direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Venesluis 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om het planologisch-juridische kader van de wijk Venesluis actueel te houden heeft de gemeente ervoor gekozen om het bestemmingsplan Venesluis 2007 (onherroepelijk op 23 april 2009) te herzien. Daarop aanvullend is 2014 het planologisch-juridische kader aangevuld met een parapluherziening voor een aan- en bijgebouwen regeling en is in 2015 een omgevingsvergunning verleend.

Dit bestemmingsplan neemt het geldende planologisch-juridisch kader van de twee bestemmingsplannen en de verleende omgevingsvergunning als uitgangspunt.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Doel van dit bestemmingsplan is het waarborgen van een overzichtelijke en actuele juridisch-planologische kader voor de wijk Venesluis.

1.2 Opgave bestemmingsplan

De ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Venesluis' zijn aangegeven in figuur 1. Hier zijn, tot het moment van vaststelling van voorliggend plan, dus de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • bestemmingsplan 'Venesluis 2007', vastgesteld 30 oktober 2008, onherroepelijk 23 april 2009;
  • bestemmingsplan 'kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling', vastgesteld 15 mei 2014;
  • omgevingsvergunning 'Venesluis, Schutstraat 187, 2014', vastgesteld 17 februari 2015.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01_0001.png"

Figuur 1: Overzicht plangebied

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de uitgangspunten van het plan weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied betreft de wijk Venesluis in Hoogeveen. Globaal wordt het gebied in het noorden begrensd door de Schutstraat en Pietheinstraat, in het oosten door de Alteveerstraat, in het zuiden door de Hoogeveense Vaart en in het westen door de Rijksweg A28.

2.2 Vigerend recht

In het plangebied gelden op dit moment twee bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan, te weten de bestemmingsplannen 'Venesluis 2007' en 'kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling' en de omgevingsvergunning 'Venesluis, Schutstraat 187, 2014'. Deze ruimtelijke plannen zijn doorvertaald in het voorliggende bestemmingsplan 'Venesluis 2018'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst komen we dan toe aan de vraag of dit plan nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Aangezien dat niet het geval is kan verdere motivatie aan de hand van de ladder dan ook achterwege blijven.

3.3 Provinciaal beleid

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarnee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is.

De Omgevingsverordening Drenthe is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie.

KERNKWALITEITEN

Voor het plangebied zijn met name de kernkwaliteiten Cultuurhistorie en vervolgens Landschap en Aardkundige waarden van toepassing:

CULTUURHISTORIE

Specifiek voor Hoogeveen kan worden genoemd:

  • “Het Kruis” als ontstaanspunt herkenbaar in het kruispunt van twee –gedempte- vaarten;
  • Noordelijk daarvan herkenbare historische percelering en bebouwingsstructuur.

Richtinggevend voor dit deelgebied is het behouden van het onderscheid tussen de verschillende ontginningsblokken in het veengebied. Dit is vooral zichtbaar te maken op de grenzen van de blokken. Gestuurd wordt op het gebruik maken van de randen en contrasten tussen de verschillende ontginningsblokken bij nieuwe ontwikkelingen, en in het bijzonder de achtergrenzen van de ontginningsblokken, waar verschillende kavelrichtingen bij elkaar komen.

LANDSCHAP

Het gebied is onderdeel van het landschap van het Veenkoloniën. Kenmerkend is de regelmaat. Het dorpssilhouet is een langgerekte strook waarvan de massa wordt gevormd door een aaneenschakeling van grote boerderijen en woningen met erfbeplantingen. Dominerend is de langgerekte beplanting van opgaande bomen langs de wegen, in een open vlak landschap.

Het provinciaal belang ziet toe op de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

AARDKUNDIGE WAARDEN

Het gebied heeft een generiek beschermingsniveau aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van gemeenten wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.

BESTAAND STEDELIJK GEBIED

In principe ligt binnen het bestaand stedelijk gebied de verantwoordelijkheid voor kernkwaliteiten bij de gemeente. Het provinciaal belang voor archeologie en cultuurhistorie kent hierop een uitzondering: het provinciaal belang is ook van toepassing binnen bestaand stedelijk gebied als de kernen zijn opgenomen in de POV.

In ruimtelijke plannen wordt uiteengezet hoe het plan zich verhoudt tot behoud en ontwikkeling (hiermee wordt bedoeld: versterking) van de kernkwaliteiten in relatie tot een dynamisch en ondernemend Drenthe. De bepalingen voor kernkwaliteiten zijn niet in beton gegoten. De regels zijn als verantwoordingsplicht ingericht.

Een ruimtelijk plan kan in principe geen nieuwe activiteiten toestaan die kernkwaliteiten significant aantasten. Wat 'significant' is, wordt bepaald door de contouren die de Omgevingsvisie voor de omgang met kernkwaliteiten stelt. Een ontwikkeling leidt dus niet tot significante aantasting, wanneer rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten conform de Omgevingsvisie en uitwerkingen als het Cultuurhistorisch Kompas.

ROBUUSTE SYSTEMEN

De vier robuuste systemen die worden onderscheiden als de dragers voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe zijn het sociaaleconomische systeem, het landbouwsysteem, het natuursysteem en het watersysteem., zoals hieronder nader wordt toegelicht.

  • Het sociaaleconomische systeem: Dit systeem betreft een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen in een aantrekkelijke leefomgeving en een goed netwerk van verbindingen. Het stadscentrum van Hoogeveen valt onder dit systeem.
  • Het landbouwsysteem: Dit systeem betreft de gebieden die van belang zijn voor een toekomstgerichte landbouw.
  • Het natuursysteem: Dit systeem betreft de gebieden en verbindingen die de ruggengraat vormen voor de natuur in Drenthe.
  • Het watersysteem: Het samenhangende systeem van beken en kanalen die zorgdragen voor een optimale waterstand in Drenthe.

Aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts een conserverend bestemmingsplan is, zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit het provinciaal beleid. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van het beleid getoetst.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en op onderdelen word bijgesteld middels de 'Structuurvisie Hoogeveen 2.0'. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedrijvigheid op de volgende punten aangevuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Het voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard waarmee geen nieuwe ontwikkelingen gepaard gaan. Vanuit de gemeentelijke structuurvisie zijn er dan ook geen strijdigheden met dit plan.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen te sturen en functionele kwaliteiten te stimuleren of juist af te remmen. Het bestemmingsplan biedt de juridisch planologische basis voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het gebied voor de komende planperiode. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten voor dit bestemmingsplan dan ook nader beschreven.

4.1.1 Wonen

Het beleid voor het plangebied komt neer op het behoud en versterking van de kwaliteit van het woonmilieu. Die kwaliteit komt ook tot uiting in de stedenbouwkundige en architectonische kenmerken en wordt bereikt door:

  • het toekomstige woonmilieu, de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpassing als vaste uitgangspunten bij nieuwbouwplannen te laten zijn; de toekomstige stedenbouwkundige structuur dient aan te sluiten op de ruimtelijke kenmerken, zoals verkaveling, karakter bestaande bebouwing en aanwezige beplantingen;
  • het grotendeels handhaven van de huidige bouwmassa, waardoor de aanwezige structuur van de bebouwing aanwezig blijft;
  • speciale aandacht voor het behoud en de versterking van de groenstructuur;
  • het weren uit de woonstraten van het verkeer met een bestemming elders;
  • het realiseren van nieuwe woningen op mogelijk vrijkomend(e) terrein(en), passend in de schaal en het architectonische karakter van de wijk;
  • het bevorderen van optimale ontwikkelingsmogelijkheden voor het woongenot van de bestaande woningen door passende regelingen;
  • het bevorderen van de instandhouding en het geven van uitbreidingsmogelijkheden van de voorzieningen voor de leefbaarheid van de wijk;
  • het bouwen van levensloopbestendige woningen die voor vele doelgroepen in verschillende levensfasen geschikt zijn, waardoor gedifferentieerde wijken ontstaan;
  • het bouwen of verbouwen van woningen met een optimale energie- en waterbesparing, door het toepassen van een combinatie van maatregelen uit het nationale pakket Duurzaam Bouwen;
  • de verkeersveiligheid, sociale veiligheid en inbraakpreventie belangrijke aspecten te laten zijn bij het bouwen van woningen.

Binnen de begrenzing van de wijk Venesluis staan circa 775 woningen met ongeveer 1.550 bewoners, voornamelijk gebouwd in de vijftiger en zestiger jaren. Met name in het zuiden staan de duurdere koopwoningen. De wijk Venesluis wordt door de algemene begraafplaats in twee gebieden opgedeeld (zie figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01_0002.png"

Figuur 2: Gebiedsindeling wijk Venesluis

  • 1. Venesluis Noord, waarvan het woonmilieu wordt getypeerd als hecht en betaalbaar, waarbij de volgende onderscheidende kwaliteiten van het woonmilieu genoemd kunnen worden:
    • a. wijkgerichte oriëntatie bewoners;
    • b. hechte en gesloten sociale structuur;
    • c. eenzijdig woningaanbod, de huurwoningen zijn dominant;
    • d. kleine goedkope (huur)woningen;
    • e. krappe woonomgeving;
    • f. op korte afstand van voorzieningen.

Binnen dit gebied zijn de volgende samenhangende buurten te onderscheiden:

  • bebouwingslint Schutstraat en Alteveerstraat:

De oorspronkelijke lage bebouwing is aan de noordzijde van de Schutstraat is gaandeweg vervangen door nieuwe hoge bebouwing overeenkomstig de doelstellingen van de plannen voor het centrum van de stad. Het gedeelte aan de zuidzijde van de Schutstraat binnen het plangebied, is nog grotendeels de oorspronkelijke bebouwing. Vanaf de snelweg komend is dit lint de eerste kennismaking met de stad. De afleesbare ontstaansgeschiedenis is een cultuurhistorisch en waardevol aspect, waarbij er een vrij en open oriëntatie op het beeld van de bestaande bebouwing moet zijn.

Het beleid is gericht op het tot stand komen van een stedelijke bebouwing, waarbij de architectonische kwaliteit van nieuwbouw en verbouw van hoogstaande kwaliteit moet zijn. De oorspronkelijke perceelbreedte moet ook in de nieuwe bebouwing afleesbaar zijn, met het handhaven van aanwezige verspringingen in de voorgevelrooilijn.

Ontwerpen die afwijken van de aanwezige structuur maar op zich van bijzondere kwaliteit zijn en een impuls zijn voor de kwaliteit van de bebouwde omgeving worden gestimuleerd. Dit betekent dat zowel verandering als handhaving allebei mogelijk moeten zijn.

  • bebouwingslint Zuiderweg:

De bebouwing langs de Zuiderweg laat een vermenging zien van individuele bebouwing en kleinere, planmatige uitbreidingen vanaf circa 1950. Het bindende element van de bebouwing in dit gebied is de gerichtheid op de straat, waarbij ook de verspringingen in de voorgevelrooilijn opvallend zijn. Ondanks -of dankzij- een grote verscheidenheid in vormgeving, functie en de expressie van de bebouwing ondersteunt dit het beeld van lintbebouwing, die onafhankelijk van de structuur van het stadscentrum, een stempel drukt op het stadsbeeld van Hoogeveen. Opvallend is verder de confrontatie die optreedt bij de kruising met het oost - west gerichte bebouwingslint van de Schutstraat.

Aan de meest recente bebouwing valt af te lezen dat dit lint gaat overheersen. Dat vindt zijn uitdrukking ook in de hoogte van de bebouwing. Langs het noord - zuid gerichte lint is een lagere bebouwing met een hoogte van twee bouwlagen met kap kenmerkend. Veel groen in de vorm van laanbeplanting, ruime voortuinen en openbare groenplekken geven, naast een historische betekenis, ook een ruimtelijke meerwaarde aan dit lint.

Binnen de diverse bebouwingsmogelijkheden is het beleid gericht op instandhouding en waar mogelijk versterking van de beeldwerking van deze lintbebouwing. Samenhang van het stedelijk gebied staat voorop met respect voor de kwaliteit en de kenmerken van het bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm. Plannen van bijzondere kwaliteit die afwijken van de structuur en een impuls zijn voor de kwaliteit van de omgeving worden gestimuleerd.

  • uitbreidingen grenzend aan het stadscentrum:

Molukse buurt en Zeeheldenbuurt, waarbij de overeenkomst van deze buurten de woonfunctie en de woonvorm is, die voornamelijk bestaat uit eengezinswoningen. Behalve woningbouw komen voorzieningen op wijkniveau voor. De locaties lagen omstreeks 1950 aan de buitenkant van de bebouwde kom en waren beperkt van omvang. Stedenbouwkundig sluiten ze aan bij de hoofdstructuur van het stratenpatroon. De meeste woningen zijn intussen gerenoveerd en aangepast aan de tegenwoordige wooneisen.

De groenstructuur eveneens uit die tijd, heeft gedeeltelijk het karakter van een parkachtige beplanting aangenomen. De kwaliteit van wonen in het groen, nagenoeg in het centrum van de stad, geeft aan deze locaties een ruimtelijke meerwaarde. Gezien deze waardering is het beleid er op gericht deze kwaliteit te handhaven en waarnodig en mogelijk te versterken. Nieuwe ontwikkelingen zullen daaraan moeten bijdragen, door bestaande rooilijnen te handhaven en bestaande open ruimten te respecteren. Bij vervangende nieuwbouw moet aangesloten worden op de massa en de vorm van de belendende bebouwing, waarbij wijzigingen minimaal op blokniveau moeten plaatsvinden.

  • 2. Venesluis Zuid, waarvan het woonmilieu wordt getypeerd als comfortabel en onderscheidend, waarbij de volgende onderscheidende kwaliteiten van het woonmilieu genoemd kunnen worden:
    • a. stedelijke activiteitenpatroon;
    • b. eenzijdig woningaanbod, uitsluitend koopwoningen;
    • c. duurdere grote koopwoningen;
    • d. ruime woonomgeving/veel groen;
    • e. geen voorzieningen.

Binnen dit gebied zijn de volgende samenhangende buurten te onderscheiden:

  • bungalowbuurten ten oosten en ten zuiden van de begraafplaats:

Het kenmerk van deze buurten is woonbebouwing met een lage gootlijn dat in principe bebouwing in één laag betekent. Bij bebouwing met een kap is de zolder dikwijls uitgebouwd. In sommige gevallen is een projectmatige totstandkoming herkenbaar, maar is geen wezenlijk kenmerk van de bebouwing. Door de beperkte hoogte van de bebouwing en de aanwezigheid van veel groen ontstond het beeld van eengezinswoningen in een hoogwaardige woonomgeving.

Doelstelling is het handhaven van de hoogwaardige woonkwaliteit ondersteunt door particuliere bouwactiviteiten. Ook hier zijn zowel verandering als handhaving beide mogelijk. Plannen van bijzondere kwaliteit die afwijken van de bestaande structuur en een impuls zijn voor de omgeving worden gestimuleerd, maar waarbij wel de voorgevelrooilijnen en onderlinge samenhang in situering gehandhaafd moeten worden.

Alle naar de openbare ruimte gerichte gevels zijn als voorgevel te beschouwen met een vrij en open oriëntatie op het beeld van de bestaande bebouwing.

De uitbreidingsrichting van het hoofdgebouw en de situering van een bijgebouw zijn afhankelijk van de mogelijkheden op de kavel.

  • Villapark 'Beatrix':

Binnen dit gebied liggen grote, in een parkachtige omgeving gelegen bouwkavels die een versterking zijn voor de al aanwezige ruimtelijke kenmerken van dit gebied. Openheid en ruimte zijn de belangrijkste kenmerken binnen dit gebied.

Door de keuze voor een steile dakhelling, grote dakoverstekken en verspringingen in de hoogte van de dakvoet, ondersteunen de kapvormen de aanwezigheid van de bomensingel op de achtergrond. Door de aanwezige ruime voortuinen is er een duidelijk ruimtelijk effect ontstaan.

Om de openheid te bewaren kunnen vrijstaande bijgebouwen alleen binnen het verlengde van de zijgevels achter het hoofdgebouw worden gebouwd. De woningen hebben een rijzig karakter en zijn voorzien van een kap met een steile dakhelling. Garages en bergingen zijn geïntegreerd in het hoofdvolume en er zijn vanwege de openheid geen hoge tuinmuren toegepast.

Om het dichtslibben door bijgebouwen te voorkomen is een bebouwingsvrije zone tussen de onderlinge gebouwen van minstens tien meter voorgeschreven. De ontsluitingswegen binnen dit gebied zijn van zeer ondergeschikte orde en hebben een breedte van maximaal vier meter.

4.1.2 Bedrijven en detailhandel

Uitgangspunt van het beleid van de gemeente ten aanzien van bedrijfsactiviteiten is dat sterk milieuhinderlijke en/of grootschalige bedrijven niet in de wijken thuishoren doch slechts kunnen worden toegestaan op een industrieterrein.

In de wijk Venesluis ligt een vestiging van de Coöperatieve Zuivelfabriek DOC Kaas aan de Alteveerstraat. In de noordwesthoek van het plangebied ligt een kleine concentratie van enkele bedrijven en kantoren.

Ongeveer in het midden van het plangebied is nog een grootschalig (leegstaand) kantoor, gelegen, maar verder gaat het slechts om kleinschalige bestaande bedrijfjes en detailhandel.

Het gemeentelijk beleid is gebaseerd op het streven naar een geconcentreerd verzorgingsapparaat, waarbij voor die vormen van detailhandel waarvoor in het stadscentrum geen mogelijkheden zijn - binnen zekere grenzen - mogelijkheden worden geschapen op bedrijfs- of industrieterreinen elders in de bebouwde kom. Daartoe werd in 1980 het bestemmingsplan voorschriften detailhandel kom Hoogeveen vastgesteld.

Aan de westzijde van de Griendtsveenweg is sprake van een zekere concentratie van vestigingen in de woninginrichtings- en bouwmarktbranche. Het gebied ten zuiden van de Schutstraat, tussen de Carstenstraat en de Rijksweg A28 sluit hierop aan. In het betreffende gebied dient het bedrijfsvloeroppervlak minimaal 500 m² te bedragen.

Krachtens het rijksbeleid mogen alleen winkels uit bepaalde branches zich perifeer vestigen. Het betreft dan met name winkelformules, die vanwege de omvang en de aard van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling.

Het planologisch beleid inzake distributieve voorzieningen dient vooral gericht te zijn op behoud en ontwikkeling van een optimale ruimtelijke verzorgingsstructuur en het tegengaan van structuurverstorende initiatieven, waarbij aantasting en verschraling van de verzorgingsstructuur kan optreden.

4.1.3 Verkeer en vervoer

Vervoerswijze en tracékeuze zullen (nog) meer dan tot nu toe moeten stoelen op de visie, dat het kostbare en kwetsbare woonmilieu van de gemeente Hoogeveen in het algemeen en die van de wijk Venesluis in het bijzonder, zowel moet worden beschermd, als hoogwaardig ontsloten. Het particuliere autoverkeer zal ontmoedigd moeten worden, ten gunste van het langzaam verkeer en het openbaar vervoer.

Concreet houdt dit in, dat de verkeersruimten niet wezenlijk worden uitgebreid, maar dat de bestaande infrastructuur beter moet worden benut door een herinrichting van de ruimte. Binnen het grootste deel van het plangebied vinden verkeersbewegingen plaats voor het bestemmingsverkeer (erftoegangswegen). Alleen de Carstenstraat, de Eikenlaan, de Kortenaerstraat, de Schutstraat en de Zuiderweg hebben een min of meer doorgaande functie en dus een grotere stroomfunctie.

Door middel van beheersmaatregelen zullen dan ook binnen deze gebieden doorgaande verkeersbewegingen en een hogere snelheid ontmoedigd moeten worden. De wijze van bestemmen (verkeersdoeleinden) belet deze ontwikkeling niet.

4.1.4 Groen en water

Een belangrijk groot groenelementen binnen deze wijk is de algemene begraafplaats van Hoogeveen met zijn omringende groenstructuur uitlopend in de wijk.

Verder is de groenzone langs de Hoogeveense Vaart belangrijk als verbindingszone tussen de verschillende wijken aan de zuidzijde van het centrum van Hoogeveen

Het beleid is er op gericht het groen dat verder in de wijk aanwezig is te behouden en waar nodig te versterken en uit te breiden. De bestaande bomenstructuur is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Daarnaast zijn de kenmerkende groene hofjes en pleintjes met soms een speelvoorziening bestemd tot groenvoorzieningen.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek en conclusie

Binnen de wijk Venesluis is een variatie van gebruiken aanwezig, waaronder wonen, werken, wegen, etc. Het gebied was van oorsprong een hoogveengebied wat in de afgelopen eeuw is afgegraven. In de jaren '70 van de vorige eeuw is het gebied ontwikkeld. Binnen het plangebied waren destijds watergangen aanwezig. Als gevolg van de herontwikkeling zijn deze watergangen gedempt. Vermoedelijk is hier grond uit de directe omgeving voor gebruikt, maar daarover bestaat geen zekerheid. Gedempte watergangen krijgen daarom standaard een aanduiding potentieel ernstig verontreinigd.

Op basis van de huidige situatie, gebruik en historische informatie, kan geconcludeerd worden dat er potentieel bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die een belemmering kunnen gaan vormen voor een eventuele herontwikkeling van (een deel van) het gebied. Alvorens (een deel van) het gebied ontwikkeld gaat worden, dient hier bodemonderzoek plaats te vinden ter plaatse van alle geconstateerde potentiële bodemverontreinigende activiteiten. Het is overigens gebruikelijk dat bij bouwactiviteiten de kwaliteit van de bodem wordt onderzocht. In een beperkt aantal gevallen is onderzoek voorhanden. In vervolgonderzoek zal de beschikbare informatie worden meegewogen of eventuele verontreinigingen voldoende in beeld zijn gebracht en of een sanering dient te worden uitgevoerd. Te allen tijde dient verontreinigde bodem op een verantwoorde wijze te worden afgevoerd.

In het kader van geplande bouw is het in sommige situaties noodzakelijk om een bodemonderzoek (conform de geldende normering) ter plaatse van de geplande opstallen uit te voeren. De beoordeling van de noodzaak hiervan ligt bij de gemeente Hoogeveen dan wel RUD Drenthe. In alle situaties moet men streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de heel vrijkomende partij.

Gelet op de aard van dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Normstelling

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn archeologische monumenten kaarten en gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten opgesteld.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

5.2.2 Onderzoek en conclusie

Op basis van de vastgestelde gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een gebied met 3 verschillende archeologische waarden (zie figuur 3). Het overgrote deel is gekwalificeerd met waarde 5, lage verwachtingswaarde. Het zuidwestelijke gedeelte van het plangebied is getypeerd met waarde 3 (hoge of middelhoge verwachtingswaarde). De noordoostelijke hoek en de oostzijde van de begraafplaats Hoogeveen zijn samen met nog enkele hotspots getypeerd als waarde 2 (niet gewaardeerde vindplaats).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01_0003.png"

Figuur 3. Uitsnede archeologische beleidskaart

Aan de verschillende waarden zijn diverse (onderzoeksverplichtingen gekoppeld, te weten het uitvoeren van een waarderend of verkennen archeologisch onderzoek en/of archeologische begeleiding bij graafwerkzaamheden.

In voorliggend bestemmingsplan zijn voor de gebieden waar een middelhoge tot hoge archeoloigsche verwachting geldt, of een vindplaats aangetroffen is, een dubbelbestemming (Waarde - Archeologie 2 danwel Waarde - Archeologie 3) opgenomen. Voordat nieuwe initiatieven in dit gebied mogelijk zijn, worden zij getoetst aan het aspect archeologie.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Normstelling

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld. Het plangebied ligt in de zone van hydrologische beïnvloeding. De zone is bedoeld als signaal voor mogelijke knelpunten in het uitvoeren van het dagelijkse waterbeheer.
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken, kennen we Waterbeheer 21e eeuw (WB21). Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich vanaf 2015 in een goede ecologische en chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor Natura 2000-gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is op 14 november 2018 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 1 ). Op basis daarvan kan de normale procedure gevolgd worden.

5.3.3 Onderzoek en conclusie

Na het overleg met het waterschap is gebleken dat conserverende plannen die geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken in beginsel geen invloed hebben op de waterhuishouding. Het waterschap gaat dan ook akkoord met dit plan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • In de waterparagraaf wordt een goede omschrijving van de waterhuishouding (zie figuur 4) opgenomen alsook van het huidige waterbeleid (zie paragraaf 5.3.2);
  • in geval van ontwikkelingsmogelijkheden door middel van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsbevoegdheid wordt als uitgangspunt genomen dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling. Deze voorwaarde dient in de voorschriften te worden opgenomen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkeling wordt het waterschap betrokken. Voor dit plan is dit niet aan de orde;
  • alleen de belangrijkste waterlopen worden bestemd op de verbeelding. Op de verbeelding zijn deze waterlopen dan ook bestemd als 'Water'.

Bestaande waterhuishouding

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01_0004.png"

Figuur 4: bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. In de wijk lopen watergangen van die in beheer en onderhoud zijn van het waterschap. Het gebied is opgedeeld in drie peilvakken. Het maximumpeil is NAP+11,10m. De begraafplaats is voorzien van een apart waterpeil dat ligt op NAP +10,60m.

Er zijn geen gedetailleerde gegevens over de bodemgesteldheid bekend. Wel komt in het gebied keileem voor. Deze slecht doorlatende laag kan voor grondwateroverlast zorgen.

Waterketen (riolering)

In de wijk Venesluis ligt een gemengd stelsel. In het kader van het project afkoppelplan - kansenkaart is in 2007 onderzocht welke delen van de wijk Venesluis in de toekomst kunnen worden afgekoppeld. Gebieden waar ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden zijn in dit kader extra kansrijk. Om de kwaliteit van het water te waarborgen wordt bij nieuwe bouwprojecten gestimuleerd om niet uitlogende materialen te gebruiken.

Invloed op de waterhuishouding

Dit bestemmingsplan is een herziening en conserverend van aard. Het nieuwe plan beoogt geen nieuwe ontwikkelingen, de bestaande situatie blijft gehandhaafd. Voor de waterhuishouding geldt dat er niets verandert. Wel noemt het waterschap enkele aandachtspunten ten behoeve van mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Uitgangspunt is daarbij dat de bestaande waterhuishoudkundige situatie niet verslechterd en wordt verbeterd om te voldoen aan de maatstaven van het huidige moderne waterbeheer

Conclusie

Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Normstelling

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming.

5.4.2 Onderzoek en conclusie

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Het voorliggend bestemmingsplan bevat geen van ruimtelijke (her)ontwikkelingen.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Wet natuurbescherming is dus niet noodzakelijk. Het plangebied is ook niet gelegen in de nabijheid van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het onderliggende plan voorziet ook niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de Wet natuurbescherming geldt voor alle opgenomen locaties dat geen sprake is van sloop van (bedrijfs)gebouwen en of opstallen of aantasting van groen en/of water. Een verstorend effect kan niet optreden. Derhalve is nader onderzoek op dit aspect niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01_0005.png"

Figuur 5: NNN kaart 2018, provincie Drenthe

Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien. Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna in het plangebied. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geluid

5.5.1 Normstelling

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Er worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gecreëerd of nieuwe bedrijven bestemd. Nader onderzoek naar het aspect geluid is dan ook niet aan de orde.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de herziening van het bestemmingsplan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is consoliderend van karakter. In het plan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Hiervoor is niet opnieuw getoetst aan het aspect bedrijven en milieuzonering.

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Correcties en aanpassingen die de juridische regeling in overeenstemming brengt met de feitelijke situatie hebben geen betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast zijn de wijzigingen allen dusdanig klein van aard geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
5.8.2 Onderzoek en conclusie

Aangezien het gaat om het consolideren van een bestaand plan zijn er geen nieuwe gevolgen voor de luchtkwaliteit. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Om te toetsen of er ter plaatse sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor wat luchtkwaliteit betreft, is met het luchtkwaliteitsmodel Geomilieu V4.50 gekeken naar de heersende achtergrondconcentratie.

Uit deze toetsing blijkt dat ter plaatse ruimschoots aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden wordt voldaan en ook aan de advieswaarde van de WHO.

Uit oogpunt van luchtkwaliteit en een goede ruimtelijke ordening voor zover het luchtkwaliteit betreft, is er geen belemmering voor een consoliderende herziening van het bestemmingsplan Venesluis.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi). Deze bedrijven kunnen verhoogde risico's met zich mee brengen voor de omgeving. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken moeten veiligheidafstanden in acht worden genomen. De beide bedrijven voldoen aan de gestelde afstandseisen uit het Bevi. Ruimtelijk gezien ontstaan daarom geen belemmeringen voor het bestemmingsplan Venesluis.

Tankstation Klok, Schutstraat 191

Dit tankstation valt onder het Bevi omdat LPG wordt verkocht. Het gaat hier echter alleen om de 2 afleverzuilen. Zowel de ondergrondse tank alsmede het vulpunt van deze tank liggen buiten het plangebied. De plaatsgebonden risicocontouren van het vulpunt en de ondergrondse tank liggen niet binnen het plangebied. Tabel 2 geeft de voor dit tankstation geldende toetsingsafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR) weer. De daarbij behorende PR-contouren vallen niet binnen dit plangebied, maar in het plangebied De Weide I. De veiligheidssituatie van de LPG-tank en –vulpunt zijn in dat plan behandeld.

tankstation met max.1500 m3 doorzet per jaar   plaatsgebondn risico PR 10-5 (afstand in meters)   Plaatsgebonden risico PR 10-6 (afstand in meters)  
vulpunt   25   110  
ondergrondse tank   15   25  
afleverzuil   -   15  

Tabel 2: overzicht afstanden plaatsgebondenrisico's

Op basis van het Bevi geldt een risicocontour voor het plaatsgebonden risico van 110 meter. Binnen deze afstand mogen geen nieuwe “kwetsbare objecten” worden gerealiseerd. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld woningen of scholen. Voor bestaande objecten wordt een uitzondering gemaakt. De huidige situatie voldoet aan de veiligheidseisen.

Het aandachtsgebied ten aanzien van het groepsrisico GR (150 meter) ligt voor een klein gedeelte binnen het plangebied. Binnen dit gedeelte van de GR-contour bevinden zich echter geen objecten (gebouwen) waar personen verblijven. Tevens worden hiertoe in het voorliggende plan geen mogelijkheden geboden. In de bestaande situatie is er sprake van een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico. Deze overschrijding is echter geheel toe te rekenen aan situates buiten het plangebied.

De plaatsgebonden risicocontouren van de twee LPG afleverzuilen liggen wel binnen het plangebied. De richtwaarde (opgenomen in tabel 1, bijlage 1 van het Revi) voor de afstand tussen een afleverzuil en een beperkt kwetsbaar object bedraagt 15 meter.

In het pand aan de Schutstraat 189-191 zijn 7 dienstverlenende bedrijven en 2 winkels gevestigd. De oppervlakte van het pand bedraagt circa 1250 m2. De gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de winkels is kleiner dan 1000 m2 en van de kantoren kleiner dan 1500 m2. Dit betekent dat het in deze situatie gaat om een beperkt kwetsbaar object, zoals gedefinieerd in het Bevi. De afstand tussen een van de afleverzuilen en dit pand voldoet niet aan de richtwaarde. De afstand bedraagt 13,3 respectievelijk 14,6 meter.

Bij besluitvorming in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening moet rekening worden gehouden met de richtwaarde voor LPG afleverzuilen en beperkt kwetsbare objecten, als de bouw of vestiging hiervan wordt toegestaan. Hiervan is in dit bestemmingsplan sprake. Het is mogelijk om af te wijken van de richtwaarde, maar hier moet wel een goede reden voor zijn.

In het Bevi zijn geen saneringswaarden opgenomen voor beperkt kwetsbare objecten die in een bestaande situatie niet aan de richtwaarde voldoen. Een beperkt kwetsbare object binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) wordt toelaatbaar geacht in bestaande situaties.

Bij tankstation Klok gaat het om een al aanwezig bedrijfspand dat ook als zodanig positief bestemd is in het geldende bestemmingsplan. Het pand heeft in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Gemengde Doeleinden'. De toegestane activiteiten blijven hetzelfde, namelijk winkels, kantoren en dienstverlenende bedrijven. Er is sprake van een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie als zodanig wordt vastgelegd.

Hoewel het niet expliciet staat verwoord in het Bevi geeft het ministerie van VROM aan dat het bevoegd gezag conserverende plannen als bestaand mag beoordelen, mits een goede motivatie wordt gegeven waarom de afwijking van de richtwaarde wordt toegestaan. Volgens VROM zou het voldoende zijn als wordt aangegeven dat deze beperkt kwetsbare objecten al lang aanwezig zijn.

In dit geval is hier sprake van omdat het gaat om een conserverend bestemmingsplan waarbij geen veranderingen optreden bij het LPG tankstation dat beschikt over een geldende Wm-vergunning. Binnen de plaatsgebonden risicocontour (10-6) is het niet toegestaan om nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten toe te voegen. De nadelige gevolgen van de herziening worden niet groter. Het groepsrisico hoeft niet verantwoord te worden.

Zuivelfabriek DOC Kaas, Alteveerstraat 70

In het oosten van het plangebied bevindt zich Zuivelfabriek DOC. Dit bedrijf valt onder de werking van het Bevi vanwege de aanwezigheid van een koelinstallatie waarbij ammoniak wordt gebruikt. Het bevoegd gezag bij DOC Kaas is de Provincie Drenthe. De provincie geeft op dat de inhoud van de koelinstallatie maximaal 2.500 kg ammoniak is. De contour voor het plaatsgebonden risico is 45 meter en blijft daarmee binnen de grenzen van de inrichting. Het groeprisico is bij deze installatie niet van toepassing.

Hoofdtransportgasleiding

Binnen het plangebied bevindt zich één hoofdgastransportleiding. Overeenkomstig de informatie van de Gasunie gaat het om de leiding N-520-14 met een diameter van 150 mm en een druk van maximaal 80 bar. Voor deze leiding geldt een veiligheidszone van 5 meter uit het hart van de leiding. Deze zone is op de kaart ingetekend. Hierdoor ontstaan geen beperkingen voor de ruimtelijke ontwikkelingen.

Gasontvangsstation N074

Binnen het plangebied Venesluis is een gasontvangststation (GOS) van de Gasunie gevestigd. Het betreft een inrichting die onder de werking van het Activiteitenbesluit valt. Op grond van het Activiteitenbesluit geldt een veiligheidsafstand van 15 meter vanaf het gebouw van het GOS, waarbinnen geen kwetsbare objecten aanwezig moeten zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten bedraagt deze afstand 4 meter. Het GOS ligt op het terrein van de zuivelfabriek DOC. Binnen de veiligheidsafstand zijn geen objecten van derden aanwezig.

Hoogspanningslijnen

Aan de westzijde van het plangebied loopt parallel aan de A28 een hoogspanningslijn.

Hoogspanningslijnen_informatie.objectid_12   Lijn   Spanning kV   Indicatieve zone   Specifieke zone   Netbeheerder  
131   hoogeveen-knp_dedemsvaart   110   2 x 50 meter   niet berekend   Essent Netwerk BV  

Hoogspanningslijnen hebben wettelijk geen te hanteren “veiligheidscontouren”. Bij het realiseren van planologische ontwikkeling is het wenselijk om uitvoering te geven aan het voorzorgsbeleid inzake de magnetische velden veroorzaakt door hoogspanningslijnen. Hierbij kunnen de indicatieve zones worden gehanteerd. Ten behoeve van onderhoud dient een zogenaamde zakelijk recht zone te worden vrijgehouden van bebouwing. Deze zone is op de plankaart verbeelding.

Route gevaarlijke stoffen

Nabij het plangebied zijn rijkswegen aanwezig waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Binnen het plangebied is een hoge druk buisleiding aanwezig, die bestemd is voor het transport van aardgas.

Ten westen van het plangebied ligt de Rijksweg A28 en ten zuiden ligt de Rijksweg A37, Beide zijn tracés waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het aspect externe veiligheid moet worden beoordeeld wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter vanaf een transportroute met gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Genoemde 200 meter zone van de A28 ligt binnen het plangebied en van de A37 ligt daarbuiten.

Omdat de planlocatie binnen 200 meter vanaf de Rijksweg A28 ligt, dient er een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) te worden uitgevoerd en dient het groepsrisico te worden verantwoord. Voor het opstellen van de QRA voor het transport via de Rijksweg A28 is gebruik gemaakt van het softwareprogramma RBMII, versie 2.4. In de figuur hieronder is de ligging van de 200 meter zone van beide rijkswegen en het invloedsgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9011001-VG01_0006.png"

Figuur 6: zone 200 meter A28

De A28 en de A37 zijn onderdeel van het Basisnet weg. Voor de beoordeling van het groepsrisico moet op grond van het Bevt gebruik worden gemaakt van de Basisnet tabel weg van de Regeling Basisnet. Voor de risicoanalyse van de A28 is de stof licht ontvlambare gassen (GF3) bepalend voor het invloedsgebied, namelijk circa 355 meter (bron: HART).

Voor de Rijksweg A37 hoeft geen QRA op te worden gesteld, maar de mogelijkheden voor rampenbestrijding en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking dient wel te worden verantwoord, omdat het plangebied voor een klein gedeelte binnen het invloedsgebied van de A37 ligt.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

Artikel 3 Bedrijf

De Coöperatieve Zuivelfabriek DOC Kaas aan de Alteveerstraat, het autobedrijf, de autowasstraat en de opslag/distributiebedrijven aan de Alteveerstraat en de Schutstraat, hebben deze bestemming gekregen.

Voor alle bedrijven is een bouwvlak en een maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling en een bebouwingspercentage opgenomen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

De openbare nutsvoorzieningen die vanwege hun grootte niet onder de bestemming Verkeer of Groen vallen hebben deze bestemming toegekend gekregen.

Artikel 5 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen (met LPG)

Deze bestemming geldt voor het tankstation aan de Schutstraat.

Het voormalige belastingkantoor aan de Carstenstraat valt onder deze bestemming. Binnen deze bestemming zijn kantoren en dienstverlenende bedrijven en instellingen toegestaan. Hierbij kan gedacht worden aan educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten bate van openbare dienstverlening. Een bouwvlak is opgenomen met een maximale bouwhoogte en een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 6 Gemengd

De locatie in twee bouwlagen aan de Schutstraat gelegen achter het tankstation, waarin zowel kleine bedrijven/kantoren als detailhandel zijn gevestigd valt onder deze gemengde bestemming.

Een bouwvlak is opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling en een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 7 Groen

Overeenkomstig de grotendeels bestaande situatie zijn de structuurbepalende elementen zoals beschreven in hoofdstuk 2, bestemd tot 'Groen'.

Artikel 8 Horeca

De snackbar aan de Carstenstraat op de hoek van de Schutstraat is onder deze bestemming geregeld. Hij valt onder categorie 2 van de horeca-inrichtingen zoals opgenomen in de bijlage 1 van de planregels. Verder is een bouwvlak opgenomen, met de maximale goot- en bouwhoogte.

Artikel 9 Kantoor

De drie (makelaars)kantoren/financieel adviesbureau aan de Schutstraat en het kantoor met een bedrijfswoning aan de Eikenlaan zijn onder deze bestemming geregeld. Bouwvlakken zijn opgenomen, met een maximale goot- en bouwhoogte.

Artikel 10 Maatschappelijk

Onder deze bestemming vallen doorgaans de educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en openbare dienstverlening.

Voor al deze voorzieningen zijn een bouwvlak, een maximale goot- en bouwhoogte, dakhelling en een bebouwingspercentage opgenomen, afgestemd op de bestaande of toekomstige bouwmassa.

Artikel 11 Maatschappelijk - Begraafplaats

De gemeentelijke algemene begraafplaats aan weerszijden van de Zuiderweg in het midden van het plangebied en de ten noorden hiervan gelegen oude Israëlitische Begraafplaats vallen onder deze bestemming.

Artikel 12 Recreatie - Dagrecreatie

De volkstuinen op een binnenterrein in de hoek van de Zuiderweg, Kortenaerstraat en De Ruyterstraat is onder deze bestemming geregeld. Hier is verder geen bebouwing toegestaan.

Artikel 13 Sport - Speelterrein

De speeltuin gelegen tussen de Carstenstraat en de Lodderstraat valt onder deze bestemming. Voor het gebouwtje is een bouwvlak opgenomen.

Artikel 14 Tuin

De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, hebben deze bestemming gekregen. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg. Ook kan aan de zijkant van de gebouwen deze bestemming gelegen zijn, om een bepaalde openheid te kunnen houden.

Artikel 15 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, eventuele uitbreiding van de parkeervoorzieningen, ondergeschikte groenvoorzieningen en kleine gedeelten van voortuinen (in bruikleen gegeven) zijn hierbij opgenomen.

Artikel 16 Water

Al het water binnen het plangebied en van belang voor de waterhuishouding met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers vallen onder deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Artikel 17 Wonen

Voor alle bestaande woningen in het plangebied is deze bestemming opgenomen. Geregeld wordt waar het hoofdgebouw toegestaan is en regels ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, als mede erfafscheidingen. Tevens worden regels gegeven voor de toegelaten aan-huis-verbonden beroepen en bedrijvigheid.

Voor de verschillende woningtypen zijn door middel van bouwklassen passende goot- en bouwhoogten, dakhellingen en kapvormen aangegeven.

Artikel 19 Wonen - Wooncentrum

Voor de locatie waar bijzondere woonvoorzieningen voor ouderen is gerealiseerd is deze specifieke bestemming opgenomen, met een bouwvlak en maxima voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en bebouwingspercentage.

Artikel 18 Wonen - Garagebox

Alle garageboxen verspreid over het gehele plangebied en die niet gelegen zijn op een bouwperceel behorende bij een woning, zijn onder deze bestemming geregeld.

Artikel 20 Leiding - Gas

In het midden van het plangebied is een gastransportleiding gelegen, waarvoor een leidingzone is opgenomen. In afwijking van hetgeen in overige bestemmingen is bepaald gelden binnen deze zone beperkingen als gevolg van de aanwezige gasleiding.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Langs de Rijksweg A28 ligt een deel van een hoogspanningstracé, waarvoor een beschermingszone is opgenomen. Voor deze zones geldt dat op grond van de basisbestemming toelaatbare gebouwen, door het opnemen van deze dubbelbestemming, niet binnen deze zones mogen worden gebouwd

Artikelen 22 Waarde - Archeologie 2 en 23 Waarde - Archeologie 3

In het plangebied komen vijf niet-gewaardeerde vindplaatsen voor. Deze hotspots zijn opgenomen met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Hier is nader archeologisch onderzoek aan de orde bij initiatieven met een oppervlakte groter dan 100 m2 en waarbij de grond dieper dan 30 cm geroerd wordt.

Voor een deel van het plangebied geldt een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is opgenomen. Voor initiatieven waarbij een oppervlakte groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm de grond geroerd wordt, is een dubbelbestemming opgenomen.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionel inrichting van de wijk De Weide. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de voorschriften toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een ofertreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Er heeft bij het opstellen van het bestemmingsplan een inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te controleren op onjuistheden.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Conceptbestemmingsplan

Het concept-bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties verstuurd. Van de provincie Drenthe is een inhoudelijk reactie ontvangen. De reactie ziet toe op het provinciaal beleid waarin de cultuurhistorische aspecten niet voldoende waren toegelicht. Het bestemmingsplan is hierop aangepast. De aanpassing is doorgevoerd in paragraaf 3.3 van dit bestemmingsplan.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft gedurende zes weken van 31 maart tot 13 mei 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Tijdens de terinzagetermijn zijn drie zienswijzen ingediend. De Reactienota zienswijzen is samen met de staat van wijzigingen in te zien bij dit bestemmingsplan. In de reactienota zienswijzen is puntsgewijs een samenvatting gegeven van de zienswijzen. Vervolgens is een reactie geformuleerd en is aangegeven of op basis van de ingediende zienswijze (een onderdeel van) het bestemmingsplan is gewijzigd.

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het plan op de volgende onderdelen aangepast:

  • Bij de percelen Schutstraat 159, 161, 163 en 165 is een verkeerde sba-code opgenomen. Deze is veranderd naar de juiste sba-code;
  • de dubbelbestemming archeologie-2 is verwijderd van het perceel Schutstraat 147a;
  • op de verbeelding is de ligging van een gastransportleiding en het afsluitende afsluiter-schema aangepast.
  • de belemmeringenstrook (dubbelbestemming 'Leiding-Gas') is aangepast naar de juiste breedte;
  • artikel 20 lid 3 van de planregels is aangepast;
  • de in het plan opgenomen gebruiksregels binnen artikel 21 zijn aangepast;
  • het artikel 'Leiding-Gas' is aangepast;
  • er is een vergunningstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden opgenomen op grond van artikel 14 Bevb;
  • de verbeelding is aangepast met de juiste maat van de belemmeringsstrook bij de bovengrondse 110kV hoogspanningsverbinding Hoogeveen-Dedemsvaart Sluis;
  • artikel 21 van de regels ("Leiding-Hoogspanningsverbinding") is aangepast.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het juridisch-planologische kader voor de wijk Venesluis op een actueel en overzichtelijke wijze weergegeven.