direct naar inhoud van Toelichting
Plan: BG Noord Hoogeveen, deelplan Oostering 46, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Oostering 46 te Pesse zijn initiatiefnemers voornemens conform het Ruimte-voor-Ruimte beleid van de gemeente Hoogeveen, ter compensatie voor de afbraak van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing een nieuwe woning te bouwen. Tevens zal de bestaande bedrijfswoning worden herbouwd.

Het Ruimte-voor-Ruimte beleid maakt het mogelijk om ter vervanging van ten minste 750 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing een woning (ter compensatie) extra terug te bouwen. Het heeft de voorkeur om de compensatiewoning binnen dan wel aansluitend op het voormalige agrarische bedrijfsperceel te realiseren. Uit vooroverleg is gebleken dat aan het beleid voldaan wordt.

Met dit plan wordt voorzien in een woonbestemming om de bouw van een extra compensatiewoning en herbouw van de bestaande woning, mogelijk te maken.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Hoogeveen ten zuidoosten van Pesse. Het perceel is plaatselijk bekend als Oostering 46 te Pesse. Het perceel is kadastraal bekend als Hoogeveen, sectie T, nummer 1173 (deels) en 1246. In afbeelding 1.1 is het plangebied aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0001.jpg"

1.3 Verantwoording

Bij het opstellen van dit plan is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden de huidige- en gewenste situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 het rijks-, provinciale- en gemeentelijk beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is de indeling en de (juridische) opzet van het bestemmingsplan toegelicht. In hoofdstuk 6 is de economische uitvoerbaarheid van het plan aangegeven en gaat in op de inspraak en het overleg over het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Op het perceel Oostering 46 te Pesse is een melkveehouderij gesitueerd. De agrarische bedrijfsbebouwing is grotendeels nog aanwezig. De gebouwen bestaan uit een vrijstaande rietgedekte boerderij, een ligboxenstal, werktuigloods, enkele kleinere gebouwen en een mestsilo. In afbeelding 2.1 is de voornoemde bestaande situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0002.jpg"

De boerderij (248 m²) van het bouwjaar 1890 en latere aanbouwen verkeert grotendeels nog in de oorspronkelijke staat. De boerderij is rietgedekt en opgebouwd in steens muren, deels met betimmering. Het achterhuis is nog ingericht voor de huisvesting van kalveren in strohokken. De technische staat, indeling, energieverbruik en het wooncomfort laten sterk te wensen over. De woning is een dermate slechte staat dat het de voorkeur heeft deze te slopen en vervangen.

De voormalige ligboxenstal van 913 m² staat zuidoostelijk naast de boerderij. De stal (bouwjaar 1980) is voorzien van steens muren met asbesthoudende golfplaten. Achter op het erfperceel staat een stalen mestsilo. Rondom de voornoemde bebouwing zijn drie kleinere gebouwen en overkappingen met een eenvoudige opbouw met een gezamenlijk oppervlak van 130 m².

Westelijk van het plangebied, aan de overzijde van de weg Oostering, is een open front werktuigenloods van ca 192 m² gelegen. De loods is gebouwd op een stenen fundering met stalen spanten, damwand profielplaten, gedekt met asbestvrije golfplaten en voorzien van een betonvloer.

Aan de noordzijde van deze loods bevindt zich een garage. De bebouwing is relatief dicht op de weg Oostering gelegen. De werktuigenloods bevind zich buiten het plangebied. De gronden zullen dezelfde bestemming behouden echter zonder bouwmogelijkheid en de bebouwing zelf zal worden gesloopt in het kader van de Ruimte voor Ruimte regeling.

Het erf rond de boerderij en ligboxenstal is hoofdzakelijk voorzien van erfverharding. Zuidelijk van de bebouwing zijn sluifsilo’s voor ruwvoeropslag gelegen. Het perceel is ontsloten via twee uitwegen. Langs de weg Oostering, zuidelijk van de bestaande boerderij, is sprake van wegbeplanting bestaande uit eiken. Noordelijk is deze wegbeplanting niet aanwezig. Aan de wegzijde voor de boerderij zijn vijf lindebomen gesitueerd.

Op het perceel Oostering 46 is erfbeplanting vermeld op de gemeentelijke lijst beschermwaardige bomen. Het betreft 9 bomen, waarvan 5 lindes en 4 eiken. De lindes betreffende de voornoemde bomen voor de boerderij aan de wegzijde en vier eiken voor de ligboxenstal. De beschermde bomen zijn aangeduid in afbeelding 3.1.

Het perceel is gelegen binnen de grenzen van de beheersverordening Buitengebied Noord in het Agrarisch - 1. Het voormalige agrarische erf is reeds aangeduid als ‘grond gebonden agrarisch bedrijf’. Daarnaast zijn een aantal parapluherzieningen voor het buitengebied van toepassing.

De bouw van de voorgenomen bouw van twee woningen met bijgebouw(en) is daarmee niet bij recht toegestaan.

2.2 Gewenste situatie

Initiatiefnemers zijn voornemens de voornoemde agrarische bebouwing te slopen. En daarvoor in de plaats twee woningen met bij behorende bijgebouwen te bouwen. De bestaande bedrijfswoning zal worden gesloopt en herbouwd en de te bouwen extra woning wordt mogelijk gemaakt op grond van de Ruimte-voor-Ruimte regeling van de gemeente Hoogeveen. De gronden zullen na inwerkingtreding van dit plan worden overgedragen aan initiatiefnemers.

Het plangebied zal evenredig worden opgedeeld in twee woonpercelen met elk een vrijstaande woning en bijbehorende bouwwerken en aan de noordzijde een weideperceel. De woonpercelen zullen een kavelbreedte hebben van ca 60 meter. De verkaveling loopt schuin weg tot een diepte van ca 70 meter vanaf de weg Oostering. In afbeelding 2.2 is de situering van de woningen alsmede landschappelijke inpassing van de percelen weergegeven.

De woningen worden in het verlengde van de voorgevels van de zuidelijk aan de weg Oostering gelegen woningen gesitueerd. In het plan is voorzien in twee bouwvlakken van 20 bij 20 meter. De bouwvlakken zijn haaks op de zijdelingse perceelsgrenzen gesitueerd. Daarmee verspringen de voorgevels speels ten opzichte van elkaar. Echter door de ligging in gelijke lijn ten opzichte van de weg is sprake van eenheid in het straat en bebouwingsbeeld.

Bij de beide woningen is een vrijstaande garage voorzien. De beide garages zijn gesitueerd tussen de woningen. Door de oriëntatie van de bouwvlakken is de vrijstaande garage op de zuidelijke kavel in een lijn met de voorgevellijn van het bouwvlak gesitueerd. Door de schuine verkaveling komt dit bijgebouw niet voor de bebouwingslijn langs de weg Oostering te liggen en is deze situering passend in het straat bebouwingsbeeld.

Binnen deze vlakken is voldoende ruimte voor een passende situering van de te ontwerpen alsmede te bouwen hoofdgebouwen. Op basis van deze uitgangspunten zal het ontwerp van de woningen en bijgebouwen nader worden uitgewerkt. Daarbij zullen de reguliere bouwregels voor een woonbestemming in het buitengebied in betracht worden gehouden. Ten De woningen zullen energie neutraal worden ontworpen, waarbij voorzien zal worden in een warmtepomp en/of zonnepanelen.

2.3 Ruimtelijke kwaliteit

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als het Noord-Nederlandse zandgebied. De cultuurlandschappen op het zand vertonen een nauwe samenhang met het oorspronkelijke natuurlijke landschap. In gebieden met kleine dekzandkopjes ontstond een kampenlandschap met verspreide bewoning en kleine, afgeperkte akkers. Elzensingels en houtwallen vorm(d)en de perceelscheidingen, waardoor de graslanden kleinschalig en besloten waren. Zuidoostelijk van het plangebied zijn de ‘boerveense plassen’ gelegen. Dit reservaat bestaat uit een uitgestrekt heideterrein met grote waterplassen en vennen.

De twee woonpercelen zijn gesitueerd aan de smalle landweg Oostering. De vier eiken langs de weg zullen met dit plan behouden kunnen blijven. De twee bestaande uitwegen zullen worden verlegd. De twee woonpercelen zullen worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor regulier eigen gebruik. Het perceel zal zodanig worden aangelegd dat het hemelwater afvloeit in de grond op eigen perceel. Bij overmatige regenval zal het hemelwater afvloeien naar het aangrenzende agrarische perceel alsmede de waterloop langs de weg Oostering.

Doordat de woningen op grotere afstand tot de weg Oostering worden gesitueerd hebben de vijf lindebomen hun oorspronkelijke functie verloren. De bomen zijn namelijk oorspronkelijk bedoeld voor een schaduwwerking ten behoeve van de boerderij. Vanwege de situering van de nieuwe bebouwing ontstaat een meer open karakter op het perceel en zijn de structuren van de weg Oostering beter zichtbaar. Gezien de nieuwe situering van de voorgenomen bebouwing staan deze beschermde bomen de uitvoering van het plan niet in de weg. Ingrepen aan de beschermde bomen zullen in een afzonderlijk vergunningprocedure worden getoetst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0003.png"

Door de sloop van de voormalige agrarische bebouwing en het verwijderen van de mestsilo zal de ruimtelijke kwaliteit op het perceel en de nabije omgeving reeds vergroten. Daarbij voegen de nieuwe woonpercelen en daarmee situering van de voorgenomen bebouwing, in het bebouwde straatbeeld en de bestaande verkaveling langs de Oostering. Ten behoeve van de nieuwe woonpercelen is een plan gemaakt voor de landschappelijke inpassing. Met dit plan zal de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied en de nabije omgeving fors verbeteren. De landschappelijke inpassing zal worden vastgelegd in de regels van dit plan.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen worden juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ geïntroduceerd en vervolgens vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Volgens de Nota van Toelichting van het Bro worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de Ruimte-voor-Ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer er sprake is van een functiewijziging moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij is vast komen te staan dat plannen waarbij er sprake is van salderen binnen een plangebied en/of reductie van onbebouwde plancapaciteit , zoals een Ruimte-voor-Ruimte plan Laddervrij zijn. De ontwikkeling waarin dit plan voorziet is zoals aangegeven gebaseerd op het Ruimte voor Ruimte beleid en hoeft derhalve niet getoetst te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Conclusie

Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevinsgvisie Drenthe

Op 2 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Onlangs is de revisie van de Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld en is met in werking van 1 november 2018 in werking getreden.

In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijke economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2020 is het plangebied aangeduid als ‘complex Landbouwgebied’.

In de gebieden aangewezen als landbouwgebied wordt de landbouw maximale speelruimte geboden. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw dient zo veel mogelijk rekening gehouden te worden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streeft de provincie naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie landbouw.

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe, maar even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid. De provincie Drenthe wil voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal economische structuur van Drenthe, met daarbij centraal het onderscheid tussen stad en land en het complementaire karakter van deze gebieden.

De twee woonerven zijn voorzien ter hoogte van het voormalige agrarische bedrijfsperceel. Per saldo zullen er nauwelijks agrarische gronden worden onttrokken. Daarbij geeft het beëindigen van het agrarische bedrijf en daarmee het vrijkomen van agrarische (weide)gronden nabij gelegen agrarische bedrijven (nieuwe) speelruimte. De woonpercelen zijn op voldoende afstand van nabij gelegen agrarische bedrijven gesitueerd (zie paragraaf 4.1 Milieuzonering).

Met dit plan wordt het landbouwgebied niet onevenredig aangepast en kan de gestelde maximale speelruimte voor de landbouw behouden blijven.

Kernkwaliteiten

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemd.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Het plangebied is betreffende de kernkwaliteiten natuur en rust niet voorzien van enige waarde aanduiding.

Landschap 

De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch-, ecologisch- en cultureel kapitaal. Daarbij heeft de provincie de ambitie voor een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en –onderdelen zich blijvend manifesteert.

Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.

De provinciale doelstellingen in dezen zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de (eenmans)essen en beekdalen (het esdorpen-/ esgehuchtenlandschap);
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden.

De twee woonerven voegen zich in het bestaande bebouwingslint alsmede de bestaande verkaveling langs Oostering. De voorgenomen situering van de bebouwing alsmede de landschappelijke inpassing is nader omschreven en weergegeven in paragraaf 2.3 (Ruimtelijke kwaliteit). Door het aanbrengen van (aanvullende) landschappelijke erfbeplanting wordt het open kleinschalige landschap en de verkavelingsstructuur, versterkt.

Aardkundige waarden, archeologie en cultuurhistorie

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek beschermingsniveau: respecteren" en voor de kernkwaliteit archeologie aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek: behoudens waardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen". Verder is het plangebied voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren.

Deze beschermingsniveaus zijn het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor de gebieden aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

De nieuwe woonkavels zijn passend binnen de bestaande verkaveling en structuren van het gebied. De voorgenomen bebouwing en perceelindeling is nader omschreven en weergegeven in paragraaf 2.3 (Ruimtelijke kwaliteit).

Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Op grond van artikel 3.23 (Ruimte-voor-Ruimte regeling) mag een ruimtelijk plan voor een gebied, niet gelegen binnen het Bestaand Stedelijk Gebied, voorzien in een Ruimte-voor-Ruimte regeling als in dat gebied voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is. Een van de randvoorwaarden is dat de bouw van de compensatiewoning niet plaats vindt in gebieden die op de bij de Omgevingsvisie Drenthe behorende Visiekaart 2020 met de functie 'Natuur' of 'Beekdalen' is aangeduid. Daarop geldt een uitzondering indien het ruimtelijke plan in nieuwe kapitaalintensieve functies voorziet waarbij de functie op die locatie geen feitelijke belemmering vormt om in de toekomst de afvoer- en bergingscapaciteit van het regionale watersysteem te vergroten. Een andere uitzondering betreft gronden gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (hierna EHS). Het plangebied is echter gelegen buiten de grenzen van de EHS en daarmee gaat deze bepaling in deze niet op. De voorwaarden voor deze provinciale Ruimte-voor- Ruimte regeling zijn overgenomen en nader uitgewerkt in het gemeentelijk Ruimte-voor- Ruimte beleid.

De voorgenomen compensatie woning is passend binnen het Ruimte-voor-Ruimte beleid. Voor een nadere onderbouwing zie paragraaf 3.4.6 (Ruimte-voor-Ruimte beleid).

Conclusie

Dit plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.3 Waterschapsbeleid

Vanaf 1 januari 2016 zijn de waterschappen Reest en Wieden en Groot Salland gefuseerd tot Waterschap Drents Overijsselse Delta (hierna WDODelta). Het plangebied is gelegen binnen het gebied van het voormalige waterschap Reest en Wieden. Voor het gebied is het waterbeheerplan 2016-2021 van toepassing. Het waterplan is opgesteld in samenhang met de waterschappen binnen het beheersgebied Rijn-Oost. Bij het opstellen van dit beheersplan waren de omgevingsplannen (Drenthe en Overijssel) en een waterhuishoudingsplan (provincie Gelderland) kader stellend.

Het waterschap laat in dit waterbeheerplan zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten we in de samenwerking met onze partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning wordt vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor onze primaire taakgebieden:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.

Bij ruimtelijke plannen adviseert het waterschap om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Ruimtelijke aanpassingen kunnen bijdragen aan het voorkomen van een overstroming of wateroverlast en het beperken van eventuele gevolgen. Daarnaast gaat het ook om de bijdrage die inwoners, gemeenten, provincies en belangenorganisaties zelf kunnen leveren aan waterveiligheid. De betrokkenheid vanuit de samenleving bij de gewenste veiligheid is een belangrijk aandachtspunt in de planperiode.

Doelstellingen voor ruimtelijke plannen: ·

  • Het beperken van de gevolgen van wateroverlast en overstromingen (overlast, schade en slachtoffers).
  • Het vergroten van het bewustzijn van de (resterende) eigen verantwoordelijkheid van de inwoners, overheden en bedrijven.

Het plan voorziet in de sloop van ca 1483 m² voormalige agrarische bedrijfsbebouwing en een mestsilo van 133 m². En de herbouw van de bestaande woning en de bouw van een extra compensatiewoning, bijbehorende met bijgebouw(en). De voorgenomen woningen zijn gesitueerd ter hoogte van het voormalige agrarische bedrijfsperceel. Conform de regels van het geldende bestemmingsplan mogen de hoofgebouwen ten hoogste 200 m² bedragen en daarbij per hoofdgebouw ten hoogste 200 m² bij behorende bouwwerken. Door de sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing ten opzichte van de nieuw te bouwen woningen met bijgebouwen zal de totaal verharde oppervlakte verharding met ca 816 m² fors afnemen.

Dit plan zal geen gevolgen van wateroverlast en overstromingen veroorzaken. Er is uitvoering gegeven aan de digitale watertoets. Op basis van de watertoets is een maatwerk wateradvies opgesteld door het waterschap. Zie paragraaf 4.7 van dit plan.

Conclusie

Het plan betreft een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan en op grond daarvan vormt dit plan geen beletsel voor de uitvoering.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie

De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Het motto is: "Kiezen voor kwaliteit". De kern van de visie is het toekomstige Hoogeveen beschreven als een uitnodigende, complete woon- en werkstad in het groene Drenthe, waarbij de Hoogeveense dorpen staan voor wonen in het groene Drenthe met alle voorzieningen van de stad dichtbij.

Visie en opgave wonen

Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen.

Visie en opgave landschap

Hoogeveen wil de kwaliteiten en waarden van landschap, dorpen en stad benutten en versterken. Landschap is de drager van de ruimtelijke kwaliteit. Daarbij ziet men een uitdaging in het herstel van structuren en in duurzame transformatie en transitie. Bij ruimtelijke ingrepen moeten aandacht zijn voor natuur- en watersystemen, koppeling groen buiten en binnen de stad, verbeteren van de biodiversiteit en versterken van de beeldkwaliteit.

Met dit plan wordt een passende invulling gegeven aan een voormalig agrarisch bedrijf, waarmee de ruimtelijke kwaliteit binnen plangebied alsmede de omgeving fors verbeterd. Daarbij worden de nieuwe woonpercelen landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie Hoogeveen 2.0 en geactualiseerde visie voor 2015 – 2030, geeft de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Hoogeveen. De structuurvisie is opgebouwd uit de thema’s wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag.

Gelet op de ontwikkelingen, moet de gemeente Hoogeveen bij de uitvoering van de woonopgave vooral aandacht hebben voor wervende woonmilieus in en om het stadscentrum en voor inbreiding in de stad en daarnaast een geconcentreerde groei van de dorpen en in het landelijk gebied. Bij het thema wonen is daarom aangegeven dat de aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit en dat duurzaamheid van woningen daarbij steeds belangrijker wordt.

Bij het thema landschap is aangegeven dat in Hoogeveen de ruimtelijke uitdaging ligt in het herstel van structuren en duurzame transformatie (herstructureren, herbestemmen, vervangen) van bestaande bebouwing (wonen, bedrijventerrein). Op diverse plekken liggen er kansen, mits stedenbouwkundig en landschappelijk goed ingepast.

Een rode draad in de Structuurvisie is duurzaamheid. Hoogeveen streeft naar een ecologische, economische en sociale duurzaamheid. Een leefomgeving waarin de kwaliteit van leven voor inwoners en bedrijven nu en voor de toekomst geborgd is. Voor een leefbare en duurzame samenleving zijn energiebesparing, gebruik van duurzame energie, vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen en materiaalkeuze belangrijke uitgangspunten voor Hoogeveen.

De nieuwe woonpercelen worden landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing wordt geborgd in de regels van dit plan. De woningen zullen energie neutraal worden ontworpen.

3.4.3 Visie Landelijk gebied

Visie Landelijk gebied april 2008 bestaat uit acht deelvisies voor de thema’s landschap, water, natuur, infrastructuur, landbouw, wonen, werken en recreatie & toerisme. De deelvisies zijn vertaald naar drie landschappen en twee stadsranden. Aangegeven is dat wonen een belangrijke productiefactor is voor het landelijk gebied . Daarbij is aangegeven dat wonen een hoogwaardige voorziening is die alleen goed tot zijn recht komt als ook landschap, water, natuur, infrastructuur en werkgelegenheid op een hoogwaardig wijze een plaats krijgen in het landschap. Woonplannen kunnen pas worden ontwikkeld als een landschappelijke inpassing is gewaarborgd.

De nieuwe woonpercelen worden landschappelijk ingepast. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing worden geborgd in de regels van dit plan.

3.4.4 Bomen en kapbeleid

De gemeente Hoogeveen biedt bescherming aan waardevolle bomen. Tegelijk vindt de gemeente het belangrijk dat inwoners zelf kunnen bepalen wat ze met de boom in hun achtertuin doen.

Op grond van de kapverordening is een omgevingsvergunning nodig als een boom op de Lijst beschermwaardige bomen staat (per 1 januari 2013). Alle overige particuliere bomen mogen zonder vergunning worden gekapt.

Op het perceel Oostering 46 is erfbeplanting vermeld op de gemeentelijke lijst beschermwaardige bomen. Het betreft 9 bomen, waarvan 5 lindes en 4 eiken. De 5 lindes staan voor de boerderij aan de wegzijde en vier eiken staan voor de ligboxenstal in een lijn langs de weg. In afbeelding 3.1 is een uitsnede van de kaart met de gemeentelijke lijst beschermwaardige bomen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0004.jpg"

Met dit plan blijven de eikenbomen behouden. De Lindes komen doo de sloop van de bestaande boerderij ‘los’ in het landschap te staan. Daarmee is het voornemen deze lindes te kappen dan wel te knotten. Voor het kappen dan wel knotten is een afzonderlijk vergunning traject. Vanwege de uitvoerbaarheid van het plan gaan we op hoofdlijnen in op het geldende beleid.

Een vergunning voor de kap, of het rigoureus snoeien, van bomen op de Lijst beschermwaardige bomen wordt alleen afgegeven om zeer zwaar wegende redenen. Een vergunning kan worden verleend om de volgende redenen:

  • De boom zorgt voor een onveilige situatie.
  • De boom is aangetast door een besmettelijke ziekte of plaag, waardoor hij een besmettingsbron vormt voor andere bomen.
  • De eigenaar heeft onevenredig veel overlast van een boom.

Daarnaast kan het college, bij uitzondering, om een andere reden besluiten een vergunning voor de kap van een boom te verlenen.

De bomen zijn op korte afstand tot de weg Oostering gesitueerd. Het vermoeden is dat de bomen oorspronkelijk bedoeld zijn als knotbomen. Dat is op te maken uit de verdikking in de stam ter hoogte van de nok van de boerderij (zie afbeelding 3.2). Door gebrek aan onderhoud zouden de knotbomen zijn uitgegroeid tot de huidige staat. Ten behoeve van de voorgenomen kap dan wel knotten van de lindes is separaat een advies van een landschapsdeskundige ingewonnen. Het advies is onderdeel van het beplantingsplan welke is opgesteld betreffende dit plan. Het beplantingsplan is bij dit plan gevoegd als bijlage 1 behorende bij de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0005.jpg"

3.4.5 Nota Ruimtelijke kwaliteit

De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot ‘welstandsvrij bouwen’. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.

Het plangebied is niet voorzien van enige waarde aanduiding en is daarmee gelegen in zogenaamd het welstandsvrije gebied.

3.4.6 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011.

In de visie staat het volgende motto centraal: "Waar iedereen zijn thuis vindt". Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Binnen het woonbeleid is een gebiedsindeling bepaald. Het plangebied is gelegen in het gebied ‘Zanddorpen’. Dit gebied omvat de dorpen Pesse, Stuifzand en Fluitenberg.

De visie gaat voor woningbouw in de dorpen en het landelijk gebied uit van maatwerk. Daarbij is aangegeven dat uit marktonderzoek is gebleken dat er geen aanleiding is om aanvullende woningbouwlocaties voor te bereiden in de dorpen en in het landelijk gebied. Dat omdat in de dorpen en in het landelijk gebied voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om, bij behoefte, te voorzien in de vraag.

Met dit plan wordt een extra vrijstaande woning op basis van het Ruimte voor Ruimte beleid toegestaan. Tevens wordt de bestaande bedrijfswoning herbouwd als vrijstaande woning. Daarmee wordt een bestaande mogelijkheid benut om te voorzien in deze woning in het landelijk gebied en wordt voldaan aan de woonvisie.

3.4.7 Ruimte voor Ruimte beleid

De Ruimte voor Ruimte-regeling is bedoeld om het buitengebied mooier te maken door het slopen van landschap ontsierende (voormalige) agrarische bebouwing.

Het ruimte-voor-ruimte beleid gaat uit van de ruil voor het slopen van 750 m² (voormalige) agrarische bebouwing. Daarvoor krijgt de eigenaar de mogelijkheid, onder voorwaarden, een woning terug te bouwen. Tevens dient de ruimtelijke samenhang op het perceel en de landschappelijke inpassing van het betreffende perceel door de te realiseren woning worden verbeterd, alle bestaande (voormalige agrarische) bebouwing/opstallen moeten worden verwijderd en de compensatie woning dient in principe ter plaatse van de afgebroken gebouwen te worden gerealiseerd.

Op het voormalige agrarische perceel is meer dan 750 m² (voormalige) agrarische bebouwing alsmede een bedrijfswoning en mestsilo aanwezig. Deze bebouwing zal geheel worden verwijderd. Daarvoor in de plaats zal een vrijstaande woning met bijbehorende bijgebouwen worden opgericht. De bestaande bedrijfswoning wordt tevens gesloopt en herbouwd als reguliere vrijstaande woning met de daarbij behorende bijgebouwen. Conform de bouwregels geldend voor een woonbestemming in het buitengebied mag een woning (hoofdgebouw) ten hoogste 200 m². Daarbij is op basis van de omvang van de woonpercelen bij een woning ten hoogste 200 m² aan bijbehorende bouwwerken toegestaan.

Conclusie gemeentelijk beleid

Dit plan voldoet aan het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Het plan omvat de bouw van een woning met bijbehorende bouwwerken op grond van de ruimte- voor- ruimte regeling.

4.1 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er balans is tussen de milieubelastende en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit plan of waarvan het plan juist hinder ondervindt.

Met dit plan wordt een compensatie woning op grond van het Ruimte-voor-Ruimte beleid mogelijk gemaakt. Een woning is een geurgevoelig object. De toevoeging van deze woning kan gevolgen hebben voor nabij gelegen inrichtingen. Tevens wordt de bestaande agrarische bedrijfswoning herbouwd als (burger)woning.

In de nabijheid van het plangebied (straal 200) zijn drie grondgebonden agrarische bedrijven. Op grond van de geldende beheersverordening mag een agrarisch bedrijf binnen een flexibel bouwvlak bebouwing oprichting. Echter op basis van milieuregelgeving zal bij uitbreiding reeds rekening gehouden moeten worden met de bestaande bewoning van de bedrijfswoning dan wel omliggende woningen. Daarmee is in dezen de afstand van de woonbestemming, waarin dit plan voorziet, tot de meest dichtbij gelegen agrarische bedrijfsbebouwing als uitgangspunt genomen.

In het onderstaande schema zijn bedoelde bedrijven alsmede de afstand van de woonbestemming waarin dit plan voorzien en de meest dichtbij gelegen agrarische bedrijfsbebouwing aangegeven:

  • Oostering 41 - afstand ca 85 meter
  • Oostering 46a - afstand ca 85 meter
  • Oostering 50 – afstand ca 178 meter’

Volgens de openbare registers van de kamer van koophandel is op de percelen Oostering 41en 50 geen sprake van een actief agrarisch bedrijf. Het agrarische bedrijf gericht op de teelt van voedergewassen gevestigd op het perceel Oostering 46a is uitgeschreven uit het handelsregister,

Bedrijven en milieuzonering

Afstemming van bestaande en nieuwe functies gebeurt door het aanhouden van zogenaamde richtafstanden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG (2009). Bij deze richtafstanden wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof en geluidhinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden.

Voor een inrichting gericht op akkerbouw is sprake van categorie 2 met een hinderafstand van 20 meter. Voor een inrichting voor het houden en fokken van paarden en overige graasdieren is sprake van categorie 3.1 met een hinderafstand van 50 meter. Met dit plan kan voldaan worden aan de gestelde richtafstanden.

Voor een inrichting voor het houden en fokken van rundvee is sprake van categorie 3.2 met een hinderafstand van 100 meter. De hinderafstand is gebaseerd op de factor geur. Betreft het perceel Oostering 50 kan met dit plan voldaan worden aan de gestelde richtafstanden.

Met dit plan kan niet voldaan worden aan de gestelde richtafstand betreffende de bestaande bedrijfsbebouwing op de perceel Oostering 41 en Oostering 46a. Zoals reeds aangegeven is deze hinderafstand gebaseerd op de factor geur. Hieronder wordt ingegaan op de wet geurhinder met betrekking tot deze milieu inrichting. Waarbij blijkt dat de milieueisen kan worden voldaan.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Alle bedrijven in Nederland vallen onder het Activiteitenbesluit, behalve als ze geen 'inrichting' zijn. Veel van de voorschriften van het Activiteitenbesluit zijn verder uitgewerkt in de Activiteitenregeling.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het toetsingskader voor het aspect geurhinder van dierenverblijven van veehouderijen. Met minimumafstanden en maximale waarden voor geurbelasting krijgen geurgevoelige objecten bescherming tegen overmatige geurhinder.

Voor een agrarisch bedrijf (veehouderij) geldt op grond van de Wet geurhinder vaste afstanden. Voor wat betreft geur moet worden voldaan aan de afstandseis van ten minste 50 meter tussen het emissiepunt van een stal en de te realiseren woning en aan de gevel-gevelafstand van 25 meter. Met dit plan wordt aan deze afstanden ruim voldaan. Een grond gebonden agrarisch bedrijfsvoering binnen de bestaande bebouwing op de percelen Oostering 41, 46a en 50 zal door deze ontwikkeling niet worden beperkt.

Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen onoverkomelijke belemmeringen betreffende dit plan.

4.2 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die in het bestemmingsplan wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. De te bouwen woning is een gevoelige functie.

Uit het provinciaal bodemloket blijkt dat er sprake is van een onverdachte locatie waarbij (historisch) bodemonderzoek aan heeft gegeven dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming.

De te bouwen woningen zijn gesitueerd op de locatie van de nog te slopen agrarische bebouwing. Deze voormalige agrarische bebouwing zal gesaneerd moeten worden vanwege asbesthoudende dakplaten, zodat bodemverontreiniging met asbest op de planlocatie kan worden voorkomen. Daarmee zal bodemonderzoek om vast te stellen of de bodemkwaliteit voldoende is voor de voorgenomen aanvullende woning plaats vinden na de sloop van de stallen. 

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er naar verwachting geen belemmeringen betreffende dit plan verwacht.

4.3 Geluid

Met dit plan is sprake van de toevoeging van een geluidsgevoelig object. Op grond van de Wet geluidhinder dient er een akoestische afweging in het kader van dit op te stellen bestemmingsplan te worden gemaakt.

Wegverkeerslawaai

De te bouwen woning is gelegen binnen de zone van de weg Oostering. Oostering is een smalle landweg. Het wegdeel waar het plangebied is gelegen ontsluit naast het plangebied, drie bestaande bebouwde percelen, wordt hoofdzakelijk gebruikt voor bestemmingsverkeer en is daarmee verkeersluw. De te bouwen woningen zullen op ca 35 meter uit het hart van van de weg Oostering zijn gelegen. Het is daarmee niet aannemelijk dat ter hoogte van de te bouwen woningen de voorkeursgrenswaarden worden overschreden.

Daarbij is voor een woning sprake van herbouw van een bestaande woning, waarbij de afstand tot de weg vergroot wordt. Op grond van de Wet geluidhinder kan in dergelijke zones een akoestische afweging achterwege blijven.

Daarnaast kan aangenomen worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

In het kader van de omgevingsvergunning bouwen zullen de minimale geluids(isolatie) eisen van het Bouwbesluit in acht worden genomen.

Spoorweglawaai en industrielawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorweg gesitueerd . Tevens is in de nabijheid geen gezoneerd industrieterrein gelegen. Daarmee kan in dezen een akoestische afweging achterwege blijven.

Conclusie 

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden mee genomen in de ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of minimaal 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, minimaal 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Er is in dezen sprake van een project dat ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij draagt aan de luchtverontreiniging.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. In deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Dit plan voorziet in bouwmogelijkheden voor een extra woning. Tevens wordt een bestaande woning herbouwd. Een woning is aan te merken als een kwetsbaar object.

Volgens www.risicokaart.nl van het interprovinciaal Overleg komen in de directe omgeving van het plangebied (straal 500 meter) geen inrichtingen voor die met gevaarlijke stoffen werken en daardoor een calamiteitenrisico vormen voor hun omgeving.

In de nabijheid van het plangebied zijn drie buisleidingen gelegen. De meest dichtbij gelegen leiding is gelegen op circa 126 meter van het plangebied. Het betreffen hoge druk aardgasleidingen van de GAS unie.

Plaatselijk en groepsrisico

Volgens de risicokaart is voor de drie dichtbij gelegen buisleidingen geen PR10-6 berekend.

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht voor te toevoeging van een kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Daarbij dient te worden in gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden van zelfredzaamheid. Tevens dient te worden ingegaan op de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, de huidige en te verwachten personendichtheid in het plangebied, de mogelijkheden voor het treffen van maatregelen ter reductie van het groepsrisico en de mogelijkheden voor ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico. Dit laatste kan achterwege blijven als het groepsrisico relatief laag is (kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde) of als de toename van het groepsrisico relatief klein is (kleiner dan 10%). Als het groepsrisico groter is dan de oriëntatiewaarde dient altijd te worden in gegaan op alle genoemde aspecten van het externe risico.

Een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied door toevoeging van een nieuw kwetsbaar object is niet toegestaan indien invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Daarbij is aangegeven dat het groepsrisico wordt verantwoord als binnen het invloedsgebied het groepsrisico wijzigt en de totale situatie voor het bestuur aanvaardbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0006.jpg"

Uit de voormelde tabel (4.2) is af te leiden dat het plangebied is gelegen buiten de 100% legaliteitzone maar binnen de 1% legaliteitszone van de drie nabij gelegen leidingen.

De wijziging van het groepsrisico door de voorgenomen woning van dit plan bedraagt de toename van een eengezinswoning oftewel 4 personen. Het plangebied is in een dun bevolkt (buitengebied) gesitueerd en netto gezien komen er geen extra mensen in het plangebied. Dat houdt in dat in dit geval de grootte van het groepsrisico (GR) onveranderd blijft. Geconcludeerd is dat het risico binnen dit deel van het invloedgebied zal toe nemen met minder dan 10%. Daarmee is een nadere afweging van het groepsrisico externe risico betreffende de gasleiding met dit plan niet vereist. Een risicoberekening om het GR te bepalen is daarmee niet nodig.

Advies veiligheidsregio Drenthe

Met dit plan is de veiligheidsregio Drenthe gevraagd advies uit te brengen op het gebied van externe veiligheid. Hieronder de in dezen geadviseerde maatregelen.

Geadviseerde maatregelen

Vanwege de korte afstand van de locatie tot de buisleiding in combinatie met de snelle ontwikkelingstijd van het maatgevend scenario (breuk in de buisleiding met ontbrandend gas), zijn er geen effectieve maatregelen te adviseren die een bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Er zijn om dezelfde redenen geen effectieve maatregelen te adviseren ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezige personen.

Hulpverlening

Gezien de ligging van het plangebied in het buitengebied van Hoogeveen mag verwacht worden dat er sprake is van redelijke opkomsttijden voor de brandweer en andere hulpverleningsdiensten. Het plan voorziet in de huisvesting van een extra gezin waarbij kan worden aangenomen dat de bewoners zelfredzaamheid zijn.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is het in principe niet wenselijk om een (beperkt) kwetsbaar object in het letaliteitsgebied van een buisleiding te plaatsen. Echter daarbij moet worden opgemerkt dat de kans op een incident bijzonder klein is. Incidenten met buisleidingen worden in vrijwel alle gevallen veroorzaakt door graafwerkzaamheden. Voorgaande in acht nemende kan wo5rden gesteld dat er vanuit externe veiligheid geen belemmering vormt voor dit bestemmingsplan.

4.6 Archeologie en monumenten

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Binnen het plangebied zijn beschermde bomen gesitueerd. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 2.3 (ruimtelijke kwaliteit) en 3.4.4 (Bomen en kapbeleid)

Het plangebied is op de Archeologische monumenten kaart (AMK) niet voorzien van enige archeologische waarde. Op de indicatieve archeologische waarden kaart (IAWK) is het plangebied aangeduid met een lage respectievelijk middelhoge verwachting (zie afbeelding 4.1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP9006005-VG01_0007.jpg"

De gronden met een middelhoge verwachting betreffen een beperkte strook aan de wegzijde. Met dit plan zijn op de gronden met een middelhoge verwachting geen nieuwe bebouwing voorzien.

Wel is het verleggen van een uitweg, rooien en aanplanten van bomen alsmede sloop van (een beperkt deel van) bebouwing voorzien. De ingrepen omvatten een relatief geringe ingreep.

De gronden met een lage verwachting betreffen het overgrote deel van het plangebied. Op deze gronden is het overgrote deel van de te slopen bebouwing en de te bouwen woningen met bijbehorende bouwwerken voorzien. Gezien de lage verwachting en dat er reeds sprake is van bodem verstoring door de bestaande bebouwing en inrichting, wordt met dit plan geen verstoring van archeologische waarden verwacht.

Daarmee is het zeer aannemelijk dat met dit plan geen archeologische waarden verstoord kunnen worden. Archeologisch onderzoek kan daarmee achterwege blijven.

Indien bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze direct te worden gemeld bij zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog (artikel 53 van de Monumentenwet).

Monumenten

De binnen de gemeente Hoogeveen aangewezen rijks, provinciaal en gemeentelijke monumenten zijn op ruime afstand van het plangebied gesitueerd, zodat de voorgenomen ontwikkeling niet van enige invloed is op deze beschermde gebouwen.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.7 Water

In het kader van dit plan is op 11 juli 2018 de digitale watertoets uitgevoerd. Op basis van deze toets volgt dat de normale procedure gevolgd dient te worden. Na bestudering van de informatie bij uw voorgenomen plan en het maken van een afweging heeft het waterschap op 16 juli 2018 te kennen gegeven dat het plan in aanmerking komt voor de korte procedure. Concreet betekent dit dat de planvorming doorgang kan hebben onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toepast.

Standaard waterparagraaf korte procedure

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te ‘toetsen op water’, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op RvR Oostering 46 Pesse.

Relevant beleid 

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in ‘Water Raakt!’. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater 

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi’s heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Uitwerking voor dit plan

Met de verdere uitwerking van de ontwerpen voor de te bouwen woningen zal rekening worden gehouden met de voornoemde adviezen op basis van de invloed op de waterhuishouding. Het hemelwater zal op eigen terrein op natuurlijke wijze worden geïnfiltreerd, waarbij bij overmatige regenval het afstromend hemelwater door middel van afschot van de woonerven wordt afgevoerd naar de omliggende agrarische gronden.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

4.8 Ecologie

Bij de ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan de natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Wet Natuurbescherming. De gebiedsbescherming vindt plaats via Vogel- en Habitatrichtlijn (‘Natura 2000-gebieden’).

Soort bescherming

Zoals aangegeven is de voormalige agrarisch bebouwing nog aanwezig. De ligboxenstal is nog in gebruik voor de stalling van vee en de bedrijfswoning wordt bewoond. De omliggende onbebouwde (weide)gronden worden regulier beweid, bemest en gemaaid. Daarmee is het aannemelijk dat er zich op deze gronden geen beschermde flora bevinden.

Het plangebied zal na inwerkingtreding van dit plan worden overgedragen aan initiatiefnemers. Betreffende te slopen voormalige agrarische bedrijfsbebouwing zal indien nodig te zijner tijd afzonderlijk een omgevingsvergunning procedure voor het slopen worden doorlopen. Bij de sloop zal aandacht besteed worden aan de mogelijke aanwezigheid van beschermde fauna. Daarbij zal de sloop en de (ver)bouw buiten het broedseizoen aanvangen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is gelegen op ca 3 km van het Natura 2000 gebied ‘Dwingelderveld ‘. Gezien de beperkte omvang van de ontwikkeling betreffende dit plan en de forse afstand tot het meeste dichtbijgelegen Natura 2000 gebied worden er geen effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan te verwachten.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Op basis van de informatie uit deze hoofdstukken is het juridische bindende deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels, bepaald. De regels omvatten bepalingen betreffende het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding geeft de indeling van de bestemmingen en aanduidingen weer.

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit plan hun juridische vertaling gekregen. Daarmee zijn de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied vastgelegd.

Het plan is opgesteld conform het Handboek bestemmingsplannen van de gemeente Hoogeveen en de landelijke Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

De opzet van de bestemmingsregels is gebaseerd op het bestemmingsplan Buitengebied Noord. Daarbij zijn de niet van toepassing zijnde begrippen en bepalingen niet opgenomen in dit plan.

De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.

Inleidende regels

Begrippen (Artikel 1): In dit artikel is een omschrijving gegeven van de regels in dit bestemmingsplan gebruikte begrippen.

Wijze van meten (Artikel 2): Hierbij is een omschrijving aangegeven over de wijze van meten van in de regels aangegeven afstanden, oppervlakte- en inhoudsmaten.

Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de regels betreffende de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen opgenomen. De bepalingen zijn als volgt opgebouwd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van het gebruik wat is toegestaan binnen de bestemming,
  • 2. Bouwregels: de regels, waar en met welke maatvoering, mag worden gebouwd,
  • 3. Nadere eisen: Eisen welke met het oog op het voorkomen van onevenredigs aantasting van de aangegeven aspecten kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing
  • 4. Afwijken van de bouwregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de bouwregels van de betreffende bestemming;
  • 5. Specifieke gebruiksregels: in de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welk gebruik in strijd is met de bestemming, waaronder indien nodig specifieke voorwaardelijke verplichtingen.
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels: de afwijkingsmogelijkheden welke specifiek gelden voor de gebruiksregels van de betreffende bestemming;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: vergunningstelsel voor specifiek aangegeven werkzaamheden en werken

In paragraaf 5.2 wordt een nadere toelichting gegeven van de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen.

Algemene regels

De op het plan van toepassing zijnde algemene regels worden beschreven in hoofdstuk 3.

Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

  • Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van een bouwplan en op die wijze meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.
  • Algemene gebruiksregels: In deze regel is aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels: In deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk staan de overgangs- en slotregels vermeld. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het plan bekend staat.

5.2 Wijze van bestemmen

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Agrarisch (artikel 3)

De gronden met de bestemming Agrarisch worden onder andere gebruikt voor het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden, agrarisch grond gebruik, bestaande wegen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen alsmede ontsluitingsvoorzieningen.Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Groen (Artikel 4)

De gronden met de bestemming Groen worden onder andere gebruikt voor groenvoorzieningen (landschappelijke inpassing). Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd.

Tuin (Artikel 5)

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

Wonen (Artikel 6)

De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bedoeld voor het wonen met daarbij behorende gebouwen, tuinen, erven en terreinen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Op de verbeelding is voorzien in twee bouwvlakken van 20 bij 20 meter, waarbinnen de twee vrijstaande hoofdgebouwen met elk een oppervlak van ten hoogte 200 m² kan worden gebouwd. Bij elke woning is een gezamenlijk oppervlak van 200 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Verder is voorzien in bouwregels ten aanzien van een maximale goot- en bouwhoogte en minimale dakhelling.

In de specifieke gebruiksregels is voorzien in een voorwaardelijke verplichting voor de aanleg en het in standhouden van het voor dit plan opgestelde landschappelijke inpassingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemer garant staat voor de economische uitvoerbaarheid van het plan. Eventuele planschadekosten en aan dit plan verwante kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tevens wordt er een anterieure overeenkomst met daarin een sloopverplichting gesloten tussen de initiatiefnemers en de gemeente.

6.2 Inspraak en overleg

Het college heeft de bevoegdheid te besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Aangezien onderhavig plangebied gering van omvang is en de ruimtelijke consequenties beperkt zijn, is overeenkomstig het besluit van het college geen gelegenheid tot inspraak geboden.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is door het college het ontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio Drenthe. Hier zijn geen opmerkingen uit naar voren gekomen.

Het voorliggend bestemmingsplan zal als ontwerp ter visie worden gelegd gedurende de periode van 6 weken. Binnen deze termijn kan een ieder een zienswijze op het plan in dienen.