direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pesse, deelplan Dorpsstraat tussen 7 en 9, 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek om op het perceel gelegen tussen Dorpsstraat 7 en Dorpstraat 9 te Pesse een woning te mogen bouwen. Binnen het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel een agrarische bestemming zonder bouwvlak waardoor het gebruik als woning planologisch gezien niet mogelijk is.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk om op het perceel gelegen tussen Dorpsstraat 7 en 9 te Pesse een woning op te richten.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de plan uitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water aspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op duurzaamheid
  • Hoiofdstuk 7 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Dorpsstraat tussen de nummers 7 en 9 aan de noordkant van Pesse. Het gebied wordt begrensd door de weg, genoemde naburige percelen en weidegrond ten noordoosten. Op de afbeelding hieronder is de globale ligging van het plangebied in de omgeving te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0001.png"

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan Pesse 2009. Hierin heeft het perceel een agrarische bestemming met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Binnen deze bestemming is dus geen bebouwing toegestaan ten behoeve van Wonen. In de afbeelding hieronder is een uitsnede van het bestemmingsplan zichtbaar met daarin het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0002.png"

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

2.3.1 Ontstaansgeschiedenis en bebouwing

Pesse wordt al in 1141 genoemd als Petthe, waarin het begrip peth (=moeras) is verwerkt. In de vroege middeleeuwen moet het, liggend in het midden van een veenmoeras, een behoorlijke nederzetting zijn geweest van eigenerfde boeren. In de veertiende eeuw heeft Pesse op de hoogte Bultinge een eigen kapel en in 1612 heeft Pesse al een eigen school. In 1672 roven soldaten van de bisschop van Munster de klok uit de kapel. Het kerkgebouw komt daarna in verval en wordt afgebroken. Twee eeuwen lang gaan de Pessenaren naar de kerk in Ruinen. Pas in 1870 krijgt Pesse de huidige Hervormde kerk.

Bij de aanleg van Rijksweg A28 in 1956 kwam een 8000 jaar oude boomkano voor de dag, die het predicaat ' oudste boot ter wereld' heeft gekregen. De boot is gedateerd rond 6500 voor Christus. Naast deze boot zijn er in Pesse nog meer sporen van vroegere bewoning gevonden, waaronder huisplattegronden van boerderijen uit de bronstijd, de ijzertijd en de vroege middeleeuwen tot het jaar 1000. De meeste van deze vondsten zijn gedaan ten zuiden van de huidige weg de Oostering in Pesse. Bij deze opgravingen zijn ook resten naar boven gekomen van een neolithisch grafveld. Van dit prehistorische verleden is buiten het dorp nog iets te zien; ten westen van de Boerenveensche Plassen ligt nog een grafheuvel (brandheuvel) uit de ijzertijd/romeinse tijd.

De kern van het huidige dorp Pesse heeft zich ontwikkeld op het kruispunt van de wegen, die drie nederzettingen met elkaar verbonden te weten Eursinge, Oostering en het oude Pesse (gelegen iets ten noorden van het Oude Erf).

De nederzettingen Eursinge en Oud Pesse worden in de huidige situatie door Rijksweg A28 afgesneden van de overige delen van het geheel. Dit geldt tevens voor de samenhang die er van oorsprong bestond tussen Eursinge, Oostinge en Pesse. Door nieuwbouw is het gebied tussen deze esdorpen opgevuld en vallen Oud Pesse en Eursinge buiten het geheel.

Het centrum van Pesse lag rond 1850 ongeveer 500 meter zuidelijker ten opzichte van de huidige kom. De kern lag toen rond de splitsing van de Dorpsstraat en de weg naar Echten. De vroegere kern is nu in het midden doorsneden door Rijksweg A28. Oostering was in die tijd een dorp van dezelfde omvang als het toenmalige Pesse. Het centrum van Oostering was gelegen aan de oostzijde van het huidige sportterrein, op de splitsing van de Oostering en de Kampiepensweg. Rond 1900 versmolten de in cultuur gebrachte weidegronden en esgronden van Eursinge, Oostering en Pesse met elkaar. De drie dorpen vormden een eiland van landbouw en bebouwing te midden van de woeste gronden van het Ruiner- en Pesserveld. Tussen Pesse en Eursinge overheersten vooral de bouwlanden en overhoekbosjes. Ten zuiden van Pesse domineerden vooral de weidegronden met een dicht patroon van houtwallen.

Het huidige dorp bestaat dus schematisch gezien uit drie oude esdorpen met in het midden een tamelijk lineair opgezette kern. Het dorpscentrum van Pesse bestaat uit bebouwing aan weerszijden van de doorgaande weg door het dorp. De bebouwing stamt uit verschillende perioden en laat het proces van verdichting zien door de jaren heen. De bebouwing heeft een sobere en eenvoudige uitstraling en staat doorgaans op korte afstand van elkaar. Door de eenvoudige verschijningsvorm van de bebouwing wordt mede het dorpse karakter benadrukt.

2.3.2 Landschap

Het landschap in de omgeving van Pesse moet gerekend worden tot het esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. De onderdelen binnen dit type landschap leveren vanouds een scala aan beelden op, variërend van kleine besloten ruimtes in en rond de dorpen tot gebieden van formaat als de open veld- en heideontginningen en de boscomplexen. In landschappelijk opzicht zijn de grenzen tussen de verschillende componenten momenteel aan het vervagen.

In de onmiddellijke omgeving van het dorp is de ruimtelijke opbouw van het landschap sterk verstoord door Rijksweg A28 met de bijbehorende op- en afritten en de daarop aansluitende wegen. Behalve het landschap is ook de stedenbouwkundige structuur van het dorp en de onderlinge relatie verstoord.

Als karakteristieke elementen van het oorspronkelijke landschapstype en de 20e eeuwse veranderingen hierop zijn in de omgeving van Pesse nog aanwezig de Pesser esch ten westen van het dorp, de Kleine esch in oostelijke richting (bij Oostering), de madelanden ten zuiden van Pesse en in het ten noorden/noordwesten van het dorp gelegen stroomdal van de Laak, welk gebied een hoge landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde heeft.

Bij de Laak is de parcellering het meest kleinschalig en hier is tevens de meeste begroeiing zichtbaar. De laagte van het stroomdal is visueel duidelijk waarneembaar, waarbij tevens opvalt dat de huidige bebouwing van Pesse op een bolling (es) in het landschap staat.

Voorts komen in alle richtingen heideontginningen (Nuilerveld, Pesserveld, Ruinerveld), boscomplexen en heiderestanten voor.

2.3.3 Ontsluiting

De ontsluitingsstructuur rond Pesse was kleinschalig en passend bij het formaat van het landschap. De hoofdontsluiting bestond uit de huidige wegen, zoals Hoogeveenseweg, Dorpsstraat, Beilerstraat, Oostering, Eursinge en Kraloerweg. Bij de voormalige nederzetting Eursinge was een knooppunt van wegen uit de richtingen Beilen, Dwingeloo en Ruinen. Bij de aanleg van Rijksweg A28 in 1956 is dit gecontinueerd door ter plaatse op- en afritten aan te leggen. Voor de ontsluitingen van de woongebieden is aangesloten bij de Dorpsstraat en de Oostering.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het plangebied is gelegen aan een van de belangsrijkse ontsluitingswegen van Pesse en wordt momenteel gebruikt als weiland.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.1.2 Wet natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuw Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Pesse zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

3.2.2 Ladder van de Duurzame Verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Het bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een enkele woonbestemmingen aan de bestaande woningenvoorraad in Pesse. Per saldo is er sprake van een toename van één woning aan de woningvoorraad.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Jurisprudentie heeft uitgewezen dat één nieuwe woning niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een verdere motivatie aan de hand van de ladder achterwege blijven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0003.png"

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

In dit geval is er sprake van inbreiding voor uitbreiding. Het verzoek is in overeenstemming met provinciaal beleid.

Verder is het zo dat vanuit de kernkwaliteiten-analyse is gebleken dat er geen sprake is van provinciale kernkwaliteiten waarmee in dit plan rekening moet worden gehouden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met "Structuurvisie Hoogeveen 2.0" op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Het initiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. In dit geval sluit het plan aan bij de individuele behoefte.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020

In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De nieuwe Woonvisie 2017-2020 is vastgesteld in maart 2017. Deze vervangt het gelijknamige beleidskader dat werd vastgesteld in 2011 en zet de ingezette koers door naar 2025. In de woonvisie is wonen in Hoogeveen in een breed perspectief geplaatst. Het gaat dan niet alleen om voldoende beschikbare woningen. Maar ook om de betaalbaarheid en duurzaamheid, de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving, de toegankelijkheid daarvan en de zelfredzaamheid van haar inwoners.

Daartoe heeft de gemeente een viertal ambities geformuleerd;

  • behoud van kwaliteit en gewildheid
  • toevoegen wat gevraagd wordt
  • voor iedereen betaalbaar
  • ouderdom of zorg; ook dan goed wonen

Deze ambities zijn in de woonvisie verder uitgewerkt.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een particulier initiatief in een van de dorpen. Binnen de ambitie "toevoegen wat gevraagd wordt" staat aangegeven dat "wat in de bestaande woningvoorraad en woonomgeving niet aangeboden wordt, moet worden toegevoegd, door nieuwbouw, op de juiste plek, op het juiste moment, tegen een redelijke prijs. In stedelijk gebied gebeurt dat op alle schaalniveaus, van individueel tot projectmatige bouw. In dorpen is er vaak sprake van maatwerk. Rode draad van dit thema is: vrijheid bieden, zodat ieders vraag te bedienen is"

Het toevoegen van een enkele woonbestemming middels inbreiding is het soort maatwerk waar de woonvisie op doelt. Het bestemmingsplan past binnen het actuele woonbeleid.

3.4.5 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot ‘welstandsvrij bouwen’. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0004.png"

Afbeelding 3 Uitsnede kaart Nota Ruimtelijke kwaliteit

Het dorp Pesse ligt in de aanduiding 'Dorpen in het zand' op de kaart van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het wonen in deze dorpen en buurtschappen wordt gewaardeerd. Deze waarde van de dorpen en buurtschappen is aanwezig in de samenhang van de huidige nog veelal oorspronkelijke bebouwing, waarbij ontstaangeschiedenis nog valt ter herleiden. De korrel van deze bebouwing, in samenhand met de positie, nokrichting, materialisering en kleurstelling dragen hieraan bij. Om de samenhang in de bebouwing te vermijden dienen grote maatverschillen te worden vermeden.

3.4.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

De nieuwe woning wordt gebouwd op het weiland gelegen tussen Dorpsstraat 7 en 9 te Pesse. Om de zichtlijnen vanaf de Dorpstraat optimaal in takt te houden is er voor gekozen om de woning aan de zuidkant van het perceel te positioneren. Tussen de nieuwe woning en nummer 7 blijft dus een open ruimte zoals dat nu ookal het geval is. Deze krijgt / behoudt ook een agrarische bestemming om dit te waarborgen.

Voor de positionering ten opzichte van de Dorpstraat is de denkbeeldige rooilijn tussen beide buurpercelen aangehouden. de woning dient met de voorgevel in de rooilijn te worden gebouwd. Dit om het beeld van de dorpstraat ter plekke in stand te houden. Daarnaast dient te worden voldaan aan de geluidsnormen ten gevolge van het wegverkeer van de Dorpstraat. Hierop wordt verder ingegaan om paragraaf 5.6 .

Verder dient de beoogde woning te voldoen aan de voorwaarden die gelden voor een woonbestemming in het bestemmingsplan Pesse 2009 en de daarop volgende parapluherziening ten aanzien aan en bijgebouwen. Dit is vastgelegd in de planregels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0005.png"

afbeelding 4: impressie van de beoogde woning.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het realieren van een woning aan de Dorpsstraat tussen nummer 7 en 9 te Pesse.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Op de locatie Dorpsstraat tussen nummer 7 en 9 te Pesse bestaat het voornemen om een woning te realiseren. De locatie is thans onbebouwd. Voor de locatie zijn geen recente bodemonderzoeksgegevens bekend. Er zijn op voorhand vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de wijziging van het bestemmingsplan om een woning te realiseren op de aangegeven locatie. Ten behoeve van de aanvraag van de omgevingsvergunning activiteit bouwen dient (na eventuele sloop van bestaande opstallen) een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN5725/NEN5740 en indien daar aanleiding voor bestaat de NEN5707 door een daarvoor erkend en gecertificeerd bureau.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond (bij minder dan 50 m3;
  • particulieren (werk zonder aannemer);
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas;
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel.

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Inleiding

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. 

5.2.2 Onderzoek aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden. Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 3, hoge of middelhoge archeologische verwachting, waarvoor inventariserend veld onderzoek moet worden uitgevoerd. In het gemeentelijke beleid is echter een vrijstellingsgrens opgenomen van 1000 m2. Het voorliggende plan is kleiner dan 1000 m2 waardoor archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

5.2.3 Meldplicht

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.2.4 Cultuurhistorie

Uit het Geoportaal provincie Drenthe blijkt dat geen cultuur historische hoofdstructuren lijnen, locaties en/of gebieden in het plangebied aanwezig zijn die door toedoen van onderhavig plan aangetast kunnen worden. Om deze reden zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

5.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan voor de bouw van de woning.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

- Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)


- Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren ;


- Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.3 Watertoetsproces

Algemeen

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast in verband met de geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

  • niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of
  • niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

5.3.4 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. Het voorliggend plan bevat het bouwen van een woning.

Tot op heden is het plangebied in agrarisch gebruik geweest en intensief beheerd. De nationale databank Flora en Fauna is geraadpleegd om een beeld te krijgen van de huidige natuurwaarden. Hieruit zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen voor wat betreft waarnemingen.

Gebiedsbescherming

  • Het project heeft geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden tot gevolg;
  • Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en in het kader van goede ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0006.png"

Figuur 5: Uitsnede NNN-kaart 29 mei 2018, provincie Drenthe

Soortenbescherming

  • In het plangebied zijn geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten waarvoor niet automatisch vrijstelling geldt binnen de Provincie Drenthe.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebieds- en soortenbescherming. Belemmering ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan kunnen zijn op de mogelijke aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geur

In de directe nabijheid van het plangebied voor woningbouw bevinden zich bedrijven waar voedingsmiddelen worden bereid. De afstand van deze bedrijven (emissiepunt waar bakdampen kunnen vrijkomen) tot het plangebied is groter dan 25 meter. De lucht en/of geuremissies vormen geen belemmering voor woningbouw binnen het plangebied. Anderzijds worden bedrijven ook niet beperkt in hun mogelijkheden door de voorgenomen ontwikkeling.

Agrarische bedrijven zijn eveneens op grote afstand van het plangebied voor woningbouw gelegen en vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Anderzijds worden agrarische bedrijven ook niet beperkt in hun mogelijkheden door de voorgenomen ontwikkeling.

Voor het onderdeel lucht/geur zijn geen belemmeringen als gevolg van bedrijfsactiviteiten uit de omgeving te verwachten.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.


In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.6.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waar de grenswaarden uit het besluit voor gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.6.3 Onderzoek

De situatie is akoestisch beschouwd voor de onderdelen wegverkeerslawaai en industrielawaai. In de nieuwe situatie worden de bestaande functie gewisseld. Daarom is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) geluidberekeningen gemaakt om de geluidbelasting voor de nieuwe situatie te bepalen.

Wegverkeerslawaai

De Dorpsstraat van Pesse is een doorgaande route en maakt deels onderdeel uit van de 30 km/h zone. De splitsing van het 50 km/h gebied en de 30 km/h zone bevindt zich halverwege de te onderzoeken locatie. Wettelijk gezien is het niet noodzakelijk de geluidbelasting tgv de 30 km/h zone van de Dorpsstraat te toetsen. Echter voor een goede ruimtelijke ordening moet dit wel in de afweging worden betrokken.

De Rijksweg A28 valt onder het beheer van het Ministerie van I&M. De verkeersgegevens van de Rijksweg A28 dienen uit het geluidregister te worden gehaald voor het uitvoeren van de berekening. Het geluidregister bevat geen hoogtelijnen die het plaatselijke maaiveld weergeven en een zekere mate van afscherming hebben. De hoogtelijnen zijn afkomstig uit de VMK van de gemeente Hoogeveen. In het geluidregister zijn wel de wegdektypen en de schermen opgenomen. Met deze gegevens is de geluidbelasting bepaald. De berekening is uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu 4.30 van DGMR.

Voor het realiseren van woningen binnen de zone van een rijksweg geldt dat deze worden beoordeeld als woningen buiten de bebouwde kom. Hiervoor is een maximale hogere waarde mogelijk van 53 dB Lden. De aftrek van Wgh artikel 110g is vervallen voor wegen met plafonds. Op deze wegen wordt op een andere wijze rekening gehouden met verwachte resultaten van (Europees) bronbeleid. Daartoe is een wegdekafhankelijke reductie ingevoerd.

Deze nieuwe 'tijdelijke aftrek' is 1 dB voor wegdekken met een grove toplaag, en 2 dB voor de overige wegdekken. De aftrek van Wgh artikel 110g blijft wel van toepassing op provinciale en gemeentelijke wegen. Hier is een aftrek van 2 dB van toepassing.

De maximale grenswaarde van 53 dB wordt overschreden. Er kunnen geen woningen met meer dan 1 bouwlaag worden gesitueerd, tenzij de voorgevels van de woningen vanaf de 2e bouwlaag als dove gevel worden uitgevoerd. Door een slimme indeling kan hier rekening mee worden gehouden. Denk hierbij aan het realiseren van een badkamer en overloop aan de voorzijde van de woningen, deze ruimten zijn niet geluidgevoelig.

Voor de eerste bouwlaag (begane grond) is een hogere waarde van 53 dB ten gevolge van de A28 nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0007.png"

Figuur 6: Geluidbelasting ten gevolge van A28 op 1,5 en 4,5 meter hoogte boven maaiveld (contour op 4,5m)

De geluidbelasting ten gevolge van de Dorpsstraat is in de volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0008.png"

Figuur 7: Geluidbelasting ten gevolge van Dorpsstraat op 4,5 meter hoogte boven maaiveld

Ter plaatse van de rooilijn op basis van de naast liggende woningen varieert de geluidbelasting van 48 dB tot 52 dB op 1,5 meter hoogte. Ter hoogte van de 2e bouwlaag varieert de geluidbelasting tussen de 49 dB en 53 dB. Er zijn daarom wel hogere waarden nodig ten gevolge van de Dorpsstraat.

Ten gevolgen van de provinciale weg zijn, indien de rooilijn wordt gerespecteerd geen hogere waarden nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0009.png"

Figuur 8: Geluidbelasting ten gevolge van Provincialeweg t op 4,5 meter hoogte boven maaiveld

Industrielawaai

Ten noorden van de locatie bevindt zich een bedrijf, horecabedrijf Het Erfgoed (steaks-pancakes). Het bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit. Ook op Dorpsstraat 10 ligt een bedrijfsbestemming. Hier is een constructiebedrijf (Kamphof)gevestigd die onder het Activiteitenbesluit valt.

Het constructiebedrijf is op circa 45 meter van de te realiseren woonfunctie gelegen. Voor het constructiebedrijf zijn de reeds omliggende woningen beperkend. Gezien het feit dat de te realiseren woonfunctie niet op kortere afstand van het constructiebedrijf wordt gesitueerd dan de bestaande woningen, zijn hiermee de rechten van het constructiebedrijf voldoende gewaarborgd.

Ook voor het horecabedrijf zijn de aanwezige omliggende woningen beperkend. Wel loopt het parkeerterrein deels achter de kavel tussen Dorpstraat 7 en 9. De bestaande woning is hier ook reeds beperkend, aangezien de verwachting is dat de woningen niet achter op de kavel geplaatst gaan worden.

5.6.4 Conclusie

De maximale grenswaarde van 53 dB Lden ten gevolge van de A28 wordt op een hoogte van 4,5 meter en meer overschreden. Op de 1e bouwlaag (1,5 meter) zal conform de “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder” van de gemeente Hoogeveen d.d. 1 mei 2013, een hogere waarde ten gevolge van de A28 moeten worden aangevraagd. De gevels aan de van de 2e en eventueel 3e bouwlaag dienen als dove gevels te worden uitgevoerd, zonder te openen onderdelen, zoals ramen. Ook door een slimme indeling kan hier rekening mee worden gehouden. Denk hierbij aan het realiseren van een badkamer en overloop aan de voorzijde van de woningen, deze ruimten zijn niet geluidgevoelig.

Ten gevolge van de Dorpsstraat wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ter plaatse van de rooilijn op basis van de naast liggende woningen varieert de geluidbelasting van 48 dB tot 52 dB op 1,5 meter hoogte. Ter hoogte van de 2e bouwlaag varieert de geluidbelasting tussen de 49 dB en 53 dB. Er zijn daarom wel hogere waarden nodig ten gevolge van de Dorpsstraat.

Op basis van de berekende waarden, zonder aftrek van de artikel 110g, is een bouwakoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevel nodig. De geluidbelasting bedraagt 61 dB. Het vereiste binnenniveau van 33 dB in de geluidgevoelige ruimten dient te worden gewaarborgd.

Gezien de ligging van de omliggende bedrijven en het feit dat de te realiseren woonfunctie niet op kortere afstand van de bedrijven wordt gesitueerd dan de bestaande woningen, zijn hiermee de rechten van het de bedrijven voldoende gewaarborgd. Wel rekening houden met de afstand tot het parkeerterrein aan de achterzijde. Houdt hier minimaal 12 meter aan, zodat er geen kortere afstand ontstaat dan ten opzichte van de bestaande situatie.

Om de hogere waarde procedure te kunnen volgen is een nadere indeling van het terrein nodig én een afzonderlijk akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.

5.7 Milieuzonering bedrijven

5.7.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.7.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die de nieuwbouw belemmeringen. Anderzijds worden bedrijven ook niet beperkt in hun ontwikkelingen door de voorgenomen ontwikkeling. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

5.7.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

5.8.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.8.2 Onderzoek

De toevoeging van een woning zou betrekking kunnen hebben op een activiteit die voorkomt op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit mer, namelijk categorie 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. In dit geval moet worden beoordeeld of de bouw van een woning valt onder de definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. In jurisprudentie is vaak discussie over de vraag of een initiatief aangemerkt moet worden als stedelijk ontwikkelingsproject. In de toelichting bij de wijziging van het Besluit mer van 21 februari 2011 (Staatsblad 2011, nr. 102) staat het volgende gedefinieerd: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.”

Uit een uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) blijkt dat het duiden van een stedelijk ontwikkelingsproject afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Doorslaggevend is niet het feit of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In onderhavige geval is sprake van het toevoegen van een woning waarbij aansluiting wordt gezocht bij de reeds aanwezige omgeving. De aard en omvang van het toevoegen van een woning hebben een zeer geringe betekenis. Uitgevoerde onderzoeken hebben reeds aangetoond dat de gevolgen voor de omgeving minimaal zijn. Geconcludeerd kan worden dat het toevoegen van een woning niet valt onder de definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. Toetsing aan het Besluit mer kan verder achterwege blijven.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wettelijk toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.9.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft de nieuwbouw van een enkele woning. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.9.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:
- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
- het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).


Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

- Plaatsgebonden risico (PR)
Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een
ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

- Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.10.2 Onderzoek

De ontwikkellocatie ligt in de nabijheid van de Rijksweg A28, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Deze transportas wordt aangemerkt als een risicobron. Verder ligt ten westen van de A28 het LPG-tankstation Green Planet. Het LPG-tankstation is een risicobron die onder het Bevi valt.

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect Externe Veiligheid voor deze ontwikkeling heeft de Regionaal Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) een veiligheidsstudie uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  • inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
  • toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
  • beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

Het plangebied

De ontwikkellocatie ligt ten oosten van de Rijksweg A28 in het noordelijk deel van het dorp Pesse. Het rood gearceerde gebied in figuur 4 geeft de locatie weer waarop de nieuwe woning gepland is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0010.png"

Figuur 9. Plangebied Dorpsstraat 7 -9 te Pesse

Overige risicobronnen

De professionele risicokaart is geraadpleegd en er is gekeken of er in de nabijheid van het plangebied naast de hiervoor genoemde risicobronnen nog meer risicovolle objecten en/of transportaders (incl. gasleidingen) bevinden. Dat is niet het geval. Er zijn geen invloedsgebieden van risicovolle objecten en/of transportaders aanwezig die over het plangebied vallen.

5.10.3 Risicoanalyse Transport

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via het water, de weg en het spoor zijn de normen voor externe veiligheid (vanaf 1 april 2015) in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vastgelegd. Voor het aantal transporten dat via een bepaalde route plaatsvindt, moeten de Basisnettabellen van de Regeling Basisnet worden aangehouden. Het Bevt stelt verder verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten.

Het plangebied ligt binnen 200 meter vanaf de Rijksweg A28, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het aspect externe veiligheid moet worden beoordeeld wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter vanaf een transportroute met gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor het opstellen van de QRA voor het transport via de spoorlijn is gebruik gemaakt van het softwareprogramma RBMII, versie 2.4. In figuur 10 is de ligging van de 200 meter zone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0011.png"

Figuur 10. Plangebied met 200 meter zone Bevt

Route en transportgegevens

Het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg valt onder de bepalingen van het Bevt. De A28 maakt deel uit van het Basisnet Weg. Voor de beoordeling van het groepsrisico moet op grond van het Bevt gebruik worden gemaakt van de Basisnet tabel Weg van de Regeling Basisnet.

Voor de risicobeoordeling van de rijksweg is het transport van tot vloeistof verdicht gas, zoals propaan en LPG bepalend voor het invloedsgebied. Deze bedraagt namelijk circa 355 meter vanaf de middenberm van de A28 (bron: HART). De Rijksweg A28 is ter hoogte van het plangebied gemodelleerd als snelweg met een generieke faalfrequentie van 8,3E-08. Volgens de Regeling Basisnet bedraagt het transport van brandbare gassen (categorie GF3) 3000 voertuigen per jaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0012.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0013.png"

Figuur 11. Rekengebied A28 ter hoogte van planlocatie

Plaatsgebonden risico PR10-6 per jaar (transport)

Bij het vaststellen van besluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs het spoor die deel uitmaken van het Basisnet Spoor kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Voor het plaatsgebonden risico gelden namelijk de generieke PR-gegevens van het Basisnet Weg.

Voor de Rijksweg A28 bedraagt de afstand voor de veiligheidszone (PR10-6 per jaar) volgens het Basisnet Weg 0 meter. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet vanwege het transport van gevaarlijke stoffen via de A28 aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Op basis van het Bevi geldt voor de A28 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, gemeten vanaf de rand van de buitenste rijbaan. Binnen dit gebied wordt geadviseerd om geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te realiseren. Wanneer dit desondanks wel noodzakelijk is, dan moeten op basis van het nieuwe Bouwbesluit extra brandveiligheidseisen aan een gebouw worden gesteld dat binnen het PAG zal worden gerealiseerd. De ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten het PAG van de rijksweg en is voor de bouwkundige aspecten niet relevant. Het PAG geldt dus niet voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

Groepsrisico transport

Om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. Het groepsrisico is met het rekenprogramma RBMII berekend en beoordeeld. Het groepsrisico is bepaald binnen het invloedsgebied van de rijksweg. Het invloedsgebied van de A28 wordt hoofdzakelijk bepaald door het transport van brandbaar gas, zoals propaan en LPG. Het invloedsgebied van de rijksweg bedraagt circa 355 meter voor het transport van brandbare gassen (bron: HART). In figuur 12 hieronder is de ligging van het invloedsgebied veroorzaakt door het transport van LPG/propaan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0014.png"

Figuur 12. Invloedsgebied A28

Binnen het invloedsgebied is het groepsrisico berekend met de populatiegegevens afkomstig van de BAG-populatieservice.

Groepsrisico A28 (huidige situatie)

Binnen circa 355 meter vanaf de rijksweg A28 is de populatiedichtheid gebaseerd op de populatiegrootte van de BAG-populatieservice. Het berekende groepsrisico van de rijksweg voor de huidige situatie over de gehele lengte van het gemodelleerde traject bedraagt 2,4% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico met 122 slachtoffers. Het maximaal aantal slachtoffers bedraagt 179 (3.1E-09). Zie figuur 13 hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0015.png"

Figuur 13. fN-curve groepsrisico van de rijksweg A28

Door toevoeging van de nieuwe woning aan de Dorpsstraat tussen de nummers 7 en 9 treedt er geen verandering van de hoogte van het groepsrisico op. Het ruimtelijk plan draagt dus niet bij aan de hoogte van het groepsrisico. De populatiegrootte voor de nieuwe woning is op 2,4 gesteld.

Verantwoording groepsrisico transport (A28)

Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma RBMII, versie 2.4 bepaald. Uit deze analyse is gebleken dat het groepsrisico ten aanzien van de rijksweg A28 beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt. De hoogte van het groepsrisico overschrijdt evenmin de factor 0,1 (10% beneden de oriëntatiewaarde) van het groepsrisico.

Uit de berekening van het groepsrisico is gebleken dat de projectie van de nieuwe woning aan de Dorpsstraat tussen de nummers 7 en 9 geen bijdrage levert aan de hoogte van het groepsrisico.

Op grond van artikel 8 van het Bevt kan in dit geval worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierdoor is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken die kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Evenmin is een onderzoek naar een alternatieve locatie niet noodzakelijk.

De gemeente Hoogeveen moet de Veiligheidsregio Drenthe (verder VRD) in de gelegenheid te stellen om in verband met de aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening op dit plan te kunnen adviseren. Het advies van de VRD dient onderdeel te zijn van de verantwoording van het groepsrisico.

Reactie VRD

In reactie op het plan heeft de VRD laten weten dat gezien het feit dat de ontwikkeling een enkele woning betreft (met zelfredzame personen) waarbij het groepsrisico niet veranderd, de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan het plaatsgebonden risico en aan de afstanden die gelden voor het PAG, zien zij niet de noodzaak zien om aanvullende maatregelen te adviseren.

5.10.4 Risicoanalyse LPG tankstation

Ten westen van het plangebied ligt aan de westzijde van de A28 het LPG-tankstation Green Planet. Het LPG-tankstation is een risicobron die onder de bepalingen van het Bevi valt. Het betreft een zogenaamde categoriale inrichting waarvoor generieke veiligheidsafstanden gelden op basis van de Revi. In de figuur hieronder zijn de contouren van de veiligheidsafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0016.png"

Figuur 14. Veiligheidscontouren LPG-tankstation

Uit figuur 14 is op te maken dat de planlocatie buiten het invloedsgebied ter grootte van 150 meter vanaf het LPG-vulpunt en vanaf het LPG-reservoir ligt. Een verantwoording van het groepsrisico hoeft dan ook niet plaats te vinden. Het ruimtelijk plan voldoet tevens aan de uitgangspunten van de LPG-circulaire. Hierin wordt bepaald dat het bevoegd gezag wordt verzocht rekening te houden met het zogenaamde brandaandachtsgebied vanaf het LPG-vulpunt ter grootte van 60 meter. Verzocht wordt om binnen deze afstand geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten te realiseren.

Binnen de inrichting Green Planet zijn ontwikkelingen gaande in de vorm van een uitbreiding van het tankstation met een LNG-installatie en een waterstofafleverpunt. Hiervoor is reeds een QRA opgesteld waarbij de rand van het rekengebied voor het groepsrisico circa 60 meter over het voorliggende plangebied ligt. Echter, vanwege de ligging van het plangebied alsmede de geringe uitbreiding van de populatie in dit gebied, maakt dat deze ruimtelijk ontwikkeling geen gevolgen heeft voor de hoogte van het groepsrisico dat vanwege het tankstation is berekend. Ook hier levert de nieuwebouw dus geen bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico.

5.10.5 Conclusie

Plaatsgebonden risico transport

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling betrekking heeft op een woning, geldt daarvoor een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico. Woningen worden namelijk aangemerkt als een kwetsbaar object. Voor de rijksweg A28 geldt op grond van het Basisnet weg ter hoogte van de planlocatie geen PR10-6 per jaar. Het plan voldoet hiermee aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Op grond van het Bevt geldt op basis van het Basisnet weg voor de rijksweg A28 een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter vanaf de snelweg. Het PAG geldt dus niet voor deze ruimtelijke ontwikkeling.

Groepsrisico transport

In de toelichting van het bestemmingsplan dient het groepsrisico te worden verantwoord. Voor die verantwoording kan de inhoud van hoofdstuk 3 van dit rapport als input dienen. Kort samengevat komt dit op het volgende neer:

  • Het groepsrisico neemt vanwege de nieuwe ontwikkeling niet toe;
  • De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden;
  • Het groepsrisico bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde.
  • Omdat het groepsrisico niet toeneemt en de hoogte meer dan een factor 0,1 onder de oriëntatiewaarde ligt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Veiligheidsregio Drenthe (VRD)

In het kader van zelfredzaamheid en hulpverlening dient de gemeente Hoogeveen de VRD in de gelegenheid te stellen om op dit plan te kunnen adviseren. De VRD heeft aangegeven geen noodzaak te zien om aanvullende maatregelen te adviseren.

LPG-tankstation (BEVI)

Voor de vaststelling van het ruimtelijk plan hoeft geen rekening te worden gehouden met het LPG-tankstation Green Planet. Het plangebied ligt namelijk buiten het invloedsgebied van de inrichting. Er geldt hierdoor dus geen verantwoordingsplicht.

Er zijn wel ontwikkelingen om het tankstation uit te breiden met een LNG-installatie en een waterstofverkooppunt ten behoeve van het wegverkeer. Echter hiervoor moet de omgevingsvergunning nog worden aangevraagd. Wel kan gesteld worden dat de ruimtelijke ontwikkeling geen invloed zal hebben op de hoogte van het groepsrisico van het tankstation die inmiddels al met een QRA voor de uitbreidingsplannen van het tankstation berekend is.

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Duurzaamheid

6.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

6.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8014003-VG01_0017.png"

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

7.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

7.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 7.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

7.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen 2 bestemmingen voor, te weten Tuin en Wonen:

7.3.1 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

7.3.2 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en mantelzorg toegestaan. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn nog aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk. Voor het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen zijn in de regels maatvoeringseisen aangegeven. Binnen de bestemming Wonen is het mogelijk om een woning te realiseren van maximaal 150 m2.. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel met een maximale oppervlakte van 200 m2.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

8.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

8.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. Het waterschap en de provincie hebben gereageerd. Hier zijn geen bijzonderheden uit naar voren gekomen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 15 november 2018 tot en met 27 december 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.