direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hollandscheveld, wijzigingsplan Hollandscheveldse Opgaande naast 38, 2017
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan vormt het planologische kader voor het realiseren van een woning naast Hollandscheveldse Opgaande 38 te Hollandscheveld. Het verzoek voor de woning past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan 'Hollandscheveld 2011' zijn de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de lintbebouwing van de Hollandscheveldsee Opgaande beschreven. Deze zijn vertaald in de regels en op de verbeelding. Waar eventueel nog mogelijkheid is tot het toevoegen van een woning is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (met voorwaarden) in het bebouwingslint. Op de percelen naast Hollandscheveldse Opgaande 38 is sprake van zo'n wijzigingsbevoegdheid, die ruimte biedt voor het toevoegen van een woning. Het voorliggende bestemmingsplan zal binnen de kaders van opgenomen wijzigingsbevoegdheid de aangevraagde woning mogelijk maken. De planvorming is nader uitgewerkt in Hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied bestaat uit het perceel kadastraal bekend als gemeente Hoogeveen sectie D, nummer 5192. Het plangebied is gelegen halverwege het lint van Hollandscheveldse Opgaande (naast nummer 38) ten westen van Hollandscheveld. Het perceel bestaat uit een gedeelte van de tuin en een schuur van de naast gelegen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0001.jpg"Afbeelding 1: ligging plangebied in het Hollandscheveldse Opgaande

2.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011, welke door de gemeenteraad van Hoogeveen is vastgesteld op 16 mei 2013. Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast ligt op het plangebied de gebiedsaanduiding 'Wro zone- wijzigingsgebied 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: ligging plangebied in het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011

Met de gebiedsaanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 3' biedt het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011 met toepassing van artikel 23.2 van de regels de mogelijkheid om de bestemming van het perceel te wijzigen in de bestemmingen 'Wonen' en 'tuin' met bouwmogelijkheden, met dien verstande dat:

  • het plan voldoet aan de uitgangspunten zoals genoemd in paragraaf 4.2.2. van de toelichting van het bestemmingsplan Hollandscheveld;
  • Alleen één vrijstaande woning mag worden gebouwd die qua bouwaanduiding overeenkomt met de specifieke bouwaanduiding (sba-1) uit het bestemmingsplan Hollandscheveld;
  • Parkeren op eigen terrein wordt opgelost;
  • Dat na wijziging de regels voor de bestemmingen 'wonen' en 'tuin' van toepassing zijn op de voor 'wonen' en 'tuin' aangewezen gronden.

2.3 Toelichting bestaande situatie

Het perceel is gesitueerd in het bebouwingslint van Hollandscheveldse Opgaande. Het betreft een stuk tuin met een schuur. De nabije omgeving van het plangebied bestaat uit bebouwing die typerend is voor het Hollandscheveldse Opgaande. Een mengeling van vrijstaande huizen en hier en daar een bedrijfsfunctie onderbroken door enkele doorkijken.

Hoofdstuk 3 Gewenste ontwikkeling

Het verzoek van de initiatiefnemer behelst het bouwen van één woning binnen de gebiedsaanduiding 'Wro zone- wijzigingsgebied 3' van het bestemmingsplan "Hollandscheveld 2011". Langs het Hollandscheveldse Opgaande wordt de ontwikkeling van vrijstaande woningen door middel van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Op deze manier kan op geschikte plekken invulling gegeven worden aan het maximaal aantal extra woningen dat binnen het bebouwingslint wenselijk is. De bebouwing moet passen in het bestaande patroon. De huidige landschappelijke uitstraling van het gebied, die in bepaalde plaatsen zeer zeker nog aanwezig is, dient te worden gehandhaafd. Gevraagd wordt een hoofdvorm met de nok haaks op de weg. In het bestemmingsplan "Hollandscheveld 2011" zijn in artikel 23 lid 3 de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid juridisch verankerd. Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt n Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit van dit wijzigingsplan.

De provincie Drenthe heeft aangegeven akkoord te zijn met vigerende bestemmingsplan "Hollandscheveld 2011". Daarmee is men dus akkoord met de wijzigingsbevoegdheid die in het plan opgenomen is. Het voorliggende initiatief pas daarmee ook binnen de provinciale beleidslijn.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit

In het bestemmingsplan 'Hollandscheveld 2011' zijn de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten van de lintbebouwing van het Hollandscheveldse Opgaande expliciet vastgelegd. Waar vanuit dit perspectief bezien een mogelijkheid is tot het toevoegen van een woning is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het toevoegen van een woning op het perceel naast nummer 38 moet voldoen aan bepaalde voorwaarden.

Zowel het gemeentelijk als het provinciaal beleid is er jaren op gericht geweest het aantal burgerwoningen in het landelijk gebied niet te laten toenemen, enerzijds om de ontwikkelingsmogelijkheden van de agrarische sector zoveel mogelijk intact te laten, anderzijds om de verstening van het buitengebied zoveel mogelijk tegen te gaan.

De laatste jaren komt de gemeente echter tot een wijziging van dit inzicht met betrekking tot de linten Hollandscheveldse Opgaande en Zuideropgaande. De reden is hiervoor gelegen in het groeiend belang van de woonfunctie in de bebouwingslinten. In het verleden was het namelijk zo dat de aard van de hier aanwezige bebouwing en het gebruik vooral werd bepaald door de agrarische bedrijven. Vandaag de dag is de woonfunctie echter veel sterker vertegenwoordigd.

Aan de oostzijde van de Mr. Cramerweg is het Hollandscheveldse Opgaande de toegang tot het dorp Hollandscheveld. De rijweg is 6,5 meter breed met aan weerszijden een grasberm met bomen en een fietspad. De bomen aan weerszijden van de weg geven de weg de uitstraling van een laan. Dit deel van het Hollandscheveldse Opgaande is reeds een gebied met een halfopen lintbebouwing en heeft voornamelijk een woonfunctie.

Ondanks de variatie aan aanvullende functies (kleinschalige agrarische bedrijven of werken aan huis) straalt het karakter van dit gedeelte dat van een woonlint uit. Het lint is de entree tot het dorp en ook al ervaart men tussen de woningen door het weiland erachter, toch hoort dit deel van het landschap al bij het dorp. Door woningen toe te voegen wordt dit deel van het opgaande nog meer een laan die als entree voor het dorp functioneert.

Daarom is er onderzocht welke mogelijkheden er zijn om de genoemde bebouwingslinten te verdichten. Hierbij heeft de gemeente aangegeven welke locaties in het lint geschikt zijn voor woningbouw en waar het dus mogelijk en wenselijk is op bepaalde plaatsen woningen toe te voegen. Daarbij heeft handhaving van het karakter van het gebied prioriteit. De huidige landschappelijke uitstraling van het gebied, die in bepaalde plaatsen zeer zeker nog aanwezig is, dient in bepaalde gevallen te worden gehandhaafd.

In de toekomstige situatie zal het Hollandscheveldse Opgaande door de toevoeging van woningen minder open plekken en doorzichten kennen dan nu het geval is. Er is echter een duidelijk onderscheid te maken tussen de noord- en de zuidzijde van het Hollandscheveldse Opgaande; de noordzijde kent een relatief hoge woningdichtheid, vergeleken met de zuidzijde. Het in cultuurhistorisch opzicht waardevolle wijkenpatroon aan de noordzijde is op veel plaatsen aangetast, in tegenstelling tot de zuidzijde waar het wijkenpatroon relatief beter is geconserveerd.

Dit betekent dat verdichting aan de zuidzijde nog wel mogelijk is, maar in mindere mate dan aan de noordzijde, door handhaving van bepaalde waardevolle doorzichten naar het achterliggende landschap. Door behoud van deze doorzichten wordt de geleidelijke overgang naar het landelijk gebied behouden en versterkt en blijft het landschap op deze punten goed waarneembaar.

Om deze ervaring met het landschap te vergroten is het gewenst dat de nokrichting van de woningen haaks op de weg wordt gesitueerd.

Voor zowel de noordzijde als bij de zuidzijde van het lint is bij de invulling van mogelijke bouwlocaties aansluiting gezocht bij de oorspronkelijke wijkenstructuur van het landschap. In die structuur ligt om de 140 meter een hoofdwijk, met na 70 meter een tussenwijk. In de structuur van de bestaande bebouwing is hierdoor een patroon zichtbaar van een woning of een woongebouw per 35 meter kavelbreedte. Op die plaatsen waar in het lint nog geen sprake is van een woning per 35 meter is een bouwlocatie opgenomen.

Ten aanzien van de bouwmogelijkheden nabij de waterlopen kan bij de bouw onderzocht worden om dit water open te houden, ter versterking van de visuele relatie met het landschappelijk waardevolle wijkenpatroon en het achterliggende landschap.

Per wijzigingslocatie mag maximaal één vrijstaande woning worden gebouwd. Parkeren moet op eigen terrein worden opgelost.

Voor de bouwmogelijkheden is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de huidige bestemming om te zetten naar de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'.

Het plan voldoet aan de voorwaarden die hierboven en in het moederplan Hollandscheveld 2011 gesteld zijn.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van de beschikbare bodemkwaliteitskaarten van de gemeente Hoogeveen. Voor de locatie zijn bodemonderzoeksgegevens uit 2002 bekend. De aangetroffen gehalten voor een aantal parameters overschrijden de interventiewaarde in de boven- en ondergrond en grondwater. Er is echter geen sprake van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Voor de bouw van een woning vormt de verontreiniging geen belemmering. Vrijkomende grond dient wel in depot te worden opgeslagen.

Advies

De bodemonderzoeksgegevens zijn verouderd. Ten behoeve van de aanvraag van de omgevingsvergunning, activiteit bouwen, dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de NEN5725/NEN5740 en indien daar aanleiding voor bestaat de NEN5707. Aanbevolen wordt deze voorafgaand aan de ruimtelijke procedure uit te voeren.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3;
  • particulieren (werk zonder aannemer);
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas;
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel.

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Wettelijk kader

In de bodem kunnen aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

5.2.2 Onderzoek

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologische vooronderzoek nodig is.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.2.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het archeologie en cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Beleidskader

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen – de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken – niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.

5.3.3 Onderzoek

Bestaande waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.

Riolering

Nabij het plangebied is een gemengd rioolstelsel aanwezig. Bij de bouw van de woning dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van dit riool. De capaciteit van de bestaande gemeentelijke riolering lijdt niet onder de voorgestelde ontwikkeling. Het hemelwater van daken kan (indien dit mogelijk is) direct naar het oppervlaktewater geleid worden. Deze oplossing heeft samen met infiltratie de voorkeur. In uiterste gevallen kan regenwater naar de bestaande gemengde riolering worden gebracht. Bij de ontwikkeling dient het vuilwater en het regenwater al wel gescheiden aangeleverd te worden om toekomstige afkoppeling efficiënt te laten plaatsvinden. Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, wordt bij nieuwbouwprojecten geadviseerd om geen gebruik te maken van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water en de waterbodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

Waterkwantiteit

Bij nieuwbouw, en dus een toename van verhard oppervlak zoals daken en verharding, zal meer regenwater worden afgevoerd in plaats van infiltreren. Waterschap Drents Overijsselse Delta hanteert daarom een compensatieregel. Er dient in het plangebied ten minste 25 mm water per m2 verhard oppervlak geborgen te worden.

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

5.3.4 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie Bijlage 1 Watertoets,). Het onderhavige plan heeft een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de natuurbeschermingswet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de wet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aanwezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit een eerder uitgevoerde natuurtoets kwam naar voren dat de ecologische kwaliteiten van Hollandscheveld beperkt zijn. Binnen het bestemmingsplangebied Hollandscheveld zijn - met uitzondering van broedvogels, zoogdieren, Alpenwatersalamander en Groene glazenmaker - geen juridisch zwaarder beschermde soorten bekend. Verder is gebleken dat de locaties aan de Hollandscheveldse Opgaande waar een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het bestemmingsplan Hollandscheveld 2011 geen nader onderzoek behoeven.

Op basis van de Nationale databank flora en fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten (tabel 2 of 3-soorten) uit de Wet.

Ten aanzien van de Natuurbeschermingswet geldt dat geen sprake is van sloop van (bedrijfs)gebouwen en of opstallen of aantasting van groen en/of water. Een verstorend effect kan niet optreden. Derhalve is nader onderzoek op dit aspect niet noodzakelijk.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten. Op basis van de resultaten van de natuurtoets en de NDFF wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Wettellijk kader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.5.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan betreft het uitbreiden met een woning. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.5.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.6.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.6.3 Onderzoek

De nieuwbouw wordt mogelijk gemaakt door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan. In dat geval moet het verkeerslawaai worden onderzocht. Dit is gedaan voor de Hollandscheveldse Opgaande, de woning ligt binnen de zone van deze weg. De gemeente Hoogeveen heeft aangegeven dat er 9000 vt/etm. passeren en dat de weg is uitgevoerd met referentiewegdek. Er geldt een maximumsnelheid van 50 km/u. Met behulp van Geomilieu versie 4.21 is er een berekening gemaakt van het verkeerslawaai. Conform art. 110 Wgh is hierop een aftrek van 5 dB toegepast. Dit geeft onderstaand resultaat:

 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0003.png"

De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 57 dB. De maximaal te verlenen hogere waarde is 63 dB, de geluidsbelasting blijft daar beneden. Na afweging van maatregelen om het geluid aan de bron of in de overdrachtssfeer terug te brengen, kan er een hogere waarde procedure worden gevolgd. Deze moet gelijk lopen met de procedure voor het bestemmingsplan. Verder moet rekening worden gehouden met de binnenwaarde, voor de voorgevel is de geluidsbelasting 62 dB en voor de zijgevels is dat 60 dB. Hiervoor dient een bouwakoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

  • Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.7.2 Onderzoek

Conform het nationale veiligheidsbeleid en de visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's als mede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied

In dit geval gaat het om 2 hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie die ten noordwesten van de locatie zijn gelegen. Het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en het groepsrisico dient voor deze buisleidingen te worden beoordeeld. De buisleidingen vallen onder de bepalingen van het Bevb.

In de afbeelding hieronder is de ligging van de planlocatie ten opzichte van de buisleidingen weergegeven. De planlocatie bevindt zich binnen de rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0004.png"

Afbeelding 3: ligging plangebied ten opzichte van de buisleidingen

Belemmeringenstrook

De planlocatie ligt buiten de belemmeringenstrook van beide gasleidingen.

Plaatsgebonden risico

Ter hoogte van de planlocatie hebben beide buisleidingen geen PR10-6 die groter is dan de breedte van de belemmeringenstrook. Het plan voldoet hiermee aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar.

Groepsrisico

In de afbeelding hieronder is te zien dat de planlocatie binnen het invloedsgebied van de twee hoge druk aardgasleidingen ligt. Het groepsrisico moet dus worden verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0005.png"

Afbeelding 4: ligging plangebied en invloedsgebied buisleidingen

Onderdeel van het invloedsgebied is de 100% letaliteitsgrens die voor de verantwoording van het groepsrisico vooral van belang is. In de afbeelding hieronder is de 100% letaliteitsgrens weergegeven. Hierin is te zien dat de planlocatie buiten de 100% letaliteitszone ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0006.png"

Afbeelding 5: ligging plangebied en 100% letaliteitsgrens

Om een uitspraak te doen wat dit plan voor het groepsrisico betekent is geen QRA opgesteld. Het ruimtelijk plan levert geen bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico. Het gaat namelijk om een toename van 1 woning, waarin 2,4 personen binnen het invloedsgebied verblijven. Daarnaast ligt deze toename buiten de 100% letaliteitszone. Personen buiten de 100% letaliteitszone leveren nagenoeg geen bijdrage aan de hoogte van het groepsrisico.

Omdat de planlocatie buiten de 100% letaliteitszone ligt en het groepsrisico lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde en de toename nihil is, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

De hoogte van het groepsrisico is reeds eerder uitgerekend voor het Veegplan externe veiligheid buitengebied. Er zijn geen maatregelen nodig om het groepsrisico te verlagen en er is geen noodzaak om alternatieve locaties te onderzoeken met een lager groepsrisico. In de omgeving zijn verder geen risicobronnen aanwezig die invloed hebben op de planlocatie.

5.7.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Milieuzonering bedrijven

5.8.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.8.2 Onderzoek

Het plangebied ligt in de lintbebouwing ten westen van Hollandscheveld. Het lint bestaat voornamelijk uit woningbouw. Op circa 110 meter ten westen ligt een B2-bedrijfsbestemming (hollandscheveldeze Opgaande 34), welke op voldoende afstand ligt van de nieuw toe te voegen bestemming. Tevens zijn reeds bestaande woningen tussen het plangebied en de B2-bestemming aanwezig. In de nabije omgeving liggen verder geen bedrijven die van invloed zijn op het woon- en leefmilieu op de milieugevoelige functie wonen. Ook andersom belemmert de nieuwe woning niet de bedrijven in hun bedrijfsvoering.

5.8.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.9 MER beoordeling

5.9.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.9.2 Onderzoek

In het plangebied is sprake van een nieuw te bouwen woning. In de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De ontwikkellocatie ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De woning wordt gerealiseerd in bestaande lintbebouwing van de kern Hollandscheveld. Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

5.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.10 Duurzaamheid

5.10.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.10.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BPW8024003-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels. De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

6.3.1 Tuin

Het gedeelte van het perceel waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, heeft deze bestemming gekregen. Deze grond ligt tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg.

6.3.2 Wonen

In de woonbestemming is een bouwvlak van 10 x 15 meter opgenomen voor het realiseren van één vrijstaande woning. De bouwregels behorende bij bebouwingsklasse 1 (sba-1) uit de regels van het bestemmingsplan Hollandscheveld zijn van toepassing. Dat wil zeggen dat de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen, en de goothoogte maximaal 3,5 meter.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inventarisatie

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving milieutaken voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie. Aan de handhaving bouw wordt nog uitvoering gegeven door de gemeente met als basis dezelfde strategie.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke en Economische uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 voorgelegd aan de provincie, waterschap, gasunie en veiligheidsregio Drenthe. Geen ven de overlegpartners had een opmerking.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft van 28 september 2017 tot en met 8 november 2017 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Hierop zijn geen reacties binnengekomen.

8.2 Economische Uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.

Bijlagen bij de toelichting