direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuweroord, deelplan Middenraai 84, 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het verzoek de bestaande schuur aan de Middenraai 84 te Nieuweroord te mogen gebruiken als woning. Binnen het vigerende bestemmingsplan valt de schuur weliswaar binnen de bestemming wonen maar ontbreekt een bouwvlak. Hierdoor is het gebruik als woning planologisch gezien niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan regelt het gebruik van de woning in juridisch-planologische zin .

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt het gebruik van een woning mogelijk op het perceel kadastraal bekend S 55 te Nieuweroord.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de plan uitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieu aspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, water aspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Middenraai 84 te Nieuweroord. Het betreft een bestaande schuur die vroeger een bedrijfsbestemming heeft gehad ten behoeven van onder andere een rijwielhandel. Ten zuiden en oosten van het perceel bevindt zich de bebouwing en tuinen van de aan de Hoogeveensche Vaart gelegen percelen. Ten noorden bevinden zich de gronden met bebouwing behorende bij Middenraai 82 en aan de westkant wordt het plangebied ontsloten op de Middenraai (zie afbeelding 1)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied

2.2 Vigerend recht

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan "Nieuweroord 2016" dat vastgesteld door de gemeenteraad op 9 maart 2017 en onherroepelijk geworden per 4 mei 2017. Het perceel Middenraai 84 heeft hier de bestemming "Wonen" gekregen zonder bouwvlak (zie afbeelding 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0002.png"

Afbeelding 2; ligging plangebied in het vigerende bestemmingsplan.

Binnen de bestemming mogen hoofdgebouwen alleen binnen een bouwvlak worden opgericht. In dit geval kan er dus wel een gebouw worden opgericht maar dit zal altijd ondergeschikt moeten zijn aan een hoofdgebouw elders in een bouwvlak. Een woning is dus uitgesloten aangezien dat binnen de bestemming het hoofdgebouw dient te zijn.

2.3 Ruimtelijke Structuur

Het dorp Nieuweroord is gelegen tegen de oostgrens van de gemeente Hoogeveen. Het dorp kan gekarakteriseerd worden als een kanaaldorp. Het ontstaan en de ontwikkeling van deze dorpen is grotendeels bepaald door de wijze van ontginning van het veen. De ontwikkeling hield gelijke tred met de afgraving van het veen. Langs het voor de afvoer van de turf gegraven kanaal ontstonden de arbeidershuizen. Ook rustende boeren bouwden er hun woning. Zo ontstond hier lintbebouwing. Aan de overzijde van het kanaal werden op regelmatige afstanden de boerderijen gebouwd. De eerste wegen die dienden voor bestemmings- en doorgaand verkeer, liepen evenwijdig aan het water of aan de loodrecht op de Middenraai staande wijken. De weg werd van het water gescheiden door middel van een groenstrook. Het oorspronkelijke, langgerekte en regelmatige bebouwingspatroon, waarin (half)vrijstaande woningen en boerderijen met erfbeplanting in een strakke, rechte rooilijn zijn gesitueerd evenwijdig aan de Hoogeveense Vaart of aan de Middenraai is nog steeds herkenbaar. Ook de opgaande beplanting langs de hoofdwegen is karakteristiek te noemen. De percelen zijn vrijwel altijd loodrecht op de hoofdontsluiting gericht en hebben een regelmatig karakter, waarbij de bebouwing doorgaans evenwijdig aan de perceelgrenzen gesitueerd is.

De bebouwing langs de Hoogeveense vaart is gesitueerd op kavels van circa 30 meter diepte. De meeste gebouwen bestaan uit één bouwlaag en zijn afgedekt met een kap. De bebouwing langs de Middenraai, meest boerderijen met één bouwlaag en een kap, zijn gelegen op diepere kavels. Vooral bij de kruising van (water)wegen en bij bruggen ontstonden hier en daar verdichtingen in de bebouwing, zoals we in Nieuweroord zien bij de uitmonding van de Middenraai in de Hoogeveense Vaart. Hier werd het wonen gecombineerd met agrarische bedrijvigheid. In de loop der jaren heeft de woonfunctie de overhand gekregen. Enerzijds is de bedrijvigheid uit het dorp weggetrokken en anderzijds is het dorp uitgebreid met woningbouw.

Het dorp heeft hoofdzakelijk een woonfunctie. Zo ook de omgeving van het plangebied waar voornamelijk vrijstaande en halfvrijstaande woningen staan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of de ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan opgesteld is aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat één nieuwe woning niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Los daarvan betreft het hier reeds bestaande bebouwing met een woonbestemming en kunnen we stellen dat hoewel het om een nieuwe woning gaat er per saldo geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd. Verdere motivatie aan de hand van de ladder kan dan ook achterwege blijven .

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is vervolgens in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Het plangebied is op de visiekaart 2020 aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Binnen bestaand stedelijk gebied is woningbouw mogelijk, met de opmerking dat de Ladder voor duurzame verstedelijking in acht genomen moet worden. In dit geval gaat het om een ontwikkeling in bestaande bebouwing ter plaatse. Aangezien het om één enkele woning gaat is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde voor verdere motivatie.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn de benodigde onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk vijf.

Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Waterschapsbeleid

Het waterbeheerplan 2010 - 2015 Vechtstromen is opgesteld in samenhang met de waterschappen binnen het beheersgebied Rijn-Oost. Bij het opstellen van dit beheersplan waren de omgevingsplannen (Drenthe en Overijssel) en een waterhuishoudingsplan (provincie Gelderland) kader stellend. Inmiddels verzorgt Waterschap Vechtstromen sinds 1 januari 2014 het waterbeheer in Twente, Noordoost Overijssel en Zuidoost Drenthe.

Het waterbeheerplan geeft de koers aan die het waterschap voor een bepaalde periode wil volgen. De hoofdthema’s in het waterbeheersplan zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterbeheer 21e eeuw en een resultaatverplichting voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen.

Afweging

Het betreft hier geen nieuwbouw maar hergebruik van een bestaande gebouw, Er vindt dus geen toename plaats van het verharde oppervlak. Voor dit plan is een watertoets uitgevoerd waarvan de resultaten in paragraaf 5.3 zijn weergegeven. Het plan betreft echter een geringe ruimtelijke ingreep welke geen invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterbeheerplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2004 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

In de Structuurvisie wordt de volgende visie op bedrijvigheid gegeven: De grote kracht van Hoogeveen is het midden- en kleinbedrijf. De initiatieven en de betrokkenheid van lokale ondernemers is zeer belangrijk voor de ontwikkeling en leefbaarheid van het buitengebied, de dorpen en de stad. Dit betekent dat er samen met het midden- en kleinbedrijf gezocht moet worden naar ruimtelijke kansen en mogelijkheden om de bedrijvigheid in Hoogeveen te stimuleren. Deze kansen liggen er niet alleen op de bestaande bedrijventerreinen en in de stadsranden maar ook in de dorpen en in het buitengebied. Herstructurering van bestaande bedrijventerreinen is een hoofdkeuze. Bij nieuwe bedrijventerreinen is de inzet op meervoudig ruimtegebruik. Doel is niet vierkante meters realiseren maar bedrijvigheid en arbeidsplaatsen.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

In de geactualiseerde structuurvisie is de visie op de bedijvigheid op de volgende punten aangevuld en bijgesteld: Hoogeveen beschikt over voldoende bedrijven- en kantorenterreinen. In de stadsrandzone is geen behoefte meer aan een extra bedrijventerrein middels de Hellende Velden. Dit komt te vervallen. Ruimte om te ondernemen wordt ook geboden door verruiming van functies in vrijkomende agrarische bebouwing en via werken aan huis. Bij bedrijvigheid wordt rekening gehouden met landelijke normen wat betreft regionale afstemming en hergebruik van bestaande bebouwing. Of er behoefte zal zijn aan woon-werklocaties in de Groene Ketting van de
stadsrandzone is nog niet te voorzien. Afhankelijk van de behoefte wordt dit in een gebiedsontwikkeling opgepakt.

Het intiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan de bestaande ruimtelijke structuur van het dorp.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020

In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De nieuwe Woonvisie is vastgesteld in november 2016. Deze vervangt het gelijknamige beleidskader dat werd vastgesteld in 2011 en zet de ingezette koers door naar 2025. In de woonvisie is wonen in Hoogeveen in een breed perspectief geplaatst. Het gaat dan niet alleen om voldoende beschikbare woningen. Maar ook om de betaalbaarheid en duurzaamheid, de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving, de toegankelijkheid daarvan en de zelfredzaamheid van haar inwoners.

Daartoe heeft de gemeente een viertal ambities geformuleerd;

  • behoud van kwaliteit en gewildheid
  • toevoegen wat gevraagd wordt
  • voor iedereen betaalbaar
  • ouderdom of zorg; ook dan goed wonen

Deze ambities zijn in de woonvisie verder uitgewerkt.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een particulier initiatief in een van de dorpen. Binnen de ambitie "toevoegen wat gevraagd wordt" staat aangegeven dat "wat in de bestaande woningvoorraad en woonomgeving niet aangeboden wordt, moet worden toegevoegd, door nieuwbouw, op de juiste plek, op het juiste moment, tegen een redelijke prijs. In stedelijk gebied gebeurt dat op alle schaalniveaus, van individueel tot projectmatige bouw. In dorpen is er vaak sprake van maatwerk. Rode draad van dit thema is: vrijheid bieden, zodat ieders vraag te bedienen is"

Hergebruik van een bestaande schuur ten behoeve van wonen is het soort maatwerk waar de woonvisie op doelt. Het bestemmingsplan past binnen de nieuwe woonvisie.

3.4.5 Welstandsnota

In de welstandsnota heeft de gemeenteraad procedure en criteria betreffende de welstandbeoordeling vastgesteld. De nota bevat gebiedsgerichte gebiedskenmerken welke gehanteerd worden om te beoordelen hoe het bouwwerk zich in zijn omgeving voegt. Daarnaast bevat de nota algemene welstandscriteria die bij elke welstandsbeoordeling gelden, welke zijn te beschouwen als een checklist van onderdelen waarop een bouwwerk wordt beoordeeld.

Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘lintbebouwing’ (gebied 32). Met de Oplegnotitie Welstandsnota 2007, Pilot welstand van november 2014 zijn een aantal gebieden aangewezen als welstandsvrije gebieden. Dit gebied kent echter nog wel een welstandstoets. Het plan aan de Middenraai 84 zal voornamelijk inpandige verbouwingen omvatten waarbij een welstandstoets niet aan de orde zal zijn. Aan de achterzijde wordt mogelijk iets gesloopt. Mochten er echter wijzigingen aan de gevel plaats vinden dan zal het bouwplan voorgelegd worden aan de welstandscommissie en positief bevonden moeten worden voordat een omgevingsvergunning afgegeven kan worden.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Het plan voorziet in het realiseren van een nieuwe woning in een bestaande schuur op het perceel aan de Middenraai 84. In onderstaande afbeelding is de ligging van het perceel te zien met daarbinnen de omtrek van de bestaande schuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0003.png"

Afbeelding 3; ligging perceel met de omvang van de bestaande schuur.

Het plan omvat een woonbestemming met bouwvlak voor de op het perceel bestaande schuur. Zodoende kan de schuur ook daadwerkelijk voor bewoning gebruikt worden. De kavel heeft een breedte van circa 10 meter en is ongeveer 30 meter diep. Het ligt in de lintbebouwing van de Middenraai en de voorgevel is ook gericht naar de straatkant.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wro dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Ofwel kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Door Sigma Bouw en Milieu is in september 2016 een bodemonderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond en grondwater. De uitkomsten zijn vastgelegd in het bodemonderzoeksrapport, d.d. 2 december 2016, kenmerk 16-M7793. (Zie bijlage 1) De locatie is (plaatselijk) licht verontreinigd met minerale olie, PAK en zware metalen. Hoewel op basis van deze gegevens geen wettelijke plicht bestaat voor het saneren van de verontreinigingen, lijkt de locatie minder geschikt voor de functie “wonen met tuin”. Afhankelijk van het (toekomstige)gebruik van de locatie zijn (humane) risico's niet volledig uit te sluiten. Op de locatie zijn asbestverdachte materialen aangetroffen. Het onderzoek heeft zich niet gericht op asbest(vezels) in de bodem (conform de NEN 5707). Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen kan aanvullend onderzoek worden verlangd.

Advies

De bodemonderzoeksgegevens wijzen uit dat sprake is van een (plaatselijk) lichte verontreiniging. Bij het toekomstig gebruik van de locatie, is het wenselijk om bij de inrichting van de locatie hier rekening mee te houden zodat op deze wijze een goed woon- en leefklimaat kan worden behaald.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie

Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet (voorheen Monumentenwet) die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologische vooronderzoek nodig is.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Er wordt geconcludeerd dat het de uitvoering van het bestemmingsplan geen invloed op de archeologische waarden.

5.2.2 Cultuurhistorie

Op basis van het ontwerp-beleid cultuurhistorie zijn een aantal panden in Nieuweroord aangeduid als 'karakteristiek'. Het gaat om de adressen Hoogeveensche vaart 35, een woning en de adressen Middenraai 69, 77 en 81, twee woonhuizen en de kerk. Met de aanduiding 'karakteristiek' wordt het behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle panden geregeld, door middel van een sloopvergunningplicht. Onderhavig plangebied is geen van de genoemde adressen.

De Middenraai is op de Cultuur Historische Beleidskaart Hoogeveen aangeduid als Hoge Waarde met betrekking tot gecombineerd ensemble historische geografie en bebouwing (zie bijlage 2). Het betreffende pand maakt deel uit van een potentieel waardevol dorpsgezicht.

In het bij de Beleidskaarten horende rapport Historische Bouwkunst worden de beleidskeuzen ten aanzie van de verschillende categorieën van waarden uiteengezet.

Niet alle bebouwing en ensembles zijn even waardevol. Dat is ook gebleken in de waarderingsfase. Dat betekent ook dat de beleidsinzet van de gemeente verschilt. Net als dat de waardering uiteenvalt in drie categorieën is dat ook voor de gemeentelijke beleidsinzet het geval. Waar de cultuurhistorische waarden hoog zijn, kiest de gemeente voor een proactieve rol met de sturingscategorie ‘cultuurhistorie is leidend’. Daar waar de waarden middelhoog zijn geldt een participerende rol met de sturingscategorie ‘cultuurhistorie geeft richting’. Waar een basiswaarde is, kiest de gemeente voor een passieve rol met de sturingscategorie ‘cultuurhistorie is volgend’.

Als de cultuurhistorische waarden hoog zijn, staat het veilig stellen, behouden en zo nodig herstellen van de eigenstandige cultuurhistorische waarden en hun onderlinge samenhang centraal. Daarnaast wil de gemeente dat nieuwe ontwikkelingen voortbouwen op deze aanwezige waarden en er een nieuwe laag of dimensie aan toevoegen. Het cultuurhistorisch belang staat voorop. De gemeente neemt in het proces een proactieve rol in en zit al in het begin van het planvormingsproces aan tafel. Vanuit die verantwoordelijkheid kan de gemeente het belang van de cultuurhistorische waarden op tafel leggen en (mede) leidend laten zijn voor de te verwachten ontwikkelingen. Van initiatiefnemers wordt verwacht in te spelen op deze cultuurhistorische waarden en hun samenhang en met de plannen voort te bouwen op en met respect voor de cultuurhistorische context.

conclusie

De herontwikkeling van Middenraai 84 past binnen de uitgangspunten van dit gebied.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Beleidskader

De waterschappen Drents Overijsselse Delta en Vechtstromen vormen samen met waterschap Rijn en IJssel het waterschapsgebied Rijn-Oost. De waterschappen hebben hun beleid voor stedelijk waterbeheer vastgelegd in de gezamenlijke beleidsnotitie 'Water Raakt'. Deze notitie vormt op hoofdlijnen het beleid voor de wijze waarop de waterschappen in stedelijk gebied invulling geven aan het waterbeheer. Het waterbeheer richt zich op de volgende drie beleidsthema's:

  • 1. Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld;
  • 2. Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert;
  • 3. Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Wet natuurbescherming). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.


Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW. Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. De Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheer-plannen (waterbeheerder) en vergunningen.

Watertoetsproces

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de conclusie getrokken kan worden dat geen waterschapsbelang wordt geraakt. De wijziging van de bestemming heeft geen invloed op de waterhuishouding.

5.3.3 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (zie bijlage 3 watertoets). Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte zijn de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het verleden heeft Ecogroen Advies een ecologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van herziening bestemmingsplan Nieuweroord. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Quickscan Flora en Fauna Nieuweroord' van 22 september 2004. Ter aanvulling zijn de gegevens uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.

Gebiedsbescherming

In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen gebieden die zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Er zijn dan ook geen significant negatieve effecten van het plan op deze gebieden te verwachten en een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet is dus niet noodzakelijk. Het onderliggende plan voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorliggend plan heeft dan ook geen negatieve effecten op de natuurdoelen van het Nationaal Natuurnetwerk.

Soortenbescherming

Bij de soortenbescherming is de natuurbeschermingswet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de wet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aanwezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden. Planten mogen niet geplukt of verzameld worden. Verder is het niet toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Voor het verbouwen van een schuur naar woning is het niet nodig om een aanvullende quicscan naar mogelijke verblijfplaatsen uit te voeren. Op basis van de Nationale databank flora en fauna (NDFF) zijn geen waarnemingen bekend in het plangebied van middelzwaar tot zwaar beschermde soorten (tabel 2 of 3-soorten) uit de Wet.

5.4.3 Conclusie

Het bestemmingsplan betreft een gebruiksverandering van een bestaand gebouw waarbij geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien. Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna in het plangebied. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan.Op basis van de resultaten wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.3 Onderzoek

Voor het bestemmingsplan Nieuweroord 2016 is een inventarisatie gemaakt van de geluidsbelasting in het plangebied op grond van de Wet geluidhinder (hierna Wgh). Daarbij kan het gaan om geluid afkomstig van lucht-, rail- of wegverkeer en/of van bedrijven. De RUD Drenthe heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai voor het plangebied. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Akoestisch onderzoek herziening bestemmingsplan Nieuweroord' (kenmerk: HO-7917/CB van 28 september 2016 (bijlage 2 Akoestisch onderzoek). Wegverkeerslawaai is in deze een aandachtspunt. De RUD heeft voor onderhavige wijziging een nieuwe berekening uitgevoerd voor wegverkeerslawaai.

Wegverkeerslawaai

De maatgevende wegen in het plangebied zijn:

  • Verlengde Hoogeveensche vaart (30 km/h);
  • Middenraai (30 km/h);

De omliggende wegen zijn grotendeels 30 km/h wegen, maar de wettelijke zone van de Hoogveense Vaart (50 km/h) strekt zich nog uit over de te onderzoeken locatie. Er is een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma Geomilieu 4.21. Ter plaatse van de locatie zijn geluidcontouren bepaald. Indien de geluidbelasting, na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh, beneden de 48 dB Lden blijft kan er zondermeer een woning worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0004.png"

Afbeelding 4: contour van de verlengde Hoogeveenschevaart inclusief 5 dB aftrek

Uit de berekening volgt dat de locatie buiten de 48 dB contour ligt, er is derhalve geen belemmering in het kader van wegverkeerslawaai.

In het plangebied spelen geluidbronnen zoals industrielawaai en railverkeerslawaai geen rol. Het plangebied ligt ook niet in het aanvullende beperkingengebied van geluid zoals opgenomen in het vigerende Luchthavenbesluit Luchtsportcentrum Hoogeveen.

5.5.4 Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied komt een aantal functies voor met een lichte milieubelasting. Het betreft een drietal maatschappelijke bestemmingen, zoals een dorpshuis, een kerk en een basisschool en één bestemming detailhandel. Aan de rand, buiten het plangebied, is een aantal agrarische bedrijven gevestigd. In dit geval hoeft er geen toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden, omdat het om een bestaande situatie gaat.

In de nabije omgeving liggen verder geen bedrijven die van invloed zijn op het woon- en leefmilieu op de milieugevoelige functie wonen. Ook andersom belemmert de nieuwe woning niet de bedrijven in hun bedrijfsvoering.

5.6.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag nog moet beoordelen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
5.7.2 Onderzoek

In het plangebied is sprake van een nieuw te bouwen woning. In de D-lijst van het Besluit

milieueffectrapportage is de ontwikkeling opgenomen onder categorie D 11.2, onder 2º: een

aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Er is sprake van een m.e.r-beoordelingsplichtige activiteit indien er sprake is van meer dan 2000 woningen. Het planvoornemen met 1 woning ligt ver onder de drempelwaarde, waardoor kan worden aangenomen dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. De ontwikkellocatie ligt op meer dan 3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en maakt geen onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Gezien de afstand en de aard van de beoogde ingreep zijn er geen negatieve effecten te verwachten op de natuurwaarden of de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied en de EHS. Er is in voldoende mate rekening gehouden met milieu- en overige omgevingsaspecten.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het milieubelang in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Wettelijk kader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.8.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan betreft het uitbreiden met een woning. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.8.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.9.2 Onderzoek

Conform het nationale veiligheidsbeleid en de visie externe veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie. In het kader van het bestemmingsplan Nieuweroord 2016 is de veiligheidssituatie rondom de gehele kern inzichtelijk gemaakt. Voorgenomen ontwikkeling voegt met een woonfunctie wel een nieuwe gevoelige functie toe maar er worden geen nieuwe risico bronnen mogelijk gemaakt. Zodoende kan gebruik worden gemaakt van genoemd onderzoek.

Stationaire bronnen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen is dan ook niet noodzakelijk.

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Tevens ligt het plangebied niet binnen een afstand van 200 meter vanaf een dergelijke transportroute. Een aanvullende kwantitatieve risicoanalyse om de hoogte van het groepsrisico te bepalen hoeft dan ook niet plaats te vinden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is niet noodzakelijk.

Buisleidingen
Ten westen en oosten van Nieuweroord ligt een aantal hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie. Ten oosten ligt ook de reserveringsstrook voor toekomstige buisleidingen van nationaal belang, zoals opgenomen in de Structuurvisie buisleidingen 2012-2035 (afb. 7). Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0005.jpg"

Afbeelding 5: Ligging hoge druk aardgasleidingen van de Gasunie

Belemmeringenstrook
Op grond van art. 14 van het Bevb hebben deze leidingen met een druk van meer dan 40 bar een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. Deze belemmeringenstroken liggen ruimschoots buiten het plangebied en vormen geen belemmering voor het plan.

Plaatsgebonden risicocontour
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour rondom deze leidingen. Er is dus geen sprake van een overschrijding van de grens- of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico vormt dus geen beperking voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico
Het oostelijk deel van Nieuweroord ligt in het invloedsgebied van de buisleidingen waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Echter valt het plangebied aan de Middenraai daar net buiten. Het groepsgebonden risico vormt daarmee dus ook geen beperking voor het plan.

De reserveringsstrook voor de buisleidingen ligt ten oosten van het plangebied (afb. 7 grijs gebied) en bedraagt 70 meter. Deze strook ligt buiten het plangebied en vormt geen beperking voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0006.png"

Afbeelding 6: : Invloedsgebieden GR buisleidingen

5.9.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor het plan.

5.10 Verkeer en parkeren

Het perceel wordt ontsloten op de Middenraai. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor parkeren.

5.11 Duurzaamheid

5.11.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.11.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP9001002-VG01_0007.png"

Afbeelding 6: Duurzame mogelijkheden voor een energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

In dit bestemmingsplan komen 2 bestemmingen voor, te weten Tuin en Wonen:

6.3.1 Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

6.3.2 Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en mantelzorg toegestaan. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn nog aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk. Voor het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen zijn in de regels maatvoeringseisen aangegeven. Binnen de bestemming Wonen is het mogelijk om een woning te realiseren van maximaal 150 m2.. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is afhankelijk van de oppervlakte van het bouwperceel met een maximale oppervlakte van 200 m2.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie Drenthe, en het waterschap. De provincie Drenthe heeft aangeven dat het plan binnen de bebouwde kom ligt en hiermee geen provinciaal belang in het geding is. Het waterschap heeft in een eerder stadium een positief wateradvies gegeven op basis van de digitale watertoets en is daarmee akkoord met onderhavig plan.

Het ontwerpplan heeft vanaf 30 november 2017 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. in deze periode is een mondelinge zienswijze ingebracht. De bijgevoegde reactienota (zie bijlage 4) geeft een weergave van de zienswijze en de reactie van de gemeente. De zienswijze heeft niet tot een wijziging in de vaststelling van het plan geleid.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.