direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zuid 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Zuid uit 2007 is meer dan 10 jaar oud. Hoewel de actualiseringsplicht voor plannen die ouder dan 10 jaar zijn per 1 juli 2018 uit de Wet ruimtelijke ordening gehaald is, hebben we toch gemeend een vernieuwd bestemmingsplan voor de wijk Zuid op te stellen, zodat ook voor deze wijk weer de meest actuele gemeentelijke bestemmingsplan standaard van toepassing is. Daarnaast is parapluherziening van de aan- en bijgebouwenregeling nu integraal in dit bestemmingsplan opgenomen.

1.2 Opgave bestemmingsplan

De ligging en globale begrenzing van het plangebied 'Zuid' zijn aangegeven op de navolgende overzichtskaart. Hier zijn, tot het moment van vaststelling van voorliggend plan, dus de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  • 1. bestemmingsplan 'Zuid', vastgesteld 20 december 2007;
  • 2. bestemmingsplan 'Zuid, revitalisering winkelcentrum Nije Nering 2007' vastgesteld 10 september 2009;
  • 3. projectbesluit BP Zuid, 'waboprojectbesluit Baarlelaan', vastgesteld 30 juli 2012;
  • 4. bestemmingsplan 'Zuid, deelplan Rozenstraat 5, 2014', vastgesteld 2 juli 2015;

Daarnaast vigeert in het gehele plangebied het bestemmingsplan 'Kernen Hoogeveen, parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0001.png"

Figuur 1: plangebied vigerende bestemmingsplannen

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de planuitgangspunten en de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied betreft de wijk Zuid in Hoogeveen.

De wijk Zuid is gelegen ten zuiden van het centrum van Hoogeveen en ten noorden van de Rijksweg A37 (Hoogeveen - Emmen). Het plangebied wordt globaal begrensd door de achterterreinen, voormalige bedrijfsbebouwing van Lucas Aardenburg, bakkerij Faber en overige gemengde bebouwing aan Het Haagje in het noorden, de Wolfsbosstraat en De Grutto in het oosten, in het zuiden door de Hoogeveensche Vaart en in het westen door de Beukemastraat, de Wethouder Robaardstraat en de Alteveerstraat.

Onderstaande figuur geeft het plangebied weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0002.png"

Figuur 2: ligging plangebied

2.2 Vigerend recht

In het plangebied vigeren op dit moment 3 bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan, te weten het bestemmingsplan 'Zuid 2006', het bestemmingsplan Zuid, revitalisering winkelcentrum Nije Nering', het bestemmingsplan Zuid, deelplan Rozenstraat 5' en het 'Projectbesluit, BP Zuid, waboprojectbesluit Baarlelaan'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.3 Provinciaal beleid

Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld en met ingang van 17 oktober 2015 is ook de geactualiseerde omgevingsverordening inwerkinggetreden.

3.3.1 Provinciale omgevingsvisie

De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.


In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.


De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.


De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.


De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).


Het voorliggend plangebied betreft uitsluitend stedelijk gebied waardoor de kernkwaliteiten landschap niet aan de orde zijn. Aangezien voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is, sluit het bestemmingsplan zich aan bij de aandachtspunten uit de provinciale omgevingsvisie.

Wonen

De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe ontwikkelingen opgenomen, verdere behandeling van de ladder is hier dan ook achterwege gelaten.

3.3.2 Provinciale omgevingsverordening

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie. Aangezien voorliggend bestemmingsplan slechts een conserverend bestemmingsplan is, zonder nieuwe ontwikkelingen, is er ook geen strijdigheid met eventuele regels uit de Omgevingsverordening. In het geval nieuwe ontwikkelingen zich aandienen worden deze aan de meest actuele versie van de Omgevingsverordening getoetst.

3.4 Regionaal beleid

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. Voor deze woonvisie is de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012, een belangrijke onderlegger. De Regionale Woonvisie scherpt de indicatieve aantallen uit de Woonvisie 2011-2020 aan.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie geeft de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030 neergelegd te aanzien van veel beleidsterreien, waaronder het wonen.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De bestaande fysieke Structuurvisie “Hoogeveen ruim gezien 2015-2030” vastgesteld in 2004 is geactualiseerd en op onderdelen bijgesteld. Het resultaat staat in de oplegnotitie Structuurvisie Hoogeveen 2.0 met de structuurvisiekaart Hoogeveen 2015-2030. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema’s als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is daarbij de rode draad.

In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone. Hoogeveen blijft inzetten op het behouden en versterken van regionale voorzieningen in de kern. Wat betreft bedrijventerreinen is de verwachting bijgesteld en geconcludeerd dat er nog voldoende ruimte is.

Onderhavig plangebied betreft bestaand stedelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit zich dus aan bij de structuurvisie.

3.5.4 Woonvisie 2011-2020

Ook in de Woonvisie 2011-2020 (vastgesteld op 1 december 2011) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie blikt vooruit tot en met het jaar 2020. Daarvan zijn de eerste vijf jaren concreet en de laatste vijf jaren gelden als een doorkijk.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast kiezen we voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. Uitgangspunt is dat tot en met 2020 netto 1.650 nieuwbouw woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. De regionale woonvisie heeft de indicatieve aantallen uit de Woonvisie aangescherpt. Op basis van de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe van maart 2012 wordt een woningbouwruimte van ongeveer 1.400 woningen aangegeven voor de gemeente Hoogeveen tot 2020. Inmiddels zijn tot 1 januari 2014 385 reguliere woningen aan de woningvoorraad toegevoegd. Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 500 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. Voor ongeveer nog eens 500 woningen is al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern Hoogeveen als in de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Met voorliggend bestemmingsplan worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt.

3.5.5 Nota ruimtelijke kwaliteit

De Nota Ruimtelijke kwaliteit vervangt de Welstandsnota met de daarbij behorende oplegnotitie voor de pilot ‘welstandsvrij bouwen’. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt een vervolg in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

In de Nota Ruimtelijke Kwaliteit zijn alleen gebieden en gebouwen opgenomen, die echt (cultuurhistorisch) waardevol zijn en daarom beschermd moeten worden. Dit betekent dat een groot deel van het grondgebied van de gemeente Hoogeveen welstandsvrij blijft en dat voor de gebieden en gebouwen die opgenomen zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit wel toetsingsregels (blijven) bestaan bij bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0003.png"

Afbeelding 3 Uitsnede kaart Nota ruimtelijke kwaliteit

Het noordelijk en westelijk gedeelte van Zuid liggen in de aanduiding 'stedelijke lintbebouwing' op de kaart van de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. De Alteveerstraat is de uitvalsweg naar het landelijk gebied ten zuiden van Hoogeveen en heeft voor de stad zelf een belangrijke verkeersfunctie. De straat heeft een breed profiel bestaande uit rijbanen gescheiden door een brede groenstrook en met brede fietsstroken en brede voetpaden. Aan de westzijde staat de DOC kaasfabriek met enkele cultuurhistorische waardevolle gebouwen en de oude fabrieksschoorsteen. De rest van de bebouwing varieert van kleinschalige woonbebouwing tot appartementencomplexen. In het zuidelijk deel bestaat de bebouwing aan beide zijden van de straat uit appartementengebouwen van vier tot zeven lagen hoog. Het Haagje verbindt het stadscentrum met de oostelijk gelegen woonwijken en het landelijk gebied. Het brede profiel bestaat uit twee rijbanen gescheiden door een groenstrook en met fietsstroken en voetpaden. De bebouwing is gevarieerd en bestaat uit oorspronkelijke woningbouw, nieuwe appartementencomplexen, voormalige industriele bebouwing en voorzieningen.

De noordwestelijke punt valt binnen de aanduiding "stadscentrum". In het stadscentrum zijn vier gebieden te onderscheiden. Het "Kruis", de Schutstraat , het Haagje en het eerste deel van de Alteveerstraat vormen het derde gebied in het stadscentrum. Kenmerkend is de grootschalige (appartementen) bebouwing naast historische bebouwing. Het contrast in bouwvolume en architectuur is hier hoog.

Daarnaast vallen twee stukken bebouwing binnen de aanduiding "vroege sociale woningbouw". Bij de vroege sociale woningbouw na de tweede wereldoorlog in Hoogeveen en de omligende dorpen gaat het om woningen die vooral gebouwd zijn in de stijl van de Delfste School. De esthetische waarde van het ontwerp bestaat ondermeer uit bijzondere bovenlichten, de dakkapellen die door de goot heen zijn gebouwd en de bijzondere geveldetails. In enkele gevallen hebben de bijgebouwen een poortje voor het achterpad. De voorgevels zijn gericht op de straat en de woningen hebben een voortuin. Het gaat om woningen in 1 laag met een halfhoge gootlijn.

Tenslotte hebben aantal panden de aanduiding cultuurhistorisch waardevol pand met hoge en middelhoge waarde gekregen.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

De uitbreiding in Hoogeveen-zuid was de eerste volledig moderne woonwijk van na de Tweede Wereldoorlog. De woonwijk heeft een geschakeerd woningpatroon met eengezinswoningen, seniorenwoningen, flats in verschillende hoogtes en aan de rand een torenflat. In het hart van de wijk bevindt zich een in middels gerevitaliseerd winkelcentrum en op met zorg gekozen plaatsen zijn kerken en schoolgebouwen verrezen, waarvan de eerste plekken inmiddels ingehaald door de tijd herontwikkeld worden. Aan de zuidzijde van de woonwijk in de overgang naar de Hoogeveensche vaart bevindt zich een ruim wandelpark met een oppervlakte van ruim 18 hectare en ook in het midden is een forse groenvoorziening, gevormd door het Raiffaisenpark.

De karaketeristieken van de wijk Zuid zijn dat het een rechthoekig verkavelingssysteem heeft, uitgaande van de structuur van de bodem. Verder is het een overwegend jaren '60-wijk met meerdere herkenbare buurtjes en het heeft een gemengd woonmilieu en gemengde eigendomsverhouding gekenmerkt door een omvangrijk aanbod van goedkope huur- en koopwoningen.

Zuid wordt door twee belangrijke verkeersroutes (de Tamboerlaan en de Lomanlaan / Boekweitlaan) opgedeeld in drie gebieden.

Ten noorden van de Tamboerlaan ligt de oudere bebouwing van Zuid met relatief kleine woningen, het voormalig fabrieksterrein Aardenburg, waarop het plan Aardenburg bestaande uit met name ruime koopwoningen ontwikkeld is en helemaal in het noorden nog (enigszins verouderde) bedrijfsbebouwing en gemengde bebouwing langs het Haagje. Het middengebied bestaat voornamelijk uit woningbouw uit met name de huursector en wordt gekenmerkt door portiek etagewoningen en verder een aantal scholen, waaronder de Brede School Zuid, een drietal kerken en het winkelcentrum. Verder is er veel groen in dit gedeelte met in het midden van de wijk het Raiffeisenpark en in het oosten het hertenkamp. Het zuidelijk deel wordt gekenmerkt door een groot aantal koopwoningen met naar het oosten toe afgewisseld met portieketagebouw en ook weer school- en kerkgebouwen. Vooral het westelijk deel van de wijk is gedifferentieerd van opzet. De Bloemenbuurt is eentonig en heeft een hofjesstructuur. Rond de Goudenregenstraat is in hoge dichtheden met ondiepe woningen gebouwd. Aan de zuidzijde kent de wijk veel groen door het Zuiderpark en de kanaalzone.

4.2 Functionele structuur

4.2.1 Wonen

De wijk Zuid heeft grotendeels een woonfunctie. Het beeld binnen het plangebied wordt vooral bepaald door een afwisseling van vrijstaande en halfvrijstaande woningen en aaneegebouwde woningen, zowel laag- als hoogbouw met maximaal 6 lagen. Het parkeren bij de vrijstaande en halfvrijstaande woningen geschiedt voornamelijk op eigen terrein, hoewel het duidelijk is dat de opbouw van de wijk niet berekend is op het huidige autobezit. Verspreid over het plangebied zijn er ook parkeerstroken en parkeerterreintjes aangeled en verspreid door het plangebied zijn garageboxen aanwezig. Ook bij de hoogbouw zijn op de begane grond veelal garageboxen aanwezig.

In de wijk zijn een viertal bijzondere woonvormen aanwezig, aan de Leliestraat (Philadelphia Zorg), Sloodstraat (Promens Care) en A. Steenbergenstraat (Promens Care). Ten slotte zijn er twee locaties voor woonwagens, met in totaal 12 standplaatsen, aan de Bootzelaerstraat en aan De Grutto.

4.2.2 Groen

Bij de openbare groenvoorzieningen is een achttal elementen te onderscheiden, te weten:

  • 1. aan de zuidzijde van de wijk het Zuiderpark met een belangrijke recreatieve functie zowel op wijkniveau, als op bovenwijksniveau;
  • 2. aan de oostzijde van de wijk het Hertenkamp met ook een bovenwijkse functie;
  • 3. in het midden van de wijk het Raiffeisenpark;
  • 4. groene bufferstroken en groene verbindingen tussen deze parken;
  • 5. het kleinschalige buurtgroen aan de noordzijde van de wijk met pleinachtige elementen;
  • 6. hoofdstructuur van bomen langs de Alteveerstraat en de Lomanlaan/Boekweitlaan;
  • 7. hoofdstructuur van boemen op buurt en wijkniveau langs de Beckerstraat, de Tamboerlaan, Aardenburg en de Middenweg;
  • 8. het overige kleinschalige buurtgroen.

Het beleid is er op gericht het groen dat in de wijk aanwezig is te behouden en waarnodig te versterken en uit te breiden. De bestaande bomenstructuur is hierbij een belangrijk uitgangspunt. Daarnaast zijn de kernmerkende groene hofjes en pleintjes met soms eens speelvoorziening bestemd als groen.

In de wijk zijn 2 grotere speeltuinen te vinden, aan de Sloodstraat en aan de Tamboerlaan/Witsenborgstraat. Deze zijn opgenomen in de bestemming Gronen. Voor het speeltuinverenigingsgebouw aan de Tamboerlaan is een bouwvlak opgenomen.

4.2.3 Verkeer en parkeren

Verkeer

In het grootste deel van het plangebied vinden verkeersbewegingen plaats voor het bestemmingsverkeer (erftoegangswegen). Alleen de Alteveerstraat en de Bekweitlaan / Lomanlaan hebben een min of meer doorgaande functie en dus een grotere stroomfunctie. Deze wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg.

Parkeren

De wijk Zuid is gebouwd in een tijd waarin weliswaar rekening gehouden werd met de aanwezigheid van auto's maar niet in de mate zoals dat nu het geval is. Met name in de late avond en in het weekend als de meeste mensen thuis zijn is de parkeerdruk in de woostraten het hoogst. Overdag is de parkeerdruk aanzienlijk lager. In 2005 is een onderzoek naar de parkeerdruk in heel Hoogeveen uitgevoerd. Hieruit bleek toen op enkele plaatsen in de wijk Zuid de parkeerdruk hoog te liggen. Wel is bijna overal op een loopafstand van 50 tot 100 meter een vrij openbare parkeerplaats te vinden, maar dat zal niet voor een ieder acceptabel te zijn. Daardat destijds in beeld gebracht is waar de knelpunten liggen, kan hier wanneer de mogelijkheid van een reconstructie zich voordoet wel naar gehandeld worden en geprobeerd worden nieuwe parkeermogelijkheden in te passen.

4.2.4 Bedrijvigheid en detailhandel

In de wijk Zuid liggen de wat grotere bedrijven aan het Haagje, aan de noordzijde van het plangebied. het betreft een circa 80 meter brede strook bedrijfsbebouwing van matige kwaliteit, waar op termijn herontwikkeling voorzien wordt. Verder is er wat kleinschalige bedrijvigheid (met name met de functie opslagdoeleinden), kantoortjes en praktijkruimten in de wijk.

Detailhandel is te vinden in het winkelcentrum De Nije Nering wat enige jaren terug gerevitaliseerd is. De Nije Nering is een volwaardig wijkwinkelcentrum met twee supermarkten, enkele winkels voor de dagelijkse benodigdheden, een kapsalon, kleermakerij, snackbar en pizzaafhaalestaurant.

4.2.5 Maatschappelijke voorzieningen

Zuid kent een ruim assortiment aan maatschappelijke voorzieningen. In de wijk bevinden zich meerdere kerken, enkele buurthuizen, meerdere scholen, waaronder een Brede Scool en locaties voor dagactiviteiten.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan is conserverend van aard en dat betekent dat geen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk worden gemaakt.

5.1 Bodem

5.1.1 Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

De woonwijk Zuid bevind zich in het hoogveengebied van Hoogeveen dat in de afgelopen eeuw is afgegraven voor de veenwinning. In de jaren '60 van de vorige eeuw is het ontwikkeld tot woongebied. Het gebruik van de wijk wordt gekenmerkt door functies als wonen, werken, wegen etc. Voor de herontwikkeling zijn destijds de aanwezige watergangen gedempt met (vermoedelijk) gebiedseigen grond. Hoewel het overgrote deel van het plangebied niet verdacht is voor het voorkomen van bodemverontreinigingen zijn plaatselijk binnen het gebied een aantal verdachte locaties aanwezig. Het betreffen voornamelijk gedempte watergangen en locaties uit het historisch bodembestand (dempingen, erven, ondergrondse brandstof tanks en (voormalige) bedrijfsmatige activiteiten). Bodemonderzoek zal uit moeten wijzen of de activiteiten in het verleden hebben geleid tot bodemverontreiniging. De locaties zijn in onderstaande afbeelding (xx) in roze weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0004.png"

Figuur 4: overzicht verdachte locaties met mogelijke bodemverontreiniging

Van het overgrote deel van het plangebied zijn geen bodemonderzoeksgegevens bekend of de wel beschikbare gegevens zijn verouderd. De onderzochte terreindelen hebben aangetoond dat in boven- en ondergrond lichte tot plaatselijk sterke verontreinigingen zijn aangetroffen. Plaatselijk kunnen in grondwater ook sterke verontreinigingen voorkomen.

Het gros van de bekende bodemgegevens zijn verouderd. Grote delen van het gebied zijn nog niet onderzocht. Op de onderzochte terreindelen zijn in boven en ondergrond lichte tot plaatselijk sterke verontreinigingen aangetroffen. Ook kunnen in het grondwater sterke verontreinigingen voorkomen. In het geval van een nieuwe ontwikkeling waarbij grondroerende werkzaamheden plaatsvinden zal dan ook bodemonderzoek plaats moeten vinden.

5.1.3 Conclusie

Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen milieu-hygiënische belemmeringen voor het vaststellen van het conserverende bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat bij mogelijke toekomstige ontwikkelingen in het plangebied enkel door het doen van bodemonderzoek inzicht verkregen kan worden in de actuele kwaliteit van de bodem.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Inleiding

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

5.2.2 Onderzoek

Aardkundige waarden

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, heeft het plangebied voor het overgrote deel archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor bij toekomstige planvorming geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd. Er is echter ook een deel met archeologische waarde 2, niet gewaardeerde vindplaats, aangemerkt ( zie afbeelding 5) waar het uitgangspunt is het streven van behoud van de mogelijke vindplaats. Voor deze waarde zijn alleen na archeologisch onderzoek wellicht planologische ontwikkelingen mogelijk. Archeologisch onderzoek is niet nodig als blijkt dat onder de vrijstellingsnorm van 100 m2 of 30 cm diepte wordt gebleven. In de planregels is met deze voorwaarden rekening gehouden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0005.png"

Figuur 5: doorsnede gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaart, 24 november 2016

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) en de Indicatie kaart archeologische waarden (IKAW) bevaten een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen aanvullende archeologische monumenten of waarden aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waardenkaart zijn 35 historische bouwkunst ensembles opgenomen en gewaardeerd. Dit betreft gebouwen die vanwege hun ensemblewaarde of vanwege hun stedenbouwkundige setting een groep vormen. Van de 35 ensembles zijn er 17 ‘hoog’ gewaardeerd, 12 ‘middelhoog’ en 6 ‘basis/karakteristiek. Binnen het plangebied Zuid liggen 6 ensembles die hoog en middelhoog zijn gescoord en die onderstaand kort worden weergegeven:

- HB-E011 Hoogeveen, Wethouder Roobaardstraat

Dit ensemble is een gaaf en representatief voorbeeld van volkshuisvesting (1948) uit vroege naoorlogse periode. Het is gebouwd in de Delftse School-bouwstijl van sobere en traditionele architectuur met decoratieve elementen. Het ontwerp is op meerdere plaatsen in de gemeente gebouwd, ook in enkele dorpen in het buitengebied en typisch voor Hoogeveen.

- HB-E012 Hoogeveen, deel Plan Zuid

Dit buurtje is een gaaf en representatief voorbeeld van volkshuisvesting (1948-1949) uit vroege naoorlogse periode. Het is gebouwd in de Delftse School-bouwstijl van sobere en traditionele architectuur met decoratieve elementen. De woningen zijn niet overal even gaaf en representatief.

- HB-E013 Hoogeveen, Holtienstraat

Dit ensemble is een gaaf en representatief voorbeeld van volkshuisvesting (1948) uit vroege naoorlogse periode. Het is gebouwd in de Delftse School-bouwstijl van sobere en traditionele architectuur met decoratieve elementen. Het ontwerp is op meerdere plaatsen in de gemeente gebouwd, ook in enkele dorpen in het buitengebied en typisch voor Hoogeveen.

- HB-E026 Hoogeveen, De Arend e.o.

Dit ensemble betreft de samenhang van hoogbouw, laagbouw en het parkachtige groen er omheen. De kwaliteiten liggen met name in de grootstedelijke ambitie van Hoogeveen waarin de Arend als zijnde een markante beëindiging van de stadsrand lange tijd het baken voor de stad was, als ook in de open stroken portieketageflats langs de westzijde van de groenzone die een optimale verbinding tussen groen en bebouwing vormen. Daarnaast is de oriëntering van de Arend gekoppeld aan één van de oudste ontginningsassen richting Hollandscheveld (langs de Wolfsbosstraat) en daarmee stedenbouwkundig ingebed in de historische structuren. Deze oude ontginningsas is echter door de aanleg van de snelweg doorbroken.

- HB-E028 Hoogeveen, Bloemenbuurt

Deze buurt in Plan Zuid betreft 5 stempelverkavelingen van portieketageflats en ééngezinswoningen, gebouwd in systeembouw en shake-handsarchitectuur. In dit ensemble zijn de uitgangspunten van de Wijkgedachte goed tot uiting gekomen in de onlosmakelijke samenhang tussen verkavelstructuur en bebouwing.

- HB-E029 Hoogeveen, Calkoenstraat e.a.

Dit ensemble betreft een reeks van drielaagse galerijflats op een plint van bergingen. Deze typologie is representatief voor de zoektocht naar woningtypologieën die de woningnood en enorme bevolkingsgroei in de naoorlogse periode het hoofd konden bieden. Daarnaast heeft het ontwerp een hoge esthetische waarde en is de gaafheid zeldzaam te noemen.

Tevens bevindt zich in het plangebied 3 bouwwerken die vastgelegd zijn op de bronnenkaart als zijnde historische bouwkunst. Het gaat om de school aan de Beukemastraat 44 (B52), de school aan de lomanlaan 123 (B115) en de rooms katholieke kerk aan de Middenweg 14 (B116). In alle drie de gevallen gaat het om hun gave verschijningsvorm en dat ze in mindere mate zijn verbouwd. Ze zijn daarom representatief voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de beschikbare gegevens zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van het conserverende bestemmingsplan. In de planregels en -kaart zal rekening gehouden worden met de aanwezige archeologische waarden en de vastgestelde cultuurhistorische bronnen.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

- Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

- Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

- Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.3 Watertoetsproces

Relevant beleid

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in 'Water Raakt!'. Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De genoemde documenten zijn raad te plegen op de site www.wdodelta.nl.

Invloed op de waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

5.3.4 Bestaande waterhuishouding

Het plan ligt in het stroomgebied van de Hoogeveense Vaart. Op de website van het waterschap staat informatie over de ligging en afmeting van de waterkeringen, kunstwerken en de waterschapwaterlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0006.png"

Figuur 6 Kaartbeeld bestaande waterhuishouding rond het plangebied

Bij extreme neerslag vindt er wateroverlast plaats in de openbare ruimte. Zie hiervoor onderstaande kaartbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0007.png"

Figuur 7 Kaartbeeld wateroverlast bij een hevige bui (60mm/uur)

5.3.5 Gemeentelijk rioleringsplan

Het rioolstelsel bestaat hoofdzakelijk uit het gemengde systeem (één buissysteem voor afvalwater en regenwater). Sinds 1997 is bij nieuwe inrichtingen in deze woonwijk een gescheiden rioolstelsel aangebracht.

Door het Zuiderpark loopt een transportleiding. In de waterketen is deze leiding belangrijk voor de afvoer van afvalwater. Er wordt in het plan rekening gehouden met de ligging van de transportleiding.

Het stelsel heeft overwegend riooloverstorten langs de zuidkant van de woonwijk op de waterpartij in het Zuiderpark.

De komende jaren moet het systeem klimaat robuuster worden gemaakt. De capaciteit van de riolering dient op een aantal plaatsen te worden verbeterd. Dit zal uitgevoerd worden door diameter vergroting, afkoppelen van regenwater, verbetering van de oppervlakkige afstroming van regenwater naar plaatsen welke niet direct overlast geven en het aanbrengen van extra waterberging bij nieuwe herinrichtingen.

In het geval van nieuwe herinrichtingen heeft de gemeente zich een wateropgave gesteld van 25mm berging tov het aanwezige verharde oppervlak binnen het ontwikkelgebied.

5.3.6 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies". Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het voorliggend plan heeft een conserverend karakter en er is geen sprake van ruimtelijke (her)ontwikkelingen in het plan. Daarom is geen specifiek ecologisch onderzoek uitgevoerd, maar zijn de gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. Hieruit komt naar voren dat binnen het plangebied een gevarieeerd aanbod van flora en fauna aanwezig is welke met diverse waarnemingen is vastgesteld. In Bijlage 2 is de uitdraai van de NDFF met de specifieke informatie opgenomen.

Gebiedsbescherming

Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied is het Mantingerzand op een afstand van ruim 6 km van het plangebied. Het plangebied ligt tevens niet binnen het natuurnetwerk nederland (NNN). het voorliggende plan heeft zoals eerder reeds gesteld een conserverend karakter. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0008.png"

Figuur 8: uitsnede geoportaal provincie Drenthe, natuurnetwerk Nederland (NNN 2018)

Soortenbescherming

In de Wet Natuurbescherming is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Verder mogen planten niet geplukt of verzameld worden en is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, te vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit waarnemingen in de NDFF is gebleken dat in het plangebied enkele algemene soorten voorkomen en soorten die vallen onder tabel 1, 2 of 3 uit de Wet natuurbescherming. In het plangebied worden echter geen werkzaamheden uitgevoerd zodat een verstorend effect niet kan optreden.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebieds- en/of soortenbescherming. Belemmeringen ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan zijn op de aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geur

In het plangebied is onder meer het bedrijf bakkerij Faber gelegen. Van dit bedrijf kan enige geurhinder ondervonden worden. Aangezien dit bestemmingsplan echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt hoeft hier in dit plan geen rekening meegehouden te worden. Het aspect geur is dan ook niet van toepassing.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.6.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waar de grenswaarden uit het besluit voor gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.6.3 Onderzoek

Wegverkeerslawaai

Op de bestaande woningen gelegen aan de doorgaande wegen bedraagt de geluidsbelasting, als gevolg van langsrijdend verkeer, tussen de 50 en circa 60 dB Lden. De omgeving is daarmee te kwalificeren als onrustig tot lawaaiig. Dit is voor de omgeving aan doorgaande wegen niet ongebruikelijk. Bij het vaststellen van de geprognosticeerde verkeersintensiteiten is de gemeente uitgegaan van circa 10% aan mogelijke groei over de periode 2016 naar 2027. Deze redelijk beperkte verkeersgroei leidt niet tot een veel hogere geluidsbelasting, toename circa een 0,5 dB. De toekomstige situatie zal dus, met betrekking tot de geluidsbelasting, niet ingrijpend veranderen. Omdat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen ontwikkeld worden, het plan is consoliderend, behoeven er geen hogere waarden te worden vastgesteld.

Industrielawaai

Aan de Alteveerstraat is de zuivelfabriek DOC Kaas b.a., een zogenaamde grote lawaaimaker,
gevestigd. Voor het gebied rond het bedrijf is dan ook een geluidszone vastgesteld, die op de
plankaart met een aparte bestemming (dubbelbestemming) is aangegeven, zoals die is vastgesteld op basis van de Wet geluidhinder. Binnen deze geluidszone geldt een maximaal geluidsniveau van 50 dB(A) op de gevels van nieuw te bouwen woningen. Er is een mogelijkheid voor het aanvragen
van een hogere geluidsgrenswaarde tot 55 dB(A).

5.6.4 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.7 Milieuzonering bedrijven

5.7.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.7.2 Onderzoek

In het hart van de wijk is het winkelcentrum 'De Nije Nering' gevestigd. Verspreid over de wijk wordt het zogenaamde 'beroep aan huis' uitgeoefend. Deze beperkte bedrijvigheid levert geen beperkingen op voor de woonfunctie.

Binnen het plangebied liggen verder een aantal versnipperde bestemmingen “Bedrijfsdoeleinden” te weten:

- hoek Beukemastraat - Wethouder Robaardstraat (noordzijde);
- hoek Beukemastraat - Tamboerlaan (noordzijde);
- hoek Alteveerstraat - Beckerstraat (noord- en zuidzijde);
- hoek Alteveerstraat - Wethouder Robaardstraat (noordzijde);

In het kader van deze herziening is een afweging nodig over de invloed van deze bedrijfsbestemmingen op de omgeving, vooral gezien de primaire functie van het plangebied. Deze functie bestaat hoofdzakelijk uit wonen in combinatie met functies zoals winkelcentra, zorg en scholen. Het is duidelijk dat bedrijfsbestemmingen hiermee kunnen conflicteren. Het probleem zit erin dat de bedrijfsmatige activiteiten in een woonomgeving vaak leiden tot overlast. Juist het bestemmingsplan is het aangewezen instrument om dat te voorkomen. Dat kan bijvoorbeeld door de aard van de bedrijven in te perken door het toepassen van een 'Staat van bedrijfsactiviteiten' waarmee de vestiging van bedrijven kan worden gereguleerd. Er is dan ook voor gekozen om de aard van bedrijven die zich op deze locaties mogen vestigen zoveel mogelijk te beperken tot ambachtelijke bedrijven. Voor de bedrijven die nu in het plangebied zijn gevestigd geldt uiteraard het overgangsrecht.

Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een strook die van oudsher de bestemming 'industriële doeleinden' kent. In deze strook hebben zich bedrijven gevestigd als bijvoorbeeld bakkerij Faber, metaalbewerkingsbedrijf Slump Fictorie en garagebedrijf Scholing Auto. Veel bedrijven zijn al vertrokken en bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Uiteindelijk zal de bedrijvenfunctie hier gaan verdwijnen en plaats maken voor woningbouw. Tot die tijd zal echter rekening moeten worden gehouden met de aanwezige bedrijven. Aangezien hier de huidige situatie wordt vastgelegd, heeft dit geen verdere milieuhygiënische gevolgen.

5.7.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

5.8.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.8.2 Conclusie

Het voorliggende plan is conserverend van aard. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Toetsing aan het Besluit mer kan achterwege blijven. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.9.2 Onderzoek

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft een consoliderend plan waardoor en er geen sprake kan zijn van verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.9.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Om de externe veiligheidsrisico's te beheersen heeft de rijksoverheid een aantal besluiten opgesteld die leidend zijn voor externe veiligheidstaken van de provincie en gemeenten. Het gaat daarbij om wet- en regelgeving waarin risiconormen zijn gesteld voor inrichtingen, transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. De gemeente Hoogeveen heeft in 2016 ook haar eigen beleid vastgesteld voor het beleidsveld externe veiligheid.

5.10.2 Onderzoek

De regionale uitvoeringsdienst (RUD) heeft een veiligheidsstudie uitgevoerd naar de risicobronnen in het gebied. De rapportage is als Bijlage 3 opgenomen. Het onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

  • inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;
  • analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;
  • toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;
  • uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;
  • beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

Het bestemmingsplan is relevant voor het aspect externe veiligheid in verband met de ligging van de rijksweg A37 en een LPG-tankstation. Over de A37 worden gevaarlijke stoffen getransporteerd en de invloedsgebieden van deze transportas ligt over het plangebied en zijn daarmee eveneens relevant voor het aspect externe veiligheid. Het invloedsgebied van het LPG-tankstation reikt over het plangebied. Het Bevi is op deze risicobron van toepassing.

5.10.3 Risicoanalyse transport

Het plangebied ligt ten noorden van de autosnelweg A37, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het externe veiligheid aspect moet worden beoordeeld wanneer een ruimtelijke ontwikkeling/plan binnen 200 meter vanaf een transportroute met gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor dit plangebied is dat het geval. Voor het opstellen van de QRA voor het transport is gebruik gemaakt van het softwareprogramma RBMII, versie 2.3.

Plaatsgebonden risico

De autosnelweg A37 maakt deel uit van het Basisnet Weg. Voor de beoordeling van het groepsrisico moet op grond van het Bevt gebruik worden gemaakt van de Basisnet tabel Weg van de Regeling Basisnet. Voor de A37 bedraagt de afstand voor de veiligheidszone (PR10-6 per jaar) volgens het Basisnet 0 meter. De veiligheidsafstand wordt gemeten vanaf het midden van de middenberm van de rijksweg. Binnen de veiligheidszones transport zijn geen objecten aanwezig. Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg voldoet aan de grens- en richtwaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. De grens- en richtwaarde wordt niet overschreden.

Groepsrisico

Om het bestemmingsplan vast te kunnen stellen moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. Het groepsrisico is met het rekenprogramma RBMII berekend en beoordeeld. Het groepsrisico is bepaald binnen het invloedsgebied van de rijksweg A37. Het invloedsgebied van de weg wordt bepaald door het transport van brandbaar gas, zoals propaan en LPG.

Het invloedsgebied van de weg bedraagt ongeveer 355 meter voor het transport van brandbare gassen. Voor toxische stoffen is het invloedsgebied groter.Het berekende groepsrisico van de A37 bedraagt 0,75 % van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico met 109 slachtoffers.

Verantwoording groepsrisico

Uit deze analyse is gebleken dat het groepsrisico ten aanzien van de rijksweg ruim beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt. Uit de berekening is gebleken dat het groepsrisico van dit tracé veel lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Een lichte verantwoording van het groepsrisico kan dan worden uitgevoerd. Echter, door vaststelling van het te herzien bestemmingsplan, leidt dit plan niet tot een toename van het groepsrisico en is een onderzoek naar alternatieven die leiden tot een lager groepsrisico niet aan de orde.

5.10.4 Risicoanalyse LPG - Station

Binnen de gemeente Hoogeveen is een LPG-tankstation die invloed heeft op het plangebied. Ten noorden van het plangebied gaat het om het tankstation Q8 Roozenboom B.V. aan het Haagje 145. Het LPG-tankstation valt onder de werking van het Bevi.Het LPG-tankstation heeft een invloedsgebied dat gedeeltelijk over het plangebied ligt. Dit tankstation beschikt over een omgevingsvergunning, waarin de doorzet van LPG is begrenst tot maximaal 499 m3 per jaar.

Plaatsgebonden risico

De veiligheidszone uitgedrukt in het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar (zie afbeelding 9) vanwege het onderdeel LPG ligt niet over objecten van derden. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 wordt niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0009.png"

Figuur 9: veiligheidszone en invloedsgebied LPG tanksation

Groepsrisico

Om het bestemmingsplan (consolidatie) vast te kunnen stellen moet ook hier het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. Het groepsrisico is met het rekenprogramma Safeti-NL berekend en beoordeeld. Het groepsrisico is bepaald binnen het invloedsgebied van het tankstation. Het invloedsgebied van de tankstations wordt bepaald door het bevoorraden van brandbaar gas, zoals LPG, alsmede de opslag daarvan in een ondergrondse LPG-reservoir. Voor dit tankstation is de doorzet op 500 m3 LPG per jaar in de vergunning vastgelegd en mag alleen overdag worden bevoorraad.

Het invloedsgebied van het LPG-tankstation bedraagt op grond van het Revi 150 meter van het LPG-vulpunt en -reservoir. In Safeti-NL wordt voor de groepsrisicoberekening een effectgebied van circa 360 meter (PR10-30) gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9005001-VG01_0010.jpg"

Figuur 10: rekengebied invloedsgebied LPG

Het invloedsgebied ligt grotendeels over een gebied bestaande uit een populatie wonen en werken. Tevens ligt een gedeelte van het bedrijventerrein binnen het invloedsgebied. Het betreft de consolidatie van het huidige bestemmingsplan en zal het groepsrisico niet wijzigen. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet overschreden.

Verantwoording groepsrisico

Het herzien van het bestemmingsplan heeft geen verandering van het groepsrisico binnen het rekengebied van het invloedsgebied van het tankstation tot gevolg. Het LPG-tankstation is in werking onder een actuele omgevingsvergunning. In de omgevingsvergunning is de doorzet van LPG gelimiteerd tot 500 m3 per jaar. Dit is een maatregel waarmee het plaatsgebonden risico wordt beperkt en ook het groepsrisico verlaagt hierdoor.

Tevens is in de omgevingsvergunning het tijdstip dat de bevoorrading van LPG wordt toegestaan vastgelegd. In verband met de aangrenzende woonbebouwing van de Verzetsbuurt mag LPG alleen overdag worden bevoorraad. Verondersteld wordt namelijk dat binnen een woonwijk overdag 50% van de populatie aanwezig is, hetgeen leidt tot een lager groepsrisico.

Omdat het bestemmingsplan geen nadelige invloed heeft op het groepsrisico is een onderzoek naar maatregelen die leiden tot een lager groepsrisico niet noodzakelijk.

5.10.5 Conclusie

Uit de beoordeling is gebleken dat het aspect Externe veiligheid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Bedrijf

Deze bestemming heeft met name betrekking op de strook bedrijfsbebouwing aan het Haagje. Daarnaast kennen enkele andere in de wijk gelegen bedrijven deze bestemming.

6.3.2 Bedrijf - Nutsvoorziening

De openbare nutsvoorzieningen die vanwege hun grootte niet onder de bestemming Verkeer of Groen vallen hebben deze bestemming toegekend gekregen.

6.3.3 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg

Deze bestemming geldt voor het tankstation aan de Alteveerstraat.

6.3.4 Centrum

Het winkelcentrum de Nije Nering heeft deze bestemming gekregen. Er is een bouwvlak opgenomen met een maximale goot- en bouwhoogte. Tevens is deze bestemming terug te vinden bij de panden op de hoek van het Haagje met de Wolfsbosstraat.

6.3.5 Dienstverlening

Deze bestemming is opgenomen voor dienstverlenende bedrijven, waaronder kappers.

6.3.6 Gemengd

De bestemming Gemengd geldt voor de flats aan de Tamboerlaan, aangezien op de begane grond verdieping dienstverlenende bedrijven zijn toegestaan.

6.3.7 Groen

Overeenkomstig de grotendeels bestaande situatie zijn de structuurbepalende elementen bestemd tot groen. Tevens zijn de speelterreinen in deze bestemming opgenomen.'Kleinschalig woongroen' en/of ondergeschikt groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'. Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid naar Maatschappelijk opgenomen, welke uitsluitend geldt voor het aangeduide gebied.

6.3.8 Horeca

Binnen het plangebied is een chinees-indisch restaurant gelegen. Deze heeft de horeca bestemming.

6.3.9 Maatschappelijk

Onder deze bestemming vallen de educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en openbare dienstverlening. Het gaat dan onder meer om de in het plangebied aanwezige scholen, kerken en een moskee.

6.3.10 Tuin

De gedeelten van de percelen waar geen bijgebouwen, met uitzondering van erkers mogen worden gebouwd, hebben deze bestemming gekregen. Meestal liggen deze gronden tussen de voorgevel van de gebouwen en de openbare weg. Ook aan de zijkant van de gebouwen kan deze bestemming gelegen zijn om een bepaalde openheid te behouden.

6.3.11 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, eventuele uitbreidingen daarvan, ondergeschikte groenvoorzieningen en kleine gedeelten van (in bruikleen gegeven) voortuinen zijn hierbij opgenomen

6.3.12 Water

Al het water binnen het plangebied en van belang voor de waterhuishouding met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers vallen onder deze bestemming. Gebouwen zijn niet toegestaan.

6.3.13 Wonen

Voor alle bestaande woningen in het plangebied is deze bestemming opgenomen. Geregeld wordt waar het hoofdgebouw toegestaan is en regels ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, als mede erfafscheidingen. Tevens worden regels gegeven voor de toegelaten aan-huis-verbonden beroepen en bedrijvigheid.

Voor de verschillende woningtypen zijn door middel van bouwklassen passende goot- en bouwhoogten, dakhellingen en kapvormen aangegeven.

6.3.14 Wonen - Garagebox

Deze bestemming is opgenomen voor de in het plan aanwezige garageboxen, niet gelegen op een bouwperceel behorende bij een woning.

6.3.15 Wonen - Wooncentrum

Voor een drietal locaties waar bijzondere woonvoorzieningen zijn gerealiseerd is deze bestemming opgenomen. Voor elke locatie gelden specifieke goot- en bouwhoogten, dakhelling en bebouwingspercentage.

6.3.16 Wonen - Woonwagens

Voor een tweetal woonwagenlocaties met in totaal 12 standplaatsen is deze bestemming opgenomen. Per standplaats is een bouwvlak, met maxima voor goot en bouwhoogte en dakhelling aangegeven.

6.3.17 Geluidszone - Industrie

Deze gebiedsaanduiding (terug te vinden in artikel 22 algemene aanduidingsregels) heeft betrekking op de industriële geluidszone vastgesteld voor het bedrijf DOC Kaas B.V. Binnen deze zone is het niet toegestaan nieuw geluidgevoelige bestemmingen toe te voegen of bestaanden dus danig te gebruiken, tenzij voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een vastgestelde hogere waarde.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van de wijk Zuid. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de voorschriften toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een ofertreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid.

7.2 Inventarisatie

Er heeft bij het opstellen van het bestemmingsplan een inventarisatie van het plangebied plaatsgevonden. Hierbij is gekeken naar het grondgebruik, de verschillende functies en de bebouwing. Daarnaast wordt door middel van de inspraakmogelijkheden een ieder in de gelegenheid gesteld het plan te controleren op onjuistheden.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is in september 2018 ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden. Deze instanties hebben vier weken de gelegenheid gekregen om op het conceptbestemmingsplan te reageren. De provincie en Veiligheidsregio Drenthe hebben aangegeven geen op en/of aanmerkingen te hebben. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven dat een gedeelte van de gebruikte teksten gedateerd zijn en heeft daarom een aantal aanpassingen voorgesteld. Deze zijn overgenomen in hoofdstuk 5.3. Tevens is bijlage 1 bij de toelichting vervangen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 10 januari 2019 tot en met 20 februari 2019. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen andere kosten dan de gebruikelijke plan- en procedurekosten. Met voorliggend bestemmingsplan wordt voor de komende tien jaar voldaan aan de wettelijke vereisten van de Wet ruimtelijke ordening.