direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideropgaande, deelplan RvR Zuideropgaande 158
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek om toepassing van de Ruimte-voor-Ruimte regeling door initiatiefnemer.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Met dit bestemmingsplan wordt maatwerk geleverd in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling. Het varkensbedrijf wordt gesaneerd. In ruil voor de sloop van (meer dan 2000 m2 aan) varkensstallen worden 2 woningen gerealisseerd. Daarnaast wordt aan zowel de voormalige bedrijfswoning als de naastgelegen 'plattelandswoning' een woonbestemming toegekend. Door het vervallen van het bedrijf worden deze woningen niet meer door de inrichting belemmerd.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied betreft het adres Zuideropgaande 158, Zuideropgaande 158 a en 158 b te Hollandscheveld. Zie onderstaande luchtfoto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0001.png"

Op deze locatie is op dit moment een intensieve varkenshouderij met zorgboerderij, bedrijfswoning en een voormalige bedrijfswoning maar aan derden verkochte "plattelandswoning" gelegen.

2.2 Vigerend recht

Tot het moment van in werkingtreden van het nu voorliggende bestemmingsplan geldt het bestemmingsplan Zuideropgaande, deelplan Zuideropgaande 158, 2016. In dit bestemmingsplan kent het perceel de bestemming Agrarisch met een bouwvlak en de aanduiding intensieve veehouderij en de aanduiding bedrijfswoning met kleinschalige zorg accommodatie en de aanduiding 'plattelandswoning'. Onderstaande figuur geeft een een uitsnede uit de geldende plankaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0002.png"

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebeid ligt aan de Zuideropgaande en betreft een agrarisch bedrijf. Dit zuidelijke deel van de Zuideropgaande kent een duidelijk slagenlandschap met lange rechte percelen. Verspreid aan de Zuideropgaande liggen woningen en enkele bedrijven. In de nieuwe erf opzet is rekening gehouden met de ruimtelijk structuur van de omgeving. De voorgestelde landschappelijke inpassing sluit hierbij aan.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is op dit moment ingericht ten behoeve van de varkenshouderij. Er liggen parallel aan elkaar drie stallen achter de voormalige en huidige bedrijfswoning. Het gebied kenmerkt zich dus functioneel als een boerenerf. Verspreid rond deze locatie liggen met name woonpercelen. De herontwikkeling ziet op het voorste gedeelte van het perceel, daarwaar het agrarisch bedrijf gevestigd is. Het achterste deel aan de Riegshoogtendijk, bij vorst ingebruik als ijsbaan, blijft agrarisch grasland en maakt geen onderdeel uit van dit plan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.


De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt op basis van de Erfgoedwet de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen het bestemmingsplan 'Zuideropgaande' en kennen daarbinnen geen archeologische waarde. In paragraaf 5.2 wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. De doorwerking daarvan is opgenomen in paragraaf 5.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat bij voorliggend intiatief geen rijksbelangen in het geding zijn.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is, is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Gezien uitspraken van de Raad van State kan gesteld worden dat deze ontwikkeling niet aangemerkt wordt als een nieuw stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Het plangebied is aangeduid als 'Multifunctioneel gebied'. Kenmerkend voor deze gebieden zijn de diverse functies die naast naast elkaar in het gebied voorkomen. Daarbij kan gedacht worden aan functies zoals landbouw, natuur, recreatie en wonen. In tegenstelling tot de robuuste systemen is in deze gebieden geen sprake van een hoofdfunctie die leidend is in de ordening. Het behouden en ontwikkelen van functies en kernkwaliteiten gebeurt hier gebiedsgericht en waar nodig met maatwerk. Uitgangspunt hierbij is dat de van oudsher bestaande en/of dominante functie zo min mogelijk negatieve gevolgen mag ondervinden van de ontwikkeling van nieuwe of andere functies.

Het plan ligt in het landschap van de Veenkoloniën. Binnen dit landschapstype hebben is de structuur van wijken en kanalen van provinciaal belang benoemd. Met betrekking tot de plaatsing van de woningen is hierover overleg gevoerd met de provincie (zie bijlage reactie vooroverleg) aangezien het hier een ruimte voor ruimte verzoek betreft, waarbij juist terugbouw op de locatie van de stallen gewenst is, aangezien er geen milieuhygienische redenen zijn om op een andere locatie te bouwen ook zijn de aangewezen plaatsen in het lint op dit deel van de Zuidergaande volgebouwd en is het niet wenselijk te komen tot verdere verdichting, aangezien dat juist ten koste gaat van de landschapsbeleving.

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus, die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.

In dit geval betreft het een ruimte voor ruimte verzoek waar maatwerk op gepleegd wordt. Ook door dit plan verbetert de ruimtelijk kwaliteit. De varkenshouderij ter plaatse stopt en op de locatie van de stallen worden 2 woningen terug gebouwd.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio.


De woningbehoefte over de periode 2016-2025 is opgenomen in de onlangs vastgestelde Woonvisie 2017-2020, Waar ieder een thuis vindt (zie paragraaf 3.5.5). Voorliggend initiatief betreft echter een ruimte voor ruimte verzoek, waarvan de woningaantallen niet mee tellen voor het woningbouwcontingent.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie

De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Het motto is: "Kiezen voor kwaliteit". De kern van de visie is het toekomstige Hoogeveen beschreven als een uitnodigende, complete woon- en werkstad in het groene Drenthe, waarbij de Hoogeveense dorpen staan voor wonen in het groene Drenthe met alle voorzieningen van de stad dichtbij.

Visie en opgave wonen

Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen.

Visie en opgave landschap

Hoogeveen wil de kwaliteiten en waarden van landschap, dorpen en stad benutten en versterken. Landschap is de drager van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij ziet men een uitdaging in het herstel van structuren en in duurzame transformatie en transitie. Bij ruimtelijke ingrepen moeten aandacht zijn voor natuur- en watersystemen, koppeling groen buiten en binnen de stad, verbeteren van de biodiversiteit en versterken van de beeldkwaliteit.

Met dit plan wordt een passende invulling gegeven aan een voormalig agrarisch bedrijf, waarmee de ruimtelijke kwaliteit binnen plangebied alsmede de omgeving fors verbeterd. Daarbij worden de nieuwe woonpercelen landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie Hoogeveen 2.0 en geactualiseerde visie voor 2015 – 2030, geeft de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hoogeveen. De structuurvisie is opgebouwd uit de thema’s wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag.

Gelet op de ontwikkelingen, moet de gemeente Hoogeveen bij de uitvoering van de woonopgave vooral aandacht hebben voor wervende woonmilieus in en om het stadscentrum en voor inbreiding in de stad en daarnaast een geconcentreerde groei van de dorpen en in het landelijk gebied. Bij het thema wonen is daarom aangegeven dat de aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit en dat duurzaamheid van woningen daarbij steeds belangrijker wordt.

Bij het thema landschap is aangegeven dat in Hoogeveen de ruimtelijke uitdaging ligt in het herstel van structuren en duurzame transformatie (herstructureren, herbestemmen, vervangen) van bestaande bebouwing (wonen, bedrijventerrein). Op diverse plekken liggen er kansen, mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast.

Een rode draad in de Structuurvisie is duurzaamheid. Hoogeveen streeft naar een ecologische, economische en sociale duurzaamheid. Een leefomgeving waarin de kwaliteit van leven voor inwoners en bedrijven nu en voor de toekomst geborgd is. Voor een leefbare en duurzame samenleving zijn energiebesparing, gebruik van duurzame energie, vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen en materiaalkeuze belangrijke uitgangspunten voor Hoogeveen.

De nieuwe woonpercelen worden landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan. De woningen zullen energie neutraal worden ontworpen.

3.5.3 Visie Landelijk gebied

Visie Landelijk gebied april 2008 bestaat uit acht deelvisies voor de thema’s landschap, water, natuur, infrastructuur, landbouw, wonen, werken en recreatie & toerisme. De deelvisies zijn vertaald naar drie landschappen en twee stadsranden. Aangegeven is dat wonen een belangrijke productiefactor is voor het landelijk gebied . Daarbij is aangegeven dat wonen een hoogwaardige voorziening is die alleen goed tot zijn recht komt als ook landschap, water, natuur, infrastructuur en werkgelegenheid op een hoogwaardig wijze een plaats krijgen in het landschap. Woonplannen kunnen pas worden ontwikkeld als een landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

De nieuwe woonpercelen worden landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing worden geborgd in de regels van dit plan.

3.5.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot ‘welstandsvrij bouwen’. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.

Het plangebied is gelegen aan de Zuideropgaande, een gebied aangeduid als 'lintbebouwing'. Op het moment van aanvraag omgevingsvergunning, zal het bouwplan dan ook aan de welstandscriteria gekoppeld aan dit gebied getoetst worden.

3.5.5 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011.

In de visie staat het volgende motto centraal: "Waar iedereen zijn thuis vindt". Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

De visie gaat voor woningbouw in de dorpen en het landelijk gebied uit van maatwerk. Daarbij is aangegeven dat uit marktonderzoek is gebleken dat er geen aanleiding is om aanvullende woningbouwlocaties voor te bereiden in de dorpen en in het landelijk gebied. Dat omdat in de dorpen en in het landelijk gebied voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om, bij behoefte, te voorzien in de vraag.

Met dit plan worden twee extra woningen op basis van het Ruimte voor Ruimte beleid toegestaan. De reguliere bedrijfswoning en nabij het perceel gelegen 'plattelandswoning' kennen doordat met de bedrijfsvoering wordt gestopt geen belemmeringen meer als gevolg van de varkenshouderij. Het plan is dus een vorm van maatwerk.

3.5.6 Ruimte voor Ruimte beleid

De Ruimte voor Ruimte-regeling is bedoeld om het buitengebied mooier te maken door het slopen van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bebouwing.

Het ruimte-voor-ruimte beleid gaat uit van de ruil voor het slopen van 750 m² (voormalige) agrarische bebouwing. Daarvoor krijgt de eigenaar de mogelijkheid, onder voorwaarden, een woning terug te bouwen. Tevens dient de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning worden verbeterd, alle bestaande (voormalige agrarische) bebouwing/opstallen moeten worden verwijderd en de compensatie woning dient in principe ter plaatse van de afgebroken gebouwen te worden gerealiseerd.

Op het voormalige agrarische perceel is meer dan 2000 m² (voormalige) agrarische bebouwing alsmede een bedrijfswoning aanwezig. De agrarische bebouwing zal geheel worden verwijderd. Daarvoor in de plaats worden 2 vrijstaande woningen met bijbehorende bijgebouwen opgericht. De bestaande bedrijfswoning blijft bestaan maar wordt herbestemd als reguliere vrijstaande woning met de daarbij behorende bijgebouwen. Conform de bouwregels geldend voor een woonbestemming in het plangebied Zuideropgaande, overeenkomstig met buitengebied, mag een woning (hoofdgebouw) ten hoogste 200 m². Daarbij is op basis van de omvang van de woonpercelen bij een woning ten hoogste 200 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Conclusie gemeentelijk beleid

Dit plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Voorliggend initiatief betreft een maatwerktoepassing van de ruimte voor ruimte regeling. Op de locatie wordt meer dan 2000 m2 aan varkensschuren gesloopt. In ruil daarvoor mogen 2 woningen gerealiseerd worden op de locatie van de voormalige stallen. Zie onderstaande figuur voor de nieuw voorgestelde inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0004.png"

De bestaande ontsluitingsweg wordt naar achteren doorgetrokken om de twee woningen te ontsluiten. Iedere woning krijgt zijn eigen erf door gebruik te maken van gebiedseigen beplanting. De bestaande vijver en boomgaard zijn ingepast in het ontwerp. Ook de bestaande wijken structuur blijft onaangetast. Met het ontwerp van de woningen wordt aansluiting gezocht bij de landelijke omgeving waarin ze gerealiseerd zullen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0005.png"

Ten behoeve van de nieuwe woonpercelen is een plan gemaakt voor de landschappelijke inpassing. Met dit plan zal de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied en de nabije omgeving fors verbeteren. De landschappelijke inpassing zal worden vastgelegd in de regels van dit plan.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

De woningen komen op de plaats waar de stallen met mestkelders staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0006.png"

Bij het slopen van de stallen worden ook de mestkelders uit de grond verwijderd. Deze worden opgevuld met grond met een "schone grond" verklaring. Omdat dit opgevuld wordt met schone grond, is een bodemonderzoek niet nodig.

Mocht ten tijde van de vergunningverlening de werkwijze anders worden, waardoor de locatie niet volledig afgevuld wordt met schone grond, dient alsnog een bodemonderzoek te worden verricht. Hierbij is tevens aangegeven dat als er geen schone grond aangeleverd is, er aandacht dient zijn voor eventuele aanwezigheid van asbest als gevolg van afdruppend regenwater van het dakvlak van de stallen.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart, vastgesteld op 24 november 2016, ligt de locatie van de nieuw te bouwen woningen in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, Hierdoor hoeft geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Onder staande figuur geeft een uitsnede van de gmeentelijke archeologische beleidskaart. Langs de Zuideropgaande geldt nog een zone met waarde 4, middelhoge verwachting, hier is archeologisch onderzoek nodige bij ingrepen groter dan 2000 m2. In dit gebied vindt met betrekking tot dit plan echter geen ingreep plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0007.png"

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.2.2 Cultuurhistorie

Het plan ligt in het landschap van de Veenkoloniën. Binnen dit landschapstype is de structuur van wijken en kanalen belangrijk. Dit is ook de ontstaansgeschiedenins van de Zuideropgaande. In het verleden is zowel de Zuideropgaande als vele wijken gedempt. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt werd dan ook het openen van de gedempte wijk als onderdeelvan de landschappelijke inpassing voorgestaan, echter dit is in relatie tot dit plan niet reeel. De gedempte wijk ligt op korte afstand van bestaande bebouwing en doorkruist een bestaande waterpartij. Met het landschappelijk inpassingsplan wordt het landschap ter plaatse versterkt door aanplant van groene singels. Tevens wordt door juist op de locatie van de huidig stallen te bouwen de doorkijk naar de Riegshoogtendijk niet verder aangetast dan op dit moment al het geval is.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan wordt een ieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.Dit plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Planbeschrijving

Het plangebied bevindt zich ten zuiden van de kern Hollandscheveld. Het plan ligt in het beheersgebied van Waterschap Vechtstromen. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van ca. 5 ha. Binnen of in de nabijheid van het plangebied bevinden zich meerdere schouwsloten of hoofdwatergangen van het waterschap. Op de grondwatertrappenkaart van het waterschap valt het plan in een gebied met overwegend grondwatertrap Vi0. De maximale grondwaterstand ligt tussen de 40 en 80 cm onder het maaiveld. De bodemsamenstelling in het plangebied wisselt matig. Er bevindt zich ondiep in de bodem een veenlaag met daaronder zand. De veenlaag wordt doorgaans afgedekt met 20 tot 40 cm zand. Riolering In de nabijheid van het plangebied ligt een persriool. Initiatiefnemers dienen bij de bouw rekening te houden met de locatie en daarmee de aanwezigheid van dit riool. Het hemelwater van daken kan (indien dit mogelijk is) direct naar het oppervlaktewater geleid worden. Deze oplossing heeft samen met infiltratie van het hemelwater in de bodem de voorkeur.

Waterkwantiteit

Problemen met water moeten niet worden afgewenteld. De bedoeling is om bij uitbreiding de veerkracht van het watersysteem in Hollandscheveld en omgeving te vergroten. Door de uitbreiding met een woning en eventuele bijgebouwen neemt het verhard oppervlak toe. Om de toename van de waterafvoer niet af te wentelen op het gebied dient daarom minimaal 10% van het totaal verhard oppervlak te worden ingericht voor waterberging binnen het plangebied. Deze ruimte voor waterberging kan gezocht worden in de aanleg van vijvers of (bestaande) kavelsloten.

Waterkwaliteit

Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, wordt geadviseerd bij nieuwbouwprojecten geen gebruik gemaakt worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie. Invloed op de waterhuishouding Het plan bevindt zich niet in een beekdal of risicogebied en er is geen grote wateroverlast als gevolg van overstromingen geconstateerd. In het gebied Zuideropgaande zijn bij bestaande bouw enkele gevallen van grondwateroverlast bekend. Dit leidt niet tot grote problemen. Het plan ligt niet in een zone van hydrologische beïnvloeding. Kleine wijzigingen in de grondwaterstand binnen het peilbeheer van het waterschap hebben geen directe invloed op de omliggende functies van het plan. Grotere verschillen in de grondwaterstand kunnen eventueel wel invloed op de omliggende functies hebben.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Vechtstromen is op 18 februari 2020 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage Watertoets). Hierbij is aangegeven dat het plan de sloop van ca. 2260 m2 aan stallen betreft en de herbouw van 2 woningen (c.a. 640 m2). Per saldo vindt op de locatie dus een verbetering plaats in de verhouding bebouwd en onbebouwd oppervlak. Op basis daarvan is aangegeven dat de standaard procedure geldt en op basis van de ingediende parameters is een positief wateradvies afgegeven.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Ten behoeve van de sloop van de varkensstallen is in het kader van de Wet Natuurbescherming een Quickscan en aanvullend onderzoek naar huismussen uitgevoerd door Ecochore, Op de locatie Zuideropgaande 158 in Hollandscheveld, zijn enkele natuuronderzoeken uitgevoerd. Samen geven deze onderzoeken een goed en volledig beeld van de aanwezigheid van (zwaar) beschermde soorten. Aan de hand van de bevindingen van de onderzoeken, de samenstelling van de aangetroffen soorten en de onderzoeksinspanningen, kan worden gesteld dat er geen zwaar beschermde soorten met een essentiële binding met de planlocatie zijn gemist. Hierdoor kan het natuuronderzoek als volledig worden beschouwd.

Doordat de planlocatie een potentieel geschikte broedlocatie vormt voor huismus, is vestiging in de komende jaren alsnog mogelijk. Het onderzoek uit 2019 toont aan dat er geen territoria is vast gesteld, maar bij sloop ná het broedseizoen 2020 is een nieuwe afweging door een ter zake kundige ten aanzien van deze soort noodzakelijk al vorens de sloop plaats kan vinden. Deze voorwaarden zal dan ook in de vergunningverlening meegenomen worden.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Voor dit bestemmingsplan is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. Wegverkeerslawaai Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting veroorzaakt door wegverkeerslawaai op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Voor het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeerslawaai afkomstig van de Zuideropgaande al inzichtelijk gemaakt voor het einde van de planperiode, peiljaar 2022 (rapport 'Akoestische aspecten Zuideropgaande-Nieuw Moscou, rapportnr. HO/RT/2011-18, d.d. 6 oktober 2011, Bijlage 7 Akoestisch onderzoek 2011).

De verkeersintensiteit op de Zuideropgaande bedraagt voor 2022 ca. 900 motorvoertuigen per etmaal. De geluidbelasting veroorzaakt door het wegverkeer bedraagt in dat geval 46 dB op de gevels van de woning 158c. Hiermee kan gesteld worden dat de voormalige bedrijfswoningen 158 en 158 a voldoend aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Echter omdat dit bestaande woningen betreft hoeven deze niet getoetst te worden aan de geluidnormen voor het wegverkeerslawaai in de Wet geluidhinder. Omdat hier echter aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt, hoeven ook de achter op het perceel gelegen nieuw geprojecteerde woningen niet nader onderzocht te worden.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). De omgeving van de planlocatie betreft echter met name woonbebouwing. Het huidige aanwezige bedrijf, de varkenshouderij aan de Zuideropgaande 158, wordt met voorliggend plan gesaneerd. Er zijn derhalve geen bedrijven die hinder kunnen ondervinden van deze voorgenomen ontwikkeling en enkel woningen die juist een beter woon- en leefklimaat krijgen door deze ontwikkeling.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

In het plangebied worden 2 woningen toegevoegd. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Het plangebied ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en op ca. 2 km tot het dichtstbijzijnde natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten. Daarbij levert de ontwikkeling juist een verbetering op, aangezien de huidige varkenshouderij gesaneerd wordt.

Conclusie

Het milieubelang is in voldoende mate afgewogen en er zijn geen nadelige effecten te verwachten.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

5.8.2 Onderzoek en conclusie

In het plangebied is sprake van het toevoegen van 2 woningen. Aangezien dit aantal ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het project naar verwachting geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek gericht op het wegverkeer is dan ook niet nodig en er hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit plaats te vinden. Daarbij levert dit plan juist een milieuwinst op, aangezien de varkenshouderij met dit plan verwijnt. Per saldo levert deze ontwikkeling dus een gunstigere luchtkwaliteit ter plaatse op.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied. Stationaire bronnen Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Transportroutes voor gevaarlijke stoffen Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A28 en de A37 liggen op meer dan 5 km van het plangebied. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt, is niet aan de orde. Buisleidingen Het plangebied ligt niet in de nabijheid van hogedruk aardgasleidingen (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2019BP8023007-VG01_0008.png" 

Het plangebied (zwarte cirkel) ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour (rood) of het invloedsgebied (paars) waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevb is dan ook niet nodig.

Hoogspanningslijnen

In of in de nabijheid van het plangebied lopen geen hoogspanningslijnen. Er hoeft dan ook geen invulling te worden gegeven aan het advies van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen VROM) 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (oktober 2005, aanvulling 2008).

5.10 Verkeer en parkeren

Met het toevoegen van 2 woningen zal het verkeer op de Zuideropgaande niet significant toenemen.Wel zijn er natuurlijk enkel verkeersbewegingen meer, maar doordat het agarisch bedrijf stopt zal er geen zwaar verkeer meer plaatsvinden van en naar de inrichting.

Per vrijstaande woning dienen in ieder geval twee parkeerplaatsen op eigen perceel gerealiseerd moeten worden. Gezien de grootte van de percelen zal dit geen enkel probleem zijn.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken is het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels, bepaald. De regels omvatten bepalingen betreffende het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding geeft de indeling van de bestemmingen en aanduidingen weer.

6.2 Regels

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

De opzet van de bestemmingsregels is gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied Noord. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde begrippen en bepalingen niet opgenomen in dit plan.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1): In dit artikel is een omschrijving gegeven van de regels in dit bestemmingsplan gebruikte begrippen.

Wijze van meten (Artikel 2): Hierbij is een omschrijving aangegeven over de wijze van meten van in de regels aangegeven afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten.

Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels betreffende de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De bepalingen zijn als volgt opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van het gebruik wat is toegestaan binnen de bestemming,
  • Bouwregels: de regels, waar en met welke maatvoering, mag worden gebouwd,
  • Nadere eisen: Eisen welke met het oog op het voorkomen van onevenredigs aantasting van de aangegeven aspecten kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
  • Afwijken van de bouwregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de bouwregels van de betreffende bestemming;
  • Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming, waaronder indien nodig specifieke voorwaardelijke verplichtingen.
  • Afwijken van de gebruiksregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de gebruiksregels van de betreffende bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningstelsel voor specifiek aangegeven werkzaamheden en werken

In paragraaf 6.3 wordt een nadere toelichting gegeven van de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.

Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3.

Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels vermeld. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch (artikel 3)

De gronden met de bestemming Agrarisch worden onder andere gebruikt voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarisch grond gebruik, bestaande wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ontsluitingsvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Groen (Artikel 4)

De gronden met de bestemming Groen worden onder andere gebruikt voor de groensingel (landschappelijke inpassing). Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Tuin (Artikel 5)

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen.

Wonen (Artikel 6)

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op de verbeelding is voorzien in bouwvlakken, waarbinnen de vrijstaande hoofdgebouwen met elk een oppervlak van ten hoogte 200 m² kan worden gebouwd. Ook voor de bestaande hoofdgebouwen geldt een bouwvlak. Bij elke woning is een gezamenlijk oppervlak van 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Verder is voorzien in bouwregels ten aanzien van een maximale goot- en bouwhoogte en minimale dakhelling.

In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in standhouden van het voor dit plan opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan onder meer de provincie, het waterschap Vechtstromen, de veiligheidsregio Drenthe en de gasunie. Hieruit zijn tijdens de termijn geen bijzonderheden voortgekomen. Tijdens de zienswijzenperiode is echter door de provincie een verlate vooroverleg reactie gegeven dat er provinciaal belang is in het kader van landchap, archeologie en cultuurhistorie.

Een samenvatting en beantwoording van deze vooroverlegreactie is opgenomen als bijlage bij deze toelichting. Als gevolg van deze reactie is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. (paragrafen archeologie en cultuurhistorie)

Van 16 april tot en met 27 mei heeft het ontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegen. Behoudens de provinciale reactie zijn er geen zienswijzen ingediend.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschadekosten en aan dit plan verwante kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tevens is een anterieure overeenkomst met daarin een sloopverplichting gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente.