direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwlande, deelplan uitbreiding Boerdijk 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP8021005-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit plan is de wens om een herontwikkeling te laten plaatsvinden voor een perceel ten noorden van de Boerdijk in Nieuwlande dat in eigendom is van de gemeente Hoogeveen. De herontwikkeling betreft de transformatie van agrarisch gebied naar woningbouw ter plaatse van deze locatie.

In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied zuid, herziening 2007' kent de betreffende locatie de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is de gewenste ontwikkeling niet mogelijk. Er is dus een bestemmingsplan herziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch' naar een bestemming waarbinnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het plan is een gedetailleerde bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.3 Opbouw toelichting

In Hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante ruimtelijk beleid. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de gewenste ontwikkelingen in het plangebied. Hoofdstuk 5 en 6 schrijven respectievelijk over de verschillende uitgevoerde onderzoeken en het aspect duurzaamheid. De planbeschrijving en de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling zijn opgenomen in Hoofdstuk 7. Informatie over de handhaving en een beschouwing over de uitvoerbaarheid worden neergelegd in respectievelijk Hoofdstuk 8 en 9 en sluiten deze toelichting af.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch perceel dat globaal gelegen is ten noordoosten van Nieuwlande. Het plangebied wordt begrensd in het noorden en oosten door sloten en grasland. Ten zuiden door de Boerdijk en ten westen door de Meester Goorweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8021005-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: Plangebied (globaal met rood omlijnd)

2.2 Vigerend recht

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied zuid, herziening 2007', dat is vastgesteld op 22 november 2007 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe is goedgekeurd op 28 januari 2008. Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch' van toepassing.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Het plangebied grenst aan de kern Nieuwlande wat is gelegen in de gemeente Hoogeveen. Nieuwlande heeft een kenmerkende lintbebouwing. Dit geldt met name voor de Johannes Poststraat en de Brugstraat. Kenmerkend zijn daar de opstrekkende kavels met (agrarische) bebouwing langs het lint, de wijken loodrecht daarop en de wijk langs de Brugstraat. Karakteristiek vormen verder de doorzichten van de Johannes Poststraat en de Brugstraat op het open land en de voorkomende bospercelen en laanbeplanting. Naast deze beeldbepalende doorzichten is de afwisselende bebouwing in vorm en functie kenmerkend voor de lintbebouwing. Verder is de situering op vrij grote afstand tot de weg en de aanwezige beplanting daarlangs (met name de Johannes Poststraat) opmerkelijk.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is momenteel agrarisch gebied. Ten zuiden van het plangebied is een begraafplaats gevestigd die reeds is uitgebreid. Ten westen van het plangebied zijn vrijstaande woningen gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.


De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt op basis van de Erfgoedwet de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. In paragraaf Archeologie en Cultuurhistorie wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.

3.1.2 Vogel- en Habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. De doorwerking daarvan is opgenomen in paragraaf 5.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de 2e Kamer aangenomen. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.


Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent dat er eerst gekeken moet worden of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en vervolgens of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt. Indien dat niet mogelijk is kan een stedelijke ontwikkeling gemotiveerd plaatsvinden buiten bestaand stedelijk gebied.


Voorliggend initiatief betreft de transformatie van agrarisch gebied naar een woningbouwlocatie. Het plangebied sluit aan op de bestaande bebouwing van Nieuwlande. Het initiatief sluit aan op de regionale behoefte. Het plan wordt zorgvuldig in de omgeving ingepast en sluit daarom aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.


Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Natuurnetwerk Nederland (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking. Het Barro geeft geen regels ten aanzien van voorliggend initiatief.

3.2.3 Ladder voor Duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaande stedelijke gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats buiten het bestaand stedelijk gebied van Nieuwlande. Echter is er in Nieuwlande geen ruimte voor inbreiding en is uitbreiding dus de enige optie. Er is gekozen voor een locatie die direct aansluit op de bestaande bebouwing, zodat verspreide bebouwing wordt voorkomen en het landelijke karakter van de omgeving behouden blijft.

Daarnaast is er een regionale behoefte naar nieuwe woningen in Nieuwlande. Er zijn namelijk ca. 20 potentiële kopers voor de 12 geplande kavels. Daarnaast is in de Woonvisie van de gemeente Hoogeveen opgenomen dat er binnen de gemeente nog ruimte is voor ongeveer 500 woningen waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Op deze cijfers wordt verder ingegaan in paragraaf 3.5.4. Daarmee wordt aangetoond dat er voldoende behoefte is en een verdere toetsing aan de ladder daarom niet nodig is.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de revisies van de Omgevingsvisie- en Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld die vervolgens op 1 november 2018 in werking zijn getreden. De Omgevingsvisie is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie ziet toe op het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. Deze ambitie vormt het hart van ons beleid waarmee wordt ingezet op ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de omgevingsvisie worden zes verschillende kernkwaliteiten benoemd die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.


Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.


Bij de verdeling van de woningbehoefte streeft de provincie ernaar de groei van de bevolking en de arbeidsplaatsen te concentreren in de (sub)streekcentra en één derde in de overige kernen. De toedeling van de woonopgave aan de (sub)streekcentra en overige kernen is de verantwoordelijkheid van de gemeenten. De provincie verwacht van gemeenten dat de toedeling gebeurd op basis van de functie van de kern binnen de gemeente. De provincie vindt het van belang dat, waar mogelijk, de woonopgave van deze kernen wordt benut om de dorpsranden 'af te hechten'. Dit verbetert de ruimtelijke kwaliteit.


De gelaagde kernenstructuur van een regio is de basis voor het invullen van de woningbehoefte. Verder is het belangrijk dat regio's overeenkomstige uitgangspunten hanteren bij locatiekeuzes. Vanuit de doelstelling zorgvuldig en doelmatig omgaan met ruimtegebruik, wordt het uitgangspunt 'inbreiding voor uitbreiding' gehanteerd. Eerst moet worden ingezet op het gebruik van ruimte binnen bestaand bebouwd gebied (bijvoorbeeld door herstructurering, verdichting, inbreiding of functieverandering). Pas daarna wordt gekozen voor nieuwe uitleglocaties.


Ook moet aandacht worden besteed aan de kwalitatieve afstemming van het woningaanbod. De huidige bevolking binnen een regio moet voldoende huisvestingsmogelijkheden worden geboden voor haar wooncarrière. Dit betekent dat binnen een regio voldoende aanbod moet zijn voor verschillende doelgroepen, zoals woningen voor starters en senioren. Ook is het van belang doorstroming in de woningmarkt te stimuleren. Het plan voor de woningbouw in Nieuwlande past binnen deze beleidsuitgangspunten. Daarnaast kan Nieuwlande als belangrijk woonalternatief van de kern Hoogeveen worden gezien.


Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio.


De woningbehoefte over de periode 2016-2025 is opgenomen in de onlangs vastgestelde Woonvisie 2017-2020, Waar ieder een thuis vindt (zie paragraaf 3.5.4).

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodatie en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de ontwikkeling van woningen in Nieuwlande. Hiermee wordt invulling gegeven aan de ontwikkeling van hoogwaardiger woonmilieus. Wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad Hoogeveen wordt hiermee mogelijk gemaakt.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie wordt de volgende visie op wonen gegeven: Er moet gebouwd worden voor zowel de inwoners van Hoogeveen als de instromers van buiten. Door een stevige verdichting en herstructurering van delen van de kern van Hoogeveen kunnen alle woningen binnen de huidige grenzen gebouwd worden. Voor de dorpen en landelijk wonen is voldoende ruimte. Hoofdkeuzes wat wonen betreft zijn het ruimte bieden aan landelijk wonen in het buitengebied en het ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen in en bij alle dorpen. De prioriteiten voor de stad zijn inbreiding enerzijds en herstructurering van het centrum en de naoorlogse woonwijken anderzijds. Voor landelijk wonen zijn er kansen in de Landgoederenzone, de Kanalenzone, het Hollandsche Veld en Nijstad. De woonkansen voor de dorpen zijn afhankelijk van het landschapstype. Onderscheid daarbij is in de Velddorpen (Elim, Hollandscheveld, Zuideropgaande/Nieuw Moscou, Nieuwlande), Kanaaldorpen (Nieuweroord, Noordscheschut, Tiendeveen) en Zanddorpen (Fluitenberg, Pesse, Stuifzand).

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan op het ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen in (veld)dorpen van de gemeente Hoogeveen (Nieuwlande in dit geval). Met de voorgenomen ontwikkeling wordt invulling geven aan het streven dat er gebouwd moet worden voor zowel de inwoners van Hoogeveen als de instromers van buiten.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op wonen op de volgende punten aangevuld en bijgesteld: De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone. De oude plannen van havens in de kanalenzone en grote landschapsinvesteringen wordt losgelaten. Er wordt ingezet op kleinschaliger initiatieven. Het bebouwen van het Hollandsche Veld, Nijstad en Alteveer nabij de snelweg vervalt. Voor verdichting van de linten aan het Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande blijven we ruimte bieden.

Het initiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. In dit geval heeft het plan betrekking op het invullen van een regionale behoefte naar woningen. Verder sluit de ontwikkeling aan op de bestaande dorpsstructuur en doet dus geen afbreuk aan de bestaande ruimtelijke structuur van het dorp.

3.5.4 Woonvisie 2017-2020

Met deze visie zet de gemeente de koers uit op het gebied van wonen voor de komende jaren. De visie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vijf jaar is wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011.

In de visie staat het volgende motto centraal: “Waar iedereen zijn thuis vindt”. Dat geldt voor iedereen, ongeacht zijn of haar leeftijd, inkomen, gezinssamenstelling, gezondheid of afkomst. Om die visie te verwezenlijken zijn vier hoofdambities benoemd.

  • 1. behoud van kwaliteit en gewildheid;
  • 2. toevoegen wat gevraagd wordt;
  • 3. voor iedereen betaalbaar;
  • 4. ouderdom of zorg: ook dan goed wonen.

Binnen het woonbeleid is een gebiedsindeling bepaald. Het plangebied is gelegen in het gebied 'Velddorpen'. Dit gebied omvat de dorpen Hollandscheveld, Elim, Nieuw-Moscou en Nieuwlande.

De visie gaat voor woningbouw in de dorpen en het landelijk gebied uit van maatwerk. Daarbij is aangegeven om meer individuele vrijheid op locaties te bieden en datgene toevoegen wat gevraagd wordt. Voor het beoogde voornemen zijn dan ook op diverse momenten aan particulieren gevraagd om aanwezig te zijn bij bijeenkomsten en tezamen een ontwerp tot stand te brengen. Voor de 12 beoogde kavels hebben zich van uit deze betrokkenen, potentiële kopers gemeld. Daarnaast is er een regionale behoefte naar nieuwe woningen in Nieuwlande.

Het plan sluit daarmee aan op geconcentreerde groei in de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag.

3.5.5 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 21 december 2017 heeft de Hoogeveense gemeenteraad de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Het plangebied betreft zo'n gebied dat is aangewezen als een welstandsvrij gebied. Voor deze gebieden geldt dat het bouwplan niet wordt voorgelegd aan de welstandscommissie en positief bevonden hoeft te worden voordat een omgevingsvergunning afgegeven wordt. Het doel hiervan is om creatieve initiatieven te stimuleren en barrières weg te nemen door minder regels.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

De locatie waar de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt is op de navolgende afbeelding weergegeven. Voor het volledige verkavelingsplan wordt verwezen naar Bijlage 1. Het voornemen is om 12 tot maximaal 14 woningen te realiseren, vrijstaand en twee onder een kap is in de regels beide mogelijk. Onderstaande verkaveling is dan ook indicatief en het kan zijn dat er bij de daadwerkelijke uitgifte een net andere verkaveling tot stand komt. De voorkant van de woningen is gericht op de nieuw aan te leggen weg (30 km per uur) die in het verlengde van de Meester van Goorweg wordt gerealiseerd en aansluit op de Boerdijk. Hiermee wordt aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur van de aangrenzende woningbouw. De tuinen van de woningen liggen in het verlengde van de woning (achter de woning). Ook de bomenrij die langs de Meester van Goorweg staan worden doorgetrokken in het plangebied. Daarnaast wordt tussen het nieuw te bouwen woongebied en het omliggende agrarisch gebied een begrenzende groenstructuur aangelegd. Ditzelfde geldt voor de omgeving tussen het woongebied en de Boerdijk. Ook wordt er een voetpad gerealiseerd aan de noordelijke zijde van het plangebied. Dit voetpad is bedoelt voor recreatieve doeleinden en sluit aan op de bestaande voetpaden. Ten behoeve van het waterbeheer wordt in het zuidwesten van het plangebied een (tweede) Wadi aangelegd. Deze Wadi zal in eenzelfde stijl als de reeds bestaande Wadi in het noordwesten van het plangebied worden aangelegd en wordt landschappelijk ingepast. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Meer informatie over het verkeer is te vinden in paragraaf 5.10.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8021005-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: indicatief verkavelingsplan

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Algemeen

Voor de ruimtelijke ordening en milieuregelgeving is sprake van tweesporenbeleid welke beide hun eigen wettelijke kaders hebben, te weten de Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. De regelgeving in dit bestemmingsplan spits zich dan ook toe op de ruimtelijke aspecten van de milieuwetgeving. Het onderhavige bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 12 tot 14 woningen mogelijk. De hiertoe gedane onderzoeken zijn in de bijlagen van deze toelichting opgenomen. In dit hoofdstuk worden de belangrijke omgevingsaspecten behandelt.

5.2 Bodem

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden onderzocht of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Door Eco Reest BV een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van een locatie aan de Boerdijk te Nieuwlande. Dit onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. De gemeten gehalten, met uitzondering van de licht verhoogde waarden aan kwik en naftaleen, worden beschouwd als zijnde achtergrondconcentraties.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, wordt gelet op de gemeten verhoogde gehalten aan kwik en naftaleen in het grondwater formeel verworpen.


Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. Er is dus kwik en naftaleen in het grondwater gevonden, maar er is sprake van een dermate lage concentratie dat dit geen probleem vormt bij de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.

Toepassing van eventueel vrijkomende de grond op het terrein zelf achten wij milieuhygiënisch verantwoord. Toepassing van eventueel vrijkomende grond elders kan eventueel plaats vinden binnen een gemeentelijke bodemkwaliteitskaart of met een aanvullend grondonderzoek conform het Besluit Bodemkwaliteit. De gemeente waar de grond eventueel wordt toegepast is hierbij het bevoegd gezag.

Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Archeologie en Cultuurhistorie

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.


Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 3, hoge of middelhoge archeologische verwachting, waarvoor een inventariserend veldonderzoek moet worden uitgevoerd.

Het plangebied is rond 1900 in cultuur gebracht maar altijd onbebouwd gebleven. Vandaar dat cultuurhistorische waarden in het plangebied niet aanwezig zijn.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Bureau voor Archeologie heeft een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd voor een terrein aan de Boerdijk te Nieuwlande (gemeente Hoogeveen). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.


Het plangebied betreft landbouwgrond, met uitzondering van de westzijde, hier bevindt zich een vijver met grasveldje. Het geheel heeft een oppervlakte van 3,3 ha. In het plangebied is in de toekomst woningbouw voorzien, waarbij de bodem geroerd wordt en eventueel aanwezige archeologische resten worden bedreigd.

Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor de periode laat-paleolithicum tot het plangebied bedekt raakte met veen, vermoedelijk in de nieuwe steentijd. In de directe omgeving zijn vondsten uit het mesolithicum bekend. Mochten archeologische resten aanwezig zijn, dan worden deze verwacht direct onder de huidige bouwvoor in de top van de pleistocene afzettingen, die op basis van aardkundige gegevens bestaan uit dekzand- op keizand en keileem. Er zou zich een veldpodzolgrond in het plangebied bevinden.

Door middel van een verkennend booronderzoek is vastgesteld dat de bodem in het plangebied ten behoeve van de landbouw is gediepwoeld. Onder de bouwvoor tot een diepte van 60 tot 110 cm-mv zijn brokken van bodemhorizonten van voormalige podzolgronden aangetroffen. Ook zijn plaatselijk veenbrokken opgeboord afkomstig van de oorspronkelijk aanwezige veenlaag. Als gevolg van de grondbewerking worden in het plangebied geen archeologische resten meer in het plangebied verwacht.

Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek wordt de archeologische verwachting bijgesteld naar laag. Er worden geen archeologische resten meer verwacht. Bureau voor Archeologie adviseert het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie leiden niet tot belemmeringen van het voorliggende plan.

5.4 Natuur en Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming heeft als uitgangspunt een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren/verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.

Door Eco Reest BV is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd ter plaatse van Boerdijk te Nieuwlande. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 4.


Aanleiding tot het onderzoek is de voorgenomen nieuwbouw van 12 tot maximaal 14 woningen in het plangebied.

Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het plangebied.


Het plangebied bestaat uit een akker aan de rand van de bebouwde kom van Nieuwlande en een naastgelegen groenstrook/grasveld. De akker heeft een oppervlakte van circa 2,2 ha. De groenstrook is circa 1.000 m2 groot. Ten tijde van het veldwerk stond er deels groenbemester op het land. De rest van de akker lag braak. Er is geen sprake van bebouwing, verharding, bosschages of bomen op het onderzoeksterrein.


Soortenbescherming

Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest– of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten of soorten die alleen onder de zorgplicht vallen waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van vrijgestelde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

Het voorkomen van bodembroedende vogelsoorten kan op voorhand niet uitgesloten worden. Alle in gebruik zijnde nesten zijn beschermd. Indien er geen ontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden binnen het broedseizoen (globaal van 1 maart t/m 1 september), of wanneer de werkzaamheden starten voor het broedseizoen en doorlopen tot in het broedseizoen, wordt er geen overtreding van de Wet natuurbescherming verwacht wat betreft nestlocaties voor vogels. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen starten moet voorafgaand hieraan de locatie worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog. Indien bij de controle nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Mantingerzand. De afstand tussen de onderzoekslocatie en het Natura 2000-gebied bedraagt ca. 7 kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuur Netwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Conclusie

De aspecten natuur en ecologie leiden niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Water

Het Waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan Bestemmingsplan Boerdijk, Nieuwlande door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Het resultaat van de ingevulde watertoets is opgenomen in Bijlage 5. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van het watertoetsproces moet worden doorlopen.

Waterbeleid

Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet Natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.

Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.


Watertoetsproces

Op grond van artikel 12 uit het besluit op de ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Waterschap Vechtstromen kijkt wat de invloed van het plan op de waterhuishouding is en geeft een wateradvies. Daarbij toetst het waterschap het plan aan het voorkeursbeleid dat is geformuleerd. Voor het verdere proces is het van belang om de RO adviseur van het waterschap wordt betrokken bij het plan. Er is contact geweest met de voor des gemeente, aangewezen RO adviseur van het waterschap.

Aandachtspunten zijn onder meer de hoeveelheid te realiseren wooneenheden en de toename verhard oppervlak. Deze hebben gevolgen voor de waterhuishouding op deze locatie. Naast bovengenoemde aandachtspunten bevindt het plan zich deels langs een leggerwatergang van het waterschap. Er dient hier rekening gehouden te worden met een vrije strook, ten behoeve voor beheer en onderhoud inclusief in- en uitritten.

Verder geldt naast de watergang een obstakelvrije zone van 5 meter vanaf boveninsteek van de watergang richting het te ontwikkelen plan. Indien binnen deze zone wijzigingen qua inrichting gaan plaats vinden dan dient hier voor een vergunning aangevraagd te worden bij het waterschap.


Uitgangspunten waterschap

Algemeen

Bij de keuze voor de locatie van het plangebied wordt rekening gehouden met de wateropgave en de eigenschappen van het watersysteem.

  • Bij het stedenbouwkundig plan moet notie worden genomen van het feit dat water van hoog naar laag stroomt. Water is daarmee ordenend voor het plan.
  • Per project moet in het overleg tussen gemeente en waterschap worden bezien of maatwerkoplossingen nodig en/of wenselijk zijn.


Afvalwater

  • Het afvalwater (het zwarte afvalwater van toilet, het grijze afvalwater van keuken, wasmachine en douche en het eventuele bedrijfsafvalwater) wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering.


Hemelwater

  • De afvoerpiek uit het plangebied door de toename van verhard oppervlak wordt afgevlakt door berging van hemelwater in wadi's of retentievijvers met een gedoseerde afvoer.
  • De maximale hoeveelheid te lozen water bedraagt 1,2 l/s/ha bij een maatgevende neerslaghoeveelheid van 55 mm.
  • Het hemelwater wordt zo min mogelijk verontreinigd en komt ten goede aan het lokale water- of grondwatersysteem.
  • Zichtbare oppervlakkige afvoer van hemelwater heeft de voorkeur boven afvoer van hemelwater door buizen, vanwege het grotere risico op ongewenst lozingsgedrag en foutieve aansluitingen bij buizen.
  • Infiltratie van hemelwater in de bodem via een graspassage is de beste optie, omdat hiermee zuivering, retentie en grondwateraanvulling worden gerealiseerd.
  • Op kleine schaal kan dit goed door middel van individuele voorzieningen, op grotere schaal verdient de toepassing van wadi's de voorkeur.
  • Afvoer van hemelwater vindt bij voorkeur plaats via de reeks regenpijp - perceelgoot - straatgoot - wadi.
  • Bij het ontwerp van het bouwwerk wordt een zodanig samenspel van dakvlakken, dakgoten, regenpijpen en perceelgoten gekozen dat het water niet in riolen onder de grond hoeft.
  • Goede alternatieven in geval van nauwelijks verontreinigd hemelwater zijn regenwaterhergebruik op individuele schaal of directe oppervlakkige afvoer naar sloten of vijvers met retentievoorzieningen op grotere schaal.
  • In het geval van bedrijventerreinen met risico op vervuiling verdient hemelwaterafvoer via een verbeterd gescheiden rioolstelsel met retentievijvers de voorkeur.
  • Het ontwerp van een verbeterd gescheiden stelsel wordt afgestemd op het risico op verontreiniging van het verhard oppervlak en het uitgangspunt dat de afvoer van relatief schoon hemelwater naar de RWZI wordt geminimaliseerd.


Grondwater

  • Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon infiltrerend water.
  • Te hoge grondwaterstanden in natte winterperioden mogen worden beteugeld met drainage in de openbare weg en eventueel op de kavels zelf, mits dit niet leidt tot een permanente grondwaterstandsverlaging in of buiten het plangebied.
  • De drainage voert af naar een wadi of naar oppervlaktewater; dus niet naar de RWZI.
  • Vochtoverlast door hoge grondwaterstanden wordt geminimaliseerd door te bouwen zonder kruipruimten en door kelders waterdicht te maken.


Oppervlaktewater

  • Bij de herinrichting van het oppervlaktewatersysteem zijn de benodigde afvoercapaciteit, de streefbeelden en de kwaliteitsdoelstellingen van het waterschap Vechtstromen leidend.
  • Het oppervlaktewater wordt liefst op fraaie wijze geïntegreerd in het stedenbouwkundig plan, zodanig dat het water beleefbaar is en goed te beheren.

Maatregelen

Wat betreft de maatregelen ten aanzien van het aspect water valt het volgende te zeggen. Het afvalwater wordt afgevoerd naar de RWZI door middel van riolering. Verder wordt het hemelwater opgevangen in Wadi's gelegen in het westen van het plangebied. Eén Wadi is bestaand en een tweede zal worden aangelegd. Op deze wijze wordt de toename van de verharding gecompenseerd. Verder zorgt dit er voor dat het grondwater wordt aangevuld met schoon infiltrerend water en het hemelwater niet wordt afgevoerd naar de RWZI. De nieuw aan te leggen Wadi wordt op eenzelfde wijze ingericht als de bestaande Wadi, waardoor wordt aangesloten op de bestaande stedenbouwkundige structuur en de beleefbaarheid van het gebied vergroot en de Wadi goed te beheren is. Waar de Wadi's precies (komen te) liggen is weergegeven in het verkavelingsplan in Bijlage 1.

Conclusie

Het aspect water leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.


Aangezien er geluidgevoelige objecten in het plangebied worden gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai. Spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai is in dit geval niet aan de orde omdat het plangebied niet nabij een spoorlijn en een gezoneerd industrieterrein ligt.

Wegverkeerslawaai

Voor de input van de verkeersgegevens is contact gezocht met de Regionale Uitvoeringsdienst. Uit een telling in 2014 is gebleken dat er ongeveer 730 voertuigen (excl. fietsen/brommers) per dag de Boerdijk passeren. De Boerdijk betreft een 60 km/h weg. Volgens het beleid van de gemeente Hoogeveen zijn er geen hogere waarden mogelijk en daarmee ook geen nadere bouwakoestische voorzieningen. Het resultaat met een indicatieve berekening is dat er gebouwd kan worden op 16,5 meter uit de rand van de Boerdijk. In afbeelding 3 is weergegeven waar in het plangebied gebouwd mag worden en waar niet (in het groen mag gebouwd worden en in het geel niet).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8021005-VG01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Plangebied met de daarop aangegeven zone waarin gebouw mag worden (groen) en waarin niet gebouwd mag worden (geel)

De verkaveling is afgestemd op de zone waarin niet gebouwd mag worden wegens een te hoge geluidsbelasting. Er wordt gebouwd op meer dan 16,5 meter uit de rand van de Boerdijk.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Milieuzonering bedrijven

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Agrarische bedrijven

De nieuw te bouwen woningen zijn gelegen in een gebied waar van oudsher zowel woningbouw als agrarische bedrijvigheid voorkomt. De afstand naar het dichtstbij gelegen agrarisch bedrijf bedraagt ca. 400 m. In het tussen gelegen gebied zijn meerdere woningen gelegen. De nieuw toe te voegen woningen vormen daarmee geen belemmering voor de bedrijfsvoering van de aanwezige agrarische bedrijven. Daarnaast is de afstand tussen de bedrijven en de woningen dermate groot dat ter plaatse van de nieuwe woningen geen sprake zal zijn van geurhinder. Een goed woon- en leefklimaat kan gegarandeerd worden.

Multifunctioneel centrum

Nabij het plangebied ligt een multifunctioneel centrum met daarin een kinderopvang, basisschool en buurt/clubhuis. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' moet rekening gehouden worden met een maximale richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Hieraan wordt voldaan.

Begraafplaats

Verder bevindt zich ten zuiden van het plangebied een begraafplaats. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' moet rekening gehouden worden met een maximale richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Hieraan wordt voldaan.

Garagebedrijf

Voor een garagebedrijf moet volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' rekening gehouden worden met een maximale richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Hieraan wordt voldaan.

Bouwbedrijf

Voor een bouwbedrijf met werkplaats met een bruto vloeroppervlak kleiner dan 1000 m2 (waarvan in dit geval sprake is) geldt volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Hieraan wordt voldaan.

Detailhandelzaken

De overige voorkomende bedrijven zijn een aantal detailhandelzaken. Volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' moet rekening gehouden worden met een maximale richtafstand van 10 meter ten opzichte van een rustige woonwijk. Hieraan wordt voldaan.

Conclusie

Het plan leidt niet tot belemmeringen voor omliggende bedrijven en woningen.

5.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.


Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).


Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De stof PM2,5 is niet opgenomen in deze NIBM-tool. Hierdoor kan niet rechtstreeks worden aangegeven of en in hoeverre onderhavige ontwikkeling bezwaren ontmoet vanwege de stof PM2,5. Omdat met de ontwikkeling aan de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden kan op basis van elders in Deventer uitgevoerd onderzoek gesteld worden dat in dat geval voor de stof PM2,5 de grenswaarde niet wordt overschreden.


Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen


De voorgenomen ontwikkeling draagt (gelet op de functie en de verkeersbewegingen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging, waardoor nader onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie in en rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied. Een uitsnede van de risicokaart is opgenomen in afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8021005-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: Uitsnede risicokaart


Stationaire bronnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A37, ligt op ca. 1500 meter van het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van 110 meter van de A37, waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.


Buisleidingen

Ten noorden, zuiden en oosten van het plangebied liggen hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie. Het plangebied ligt op ruim 1000 meter afstand van de buisleidingen. Het plangebied ligt buiten een plaatsgebonden risico contour en het invloedsgebied van deze buisleidingen. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Hoogspanningslijnen

Ten zuiden van het plangebied loopt een hoogspanningslijn. Echter ligt deze op een afstand van 1500 meter van het plangebied. Er hoeft dan ook geen invulling te worden gegeven aan het advies van VROM 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (oktober 2005, aanvulling 2008).

Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Verkeer

Het woongebied wordt ontsloten door een nieuw aan te leggen weg. Deze weg zal in het verlengde liggen van de Meerster van Goorweg en zal aansluiten op de Boerdijk. Deze weg zal ingericht worden als 30 km zone. Ook wordt er een voetpad gerealiseerd. Dit voetpad is bedoelt voor recreatieve doeleinden en sluit aan op de bestaande voetpaden.

Het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein. Volgens de Parkeernota Hoogeveen geldt voor de ontwikkeling van woningen/appartementen in de wijken, dorpen en bedrijventerreinen van de gemeente Hoogeveen een parkeernorm van 1,8 per wooneenheid. De Parkeernota Hoogeveen is opgenomen als Bijlage 1 van de regels. Het parkeermodel in de wijken en dorpen gaat uit van parkeren op eigen terrein met in tweede instantie aanvullende parkeergelegenheid in het openbare gebied binnen het bestaande wegprofiel of op daartoe aangelegde parkeervakken. In beginsel zijn restricties voor het parkeren gebaseerd op de wegen- en verkeerswet en neemt de gemeente alleen restrictieve maatregelen wanneer de verkeersveiligheid of de leefbaarheid in het geding zijn.

Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt parkeren op de kavels plaats. Per kavel is ruimte voor 2 parkeerplaatsen. Er worden 12 tot maximaal 14 woningen gerealiseerd, dus worden er 24 tot 28 parkeerplaatsen gerealiseerd op de kavels. Daarmee wordt voldaan aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning. Volgens de parkeernorm zouden er namelijk 21,6 (1,8 X 14) tot 25,2 (1,8 x 14) parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden.

5.11 Milieueffectrapportage

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 14 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Conclusie

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage PM. Ook is daar de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Duurzaamheid

De gemeente Hoogeveen heeft haar ambitie op het gebied van duurzaamheid verwoord in het klimaatbeleid en de Milieuvisie. In het klimaatbeleid is de ambitie uitgesproken om in 2040 als gehele gemeente CO2-neutraal te willen zijn. Door bij nieuwe ontwikkelingen duurzaamheid reeds in de ontwerp- en bouwfase mee te nemen kan optimaal invulling worden gegeven aan de duurzaamheidsdoelstelling. In dit kader is het vermeldenswaardig dat er zoveel mogelijk gebruikt wordt gemaakt van duurzame materialen en er ruimte blijft bestaan voor het toevoegen van zonnepanelen. Daarnaast zal er gasloos worden gebouwd. Verder sluit de bebouwing direct aan op de bestaande bebouwing. Daarmee wordt versnippering van het landschap voorkomen en blijft de openheid van het buitengebied behouden voor de toekomstige generatie(s). Wat betreft het waterbeleid wordt het hemelwater afgevoerd naar twee omliggende Wadi's waarvan er één nog aangelegd dient te worden. Hiermee wordt ingespeeld op de ambitie van de gemeente Hoogeveen uit de Milieuvisie om meer ruimte voor waterberging te creëren.

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

7.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

7.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In Artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In Artikel 2 wordt de wijze van meten toegelicht.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde opgenomen. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 7.3 nader toegelicht.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

7.3 Verklaring van de bestemmingen

Groen

De structuurbepalende (nog aan te leggen) groenvoorzieningenelementen zijn bestemd tot Groen. Binnen de bestemming zijn voet- en fietspaden, water en speelvoorzieningen toegestaan.

Tuin

Deze bestemming is van toepassing op de tuinen in het plangebied. Op deze gronden is het niet toegestaan om bijgebouwen te realiseren. Erkers zijn wel toegestaan. De situering van de tuinen zijn veelal gelegen tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg. Ook aan de zijkant van de gebouwen kan deze bestemming gelegen zijn om een bepaalde openheid te behouden.

Verkeer

De bestemming maakt ook ondergeschikte groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en uitbreidingen daarvan mogelijk.

Water

Al het water binnen het plangebied en van belang voor de waterhuishouding met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers vallen onder deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan.

Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de woningen in plangebied. In de bestemmingsregeling is opgenomen waar het hoofdgebouw toegestaan is en zijn regels opgenomen ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, als mede erfafscheidingen. Tevens worden regels gegeven voor de toegelaten aan-huis-verbonden beroepen en bedrijvigheid.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

8.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 26 maart 2015 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2015-2018, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.


De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

8.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.


De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).


Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) voorgelegd aan verschillende instanties.

Door de provincie Drenthe is aangegeven dat het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie en de regionale woonvisie voor Zuidwest-Drenthe en daarom geen aanleiding geeft tot op- of aanmerkingen als het plan op deze manier in procedure wordt gebracht.

Het waterschap Vechtstromen heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het plan met inachtneming dat de toename van de verharding en bebouwing voldoende gecompenseerd wordt door beide wadi's, zodat de waterhuishouding op deze locatie geen nadelige gevolgen heeft voor de directe omgeving.

Overige instanties hebben niet gereageerd, dan wel aangegeven dat het plan voor hen geen aanleiding geeft tot het maken van op- en/of aanmerkingen.

Procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 maart tot en met 24 april, gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen zienswijzen binnengekomen.

Het vervolg daarop bestaat, kort samengevat, uit de volgende stappen in de procedure:

  • vaststelling door de gemeenteraad;
  • beroepsmogelijkheid bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen stelt gelijktijdig met vaststelling van het bestemmingsplan een grondexploitatie vast. Bij de kavelverkoop worden plankosten als ook kosten voor het bouw- en woonrijp maken verrekend. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.