direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hollandscheveld, wijzigingsplan Hollandscheveldse Opgaande naast 29a, 2017
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt het planologische kader voor het realiseren van een woning naast Hollandscheveldse Opgaande 29a te Hollandscheveld. Het verzoek voor de woning past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan 'Hollandscheveld 2011' zijn de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de lintbebouwing van de Hollandscheveldsee Opgaande beschreven. Deze zijn vertaald in de regels en op de verbeelding. Waar eventueel nog mogelijkheid is tot het toevoegen van een woning is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (met voorwaarden) in het bebouwingslint. Op de percelen naast Hollandscheveldse Opgaande 29a is sprake van zo'n wijzigingsbevoegdheid, die ruimte biedt voor het toevoegen van een woning. Het voorliggende bestemmingsplan zal binnen de kaders van opgenomen wijzigingsbevoegdheid de aangevraagde woning mogelijk maken. De planvorming is nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen sectie D, nummer 5141. Het plangebied is gelegen aan het begin van het lint van Hollandscheveldse Opgaande (naast nummer 29a) ten westen van Hollandscheveld. Het perceel bestaat uit een gedeelte van de tuin van de naast gelegen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied in het Hollandscheveldse Opgaande

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011, welke door de gemeenteraad van Hoogeveen is vastgesteld op 16 mei 2013. Het perceel heeft de bestemming 'Wonen'. Daarnaast ligt op het plangebied de gebiedsaanduiding 'Wro zone- wijzigingsgebied 3' en de dubbelbestemming Geluidszone - industrie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: ligging plangebied in het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011

Hoewel het perceel al de bestemming wonen heeft kan er niet gebouwd worden want het heeft geen bouwvlak. Met de gebiedsaanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 3' biedt het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011 met toepassing van artikel 23.2 van de regels de mogelijkheid om de bestemming van het perceel te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'tuin' met bouwmogelijkheden, met dien verstande dat:

  • het plan voldoet aan de uitgangspunten zoals genoemd in paragraaf 4.2.2. van de toelichting van het bestemmingsplan Hollandscheveld;
  • Alleen één vrijstaande woning mag worden gebouwd die qua bouwaanduiding overeenkomt met de specifieke bouwaanduiding (sba-1) uit het bestemmingsplan Hollandscheveld;
  • Parkeren op eigen terrein wordt opgelost;
  • Dat na wijziging de regels voor de bestemmingen 'wonen' en 'tuin' van toepassing zijn op de voor 'wonen' en 'tuin' aangewezen gronden.

2.3 Toelichting bestaande situatie

Het perceel is gesitueerd in het bebouwingslint van Hollandscheveldse Opgaande. Het betreft een stuk tuin. De nabije omgeving van het plangebied bestaat uit bebouwing die typerend is voor het Hollandscheveldse Opgaande. Een mengeling van vrijstaande huizen en hier en daar een bedrijfsfunctie onderbroken door enkele doorkijken.

Hoofdstuk 3 Gewenste ontwikkeling

Het verzoek van de initiatiefnemer behelst het bouwen van één woning binnen de gebiedsaanduiding 'Wro zone- wijzigingsgebied 3' van het bestemmingsplan "Hollandscheveld 2011". Langs het Hollandscheveldse Opgaande wordt de ontwikkeling van vrijstaande woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze manier kan op geschikte plekken invulling gegeven worden aan het maximaal aantal extra woningen dat binnen het bebouwingslint wenselijk is. De bebouwing moet passen in het bestaande patroon. De huidige landschappelijke uitstraling van het gebied, die in bepaalde plaatsen zeer zeker nog aanwezig is, dient te worden gehandhaafd. Gevraagd wordt een hoofdvorm met de nok haaks op de weg. In het bestemmingsplan "Hollandscheveld 2011" zijn in artikel 23 lid 3 de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid juridisch verankerd. Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in Hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan.

De provincie Drenthe heeft aangegeven akkoord te zijn met vigerende bestemmingsplan "Hollandscheveld 2011". Daarmee is men dus akkoord met de wijzigingsbevoegdheid die in het plan opgenomen is. Het voorliggende initiatief pas daarmee ook binnen de provinciale beleidslijn.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit

In het bestemmingsplan 'Hollandscheveld 2011' zijn de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de lintbebouwing van het Hollandscheveldse Opgaande expliciet vastgelegd. Waar vanuit dit perspectief bezien een mogelijkheid is tot het toevoegen van een woning is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het toevoegen van een woning op het perceel naast nummer 29a moet voldoen aan bepaalde voorwaarden.

Zowel het gemeentelijk als het provinciaal beleid is er jaren op gericht geweest het aantal burgerwoningen in het landelijk gebied niet te laten toenemen, enerzijds om de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische sector zoveel mogelijk intact te laten, anderzijds om de verstening van het buitengebied zoveel mogelijk tegen te gaan.

De laatste jaren komt de gemeente echter tot een wijziging van dit inzicht met betrekking tot de linten Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande. De reden is hiervoor gelegen in het groeiend belang van de woonfunctie in de bebouwingslinten. In het verleden was het namelijk zo dat de aard van de hier aanwezige bebouwing en het gebruik vooral werd bepaald door de agrarische bedrijven. Vandaag de dag is de woonfunctie echter veel sterker vertegenwoordigd.

Aan de oostzijde van de Mr. Cramerweg is het Hollandscheveldse Opgaande de toegang tot het dorp Hollandscheveld. De rijweg is 6,5 meter breed met aan weerszijden een grasberm met bomen en een fietspad. De bomen aan weerszijden van de weg geven de weg de uitstraling van een laan. Dit deel van het Hollandscheveldse Opgaande is reeds een gebied met een halfopen lintbebouwing en heeft voornamelijk een woonfunctie.

Ondanks de variatie aan aanvullende functies (kleinschalige agrarische bedrijven of werken aan huis) straalt het karakter van dit gedeelte dat van een woonlint uit. Het lint is de entree tot het dorp en ook al ervaart men tussen de woningen door het weiland erachter, toch hoort dit deel van het landschap al bij het dorp. Door woningen toe te voegen wordt dit deel van het opgaande nog meer een laan die als entree voor het dorp functioneert.

Daarom is er onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de genoemde bebouwingslinten te verdichten. Hierbij heeft de gemeente aangegeven welke locaties in het lint geschikt zijn voor woningbouw en waar het dus mogelijk en wenselijk is op bepaalde plaatsen woningen toe te voegen. Daarbij heeft handhaving van het karakter van het gebied prioriteit. De huidige landschappelijke uitstraling van het gebied, die in bepaalde plaatsen zeer zeker nog aanwezig is, dient in bepaalde gevallen te worden gehandhaafd.

In de toekomstige situatie zal het Hollandscheveldse Opgaande door de toevoeging van woningen minder open plekken en doorzichten kennen dan nu het geval is. Er is echter een duidelijk onderscheid te maken tussen de noord- en de zuidzijde van het Hollandscheveldse Opgaande; de noordzijde kent een relatief hoge woningdichtheid, vergeleken met de zuidzijde. Het in cultuurhistorisch opzicht waardevolle wijkenpatroon aan de noordzijde is op veel plaatsen aangetast, in tegenstelling tot de zuidzijde waar het wijkenpatroon relatief beter is geconserveerd.

Dit betekent dat verdichting aan de zuidzijde nog wel mogelijk is, maar in mindere mate dan aan de noordzijde, door handhaving van bepaalde waardevolle doorzichten naar het achterliggende landschap. Door behoud van deze doorzichten wordt de geleidelijke overgang naar het landelijk gebied behouden en versterkt en blijft het landschap op deze punten goed waarneembaar.

Om deze ervaring met het landschap te vergroten is het gewenst dat de nokrichting van de woningen haaks op de weg wordt gesitueerd.

Voor zowel de noordzijde als bij de zuidzijde van het lint is bij de invulling van mogelijke bouwlocaties aansluiting gezocht bij de oorspronkelijke wijkenstructuur van het landschap. In die structuur ligt om de 140 meter een hoofdwijk, met na 70 meter een tussenwijk. In de structuur van de bestaande bebouwing is hierdoor een patroon zichtbaar van een woning of een woongebouw per 35 meter kavelbreedte. Op die plaatsen waar in het lint nog geen sprake is van een woning per 35 meter is een bouwlocatie opgenomen.

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden nabij de waterlopen kan bij de bouw onderzocht worden om dit water open te houden, ter versterking van de visuele relatie met het landschappelijk waardevolle wijkenpatroon en het achterliggende landschap.

Per wijzigingslocatie mag maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd. Parkeren moet op eigen terrein worden opgelost.

Voor de bouwmogelijkheden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de huidige bestemming om te zetten naar de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'.

Het plan voldoet aan de voorwaarden die hierboven en in het moederplan Hollandscheveld 2011 gesteld zijn.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Aardkundige waarden

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Op het perceel Hollandscheveldse Opgaande tussen 27 en 29a Hollandscheveld bestaat het voornemen om middels een wijzigingsbevoegdheid een woning toe te voegen. Voor de locatie zijn geen (recente) bodemkwaliteitsgegevens bekend.

Advies

Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning activiteit bouwen dient een bodemonderzoek volgens de NEN5725/NEN5740 en indien daar aanleiding voor bestaat de NEN5707 uitgevoerd te worden. Dit onderzoek moet uitgevoerd door een daarvoor erkend en gecertificeerd bedrijf. Aanbevolen wordt dit onderzoek gecombineerd uit te voeren in een het voorstadia van de plannen (bestemmingsplanwijziging) zodat eventuele belemmeringen voor de beoogde woonfunctie vroegtijdig in beeld worden gebracht. Het vroegtijdig onderzoeken van de bodemkwaliteit heeft echter geen wettelijke verankering.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

Aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat. De uitbreiding heeft tevens geen invloed op de aardkundige waarden.

5.2 Water

5.2.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.2.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap Vechtstromen bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.2.3 Riolering

Binnen het plangebied is grotendeels een gemengd rioolstelsel aanwezig. Bij ontwikkelingen dient bij de bouw rekening te worden gehouden met de locatie en daarmee de aanwezigheid van dit riool. De capaciteit van de bestaande gemeentelijke riolering lijdt niet onder de voorgestelde ontwikkeling.

Het hemelwater van daken kan (indien dit mogelijk is) direct naar het oppervlaktewater geleid worden. Deze oplossing heeft samen met infiltratie de voorkeur. In uiterste gevallen kan regenwater naar de bestaande gemengde riolering worden gebracht. Bij de ontwikkeling dient het vuilwater en het regenwater al wel gescheiden aangeleverd te worden om toekomstige afkoppeling efficiënt te laten plaatsvinden. Vuilwater wordt in Hoogeveen aangeboden in een bruine buis, regenwater wordt in Hoogeveen aangeboden in een groene buis.

Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen zal bij nieuwbouwprojecten daarom geen gebruik gemaakt worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

5.2.4 Watertoetsproces

Algemeen

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

5.2.5 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.3 Ecologie

5.3.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.3.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Het voorliggend plan bevat de toevoeging met een enkele woning. De gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) zijn geraadpleegd.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Soortenbescherming

Het plangebied heeft door het huidige gebruik een lage ecologische waarde. Op basis van de NDFF zijn er geen waarnemingen bekend van beschermde plant- en diersoorten. Derhalve is nader ecologisch onderzoek op dit aspect niet noodzakelijk

5.3.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettellijk kader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.4.2 Geur

In de directe nabijheid van de potentiële bouwlocatie is een agrarisch bedrijf gelegen. Het betreft het adres Hollandscheveldse Opgaande 30 te Hollandscheveld. De vergunde veebezetting is 36 melk- en kalfkoeien, 34 jongvee en 140 vleesvarkens.

De aan te houden afstanden met betrekking tot geur en de geurnormen uit het Activiteitenbesluit zijn maatgevend bij de beoordeling van de geurhinder afkomstig van een veehouderij. De normstelling in het Activiteitenbesluit is ontleend aan de Wet geurhinder en veehouderij.

Voor de beoordeling van geur afkomstig van melk- en kalfkoeien en het jongvee zijn vaste afstanden bepaald. Buiten de bebouwde kom moet het emissiepunt van de stal op minimaal op 50 meter afstand zijn gelegen t.o.v. een geurgevoelig object zoals bijvoorbeeld een woning. Binnen de bebouwde kom dient genoemde afstand ten minste 100 m te zijn. De omgeving Hollandscheveldse Opgaande wordt beoordeeld als bebouwde kom. Uit figuur 1 blijkt dat er meerdere geurgevoelige objecten binnen de afstand van 100 meter zijn gelegen ten opzichte van emissiepunt van de dichtstbijzijnde rundveestal op het adres Hollandscheveldse Opgaande 30.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0003.png"

Figuur: Afstanden vanaf emissiepunt rundveestal tot nabijgelegen woningen (niet op schaal).

Omdat het agrarisch bedrijf Hollandscheveldse Opgaande 30 al op slot zit door bestaande woningen op te korte afstand en de te bouwen woning geen maatgevende woning is kan de woning toch gebouwd worden. De initiatiefnemer dient er op gewezen te worden dat binnen een geurcirkel van een rundveestal wordt gebouwd en een goed woon- en leefklimaat hierdoor niet kan worden gegarandeerd.

Daarnaast geldt een gevel-gevelafstand (dit is de afstand van de stalgevel tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning van derden) van minimaal 25 meter. Aan de gevel-gevel afstand kan worden voldaan.

Door middel van het verspreidingsmodel V-stacks wordt de geuremissie uit de vleesvarkensstal omgerekend naar geurbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving.

Op grond van artikel 3.115, lid 1 van het Activiteitenbesluit bedraagt de normstelling ter plaatse van een woning van derden binnen de bebouwde kom 2 odour units per m3 lucht. Buiten de bebouwde kom bedraagt de norm 8 odour units per m3 lucht. Uit bijgevoegde V-stacks berekening (bijlage 1) van de vergunde situatie blijkt dat de norm van 2 odour units per m3 lucht wordt overschreden op de te realiseren woning. Hierbij is gerekend met de coördinaten van de te realiseren woning op de aangeleverde tekening. Omdat het agrarisch bedrijf Hollandscheveldse Opgaande 30 al op slot zit doordat de geurnorm op bestaande woningen wordt overschreden en de te bouwen woning geen maatgevende woning is kan de woning toch gebouwd worden. De initiatiefnemer dient er op gewezen te worden dat binnen een geurcirkel van een vleesvarkensstal wordt gebouwd en een goed woon- en leefklimaat hierdoor niet kan worden gegarandeerd.

Opgemerkt wordt dat gerekend is met vergunde rechten van de vleesvarkens. De vleesvarkens worden al een tijd niet meer gehouden. Het bedrijf is in 2016/2017 bezocht in het kader van het Besluit emissiearme huisvesting. Het bedrijf neemt niet deel aan de Stoppersregeling. De Stoppersregeling is landelijk gedoogbeleid op grand van het Besluit emissiearme huisvesting waarmee bedrijven met alternatieve maatregelen kunnen voldoen aan het Besluit emissiearme huisvesting tot 1 januari 2020. Als de ondernemer op het adres Hollandscheveldse Opgaande 30 nogweer varkens wil gaan houden zal voldaan moeten worden aan het Besluit emissiearme huisvesting. Hiervoor zullen eerst aanpassingen aan de varkensstal moeten worden gedaan.

5.4.3 Fijn stof

Voor dit ruimtelijke project moet ook de bijdrage van fijnstof op de woonomgeving worden beoordeeld. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor agrarische inrichtingen hebben betrekking op zwevende deeltjes of wel fijnstof, aangeduid als PM2,5 en PM10.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Besluit NIBM) en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Voor het beoordelen van fijnstof afkomstig van omliggende agrarische bedrijven is de 'Handreiking fijn stof en veehouderijen' toegepast. In deze handreiking staat een vuistregel voor de toets aan de luchtkwaliteitseisen voor fijnstof. Wanneer de emissie van fijnstof niet hoger is dan de aangegeven waarden in tabel 1 is sprake van NIBM. Het uitvoeren van een uitvoerige ISL3a-berekening is dan niet nodig.

Uit berekeningen blijkt dat op de kortste van 70 meter een emissie van 324.000 g/jaar NIBM bijdraagt. De te realiseren woning zal naar verwachting richting de rooilijn moeten worden gebouwd. Deze juiste afstand tot het agrarisch bedrijf is nog niet bekend, maar wanneer die korter is dan 70 m maar zal naar verwachting NIBM worden bijgedragen wanneer de daadwerkelijke afstand wordt geëxtrapoleerd. De totale fijnstofemissie zal op jaarbasis 28.040 gram zijn.

5.4.4 Conclusie

Voor wat betreft geur afkomstig van het agrarisch bedrijf Hollandscheveldse Opgaande 30 wordt niet voldaan aan de afstandseis van ten minste 100 meter tussen het emissiepunt van een rundveestal en de dichtstbijzijnde woning van derden. Daarnaast wordt niet voldaan aan de geurnorm van 2 odour units per m3 lucht afkomstig van de vleesvarkensstal van het agrarisch bedrijf Hollandscheveldse Opgaande 30. Omdat het agrarisch bedrijf Hollandscheveldse Opgaande 30 al op slot zit doordat de afstandseis ten opzichte van bestaande woningen/geurnorm op bestaande woningen wordt overschreden en de te bouwen woning geen maatgevende woning is, kan de woning toch gebouwd worden. De initiatiefnemer dient er op gewezen te worden dat binnen een geurcirkel van een rundveestal en een geurcontour van een vleesvarkensstal wordt gebouwd en een goed woon- en leefklimaat hierdoor niet kan worden gegarandeerd. De fijnstofemissie als gevolg van de veehouderij zijn NIBM op de te realiseren woning. Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.3 Onderzoek

Voor de beschreven wijziging is in het kader van de ruimtelijke procedure een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het plan maakt de bouw van een woning mogelijk.

Industrielawaai

Er is ten tijde van het vaststellen van de het bestemmingsplan Buitenvaart voor meerdere woningen binnen de geluidzone van Buitenvaart een hogere waarde vastgesteld. Voor de locaties Hollandscheveldse opgaande 29 en 29a een hogere waarde verleend ten gevolge van industrielawaai (bestemmingsplan industrielawaai Buitenvaart II, 23-02-2006.). Dit betekent dat de achterste rooilijn op dezelfde hoogte moet komen te liggen als de woning Hollandscheveldse opgaande 29a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0004.png"

Wegverkeerslawaai

Tevens is de woning binnen de wettelijke zone van de weg de Hollandscheveldse Opgaande gelegen. Deze zone bedraagt voor deze weg, binnen de bebouwde kom 250 meter. Hiertoe is de geluidbelasting met behulp van contouren in beeld gebracht voor deze locatie.

Voor nieuwbouw binnen de bebouwde kom geldt artikel 3.2 uit het Besluit geluidhinder (Hoofdstuk 3 Wegen, Artikel 3.2 )

1 Een krachtens artikel 85 van de wet vast te stellen hogere waarde dan de inartikel 3.1 genoemde waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een weg, mag niet hoger worden vastgesteld dan:

  • a. 58 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in buitenstedelijk gebied;
  • b. 63 dB voor andere geluidsgevoelige gebouwen in stedelijk gebied;
  • c. 53 dB voor geluidsgevoelige terreinen.

Dit houdt in dat er een waarde mogelijk is tot 63 dB Lden. Deze waarde is inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.

In de volgende figuur zijn de contouren weergegeven ten gevolge van de Hollandscheveldse Opgaande. Opgemerkt wordt dat er nog geen rekening is gehouden met het doortrekken van de Mr Cramerweg ter hoogte van de rotonde aan de westzijde van de locatie. Dit behoort wel tot de mogelijkheden, waardoor er een akoestisch gunstigere situatie zal ontstaan op de Hollandscheveldse Opgaande. Er is dus gerekend met een worst-case scenario.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0005.png"

Er is een hogere waarde nodig van 59 dB Lden. Na afweging van maatregelen om het geluid aan de bron of in de overdrachtssfeer terug te brengen, kan er een hogere waarde procedure moet worden gevolgd. Deze moet gelijk lopen met de procedure voor het bestemmingsplan. Verder moet rekening worden gehouden met de binnenwaarde, voor de voorgevel is de geluidsbelasting 64 dB en voor de zijgevels is dat 61 dB. Hiervoor dient een bouwakoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Hierbij moet worden aangetoond hoe het binnenniveau voor nieuwbouwsituaties van 33 dB wordt gerealiseerd. Met een geluidbelasting van 64 dB dient er een geluidwering van 31 dB te worden behaald. Dit is niet haalbaar met standaard oplossingen, houdt rekening met (mechanische) suskasten, speciaal glas en specifieke isolatie voor daken (geen oplossingen met PU, maar bijvoorbeeld minerale wol afgewerkt met 12,5mm gips).

5.5.4 Conclusie

Het aspect geluid leidt tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Middels het afgeven van een hogere geluidsgrenswaarde voor de woning 59 dB is het mogelijk om de gewenste bouw wel mogelijk te maken. Het (ontwerp)besluit hogere grenswaarde zal gelijkertijd worden genomen conform art 110c, lid 1 van de Wet geluidhinder.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde 10-6 per jaar. De grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten. Daarnaast geldt voor het plaatsgebonden risico een richtwaarde 10-6 per jaar. De richtwaarde geldt voor beperkt kwetsbare objecten.

  • Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico is een maat om de kans weer te geven dat een incident met dodelijke slachtoffers voorkomt. Voor het groepsrisico geldt geen richt- of grenswaarde. Het groepsrisico wordt daarentegen afgezet tegen een oriëntatiewaarde en wordt bepaald binnen het invloedsgebied. In de meeste gevallen wordt het invloedsgebied begrensd op de 1% letaliteitzone. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin de groepsgrootte in aantallen wordt uitgezet tegen de kans dat een dergelijke groep het slachtoffer wordt van een ongeval.

5.6.2 Beleidskader

Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de rijksoverheid een aantal besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. De gemeente Hoogeveen heeft in 2014 beleid geactualiseerd en vastgesteld voor het beleidsveld externe veiligheid.

5.6.3 Onderzoek

Het onderhavige bestemmingsplan is alleen relevant voor het aspect externe veiligheid in verband met de ligging van tweetal hoge druk aardgasleiding. De aardgasleiding loopt van noord naar zuid (westelijk van het plangebied). Het betreft tweetal gasleidingen van de Gasunie (zie figuur 3).

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Bevb vastgelegd. In de gemeente Hoogeveen vindt via ondergrondse hoge druk aardgasleidingen alleen het transport van aardgas plaats. Voor het opstellen van de QRA voor het transport via ondergrondse buisleidingen is gebruik gemaakt van het softwareprogramma Carola, versie 1.0.0.52. In bijlage 2 behorende bij dit bestemmingsplan is uitgebreide toets van het aspect Externe veiligheid opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0006.png"

Figuur: gasleidingen in nabijheid plangebied

Risicoberekening buisleidingen

Omdat het invloedsgebied van de hoge druk aardgasleiding van de Gasunie over het plangebied ligt, moet op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aan het plaatsgebonden risico worden getoetst en moet het groepsrisico worden berekend en worden verantwoord. De risico's van de hoge druk aardgasleiding is voor de relevante buisleiding berekend middels een kwantitatieve risico analyse (QRA). Daarvoor is de leidingdata bij de Gasunie opgevraagd. De uitkomsten van de QRA zijn in de vorengenoemde rapportage uitgewerkt.

Plaatsgebonden risico 10-6 buisleiding

De beide buisleidingen hebben in de nabijheid van het plangebied geen PR10-6 contour(en) en qua externe veiligheid vormen deze buisleidingen geen knelpunt.

Invloedsgebied buisleiding en beoordelen groepsrisico

Binnen het invloedsgebied van de buisleiding moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. Het groepsrisico is met het rekenprogramma Carola berekend en beoordeeld. Het plangebied ligt zowel in de 1% en 100% letaliteitszone waarvoor het groepsrisico beoordeeld dient te worden. De berekening van het groepsrisico voor het plangebied levert geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico op en is heel laag (figuur 5). Het groepsrisico (GR) in de vigerende situatie is nihil. Het realiseren van de nieuwe woning aan de Hollandscheveld Opgaande 29a te Hollandscheveld leidt niet tot een zichtbare toename van het GR. De conclusie kan worden getrokken dat de nieuwe woning geen bijdrage levert aan de hoogte van het groepsrisico. Er is dus sprake van een acceptabele situatie qua hoogte groepsrisico.

5.6.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan

5.7 Milieueffectrapportage

5.7.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten
5.7.2 Onderzoek

De uitbreiding van het aantal recreatiewoningen heeft geen betrekking op een activiteit die voorkomt op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarnaast is de wijziging dusdanig klein van aard dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

5.7.3 Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.8 Duurzaamheid

5.8.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.8.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024004-VG01_0007.png"

Afbeelding: Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Tuin

Het gedeelte van het perceel waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, heeft deze bestemming gekregen. Deze grond ligt tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg.

6.3.2 Wonen

In de woonbestemming is een bouwvlak van 10 x 15 meter opgenomen voor het realiseren van één vrijstaande woning. De bouwregels behorende bij bebouwingsklasse 1 (sba-1) uit de regels van het bestemmingsplan Hollandscheveld zijn van toepassing. Dat wil zeggen dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen, en de goothoogte maximaal 3,5 meter.

geluidszone?

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inventarisatie

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving milieutaken voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie. Aan de handhaving bouw wordt nog uitvoering gegeven door de gemeente met als basis dezelfde strategie.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke en Economische uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 voorgelegd aan de provincie, waterschap en veiligheidsregio Drenthe. Geen van de overlegpartners had een opmerking.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 25 januari 2018 tot en met 7 maart 2018 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Hierop zijn geen reacties binnengekomen.

Het plan is ongewijzigd vastgesteld.

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.