direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuideropgaande, wijzigingsplan ten zuiden van Zuideropgaande 99, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

De initiatiefnemers, woonachtig aan Zuideropgaande 99 hebben verzocht om op een kavel ten zuiden van hun woning over te gaan op het realiseren van een geheel nieuwe woning. Het verzoek van initiatiefnemer past niet binnen het vigerende bestemmingsplan 'Zuideropgaande 2011'. Het bestemmingsplan kent voor deze locatie echter wel een wijzigingsbevoegdheid met voorwaarden. Zodoende is dit wijzigingsplan opgesteld om de realisatie van de nieuwe woning mogelijk te maken.

1.2 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de gewenste ontwikkeling van de initiatiefnemer behandeld. In hoofdstuk 4 worden de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied omschreven. In hoofdstuk 5 komen de omgevingsaspecten aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de (juridische) opzet van het wijzigingsplan en hoofdstuk 7 geeft aan hoe de handhaving zal plaatsvinden. In hoofdstuk 8 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aangegeven.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit een perceel kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen sectie M, nummer 4604. Het plangebied ligt in het midden van het Zuideropgaande net ten zuiden van de Carstendijk. Het maakt onderdeel uit van een bebouwingslint. Het perceel wordt aan noord-, zuid- en westzijde omringd door bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Zuideropgaande 99 met ten zuiden daarvan het plangebied.

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011. Het perceel is bestemd als 'agrarisch', maar kent het ook de gebiedsaanduiding 'Wro-zone 2'. Deze zone houdt in dat er een zogenaamde wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het bestemmingsplan voor een aantal specifieke gebieden. Bij deze gebiedsaanduiding is de mogelijkheid tot het bouwen van een vrijstaande woning opgenomen. Dit houdt in dat wanneer wordt voldaan aan bepaalde voorwaarden, de bestemming kan worden gewijzigd naar de bestemmingen 'Tuin', 'Water' en 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01_0002.jpg"

Afbeelding 2: Uitsnede plankaart 'Zuideropgaande 2011'.

2.3 Toelichting bestaande situatie

Het perceel ligt ten oosten van het Zuideropgaande. Momenteel is het niet bebouwd en kent het een agrarische functie. Zowel aan de noord- als zuidzijde van het perceel ligt een woning. De oostkant bestaat uit grasland. Aan de overkant van de weg, aan de westzijde van het perceel bevindt zich een bedrijf dat zich richt op evenementenverhuur.

Hoofdstuk 3 Gewenste ontwikkeling

De initiatiefnemer heeft het verzoek ingediend tot het bouwen van een woning van ca 117 m2 en een bijgebouw van ca 151 m2. Dit doen zij in een gebied met als gebiedsaanduiding 'Wro zone- wijzigingsgebied 2' van het bestemmingsplan 'Zuideropgaande 2011'. Bij deze gebiedsaanduiding is de mogelijkheid tot het bouwen van een vrijstaande woning opgenomen.

Zowel voor de woning als het bijgebouw geldt dat zij beschikken over een zadeldak welke haaks op het Zuideropgaande staat. De woning kent een goothoogte van ca 2,8m en een nokhoogte van ca 8,3m. Het bijgebouw kent een goothoogte van ca 2,8m en een nokhoogte van ca 6,7m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01_0003.png"

Afbeelding 3: Voor- en zijaanzicht nieuw te bouwen woning en bijgebouw

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit

In het bestemmingsplan ''Zuideropgaande 2011' zijn de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de lintbebouwing expliciet vastgesteld. Waar vanuit dit perspectief bezien de mogelijkheid tot het bouwen van een woning tot de mogelijkheden behoort, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het toevoegen van een woning op het perceel ten zuiden van Zuideropgaande 99 moet voldoen aan bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hieronder opgesomd:

  • voldaan moet worden aan de uitgangspunten die zijn weergegeven in paragraaf 4.3.1.3 van de toelichting;
  • geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de bedrijfsvoering van de nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • zorg wordt gedragen voor landschappelijke inpassing als bedoeld in paragraaf 4.3.1.3 van de toelichting;
  • sprake moet zijn van een goede waterhuishouding als bedoeld in paragraaf 5.4.3 van de toelichting; en
  • dat na de wijziging het bepaalde in artikel 13, 15 en 16 van toepassing is op de voor Tuin, Water en de voor Woning aangewezen gronden.

Waterberging:

Bij het toevoegen van verhard oppervlak stelt het waterschap als eis dat er ook water geborgen wordt om te voorkomen dat wateroverlast ontstaat. Waterberging kan op verschillende manieren worden opgelost (bijv. door het toepassen van krattenconstructies of het vergroten of aanleggen van wateroppervlak). Het is van belang voor een wijze te kiezen die past in het bestaande landschap. In het voorliggende plan is gekozen om achter de kavel, aan de oostzijde, een extra sloot aan te leggen voor de afvoer van hemelwater.

Beplanting in en om het erf:

Beplanting op het erf is van groot belang. Het zorgt niet alleen voor een aangenamer klimaat. Het zorgt er ook voor dat het erf onderdeel gaat uitmaken van de omgeving. Eventuele erfafscheiding vindt daarom plaats met natuurlijke materialen en niet met houten schuttingen. In de structuur van de overige ervan aan deze weg wordt voorzien in een kleinschalig erf in een groen kader. Hierdoor liggen de erven als het ware als groene eilanden langs de weg. Daartussen kan het open landschap worden ervaren.

In het voorliggende plan is gekozen om de kavel te voorzien van singelbeplanting aan noord- en zuidzijde. Dit zorgt voor een groene afscheiding. Tevens zal er aan de zuidzijde een bloemrijke grasstrook worden aangelegd. Aan de voorzijde wordt het erf begeleid door een haag welke tevens de bebouwing aan de overzijde voor een deel aan het oog onttrekt. Aan de achterzijde is een vrij uitzicht maar worden er ter aankleding van het erf, en als markering, twee solitaire, karakteristieke, inheemse bomen aangebracht.

Bebouwing:

Het erfinrichtingsplan betreft het gehele nieuwe erf. Het erf en de woning hebben een eenvoudige rechthoekige hoofdvorm. Hoofdvorm, gevelindeling, materialiseren en kleuren moeten passen in de agrarische omgeving. De welstandsnota (gebied 32; lintbebouwing) is hier van toepassing.

Voor de locatie ten zuiden van het Zuideropgaande 99 geldt dat de te ontwikkelen woning minimaal 28 meter van de erfgrens van het tegenover gelegen bedrijf aan het Zuideropgaande 120 moet worden gesitueerd. Dit heeft te maken met eventuele geluidsoverlast van het bedrijf dat zich richt op evenementenverhuur. In het erfinrichtingsplan is hiermee rekening gehouden.

De gebouwen staan met nokrichting haaks op de straat. Er is sprake van een woning van ca 137m2 en een bijgebouw van ca 131m2. De nieuwbouw wordt uitgevoerd passend bij het landschapskarakter waarbij materialisering zal bestaan uit sobere materialen (hout, glas, staal en aardetinten). Het bijgebouw zal qua architectuur ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw welke meer gedetailleerd zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Landschappelijk inpassingsplan

Ontsluiting en parkeren:

De parkeernorm stelt dat minimaal 2 auto's op eigen terrein kunnen worden geparkeerd. In het erfinrichtingsplan wordt hiermee rekening gehouden. Parkeren is mogelijk voor het bijgebouw en gebeurt uit het zicht.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Aardkundige waarden

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Op de locatie bestaat het voornemen om een woning te realiseren. Omdat geen bodeminformatie bekend is over de bouwlocatie, heeft de initiatiefnemer een onderzoek laten uitvoeren naar de kwaliteit van de bodem en grondwater. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecoreest. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in een onderzoeksrapport, d.d. 5 december 2017 met kenmerk 171921. In de grond en grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen. In de bovengrond is PAK boven de achtergrondwaarde vastgesteld en in het grondwater zijn barium en zink boven de streefwaarde vastgesteld.

De gevonden lichte verontreinigingen in de bovengrond en grindwater vormen vanuit milieu hygiënisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de bouw van een woning op deze locatie.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

- Schone grond < 50 m3

- particulieren (werk zonder aannemer)

- landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas

- verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

Aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De bouw van de woning heeft tevens geen invloed op de aardkundige waarden.

5.2 Water

5.2.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.2.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de

stroomgebiedbeheerplannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe

stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

5.2.3 Watertoetsproces

Algemeen

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.4 Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

  • een gemengd stelsel
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geinfiltreerd.
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
  • hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel. ja

De gemeente heeft het waterschap vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.2.5 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Uit de watertoets blijkt dat de korte procedure kan worden doorlopen. Het advies van het waterschap is verwerkt. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Geluid

5.3.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.3.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

- woningen;

- andere geluidsgevoelige gebouwen;

- geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.3.3 Onderzoek

Het voornemen is om op de locatie ten zuiden van de Zuideropgaande 99 te Hollandscheveld een woning te realiseren. Hiervoor is het industrielawaai en het wegverkeerslawaai beschouwd. Voor het wegverkeerslawaai ligt de locatie binnen de invloedsfeer van de Zuideropgaande en voor het industrielawaai is het bedrijf aan de overzijde van de Zuideropgaande van belang. In het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is de wijzigingsbevoegdheid voor de kavel aan de Zuideropgaande tussen 99 en 101 reeds beoordeeld. Deze uitgangspunten zijn meegewogen in de beoordeling.

Wegverkeerslawaai
Langs wegen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidzones aanwezig. Deze zones dienen als aandachtsgebied. Wanneer er binnen deze zones wijzigingen plaatsvinden aan bestemmingsplannen waardoor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen of (wijzigingen aan) wegen worden gerealiseerd, dient er een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting plaats te vinden. De locatie ligt binnen de invloedsfeer van de Zuideropgaande en betreft een 60 km/uur weg.

Voor de beoordeling van het wegverkeerslawaai dient de geluidbelasting ter plaatse van de woning te worden bepaald. Gezien het feit dat de Zuideropgaande een 60 km/uur weg betreft, zal naar verwachting de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai de maximale grenswaarde van 53 dB Lden voor buitenstedelijk gebied niet overschrijden. Het wegverkeerslawaai is geen belemmering zijn om op de betreffende locatie een woning te realiseren. De woning wordt gebouwd op dezelfde rooilijn als reeds de aanwezige bebouwing. Hierdoor wordt de voorkeursgrenswaarde ook niet overschreden. In dit geval hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Industrielawaai
Aan de overzijde van de Zuideropgaande is een evenementencatering en verhuurbedrijf gevestigd. In het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is aangegeven dat de nieuw te bouwen woning op minimaal 28 meter van de erfgrens van het bedrijf gelegen moet zijn. Als deze afstand wordt aangehouden wordt het bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Tevens zal de geluiduitstraling van het bedrijf op de gevel van de nieuw te bouwen woning niet boven de 50 dB(A) komen.

5.3.4 Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Het bouwen van de woning past binnen de wettelijke kaders van de Wet geluidhinder.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.4.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende nieuwbouwplan betreft de bouw van maar 1 woning. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.4.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een

ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd

verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR

moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.5.2 Onderzoek

In de afbeelding hieronder is de ligging van de ontwikkellocatie ten opzichte van de buisleidingen weergegeven. De locatie ligt binnen het invloedsgebied van één buisleiding (zuidelijk van de locatie). De locatie ligt grotendeels buiten de 100% letaliteitszone. Het betreft hier een buisleiding van de Gasunie met het kenmerk N-526-10, met een werkdruk van maximaal 40 bar en een diameter van 212 mm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5 : Ligging plangebied t.o.v. buisleidingen

Omdat de locatie binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding ligt is de buisleidingdata opgevraagd. Met behulp van de leidingdata is een QRA gemaakt om de hoogte van het groepsrisico te bepalen en het PR10-6 te toetsen.

Plaatsgebonden risico 10-6

De woning wordt aangemerkt als een kwetsbaar object, waarvoor een grenswaarde van het PR10-6 geldt. De berekening van de risico's in het softwareprogramma Carola heeft ter hoogte van de ontwikkellocatie geen PR10-6 opgeleverd. Het plan voldoet aan de grenswaarde van het PR10-6.

Groepsrisico

Om de hoogte van het groepsrisico te berekenen is gebruik gemaakt van de BAG populatieservice. Het huidige groepsrisico is vanwege de lage populatiedichtheid verwaarloosbaar. De hoogte van het huidig groepsrisico bedraagt circa 0,002% van de oriëntatiewaarde. De ontwikkeling met de nieuwe woning levert geen zichtbare toename op van het groepsrisico.

Belemmeringenstrook

De ten zuiden van de ontwikkellocatie liggende buisleiding heeft een maximale werkdruk van 40 bar. De buisleiding heeft daardoor een belemmeringenstrook van 4 meter gemeten uit het hart aan weerszijden van de leiding. De ontwikkellocatie ligt ruimschoots buiten de belemmeringenstrook en is dus verder niet relevant.

Advies VRD

Veiligheidsregio Drenthe heeft advies gegeven over de voorgenomen ontwikkeling. Zij zien geen problemen ontstaan. Hun advies luidt zodoende dat er geen maatregelen hoeven te worden genomen om de zelfredzaamheid of bestrijdbaarheid kunnen vergroten.

5.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid is voor dit plan relevant, omdat de planlocatie binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding ligt. Het plan voldoet aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De hoogte van het groepsrisico ligt meer dan een factor 0,1 beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Vanwege het plan neemt het berekende groepsrisico niet toe. Hierdoor kan dus volstaan worden met een beperkte verantwoording groepsrisico. Onderzoek naar maatregelen of naar een andere locatie die leiden tot een lager groepsrisico, kan achterwege blijven. Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.6 Bedrijven en milieuzonering

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in

voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gevestigd. Deze bedrijven zijn op voldoende afstand gelegen en worden niet beperkt in hun bedrijfsvoering. Tevens kans ter plaatse van de woning een goed woon- en leefmilieu worden gegarandeerd.

5.6.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Natuur

5.7.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.7.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe.

In het bestemmingsplan Zuideropgaande 2011 is reeds rekening gehouden met de wijzigings-bevoegdheden. In dit kader is een natuurtoets uitgevoerd door Ecogroen Advies ( d.d. 7 juni 2011).

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen sprake is van gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Wel liggen in de directe omgeving van het bestemmingsplan onderdelen van het nationaal natuurnetwerk (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Destijds is overleg gevoerd met de provincie Drenthe over de ecologische verbindingszones. Hieruit is naar voren gekomen dat de planontwikkeling niet conflicteert met het realiseren van de verbindingszone. De overige negen woningbouwlocaties liggen buiten het zoekgebied van de verbindingszone, negatieve effecten zijn hier niet aan de orde.

Soortenbescherming
Ten aanzien van de Natuurbeschermingswet geldt dat geen sprake is van sloop van (bedrijfs)gebouwen en of opstallen of aantasting van groen en/of water. Een verstorend effect kan niet optreden. Voor het toevoegen van een woning is het niet nodig om een aanvullende quicscan naar mogelijke verblijfplaatsen of soorten uit te voeren. Het perceel waar de woning gebouwd gaat worden is agrarisch gebruikt en intensief beheert middels maaien. Op basis van de Nationale databank flora en fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten (tabel 2 of 3-soorten) uit de Wet. Derhalve is nader ecologisch onderzoek op dit aspect niet noodzakelijk.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onder-zoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of nesten of eieren van broedvogels worden beschadigd of vernield, ongeacht de datum. Mochten de werkzaamheden toch opgestart worden in de periode half maart – half november wordt geadviseerd een deskundige ecoloog in te schakelen om een broedvogelcheck uit te voeren.

5.7.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.8 Milieueffectrapportage

5.8.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.8.2 Onderzoek
5.8.3 Conclusie

Vorm-vrije mer.
Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit, indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. In dit geval is dus sprake van een vorm vrije mer-beoordeling. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De omgeving en de locatie hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op negatieve effecten. Daarnaast is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.9 Duurzaamheid

5.9.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.9.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BPW8023005-VG01_0006.jpg"

Afbeelding 6 : Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg, e-commerce en productiegebonden detailhandel mogelijk. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Binnen de bestemming wonen is het mogelijk om een woning te realiseren van maximaal 200 m2 en bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van de maximaal 200 m2.

6.3.2 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inventarisatie

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving milieutaken voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie. Aan de handhaving bouw wordt nog uitvoering gegeven door de gemeente met als basis dezelfde strategie.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept wijzigingsplan is voor vooroverleg naar de provincie Drenthe en het waterschap Vechtstromen verzonden. Hier zijn geen op- of aanmerkingen op gekomen.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Hier is geen gebruik van gemaakt. Zodoende is de maatschappelijke uitvoerbaarheid aangetoond.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.