direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Zuid, deelplan Warmondsweg 7 te Elim 2019
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op perceel Warmondsweg 7 te Elim is de bedrijfsbebouwing van een melkveehouderij aanwezig. Het gaat om een ligboxenstal (1062 m2), een kapschuur (234 m2), een mestsilo (207 m² ) en enkele sleuf- en voedersilo's. Op grond van de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen (zie 2.2) horen er twee bedrijfswoningen bij deze melkveehouderij. De oorspronkelijke bedrijfswoning ligt op perceel Samuelswijk 1a te Elim. Deze bedrijfswoning is in 2001 door de voormalige eigenaar kadastraal afgesplitst en verkocht aan derden als 'bugerwoning'. De tweede bedrijfswoning, die ten noorden van de ligboxenstal ligt, is wel onderdeel van het agrarisch bedrijf. Er is sprake van een milieuhygiënisch knelpunt aangezien de 'burgerwoning' aan de Samuelswijk op circa 8 m van de melkveehouderij is gelegen. Op grond van VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering wordt voor melkveehouderijen vanwege geurhinder, een richtafstand van 100 m tot woningen geadviseerd. Voor stof en geluid gelden richtafstanden van 30 m. Al deze richtafstanden worden niet in acht genomen, hetgeen invloed heeft op het plaatselijke woon- en leefklimaat.
Het voornemen is om in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling alle bedrijfsbebouwing (met uitzondering van de bedrijfswoningen) te slopen en daarvoor twee 'compensatiewoningen' terug te bouwen. Daarvoor zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid tot 'saldering'. Dit betekent dat het oppervlak aan te slopen agrarische bedrijfsbebouwing van twee locaties afkomstig is en bij elkaar opgeteld (ofwel: gesaldeerd) meer dan 2000 m2 bedraagt. Op het perceel aan de Warmondsweg zal 1503 m2 gesloopt worden (exclusief mestkelders en erfverharding). Aan de Zuiderkanaalweg 11 te De Wijk in gemeente De Wolden wordt nog eens 573 m2 gesloopt (exclusief mestkelders en erfverharding). In totaal wordt er dus 2076 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0001.jpg"Afbeelding 1.1 Huidige situatie (bron: Google Street View)

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt de uitvoering van de ruimte-voor-ruimteregeling voor de percelen Warmondsweg 7 en Samuelswijk 1a te Elim mogelijk. Naast sloop- en vervangende nieuwbouw gaat het ook om het realiseren van een goede landschappelijke inpassing, zowel van het huidige erf als de locatie van de compensatiewoningen. Verder zal aan de huidige bedrijfswoningen een woonbestemming toegekend worden. Delen die vanwege landschappelijke redenen 'open' en dus onbebouwd moeten blijven, krijgen de bestemming Agrarisch. De aanduiding "grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak" met de bijbehorende bouwrechten verdwijnt.
Voor perceel Zuiderkanaalweg 11 te De Wijk is het bestemmingsplan reeds aangepast door de gemeente De Wolden. De voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op deze locatie heeft al een woonbestemming. De sloop van de bedrijfsbebouwing gebeurt hier op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente De Wolden, de gemeente Hoogeveen en de eigenaren/bewoners van de betrokken percelen. Om deze reden blijft de slooplocatie in De Wijk - met uitzondering van Hoofdstuk 3 (beleidskader) - verder buiten beschouwing in dit bestemmingsplan.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Afbeelding 2.1 geeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer. Het plangebied ligt ten zuidwesten van het dorp Elim, in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen. In feite bestaat het plangebied uit twee delen: het noordelijk deel met de bedrijfswoning en melkveehouderij aan de Warmondsweg 7 (rode lijn) en het zuidelijk deel met de (voormalige) bedrijfswoning aan de Samuelswijk 1a (groene lijn). Aan de west- en zuidoostkant van het plangebied liggen drie woonpercelen. Het gaat om Samuelswijk 1, 2 en 2a. Voor het overige grenst het plangebied enkel aan agrarische percelen. Bedrijfspercelen ligging op ruime afstand (circa 150 m).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0002.jpg"Afbeelding 2.1 Ligging en begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

2.2 Vigerend recht

Het plangebied maakt op dit moment deel uit van de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen (onherroepelijk dd. 27 februari 2020) en heeft op dit moment de bestemming 'Agrarisch II'. De bedrijfsbebouwing aan de Warmondsweg 7 en de bedrijfswoning aan de Samuelswijk 1a vormen op grond van de beheersverordening één geheel. Dit blijkt uit afbeelding 2.2, waarin een uitsnede van de verbeelding is opgenomen. De aanduiding 'grondgebonden agrarisch bedrijf met intensieve tak' ligt zowel op 1a als op nr. 7. De bedrijfswoning aan de Warmondsweg 7 heeft de aanduiding 'tweede bedrijfswoning'.
Naast de hoofdbestemming Agrarisch II gelden voor delen van het plangebied de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4 en leiding - gas 1. Op deze dubbelbestemmingen wordt in 5.2 en 5.9 ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0003.jpg"Afbeelding 2.2 Uitsnede verbeelding beheersverordening (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied is onderdeel van de veenkoloniën. Halverwege de 17e eeuw zijn de veengronden in de gemeente Hoogeveen in cultuur gebracht. De cultuurhistorische ontwikkeling van de veenkoloniën en het plangebied in het bijzonder, komen in Hoofdstuk 4 uitgebreid aan bod. Daaruit blijkt dat de ontginningsgeschiedenis plaatselijk nog goed is af te lezen aan het (bebouwde) landschap.

De Warmondsweg heeft een 60 km/uursregime en bestaat uit één rijstrook. Dwars hierop staat de Samuelswijk, een doodlopende en halfverharde weg. Tussen de Warmondsweg en de bedrijfsbebouwing in het plangebied ligt een groenstrook met een brede sloot. Op enkele plekken in deze groenstrook staan bomen. Het achtererf van de melkveehouderij is deels afgezoomd met beplanting.

De bouwrichtingen in het plangebied variëren. De nok van de ligboxenstal staat parallel aan de Warmondsweg, terwijl de overige gebouwen haaks op de weg liggen.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied heeft een agrarische bestemming en bestaat uit bedrijfsbebouwing die voor dat doel gebouwd is. Ook het bijbehorende erf is als zodanig ingericht, met veel verharding en bijvoorbeeld omvangrijke sleufsilo's aan de oostzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0004.jpg"Afbeelding 2.3 Bedrijfswoning Warmondsweg 7

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de rijksbelangen uit de SVIR niet op dit bestemmingsplan van toepassing zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

In de bij de Bro behorende Nota van Toelichting is aangegeven dat ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals ruimte-voor-ruimte-projecten, niet beschouwd worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat de 'laddertoets' niet van toepassing is op dit bestemmingsplan. De vervangende nieuwbouw vindt overigens plaats binnen de contouren van het huidige agrarische erf en leidt per saldo tot een afname in bebouwingsoppervlak. Zie verder Hoofdstuk 4.

3.1.4 Conclusie

Onderhavig plan past binnen de regels voor duurzaam ruimtegebruik uit de SVIR, zoals vertaald in de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nationaal belang of van een inperkende werking op grond van het Barro. Het plan past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Drenthe 2018 (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van de provincie Drenthe. Met deze visie zet de provincie in op "het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten." De kernkwaliteiten hebben betrekking op landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Tezamen geven deze kernkwaliteiten inhoud aan de Drentse ruimtelijke identiteit. In algemene zin streeft de provincie naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers ofwel sociaal-economische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem.

De provincie wil met haar ruimtelijk beleid anticiperen op een veranderende bevolkingssamenstelling en de effecten hiervan op de leefomgeving en de woningmarkt. Het gaat dan vooral om een ouder wordende bevolking, toenemende vraag naar levensloopbestendig wonen en zorgwonen en een daling van het aantal huishoudens, in met name de buitengebieden. De ambities voor de woningmarkt worden nader uitgewerkt in de Drentse woningmarktstrategie. Daarnaast heeft de provincie subsidieregelingen om herstructurering van de woningvoorraad te stimuleren. Er is ruimte voor woningbouw ter vervanging van landschapsontsierende (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen met de ruimte-voor-ruimte-regeling. Dit onderwerp is ook vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening (zie 3.2.2). Bij aantasting van de kernkwaliteiten wordt gestreefd naar compensatie. Hier geeft de provincie samen met gemeenten en andere partners nader invulling aan.

Op de 'visiekaart' is aangegeven dat het plangebied deel uitmaakt van 'landbouwgebied'. Dit bekent dat de landbouw ter plaatse maximale speelruimte krijgt. Bij inrichtingsmaatregelen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. Daarnaast geldt dat de waterhuishoudkundige inrichting eveneens wordt afgestemd op de functie 'landbouw'.

Analyse kernkwaliteiten
De kaart 'kernkwaliteit landschap' deelt het plangebied in bij 'landschap van de veenkoloniën'. Van provinciaal belang binnen dit landschapstype is de "orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen." Het beleid is hier gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken en de rechtlijnige landschapsstructuur. Daarnaast ligt het plangebied op grond van de kaart 'kernkwaliteit cultuurhistorie' in deelgebied 'het Hollandscheveld en Hoogeveen - kruising van richtingen', waarvoor geldt dat de provincie inzet op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst ('respecteren'). Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen, aldus de Omgevingsvisie.
Op de kaarten 'kernkwaliteit natuur', 'kernkwaliteit archeologie', 'kernkwaliteit aardkundige waarde' en 'kernkwaliteit rust' zijn alleen generieke beschermingsniveaus aan het plangebied toegekend. Dit betekent dat er plaatselijk geen specifieke waarden bekend zijn. De overige kaarten van de Omgevingsvisie geven eveneens geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aan.

3.2.2 Omgevingsverordening

In de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (vastgesteld dd. 3 oktober 2018) is het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vertaald naar concrete regels. In artikel 2.16 is de ruimte-voor-ruimte-regeling opgenomen. In dit artikel is het volgende bepaald:

  • 1. Een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, kan voorzien in een ruimte-voor-ruimte-regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is.
  • 2. De ruimte-voor-ruimte-regeling wordt vormgegeven met inachtneming van het volgende:
  • a. toepassing van de regeling is alleen mogelijk voor agrarische bedrijfsbebouwing die op 2 juni 2010 al aanwezig was;
  • b. de randvoorwaarde dat de sloopnorm voor 1 compensatiewoning tenminste 750 m2 en tenminste 2.000 m2 voor maximaal 2 compensatiewoningen aan agrarisch bedrijfsbebouwing bedraagt;
  • c. een beperkte afwijking van de onder b genoemde randvoorwaarde is mogelijk mits sprake is van een extra kwaliteitsslag;
  • d. in het ruimtelijk plan mag de mogelijkheid worden geboden tot het samenvoegen van agrarische bebouwing op meerdere percelen (saldering) om te kunnen komen tot de sloopnorm van 750 m2 of tot 2.000 m2;
  • e. randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning worden vastgelegd;
  • f. de randvoorwaarde dat bouw van een compensatiewoning niet plaatsvindt in gebieden die op kaart D3 (Natuurnetwerk Nederland) en/of kaart D11 (Beekdal en bergingsgebied) zijn aangeduid, tenzij de oorspronkelijke agrarische bedrijfsbebouwing wordt verwijderd in de betreffende gebieden.

Voorliggend plan past binnen deze regels van artikel 2.16. De te slopen agrarische bedrijfsbebouwing dateert van voor 2 juni 2010 (2a). Er wordt op twee slooplocaties tenminste 2000 m2 aan bebouwing gesloopt. Dit is exclusief mestkelders en erfverharding. Dit geeft dus recht op de bouw van twee compensatiewoningen (2b t/m d). De randvoorwaarden voor inpassing, omvang, inhoud en uiterlijk van de compensatiewoning zijn in dit bestemmingsplan en/of in het kader van de welstandstoetsing geregeld (2e). De nieuwbouw vindt niet plaats binnen het Natuurnetwerk Nederland of het Beekdal en bergingsgebied (2f, zie hierna).

De bijlagenkaarten van de Omgevingsverordening geven voor het plangebied het volgende aan:

  • Gebiedsnormen wateroverlast: grasland (1: 10). In 5.3 wordt op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding ingegaan.
  • Bodemenergie diepte formatie van Breda: Top Formatie van Breda tussen -160 en - 140 m (t.o.v. NAP). Op grond hiervan gelden beperkingen voor plaatselijke temperatuuropslag en ondiepe geothermie.
  • Bestaand Stedelijk Gebied (BSG): het plangebied valt buiten de begrenzing van BSG.
  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden: generieke bescherming. Zie 5.2.
  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie: respecteren. Zie Hoofdstuk 4 waar ingegaan wordt op de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied.
  • Kernkwaliteit Landschap: veenkoloniën. De kernkwaliteiten van het veenkoloniale landschap vormen de basis voor het landschappelijk ontwerp dat in Hoofdstuk 4 wordt toegelicht.
  • Landbouwgebied: de landbouw krijgt maximale speelruimte. Uit 5.3 en 5.6 blijkt dat de vervangende nieuwbouw qua 'milieu' en 'water' geen belemmeringen oplevert voor agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied.

De overige kaarten ('stiltegebieden, Infra en (grond)water', 'Nationaal Park Drentsche Aa', 'Natuurnetwerk Nederland', 'Kernkwaliteit Archeologie', 'Beschermingszone Radioastronomie', 'Windenergie' en 'Beekdal en bergingsgebied') bevatten geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied.

3.2.3 Conclusie

Onderhavig plan past binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. In 3.2.2 is geconcludeerd dat de sloop en vervangende nieuwbouw voldoet aan de ruimte-voor-ruimte-regeling uit de Omgevingsverordening. Daarnaast is gesteld dat bij de inpassing van de nieuwbouw rekening gehouden met de provinciale kernkarakteristieken (zie verder Hoofdstuk 4). De nieuwe erfopzet respecteert de cultuurhistorie van het veenkoloniale landschap, zoals dat in en nabij het plangebied zichtbaar is.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

Op 13 december 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Structuurvisie Hoogeveen 2.0 - Een geactualiseerde visie voor 2015-2030 op de ruimtelijke ontwikkeling van Hoogeveen' vastgesteld. Het doel van de Structuurvisie is "ruimte en structuur bieden aan veranderingen en nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied, de dorpen en de stad." Rode draad is het motto 'kiezen voor duurzame kwaliteit'. De gemeente streeft naar een ecologische, economische en sociale duurzaamheid.
De Structuurvisie is opgebouwd uit zes thema's: wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Onder het thema wonen is aangegeven dat woningbouw de komende jaren primair binnen de stad en op inbreidingslocaties dient plaats te vinden. Er is behoefte aan wervende woonmilieus met daarin ook betaalbare, levensloopbestendige woningen. Daarnaast wordt er gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag.
Onder het thema 'landschap' is aangegeven dat de ruimtelijke uitdaging binnen Hoogeveen ligt bij herstel van structuren en bij een duurzame transformatie (herstructureren, herbestemmen, vervangen) van bestaande bebouwing (wonen, bedrijventerrein).

3.3.2 Omgevingsvisie

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2022 heeft de gemeente een Omgevingsvisie opgesteld. Deze 'Visie op de omgeving' (8 maart 2018) geldt als voortzetting van de 'Structuurvisie Hoogeveen 2.0' en is alleen bindend voor de gemeente zelf. De Omgevingsvisie wordt te zijner tijd uitgewerkt in Omgevingsplannen, die juridisch bindend zijn voor alle betrokkenen.
De Omgevingsvisie kan worden samengevat in de volgende drie doelstellingen:

  • 1. Hoogeveen zet in op beheerste groei om in de toekomst aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. De groei die wordt voorzien is naar 57.000 inwoners in 2030.
  • 2. Hoogeveen gaat haar positie als sterke regiogemeente ontwikkelen en versterken.
  • 3. Hoogeveen zet in op ruimtelijke kwaliteitsverbetering. De cultuurhistorie en het DNA van Hoogeveen zijn de basis voor deze kwaliteitsverbetering.

Onderdeel van de Omgevingsvisie is een beschouwing over trends en ontwikkelingen. Geconstateerd wordt dat de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. Er is behoefte aan kwaliteit, vooral duurzame woningen en woningen waarin je langer zelfstandig kunt blijven wonen op oudere leeftijd. En aandacht blijft nodig voor betaalbare woningen voor mensen met een laag inkomen.
Onder het kopje 'visie en opgave landschap' geeft de Omgevingsvisie aan: "Hoogeveen wil de kwaliteiten en waarden van landschap, dorpen en stad benutten en versterken. Landschap is de drager van de ruimtelijke kwaliteit. We zien een uitdaging in het herstel van structuren en in duurzame transformatie en transitie. Er is blijvende aandacht voor natuur- en watersystemen. Het groen buiten en binnen de stad willen we koppelen. Zo verbeteren we de biodiversiteit en versterken we de beeldkwaliteit van de stad. Hoogeveen wil klimaatrobuust zijn om bestand te zijn tegen de klimaatveranderingen. Alle ruimtelijke ingrepen moeten hieraan bijdragen."

3.3.3 Woonvisie 2017-2020

In de Woonvisie 2017-2020 staan de ambities van gemeente Hoogeveen op het gebied van wonen. Het document bevat concrete acties voor de korte termijn die aansluiten op de ontwikkelingen voor de langere termijn. De gemeente heeft de visie ontwikkeld samen met huurdersorganisaties, woningcorporaties, inwoners, ontwikkelaars, makelaars, zorgaanbieders en andere belangengroepen. De kern van de visie is: "in Hoogeveen vindt iedereen zijn thuis". Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd:

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De Woonvisie gaat voor woningbouw in het landelijk gebied uit van maatwerk. Aangegeven is dat er mogelijkheden aanwezig zijn om, bij behoefte, te voorzien in de vraag naar nieuwe woningen.

3.3.4 Ruimte-voor-ruimte

De gemeente Hoogeveen heeft geen beleid voor Ruimte voor Ruimte. Wel is de ruimte-voor-ruimteregeling opgenomen in de beheersverordening 'Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018'. Het betreft hier het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning, als het college wil afwijken van de regels uit de beheersverordening (zogenaamde binnenplanse afwijkingsmogelijkheid).

In tegenstelling tot de genoemde voorwaarden uit de binnenplanse afwijking van de beheersverordening worden ook de kleine gebouwen van Zuiderkanaalweg 11 in de Wijk meegeteld. Daarbij is die slooplocatie gelegen buiten de gemeente Hoogeveen en het werkingsgebied van de beheersverordeningen buitengebied. Tenslotte wordt ook de mestsilo op het adres Warmondsweg 7 te Elim meegeteld en een mestbassin is geen voormalige agrarisch gebouw. Voorliggende ontwikkeling betreft maatwerk en daarom is gekozen voor een bestemmingsplanprocedure om de in de inleiding van het bestemmingsplan benoemde knelpunten op te lossen.

De omvang van het oppervlak van de gebouwen is in december 2020 nagemeten door een gedetailleerde terrestrische controlemeting uit te voeren op basis van de BAG en BGT-gegevens. In de aan het einde van deze paragraaf opgenomen tabel zijn per locatie de oppervlaktes van de afzonderlijk van elkaar te slopen agrarische bedrijfsgebouwen weergegeven. Om een goed beeld te krijgen van de voormalige agrararische bebouwing die wordt ingezet bij het maatwerk zijn hieronder 2 foto's uit 2020 opgenomen (Geo viewer gemeente Hoogeveen en gemeente de Wolden). De mestsilo wordt op de luchtfoto als mestbassing aangegeven en alle in de tabel opgenomen agrarische bebouwing is ook op de luchtfoto's van 2010 al aanwezig. Het totale oppervlak aan te slopen voormalige agrarische bebouwing bedraagt 2.076 m²

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 3.1 Luchfoto 2020 van de Warmondsweg 7 te Elim (gemeente Hoogeveen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 3.2 Luchtfoto 2020 van de Zuiderkanaalweg 11 de Wijk (gemeente de Wolden)

In onderstaande tabel staat de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0007.jpg"Tabel 3.3 Oppervlakte te slopen voomalige agrarische bebouwing.

3.3.5 Conclusie

Onderhavig plan past binnen het ruimtelijk beleid van de gemeente Hoogeveen, waarin mogelijkheden worden geboden voor vraaggestuurde woningbouw in het landelijk gebied (Structuurvisie 2.0 en Woonvisie 2017-2020). Het sluit eveneens aan bij de nadruk op de kwalitatieve transformatie van de woningvoorraad (Omgevingsvisie, Woonvisie 2017-2020) en het belang van het landschap als drager voor ruimtelijke ontwikkelingen (Omgevingsvisie). Laatstgenoemd aspect komt uitgebreid aan bod in Hoofdstuk 4. Zie ook Hoofdstuk 6 waaruit blijkt dat de landschappelijke inpassing geborgd is in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Cultuurhistorie

Het plangebied is onderdeel van de veenkoloniën. Halverwege de 17e eeuw zijn de veengronden in de gemeente Hoogeveen in cultuur gebracht. Dit is een proces van meer dan twee eeuwen geweest. In 1632 start de 'Compagnie van 5000 morgen' met de ontginningen. Al snel worden er ondercompagnieën gevormd die elk een eigen deel van het veen ontgraven. In de huidige landschappelijke opzet is dat nog te zien. De grenzen tussen de compagnieën zijn vaak herkenbaar als dijk of achtergrens. Aan weerszijden van deze grens is te zien hoe de verkaveling (als resultaat van de ontginning) verandert van opzet en richting. De Hoogeveensche Vaart vormt de centrale drager van de ontginningen. In deze vaart wordt een stelsel van sluizen aangelegd, waarvan er nu nog twee resteren. Vanaf de Hoogeveensche Vaart worden verschillende opgaanden gegraven, zoals de Hollandscheveldse Opgaande (door de Hollandsche Compagnie), de Zuidwoldiger Opgaande (de marke van Steenbergen en Ten Arlo), de Krakeelsche Opgaande (Bentinck) en Zuideropgaande. Deze opgaanden vormen de hoofdas in een ontginningsblok. Haaks op de opgaanden werden wijken gegraven voor de afvoer van overtollig water en het gestoken turf. Met de ontginningen komen ook de kolonisten. De bewoning concentreert zich aanvankelijk langs de hoofdontginningsassen: de opgaanden en de Hoogeveensche Vaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0008.jpg"Afbeelding 4.1 Topografische kaarten v.l.n.r. circa 1850, 1900, 1950, 2018 (bron: topotijdreis.nl)

In afbeelding 4.1 zijn vier topografische kaarten opgenomen die de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied illustreren. Op de kaart van 1850 is te zien dat de ontginning zich vanaf de Zuideropgaande in oostelijke richting uitstrekt. Er zijn vanuit deze vaart lange wijken op regelmatige afstand van elkaar gegraven om het veen systematisch te ontginnen. Dit heeft geresulteerd in de lange en smalle strokenverkaveling die tot op de dag van vandaag nog in het landschap te herkennen is. Rond de huidige grens met de provincie Overijssel, zuidelijk van het plangebied, verandert het verkavelingspatroon plots van opzet en richting. Hier lag de grens van het compagniegebied. Rond 1850 is het aangrenzende en lager gelegen Lutterveld nog nauwelijks ontgonnen. Dit deel is van oorsprong ook minder bosrijk dan het Drentse deel, waar forse kavelstroken tot in de jaren vijftig bebost zijn gebleven. De bebouwing concentreerde zich aanvankelijk langs de Zuideropgaande, maar ook landinwaarts langs de wijken komen direct al solitaire woningen of kleinere clusters van bebouwing voor. De kaart van 1950 laat zien dat het ontginningspatroon van wijken met dwarssloten zich verder heeft uitgestrekt in oostelijke richting. Het Lutterveld is inmiddels geheel in cultuur gebracht. Rond het huidige Elim is een tweede ontginningsas zichtbaar. Er is veel bebouwing bijgekomen, zowel langs de Zuideropgaande en de Riegshoogtendijk als langs de wijken. Veel percelen zijn ontbost en in agrarisch gebruik genomen. Op de kaart van 2018 zijn grote veranderingen zichtbaar. Deels zijn eerdere ontwikkelingen geïntensiveerd. Zo is de bebouwing verder toegenomen, zowel in absolute zin als qua schaal. Verder is er meer bos verdwenen. De oost-west gerichtheid en strokenverkaveling is nog herkenbaar in het landschap, al zijn veel percelen in het kader van de ruilverkaveling samengevoegd en is de grootschaligheid toegenomen. De grootste verandering betreft de noord-zuid gerichte wegen die in de jaren zestig zijn aangelegd en op een hoger schaalniveau het landschap opdelen in regelmatige blokken. Hierdoor werd het gebied toegankelijker en beter bruikbaar. Het was ook noodzakelijk vanwege de toename van gemotoriseerd verkeer. Op deze wijze ontstond ook de Warmondsweg. Veel vaarten, wijken en dwarssloten zijn anno 2019 gedempt in het kader van de ruilverkaveling en/of in gebruik genomen als verkeersas of woonstraat. Dit laatste geldt bijvoorbeeld voor de Samuelswijk.

4.2 Nieuwe erfopzet

Rond het plangebied is de oorspronkelijke ontginningsstructuur nog herkenbaar. Het gaat dan vooral om de oost-west gerichte verkaveling met lange wijken. De Warmondsweg en de overige smalle ruilverkavelingswegen die in de jaren zestig aan het gebied zijn toegevoegd vormen een nieuwe landschappelijke laag, haaks op het oude patroon. Het plangebied is onderdeel van een waaiervormig cluster van twaalf erven die aan het eind van een ruilverkavelingsweg liggen. De erven zijn gekoppeld aan de oorspronkelijke wijken (Samuelswijk/Van Echtenswijk) of aan de latere ruilverkavelingsweg en liggen verspreid in het landschap. De hoeveelheid beplanting verschilt per erf. Sommige zijn groen afgezoomd, andere erven hebben juist weinig erfbeplanting. Zo vormen de erven plaatselijke rood/groene verdichtingen in een verder open landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0009.jpg"

Afbeelding 4.2 Toekomstige situatie (bron: BügelHajema Adviseurs/Studio JK)

Voor de ligging van de nieuwe woningen en erfopzet is aangesloten bij het veenontginningspatroon. De schets van de beoogde inrichting is opgenomen in afbeelding 4.2. Gekozen is voor een erf die aan de plaatselijke wijk is gekoppeld en op circa 75 m van de Warmondsweg is gelegen. De nieuwe woningen vormen een klein cluster. Elders langs de Van Echtenswijk en Samuelswijk komen vergelijkbare clusters van twee woningen voor. Rondom het nieuwe erf wordt aan drie zijden een groensingel aangeplant. Op dit moment is aan de oostzijde van het agrarisch erf reeds een beplantingsstrook aanwezig. Deze wordt in de nieuwe situatie ongeveer 17 m 'opgeschoven'. Dit heeft voor de bewoners aan de Samuelswijk weinig consequenties omdat dit nog 'achter' de paardenbak en daarbij behorende beplanting gebeurt.

De bestaande ontsluiting vanaf de Warmondsweg wordt enkele meters naar het noorden verplaatst om daadwerkelijk samen te vallen met het oude wijkpatroon. Langs deze nieuwe ontsluiting komen enkele bomen te staan. Het erf dat bij de voormalige bedrijfswoning aan de Samuelswijk hoort, wordt vergroot in noordelijke richting en groen ingericht (met een aantal bomen parallel aan de weg). Hierdoor komt deze woning vrij in de ruimte te staan. Op deze manier ontstaat er ook privacy en zicht voor de bewoners aan de overzijde van de Warmondsweg.

De in afbeelding 4.2 opgenomen woningontwerpen zijn indicatief. In aansluiting bij de geldende beheersverordening wordt voor de nieuwe woningen uitgegaan van een oppervlak van maximaal 200 m2 voor het hoofdgebouw. Daarbij geldt een verlaagde norm van 100 m2 voor de - al dan niet aangebouwde - bijgebouwen. Dit mede om het oppervlak aan nieuwe bebouwing enigsinds beperkt te houden. De goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw zullen niet meer bedragen dan 3,5 m respectievelijk 10 m. Voor de dakhelling is het uitgangspunt: 40-60 graden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Met dit bestemmingsplan wordt een melkveehouderij gesaneerd, waarna twee woningen worden teruggebouwd. Daarmee wordt een milieuhygiënisch knelpunt opgelost (zie 1.1).

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

In 1994 is uit verkennend bodemonderzoek van Oranjewoud BV gebleken dat ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Samuelswijk 1a geen bodemverontreiniging van enige betekenis aanwezig is (rapportnummer 1028962015). Van de overige delen van het plangebied zijn geen recente onderzoeksgegevens bekend. Ter hoogte van de mestsilo is in het verleden een sloot gedempt. Dit is weergegeven in afbeelding 5.1. Het is niet bekend met welk materiaal er gedempt is. Demping met verontreinigd materiaal is niet uit te sluiten.
De Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe geeft in haar 'integraal advies' (17 juni 2019) het volgende aan met betrekking tot het bodemonderzoek: "Er bestaat in het kader van de bestemmingsplanprocedure geen rechtstreekse verplichting voor het uitvoeren van een bodemonderzoek of -sanering (art. 3.1.6. Bro). Wel moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse i.v.m. de beoogde functie en financiële haalbaarheid van het plan.
Voor aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen dient bodemonderzoek uitgevoerd de worden conform de NEN5725/5740 en indien daar aanleiding voor bestaat de NEN5707 door een daarvoor erkend en gecertificeerd bedrijf. Indien de bouwwerkzaamheden pas kunnen worden gerealiseerd na sloop van de bestaande opstallen, dient het onderzoek na sloop te worden uitgevoerd." Dit laatste is het geval voor het plangebied. Na het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure, zal de agrarische bedrijfsbebouwing en erfverharding verwijderd worden. Vervolgens wordt het bodemonderzoek conform NEN5725/5740 en, eventueel, NEN5707 uitgevoerd. Pas daarna worden de omgevingsvergunningen voor het onderdeel 'bouwen' aangevraagd. Overigens dient ook in het kader van het Activiteitenbesluit een eindonderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd te worden, aangezien in het plangebied mogelijk bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Dit eindonderzoek wordt gecombineerd met eerder genoemd bodemonderzoek.
De initiatiefnemer heeft in de exploitatieberekening van onderhavig ruimte-voor-ruimteproject, een financiële reserve van voldoende omvang opgenomen om de kosten van een eventuele sanering te kunnen opvangen. Er is overigens voor de plek van de boogde compensatiewoningen geen reden om aan te nemen dat er sprake is van (een ernstig geval van) bodemverontreiniging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0010.png"
Afbeelding 5.1 Dempingen (bron: RUD Drenthe)

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Voor het plangebied gelden op grond van de beheersverordening Buitengebied Zuid Hoogeveen (onherroepelijk dd. 27 februari 2020) de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4. Voor het deel waarbinnen de vervangende nieuwbouw plaatsvindt geldt uitsluitend de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3. Op grond daarvan geldt dat "de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor een of meerdere bouwwerken waarbij grond geroerd wordt met een (gezamenlijk) geroerde oppervlakte groter dan 1000 m2 en een diepte van 0,3 m of meer" een archeologisch onderzoeksrapport dient te overleggen. Voor de twee nieuwbouwwoningen is maximaal 700 m2 aan bebouwd oppervlak toegestaan (inclusief bijgebouwen). De woningen worden binnen het bestaande agrarische bouwvlak teruggebouwd. De bodem is ter plaatse mogelijk reeds (deels) vergraven. Archeologisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Vechtstromen is op 13 juni 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Uit de digitale watertoets is naar voren gekomen dat de korte procedure van toepassing is. Het positieve wateradvies is opgenomen in Bijlage 1.
Tijdens het vooroverleg tussen de initiatiefnemer en Waterschap Vechtstromen is gebleken dat er voor de te verplaatsen dam in de sloot langs de Warmondsweg (vanwege de nieuwe inrit), een watervergunning aangevraagd dient te worden. Daarbij is tevens aangegeven dat het waterschap geen inhoudelijke bezwaren tegen deze damverplaatsing heeft. De initiatiefnemer zal gedurende de bestemmingsplanprocedure de watervergunning aanvragen. Hieronder is de 'standaard waterparagraaf' uit het wateradvies integraal weergegeven.

Standaard waterparagraaf
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Deze standaard waterparagraaf heeft betrekking op het plan Bestemmingsplan Warmondsweg 7/Samuëlswijk 1a te Elim.

Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.


Wateraspecten plangebied
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via:

  • een gemengd stelsel een gescheiden stelsel;
  • hemelwater wordt geinfiltreerd en afgevoerd naar oppervlaktewater;
  • hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel.


Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 13 december 2019 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot stikstofdepositie (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie naar natuurwaarden binnen het plangebied uitgevoerd. Op dit punt wordt verwezen naar het rapport 'Ecologische quickscan Warmondsweg 7 te Elim' dat als Bijlage 2 is opgenomen. Geconcludeerd wordt dat de werkzaamheden binnen het plangebied een lokale uitstraling hebben, waardoor er geen negatieve effecten optreden voor Natura 2000-gebieden en het NatuurNetwerk Nederland (gebiedsbescherming). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op ruim 9 km afstand. In het kader van de beoordeelde effecten op flora en fauna (soortbescherming) wordt geconstateerd dat er zes nesten van Huismus verloren gaan. Deze dienen voorafgaand aan de werkzaamheden gecompenseerd te worden. Tevens zal hiervoor een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd moeten worden. Voor andere soorten worden geen negatieve effecten verwacht.
De initiatiefnemer heeft ter compensatie van de nesten in de ligboxenstal reeds 20 nestkasten in het plangebied opgehangen (rond de bedrijfswoning op nr. 7). Tevens is een activiteitenplan opgesteld en een ontheffingsaanvraag bij de provincie Drenthe ingediend. Bij de sloop en vervangende nieuwbouw zal rekening worden gehouden met de voorwaarden die in de ontheffing zijn opgenomen.

Stikstof
De vervangende nieuwbouw zal leiden tot een reductie van stikstofuitstoot (minstens 30% wanneer er extern gesaldeerd wordt). Er is een vergunning verleend voor het houden van 136 melk- en kalfkoeien. De stiktofuitstoot en -depositie die hiermee samenhangt, komt geheel te vervallen. Onderhavig plan leidt alleen tot een tijdelijke uitstoot van stikstof in de aanlegfase, namelijk vanwege de sloop van de bedrijfsbouwing en de bouw van de twee compensatiewoningen. Dit valt binnen de uitstoot die het gevolg is van de huidige vervoersbewegingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het aanleveren van veevoer en het afvoeren van melk en mest. Aangezien deze vervoersbewegingen komen te vervallen is er in de aanlegfase geen toename van stikstofuitstoot/-depositie te verwachten. De nieuwe woningen worden gasloos gebouwd en zijn in de gebruiksfase dus emmissieneutraal. Per saldo zal de stikstofuitstoot en -depositie door dit plan fors afnemen en is een negatief effect op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (gelegen op > 9 km), zowel in de aanleg- als gebruiksfase, redelijkerwijs uit te sluiten.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied en valt binnen de zone van de Warmondsweg (1 rijstrook, 250 m). Gelet op het feit dat deze weg ter plaatse geen doorgaand karakter heeft en slechts twaalf kavels ontsluit (waarvan 11 woningen en één bedrijf in de milieucategorie 2), is sprake van een zeer beperkt aantal verkeersbewegingen. Onderzoek naar wegverkeerslawaai wordt hierom en vanwege de grote afstand die de nieuwe woningen ten opzichte van de weg innemen (circa 75 m), niet noodzakelijk geacht.
Er is geen sprake van indirecte hinder. De bouw van twee vrijstaande woningen binnen het woonmilieu 'landelijk wonen' leidt - op grond van 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (CROW, december 2018) - tot 14,8 extra motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit geringe aantal heeft een verwaarloosbaar effect op de (bestaande) gevelbelasting van omliggende woningen.
Overigens is het aannemelijk dat de plaatselijke situatie voor wat betreft het wegverkeerslawaai zal verbeteren. De huidige melkveehouderij ligt op korte afstand van meerdere woningen en brengt meer en zwaardere verkeersbewegingen met zich mee, dan de twee toe te voegen woningen.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Ten noordwesten van het plangebied liggen twee agrarische bedrijven. Het gaat hier om de bedrijven aan de Barsweg 10 te Hollandscheveld en de Groot Hendrikswijk 5 te Elim. Voor deze bedrijven geldt een maximale richtafstand van 100 m vanwege geurhinder. De dichtstbijzijnde woonbebouwing binnen het plangebied ligt op tenminste 150 m afstand van de betreffende bedrijfsbebouwing.
Aan de Van Echtenswijk 8 te Elim ligt een categorie 1-2 bedrijf. Hiervoor geldt een maximale richtafstand van 30 m. De woonbebouwing binnen het plangebied ligt op ten minste 180 m van dit bedrijf.
Het aspect milieuzonering levert daarmee geen belemmering op voor de woningen binnen het plangebied en evenmin voor de ontwikkelingsmogelijkheden van genoemde bedrijvigheid.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Normstelling

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden val-len, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorlopen worden. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Daarin worden drie hoofdthema's genoemd:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats van de activiteit;
  • kenmerken van het potentiële effect.
5.7.2 Onderzoek en conclusie

De beoogde vervangende nieuwbouw binnen het plangebied valt niet onder categorie D 16.1 van het Besluit m.e.r.: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De omvang van de voorgenomen ontwikkeling (bouw van 2 woningen) is kleiner dan de drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling (2000 woningen of 100 ha). Voor activiteiten onder de drempelwaarde van bijlage D bestaat sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. van 1 april 2011 de verplichting tot een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling betekent dat er géén MER wordt opgesteld, tenzij er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitgangspunt is dus: 'Nee, tenzij....' De 'belangrijke nadelige gevolgen' moeten worden beoordeeld op basis van het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling (85/337/EEG en latere wijzigingen). Bijlage III noemt drie hoofdthema's:

  • 1. de kenmerken van de activiteit (waaronder omvang, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen);
  • 2. de plaats van de activiteit (in relatie tot de kwetsbaarheid van het milieu);
  • 3. de kenmerken van het potentiële effect (waaronder het bereik, de orde van grootte en waarschijnlijkheid van het effect).

De kenmerken en plaats van de activiteiten zijn in de voorgaande hoofdstukken aan bod geweest. Samengevat gaat het om de sanering van een melkveehouderij, waarna twee woningen worden 'teruggebouwd'. In onderhavig hoofdstuk zijn de kenmerken van het potentiële effect beschreven. Hieruit volgt dat er voor de relevante omgevingsaspecten - m.n. archeologie, bodem, ecologie, geluid, luchtkwaliteit en water - geen negatieve effecten te verwachten zijn. Sterker: de sanering en vervangende nieuwbouw zal in verschillende opzichten positieve milieueffecten sorteren, zowel voor mens (geur/geluid) als natuur (stikstof). Gelet op deze positieve milieueffecten wordt er voor gekozen geen aanmeldnotitie op te stellen.
 

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

De vervanging van de melkveehouderij door twee nieuwe woningen leidt per saldo tot een afname van het aantal verkeersbewegingen. Niettemin is voor de woningbouw de zogeheten 'NIBM-tool' ingevuld. Met deze tool kan op eenvoudige wijze berekend worden of een plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Zoals aangegeven in 5.5 leidt de bouw van de beoogde woningen tot 14,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Uit afbeelding 5.2 blijkt dat de bijdrage hiervan aan de luchtkwaliteit 'NIBM' is. Nader onderzoek is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0011.jpg"
Afbeelding 5.2 NIBM-toets (bron: infomil.nl)

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt niet binnen de risicoafstanden van gevaarlijke inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Aan de noordzijde is een aardgastransportleiding gelegen. Deze is weergegeven in afbeelding 5.3. De dubbelbestemming die voor deze leiding geldt (zie 2.2), valt deels samen met de noordrand van het plangebied. De nieuwe woningen komen op minimaal 70 m uit het hart van de leiding te liggen. Op 17 juni 2019 is de NAM verzocht om mitigerende maatregelen te nemen met betrekking tot deze gasleiding, zodat de PR 10-6 risicocontour op de gasleiding komt te liggen en het plangebied daar dus buiten valt. De NAM heeft op 1 juli 2019 aangegeven dat er "mitigerende maatregelen (zogenaamde Strikte Begeleiding) op de leiding [zijn] toegepast, waardoor [het] plangebied niet meer binnen de 10-6 risicocontour ligt." De reactie van de NAM is opgenomen als Bijlage 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0012.jpg"

Afbeelding 5.3 Risicokaart (bron: risicokaart.nl)

5.10 Verkeer en parkeren

De huidige bedrijfswoningen binnen het plangebied hebben elk een eigen ontsluiting, namelijk via de Warmondsweg en Samuelswijk. Deze ontsluitingen worden gehandhaafd. De overige bedrijfsbebouwing van de melkveehouderij heeft een eigen ontsluiting op de Warmondsweg. Deze ontsluiting (incl. de dam met duiker in de plaatselijke sloot) wordt verplaatst in noordelijke richting. De nieuwe inrit krijgt halfverharding en zal de twee compensatiewoningen gaan ontsluiten.
Bij de aanleg van de nieuwe uitrit zal ervoor gezorgd worden dat er - naar beide kanten toe - goed zicht is op de Warmondsweg. Vanwege de relatief lage verkeersintensiteiten ter plaatse (zie 5.5) en het snelheidsregime van 60 km/uur, worden er geen knelpunten met betrekking tot de verkeersveiligheid verwacht.

Op grond van de gemeentelijke Parkeernota 2011 (zie Bijlage 2 van de regels) geldt dat er per wooneenheid ten minste 1 parkeerplaats aanwezig moet zijn. In het ontwerp voor het plangebied is rekening gehouden met ten minste 2 parkeerplaatsen per woning op het eigen erf. Er wordt in dit opzicht dus voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Hoogeveen.

5.11 Duurzaamheid

Bij de bouw van de twee compensatiewoningen zullen duurzame en niet-uitlogende materialen worden toegepast. De woningen worden zonder gasaansluiting aangelegd. Verwarming vindt plaats door een warmtepomp of vergelijkbare techniek. Zonnepanelen zorgen voor duurzaam opgewekte stroom.

De vervangende nieuwbouw zorgt op een groter schaalniveau ook voor de verduurzaming van het plaatselijke woon- en leefklimaat. Het verdwijnen van de melkveehouderij op korte afstand van meerdere woningen leidt tot minder geur- en geluidoverlast en daarmee tot een gezondere en meer bestendige woonomgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Algemeen

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding
  • De regels
  • De toelichting

De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom met uitvoering van het plan sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Alle relevante stedenbouwkundige, planologische, beleidsmatige, milieutechnische en economische aspecten worden in de toelichting behandeld.

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels. In 6.2 wordt ingegaan op de bestemmingsregels die specifiek voor het plangebied gelden.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.2 Wijze van bestemmen

Voor het plangebied zijn de volgende (dubbel)bestemmingen opgenomen:

  • Agrarisch: De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bedoeld voor grondgebonden agrarisch gebruik. Ter plaatse zijn geen gebouwen toegestaan. Ook een inrichting als tuin is niet mogelijk. Onder voorwaarden kan er wel een paardenbak aangelegd worden.
  • Tuin: De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg.
  • Wonen: De gronden met de bestemming Wonen zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor het hoofdgebouw geldt dat deze gebouwd moet worden binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is opgenomen. Verder is onder meer bepaald dat het oppervlak en de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer mogen bedragen dan 200 m2 respectievelijk 10 m. In de bestemming 'Wonen' is tevens een voorwaardelijke bepaling voor de landschappelijke inpassing opgenomen (zie 5.5 Specifieke gebruiksregels).
  • Leiding - Gas: Ter plaatse van de dubbelbestemming Leiding - Gas 1 gelden beperkingen voor grondverzet vanwege de aanwezigheid van de aardgastransportleiding.
  • Waarde - Archeologie 3 en 4: Ter plaatse van de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 4 gelden beperkingen voor grondverzet ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg vindt voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaats. Burgers en maatschappelijke instanties worden tijdens deze terinzagelegging in de gelegenheid gesteld om binnen de termijn van zes weken hun zienswijze kenbaar te maken. Als het vooroverleg of de terinzagelegging aanleiding geeft tot planaanpassingen, dan zullen die te zijner tijd in deze paragraaf worden vermeld.

De vooroverlegpartners provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen, de Gasunie en de Rendo hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de planvorming. Met het waterschap heeft afstemming plaats gevonden en er is geconclodeerd dat er geen nadelige invloed zal zijn op de waterhuishouding.

Voorafgaand aan de planvorming heeft informeel overleg plaatsgevonden tussen initiatiefnemer en direct aanwonenden. Daarbij is geïnventariseerd welke wensen er zijn met betrekking tot de inrichting van het plangebied. Ook is 'aan de keukentafel' een eerste landschappelijk ontwerp opgesteld. Dit ontwerp is vervolgens met de gemeente besproken in het kader van het 'vooroverleg' en uitgewerkt tot definitief ontwerp (zoals opgenomen in 4.2).

Aanpassingen na tweetal ingediende zienswijzen

Door de bewoners van de Samuelswijk 2 en de Samuelswijk 2A zijn zienswijzen ingediend. Na het indienen van de zienswijze heeft een gesprek op locatie plaats gevonden. De initiatiefnemer is bereid om de indieners van de zienswijzen tegemoet te komen in hun bezwaren. Ook zal minder bebouwing worden teruggebouwd, zodat de afname van het oppervlak aan bebouwing groter wordt. In het vast te stellen bestemmingsplan zullen de volgende zaken worden aangepast:

  • 1. In het ontwerp bestemmingsplan is maximaal 150 m² aan bijgebouwen per woning mogelijk (volgens de standaard bijgebouwen regeling). In het gewijzigd vast te stellen bestemmingsplan zal het maximale oppervlak voor de bijgebouwen worden teruggebracht naar maximaal 100 m² per woning.
  • 2. De nieuwe woonpercelen worden verkleind tot circa 43 m diep (zie onderstaande afbeelding). De woonbestemming wordt 8 meter ondieper.
  • 3. Het meest oostelijke perceel wordt versmald zodat de buitengrens hiervan in lijn met de paardenbak komt te liggen (zie onderstaande afbeelding).
  • 4. Voor de te verplaatsen/aan te leggen singel en beplanting aan de zuidzijde van de nieuwe woonpercelen wordt een minimale aanplanthoogte van 2 m én ondergroei voorgeschreven. De schets 'landschappelijke inpassing' wordt hierop aangepast (via de voorwaardelijke bepaling in het bestemmingsplan en anterieure overeenkomst is dit afdwingbaar).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP9000002-VG01_0013.jpg"

Afbeelding 7.1 aanpassing verbeeling

7.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van onderhavig planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er is een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer afgesloten waarin een en ander is vastgelegd.