op basis van de op dit moment geldende AERIUS CALCULATOR. Gezien de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden.

Er is geen vergunning vanuit de Wet natuurbescherming nodig voor de bouw van de woningen.

Soortenbescherming

Ook voor de soortenbescherming is de Wnb van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Wnb is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Vanuit het uitgevoerde onderzoek naar de soortenbescherming is het volgende geconcludeerd.

  • De aanwezigheid van jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels kan op basis van de bevindingen van deze quickscan worden uitgesloten;
  • Op de onderzochte locatie kan worden uitgesloten dat er vaste verblijfplaatsen zoals holen en burchten van grondgebonden zoogdieren aanwezig zijn;
  • De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen kan op basis van de bevindingen van deze quickscan niet worden uitgesloten;
  • De onderzochte locatie functioneert als foerageerbied voor vleermuizen en vervult ook een mogelijk onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen, deze functionaliteiten komen niet direct in gevaar door de voorgenomen ingreep;
  • De onderzochte locatie grenst niet aan het NNN en de geplande werkzaamheden zijn van dien aard dat de kernwaarden van het NNN niet worden aangetast;
  • De onderzochte locatie ligt op 6,35 kilometer afstand van N2000 gebied. Het laten uitvoeren van een Aerius calculatie is sinds 1 juli 2021 voor de aanlegfase niet meer noodzakelijk.

Op basis van de resultaten van deze quickscan wordt het volgende geadviseerd:

  • Laat aanvullend onderzoek uitvoeren voor vleermuizen volgens het Vleermuisprotocol 2021 om aan te tonen dat vleermuizen de bebouwing benutten als vaste verblijfplaatsen. Dit onderzoek dient zich uitsluitend te richten op gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis.

Vanuit deze aanbeveling kan worden aangegeven dat het vervolgonderzoek door onderzoeksbureau Alcedo Natuurprojecten is uitgevoerd. De rapportage daarvan is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.

5.5.3 Aanvullend onderzoek

De resultaten van de eerder uitgevoerde quickscan wezen uit dat er aanvullend onderzoek noodzakelijk was voor vleermuizen. Het aanvullende onderzoek heeft uitgewezen dat tijdens dit aanvullend onderzoek de aanwezigheid is vastgesteld van de volgende vleermuissoorten:

  • Gewone dwergvleermuis Pipistrellus pipistrellus;
  • Laatvlieger Eptesicus serotinus
  • Rosse vleermuis Nycatalus noctua

Geen van de aangetroffen soorten benut de onderzochte locatie c.q. de te slopen bebouwing als vaste verblijfplaats. De onderzochte locatie vormt een foerageerbiotoop voor vleermuizen en fungeert als onderdeel van een vliegroute voor vleermuizen. Door de voorgenomen ingreep zullen geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen worden vernietigd en zal geen essentieel foerageerbiotoop of vliegroute worden vernietigd.

Aanbevelingen

Hoewel er geen vleermuizen zijn aangetroffen in de te slopen bebouwing, bestaat er wel het vermoeden van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in de directe omgeving daarvan. Voorts is geconstateerd dat de omgeving van de onderzochte locatie arm is aan gebouw-bewonende diersoorten zoals vleermuizen, huismussen en gierzwaluwen. Dit zou een mooie aanleiding kunnen zijn om de nieuwbouw te voorzien van inbouwkasten voor genoemde soorten.

NB: dit is geen verplichting die voortvloeit uit de conclusies van dit onderzoek, maar een aanbeveling. Het staat de initiatiefnemer vrij hier iets mee te doen.

5.5.4 Conclusie

Het onderdeel ecologie staat de planvorming niet in de weg.

5.6 Geluid

5.6.1 Wettelijk kader

Het doel van het akoestisch onderzoek bij ruimtelijke plannen is het voorkomen van geluidshinder bij geluidsgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) door het aanhouden van voldoende afstand ten opzichte van geluidsproducenten (industrie, railverkeer etc.) of het treffen van andere maatregelen. De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh bevat geluidnormen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai.

De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan geluidgevoelig objecten mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.

Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (art. 1 Wgh): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (art. 1.1)). In art. 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.6.2 Onderzoek

Door het toevoegen van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen is het noodzakelijk een akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidssituatie op deze locatie.

Door onderzoeksbureau Geluidmeesters is vervolgens een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd. Hierna volgen de resultaten van het uitgevoerde onderzoek.

Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van het verkeer op de "Grote Kerkstraat", op de te realiseren appartementen aan de noordzijde van het plan, de voorkeursgrenswaarde (48 dB Lden) overschrijdt. Bij de zuidelijk gelegen appartementen wordt wel voldaan. De maximale ontheffingswaarde (63 dB Lden) wordt niet overschreden.

De geluidbelasting van industrieterrein De Wieken bedraagt ten hoogste 50 dB(A) ter plaatse van de te realiseren maatgevende woning. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde en zijn er met betrekking tot industrielawaai geen akoestisch belemmeringen geconstateerd. Met andere woorden er hoeft voor industrielawaai geen hogere waarde vastgesteld te worden.

Redelijkerwijs zijn er geen doelmatige en/of effectieve maatregelen mogelijk in de vorm van bron en overdracht om de geluidbelasting van het wegverkeer te reduceren tot de

voorkeursgrenswaarde. Bovendien wordt de gecumuleerde geluidbelasting acceptabel geacht. Het bevoegd gezag dient dan ook te worden verzocht een hogere waarde van 60 dB Lden voor het wegverkeer van de Grote Kerkstraat, op de te realiseren appartementen aan de noordzijde van de ontwikkelingslocatie, vast te stellen.

5.7 Milieuzonering bedrijven

5.7.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.7.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd, alleen mar woonbestemmingen. Wel is sprake van een geluidzone industrie. Dit aspect is echter in paragraaf 5.5 reeds behandeld. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

5.7.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Geur

Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de geurconcentratie die tijdens een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd om bijvoorbeeld woningbouw te realiseren. Geur van bedrijven heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

Uitgangspunt is om alle geurgevoelige objecten te beschermen tegen geuroverlast. Bij de beoordeling van een ruimtelijk plan zijn over geurhinder van bedrijven de volgende vragen relevant:

  • a. Is ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat gegarandeerd? (belang geurgevoelig object);
  • b. Wordt overigens niet iemand onevenredig in zijn belangen geschaad? (belangen bedrijf en omgeving).

In het algemeen is het zo dat wanneer geurgevoelige objecten op voldoende afstand van bedrijven worden gepland:

  • het woon- en verblijfklimaat als goed wordt aangemerkt en
  • niemand onevenredig in zijn belangen wordt geschaad.

Bij het afwegen welke afstand voldoende is, moet rekening worden gehouden met de ligging van de contour behorend bij het aanvaardbare hinderniveau. Deze contour is niet per se een harde grens waarbinnen bouwen niet toelaatbaar is.

In de gemeente Hoogeveen zijn meerdere type A, B en C bedrijven gevestigd. Type C bedrijven zijn vergunning plichtig en hebben een vanuit de vergunning een maximale geuremissie contour toebedeeld gekregen. Het cumulatieve effect van alle geur emissies van de omliggende bedrijven is moeilijk in kaart te brengen om dat niet elk bedrijf vergunning plichtig is maar wel geur kan emitteren. Van de emissie bronnen die wel bekent zijn wordt de geur gemonitoord en middels meldingen uit de omgeving gestaafd.

Het te realiseren woningbouwproject aan de van Echtenstraat 79 is gesitueerd in stedelijk gebied in een woonwijk. Hiermee is het project aangemerkt als geurgevoelig project. Waarbij de overlast van geur uit de bedrijvigheid in de omgeving zoveel mogelijk dient te worden beperkt. Omdat de omgeving is aan te merken als stadskern, de Oranjebuurt ligt namelijk tegen het centrum van Hoogeveen aan.

Het project zelf zal geen of nauwelijks bijdragen aan een andere geurbeleving in de buurt, immers het betreft woningen.

Conclusie Geur

Het project Bestemmingsplan Oost/Oranjebuurt, deelplan van Echtenstraat 79 past in de bestaande situatie en zal niet bijdragen aan extra geur dat als hinderlijk kan worden ervaren. Het project draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van geur. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet hiermee aan de criteria uit artikel 2.7a lid 3 van het Activiteitenbesluit.

5.9 Milieueffectrapportage (MER)

5.9.1 Normstelling en beleid

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het plan

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 8 appartementen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Echter, op 1 juli 2017 heeft een wijziging in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r.. is nu het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. Het algemene uitgangspunt bij een dergelijke beoordeling is dat er geen MER hoeft worden opgesteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect.

In de volgende tabel is opgesomd of er sprake is van significante nadelige invloed op het milieu als gevolg van de bouw van de woning.

Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan kan worden afgezien van het verrichten van een verdergaande (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.

5.10 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang om te beoordelen hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van het Besluit en de Regeling dragen projecten met woningbouw waar minder dan 1500 woningen met 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen met 2 ontsluitingswegen worden gerealiseerd niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het woningaantal in het plangebied bedraagt maximaal 8 appartementen aan twee ontsluitingswegen en lijkt het project ‘niet in betekenende mate’ bij te dragen aan de luchtkwaliteit.

In dit kader is een ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) toets noodzakelijk. Hiervoor is een NIBM-tool ontwikkeld.

Als invoergegevens voor de NIBM-tool is uitgegaan van de volgende invoergegevens:

  • Er worden 8 woningen toegevoegd;
  • 8 x 3/2 voertuigen per woning = 12 voertuigen;
  • 12 x 3 voertuigbewegingen / dag = 36 voertuigbewegingen / dag;
  • 36 voertuigbewegingen / dag x 7 dagen = 252 voertuigbewegingen per week.

Dat resulteert in onderstaande berekening met de NIBM-tool.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0014.jpg"

Er kan geconcludeerd worden dat de herontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet Luchtkwaliteit.

5.11 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0015.jpg"

In het plangebied liggen geen risicovolle bedrijven. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren en buiten de invloedsgebieden van risicovolle bedrijven. Er hoeft dan ook geen toetsing plaats te vinden aan de veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroutes voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37, liggen op ca. 1,3 en 1,8 km van het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van deze wegen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van de A28 en de A37, waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour of in het invloedsgebied van hoge druk aardgasleidingen of andere buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde hoge druk aardgasleidingen ligt op circa 700 meter ten oosten van het plangebied. Een toetsing aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet aan de orde.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.

5.12 Verkeer en vervoer

Basisuitgangspunt is dat grondgebonden woningen en hun parkeervraag volgens de gemeentelijke parkeernorm volledig op eigen terrein faciliteren. In beginsel zal parkeerregulering zich beperken tot maatregelen die de verkeersveiligheid, bereikbaarheid en het beoogde parkeergedrag bevorderen of maatregelen die structurele parkeeroverlast bestrijden.

Beleidsdoelen parkeren in wijken en dorpen

  • voldoen op eigen terrein en / of in een centrale parkeervoorziening aan de gemeentelijke parkeernorm voor woonfuncties;
  • het beslag op de openbare ruimte voor bezoekersparkeren wordt beperkt om een aangenaam leefklimaat te creëren.

Parkeermodel

Wijken en dorpen

Het parkeermodel in de wijken en dorpen gaat uit van parkeren op eigen terrein met in tweede instantie aanvullende parkeergelegenheid in het openbare gebied binnen het bestaande wegprofiel of op daartoe aangelegde parkeervakken. In beginsel zijn restricties voor het parkeren gebaseerd op de wegen- en verkeerswet en neemt de gemeente alleen restrictieve maatregelen wanneer de verkeersveiligheid of de leefbaarheid in het geding zijn.

In het plan wordt ruimte geboden voor in totaliteit 32 parkeerplaatsen. Deze worden in het binnenterrein gerealiseerd. Er zullen 15 parkeerplaatsen zijn voor de 8 te bouwen appartementen binnen het plangebied. De overige 17 parkeerplaatsen zijn voor een bouwplan aan de Van Echtenstraat 42 te Hoogeveen. Op deze locatie is een voormalig bankgebouw van de Rabobank verbouwd tot 26 appartementen. Voor een deel van de parkeerbehoefte voor deze appartementen is overeengekomen dat 17 parkeerplaatsen van voorliggend plan gebruikt worden voor de appartementen aan de Van Echtenstraat 42.

Er is voldoende parkeerruimte aanwezig ten behoeve van het plan.

5.13 Duurzaamheid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn nog andere verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2020BP8013004-ON01_0016.jpg"

Ten aanzien van het plan zijn de volgende duurzaamheidsaspecten van belang.

  • halfverharding parkeerterreinen t.b.v. regenwatercapaciteit;
  • beperken verharding d.m.v. halfverharding;
  • zonnecellen op daken
  • voorrang langzaam verkeer bevordert verblijfscomfort
  • toevoegen groen/bomen
  • gasloos bouwen.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan is 1 van deze algemene aanduidingen aanwezig, te weten:

Geluidzone - Industrie 50 dB(A): het betreft een zone die behoort bij het industrieterrein de Wieken, waar "grote lawaaimakers" zijn toegestaan. Binnen de zone moet men bij nieuwbouw rekening houden met grenswaarde van geluid vanwege de industrie of een hogere waarde aanvragen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Onder deze bestemming vallen alle wegen, een gedeelte van de vrij liggende fietspaden en een gedeelte van de voetpaden binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming.

De bestemming "Wonen" heeft betrekking op de te realiseren appartementen. Door middel van specifieke bouwaanduidingen is onderscheidt gemaakt in de goot- en bouwhoogten van de woongebouwen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

Door de gemeente Hoogeveen is een kadernota integrale handhaving vastgesteld. Deze nota is de start van programmatisch handhaven in de gemeente Hoogeveen.

Programmatisch handhaven is een structurele en integrale aanpak van de handhaving, waarbij de uitvoering onder andere is gebaseerd op een handhavingsprogramma. Daarbij worden door het bestuur de prioriteiten bepaald en worden handhavingsactiviteiten zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. In deze aanpak worden beleid en uitvoering opgevolgd door evaluatie en bijsturing. Programmatisch handhaven is daarmee een cyclisch, democratisch, integraal en transparant proces.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Aan de controle van het onderhavige plan wordt binnen de gemeente inhoud gegeven door een aantal ambtenaren die zich continu met handhaving bezighoudt.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd.

Er is een informatieavond gehouden om omwonenden en andere belanghebbenden en belangstellenden te informeren over de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. Waar nodig wordt er tijdens de vergunningsaanvraag afstemming gezocht met direct omwonenden. Dit is ook overlegd tijdens de informatieavond van de bewoners. Er zijn geen punten naar voren gekomen die invloed hebben op het bestemmingsplan en de wijziging van het bestemmingsplan.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten en de risico's voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan in geregeld. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

Vooroverleg

Vanuit het vooroverleg heeft de provincie aangegeven in te kunnen stemmen met het plan en heeft geen opmerkingen op het plan.