direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuwlande, deelplan uitbreiding begraafplaats 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP8021003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op de huidige begraafplaats in Nieuwlande is nog ruimte beschikbaar om voor een periode van twee tot drie jaar in de behoefte te kunnen voorzien van nieuwe graven. Met het oog op de toekomst is uitbreiding van de begraafplaats daarom noodzakelijk. Omdat een net aangelegde begraafplaats een aantal jaar nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen is er voor gekozen om deze nu in te zetten. De uitbreiding zal aansluiten bij de bestaande begraafplaats.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van de begraafplaats in Nieuwlande mogelijk. De voorgenomen uitbreiding past niet binnen de contouren van de huidige bestemming voor de begraafplaats en ook niet binnen de aangrenzende bestemmingen. Aan de west- en zuidzijde van de begraafplaats wordt daarom de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats uitgebreid, om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en geeft de vigerende situatie;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de planuitgangspunten en de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostkant van Nieuwlande en wordt aan de noordkant begrensd door de Boerdijk, aan de zuidzijde door het Oostopgaande, aan de oostzijde door een sloot en aan de westzijde door de bebouwde kom van Nieuwlande.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8021003-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Nieuwlande 2009, dat op 26 april 2012 is vastgesteld door de Hoogeveense gemeenteraad. De begraafplaats zelf heeft de bestemming "Maatschappelijk - Begraafplaats", de gronden erom heen "Bos" en "Recreatie".

Gronden die als Maatschappelijk - Begraafplaats zijn aangewezen zijn bestemd voor begraafplaats, gronden die als Bos zijn aangewezen zijn bestemd voor bos en houtwallen, en gronden die aangewezen zijn Recreatie zijn bestemd voor volkstuinen.

De uitbreiding van de begraafplaats valt binnen de bestemming Bos en Recreatie en is dus niet mogelijk op basis van deze bestemmingen. Een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Nieuwlande 2009 is noodzakelijk om uitbreiding van de begraafplaats mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8021003-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: Vigerende bestemmingplan ter plekke van plangebied.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Aan de west- en oostkant wordt de begraafplaats omsloten door bos. Aan de zuidzijde van de begraafplaats ligt een bomenrij. Achter de bomenrij liggen volkstuinen. Aan de noordzijde wordt de begraafplaats begrensd door een weg, de Boerdijk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen het bestemmingsplan "Nieuwlande, deelplan uitbreiding begraafplaats 2017" zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. De doorwerking daarvan is opgenomen in hoofdstuk 5, paragraaf 5.2

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten.

De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe.

Het 'Bestemmingsplan "Nieuwlande, deelplan uitbreiding begraafplaats 2017" is aan deze wet getoetst en hierop wordt verder ingegaan in hoofdstuk 5, paragraaf 5.4.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Op 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking doorgevoerd (artikel 3.1.6 lid 2 –4 Bro). Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Volgens artikel 3.1.6, lid 2 per 1 juli 2017::

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst moet worden vastgesteld of het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Of hier er sprake van is wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,

woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Een begraafplaats wordt uiteraard niet letterlijk in deze definitie genoemd maar kan gezien worden als een vorm van stedelijk ruimte gebruik.

Behoefte

Zoals eerder aangegeven heeft binnen de gemeente Hoogeveen heeft, met uitzondering van Noordscheschut, elk dorp zijn eigen begraafplaats. Elke begraafplaats voorziet in de behoefte van het betreffende dorp en het omliggende buitengebied. Op de huidige begraafplaats in Nieuwlande is nog ruimte beschikbaar om voor een periode van twee tot drie jaar te kunnen begraven. Uitbreiding van de begraafplaats is noodzakelijk om ook in de toekomst te kunnen begraven in Nieuwlande en sluit dus aan bij een bestaande behoefte.

Inpassing in bestaand stedelijke gebied

De begraafplaats van Nieuwlande ligt aan de oostkant van het dorp en sluit aan op de bebouwde kom van Nieuwlande. Planologisch maakt de begraafplaats onderdeel uit van het bestemmingsplan Nieuwlande 2009. De uitbreiding vindt ook plaats binnen de planologische grenzen van dit bestemmingsplan. De uitbreiding kan daarom gezien worden als inpassing in bestaand stedelijk gebied. Verder motivering in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening(Barro) als uitgangspunt genomen. Geconcludeerd wordt dat op basis van artikel 3.1.6, tweede lid Bro er in de onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid staat de gewenste ontwikkelingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3 Provinciaal beleid

Op 2 juli 2014 is de Actualisatie omgevingsvisie Drenthe 2014 vastgesteld en met ingang van 17 oktober 2015 is ook de geactualiseerde omgevingsverordening inwerking getreden.

3.3.1 Provinciale omgevingsvisie

De omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.


In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:

  • De provinciale structuurvisie;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.


De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.


De missie uit de Omgevingsvisie luidt: ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is’.


De kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).


Ruimtelijke ontwikkelingen 

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Nieuwlande. Hierbinnen is uitbreiding van bestaande functies mogelijk, met de opmerking dat de Ladder voor duurzame verstedelijking in acht genomen moet worden. Hier wordt in paragraaf 3.3.2 verder op in gegaan.

3.3.2 Provinciale Omgevingverordening

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. De regels in de verordening vormen het sluitstuk op de Omgevingsvisie.

Het plangebied is zoals gezegd gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. In dit geval gaat het om uitbreiding van de begraafplaats, een ontwikkeling passend in de bestaande ruimtelijke structuur van Nieuwlande. De uitbreiding sluit aan op de bestaande begraafplaats en kan daarom gezien worden als inpassing in bestaand stedelijk gebied en voldoet hiermee aan trede 2 van de Ladder duurzame verstedelijking.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het begraafplaatsenbeleid heeft een aantal jaren volop in de aandacht van de Hoogeveense politiek en samenleving gestaan. Naar aanleiding daarvan is er in 2010 een onderzoek geweest naar kostenbesparingen en efficiënter beheer van begraafplaatsen. Hieruit bleek dat op de begraafplaats Nieuwlande een capaciteitsprobleem zou ontstaan wanneer deze begraafplaats niet zou worden uitgebreid. Tot en met 2019 heeft de begraafplaats voldoende capaciteit om particuliere graven uit te kunnen geven. Omdat de begraafplaats Nieuwlande een relatief jonge begraafplaats is, is het niet mogelijk het capaciteitsprobleem op de bestaande begraafplaats op te lossen. Om die reden moet de begraafplaats worden uitgebreid.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling

Zoals hiervoor aangegeven is er in 2010 een onderzoek geweest waaruit is gebleken dat op de begraafplaats Nieuwlande een capaciteitsprobleem zou ontstaan wanneer deze begraafplaats niet zou worden uitgebreid. Omdat de begraafplaats Nieuwlande een relatief jonge begraafplaats is, is ruimen geen optie en moet aan uitbreiding worden gedacht.

De uitbreiding wordt aansluitend op de bestaande begraafplaats gezocht. in eerste instantie zal de de extra ruimte worden gezocht in zuidelijke richting op de gronden die zijn bestemd en worden gebruikt voor volkstuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8021003-VG01_0003.png"

Afbeelding 3; ontwerp inrichting nieuwe gedeelte begraafplaats

In afbeelding 3 is te zien hoe de uitbreiding naar de zuidkant vorm moet krijgen. Tussen de uitbreiding en de volkstuinen zal een haag worden geplaatst in samenspraak met de vertegenwoordigers van het volkstuinencomplex. Het overige gedeelte van het terrein aan de zuidkant zal zowel qua bestemming als gebruik volkstuin blijven.

Aan de westkant van de huidige begraafplaats zal in eerste instantie geen verandering plaatsvinden. Echter met het oog op de toekomst zal aan een gedeelte wel de bestemming maatschappelijk - begraafplaats worden toegekend. Het aangrenzende bos houdt de huidige bestemming Bos.

Evenals op het huidige terrein van de begraafplaats zal dubbeldiep begraven worden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Door milieuadviesbureau MUG ingenieursbureau (zie Bijlage 1 Bodemonderzoek) is in een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond en grondwater. De uitkomsten zijn vastgelegd in het bodemonderzoeksrapport, 5 juni 2015, kenmerk 57152914. De bovengrond van de locatie is (plaatselijk) licht verontreinigd met minerale olie. Vastgestelde gehalte ligt boven de achtergrondwaarde. Het licht verhoogde minerale olie gehalte wordt verondersteld veroorzaakt te worden door humus zuren. Voor de ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters boven de achtergrondwaarde of detectiegrens vastgesteld. Het grondwater heeft een verhoogde concentratie zink, koper en nikkel welke boven de streefwaarde zijn gemeten.

Advies

De gevonden lichte verontreinigingen vormen geen belemmeringen voor de uitbreiding van de begraafplaats. Ter indicatie is getoetst aan het besluit bodemkwaliteit en voldoet de grondkwaliteit aan de klasse industrie. Aanbevolen wordt om vrijkomende grond her te gebruiken op de locatie. Indien grond wordt afgevoerd en een AP04-keuring wordt uitgevoerd, wordt aanbevolen voor analyse een “veen clean-up”uit te voeren om storende invloeden van veen/humus zoveel mogelijk tegen te gaan.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen.

Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

Grondwaterstand

In de uitbreiding van de begraafplaats zal op dubbele diepte (12.25+N.A.P. is 1,85m-toekomstig maaiveld) worden begraven. Het bestaande maaiveld van de zuidelijke uitbreiding bedraagt gemiddeld 13.55+N.A.P. en zal worden opgehoogd tot 14.10+.N.A.P. aansluitend aan de bestaande begraafplaats. De grondwaterstand lag tijdens het onderzoek op 2,5m onder het bestaande maaiveld. Vanwege ontbrekende kenmerken kon geen GLG worden vastgesteld tijdens het onderzoek maar is lager dan 2,0m-mv. De GHG voor het gehele gebied is ingeschat op 1,80m-bestaand mv (11.75+N.A.P.). De ondergrond bestaat tot 2,70m-mv uit matig fijn zand en daaronder is sterk zandig leem aanwezig tot de maximale boordiepte van 4,0m. Het terrein wordt doorgespit tot 12.00+ om harde en slechtdoorlatende bodemlagen te doorbreken. Er zijn geen drainages voorzien in de uitbreiding. Het waterpeil in het Oostopgaande beneden de stuw is 10.80+ N.A.P. waardoor in principe een drooglegging aanwezig is van 3,30m.
Dit betekent dat de grondwaterstanden voldoende laag zijn voor begraven op dubbele diepte.

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In de bodem kunnen aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. Toetsing vindt plaats aan de archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten.

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 4, middel archeologische verwachting, waarvoor een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven of boringen moet worden uitgevoerd. Voor deze toegekende archeologische waarde is een vrijstellingsmogelijkheid wanneer sprake is van een oppervlakte kleiner dan 2000 m2 en diepte van 30 cm. De ontwikkeling past binnen de vrijstellingsmogelijkheid waardoor een archeologisch onderzoek achterwege kan blijven.

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

In dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Vechtstromen hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Vechtstromen is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Drents Overijsselse Delta, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Vechtstromen richt zich op de volgende aspecten:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap Vechtstromen bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Vechtstromen zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

  • Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

  • Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

  • Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.3 Wateraspecten plangebied

Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwater overlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone of herinrichtingszone langs een waterloop, primair watergebied, invloedszone zuiveringstechnisch werk of een retentiecompensatiegebied.

Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater behandeld via (de gekozen optie wordt hieronder bevestigd met ja):

  • een gemengd stelsel ja
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt geïnfiltreerd.
  • een gescheiden stelsel: hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater.
  • hemelwater wordt afgevoerd naar een hemelwaterriool van een verbeterd gescheiden stelsel

Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

5.3.4 Watertoetsproces

De gemeente heeft het waterschap Vechtstromen geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies (bijlage 2 Digitale). De standaard waterparagraaf is opgenomen.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

5.3.5 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Ecogroen advies heeft een ecologisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de uitbreiding van de begraafplaats. De resultaten zijn opgenomen in het rapport Quickscan natuurtoets uitbreiding begraafplaats, Nieuwlande van 2 juni 2017. (Bijlage 3 Quickscan)

De huidige begraafplaats van Nieuwlande raakt vol en moet worden uitgebreid. De uitbreiding zal in zuidelijke (volkstuintjes) of in westelijke richting (bos) plaatsvinden. Afhankelijk van de richting kun-nen er diverse werkzaamheden plaatsvinden waaronder het verwijderen van bomen en bosschages. Voorliggende natuurtoets richt zich op de uitbreidingsgebieden in zowel zuidelijke dan wel westelijke richting.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Mantingerzand gelegen op een afstand van circa 7 kilometer van het plangebied. Het gebied is ter plaatse begrensd als Habitatrichtlijngebied. Gezien de werkzaamheden en de afstand tot de Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten op de in-standhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied niet te verwachten. Vervolgstappen in het kader van Natura 2000 zijn niet aan de orde.

Het dichtstbijzijnde NNN onderdeel (Nationaal natuurnetwerk) ligt op ruim 800 meter van het plan-gebied. Aangezien het NNN in Drenthe geen externe werking kent en geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Drentse NNN zijn vervolgstappen niet aan de orde.

Soortenbescherming

In het plangebied zijn geen potentiele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Van een negatief effect op onmisbare vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen is geen sprake; In het plangebied of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bos en struweel aangetroffen en of te verwachten. Tevens zijn in het plangebied geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten waarvoor geen automatische vrijstelling geldt binnen de Provincie Drenthe.

Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onder-zoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of nesten of eieren van broedvogels worden beschadigd of vernield, ongeacht de datum. Mochten de werkzaamheden toch opgestart worden in de periode half maart – half november wordt geadviseerd een deskundige ecoloog in te schakelen om een broedvogelcheck uit te voeren.

5.4.3 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op de beschermde natuurgebieden of op de flora en fauna. Er kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van natuur geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Op basis van de resultaten wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.5.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

5.5.3 Onderzoek

Een begraafplaats is geen geluidsgevoelig terrein zoals opgenomen in de wet geluidhinder. Toetsing kan derhalve achterwege blijven.

5.5.4 Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.6.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied komen geen milieubelastende functies voor. Het gaat om uitbreiding van een reeds bestaande begraafplaats . In dit geval hoeft er geen toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

5.6.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Wettelijk toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.7.2 Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggend bestemmingsplan betreft het uitbreiden van een begraafplaats. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

5.7.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

5.8.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

  • Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.8.2 Onderzoek

Het plangebied ligt buiten de diverse mogelijke invloedsgebieden. Een toetsing aan de veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden en groepsrisico zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, het besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is niet noodzakelijk.

5.8.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan is 1 van deze algemene aanduidingen aanwezig, te weten:

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Bos

De boscomplexen rondom de begraafplaatsen zijn binnen deze bestemming geregeld. Hier is verder geen bebouwing toegestaan en er is tevens een aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

Maatschappelijk - begraafplaats

De gronden van de begraafplaats zelf vallen onder deze bestemming. Hieronder vallen ook groenvoorzieningen, parkeergelegenheid, paden en gebouwen onder. De regels blijven ten opzichte van het bestemmingsplan Nieuwlande 2009 ongewijzgd.

Recreatie - Dagrecreatie

De volkstuinen gelegen ten zuiden van de begraafplaats zijn onder deze bestemming geregeld. Hier zijn gebouwen met een beperkte goothoogte en oppervlakte toegestaan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inventarisatie

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving milieutaken voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie. Aan de handhaving bouw wordt nog uitvoering gegeven door de gemeente met als basis dezelfde strategie.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie Drenthe, en het waterschap. De provincie Drenthe heeft aangeven dat het plan binnen de bebouwde kom ligt en hiermee geen provinciaal belang in het geding is. Het waterschap heeft aangegeven een nadere onderbouwing te willen ten aanzien van de grondwaterstanden in relatie tot het begraven en tevens dat de gebruikte gegevens ten aanzien van het waterbeleid verouderd waren. De Bodem en Waterparagraaf zijn daarop aangepast. Daarmee is men akkoord met onderhavig plan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 7 december 2017 tm 17 januari 2018 voor de duur van zes weken ter inzage gelegen. Een ieder is in die periode in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen is eigenaar van de gronden van zowel de begraafplaats als de gronden van de uitbreiding. Omdat het capaciteitsprobleem van de begraafplaats Nieuwlande alleen door een uitbreiding kan worden opgelost heeft de gemeenteraad hierin 2017 geld voor beschikbaar gesteld. Het plan wordt zodoende economisch uitvoerbaar geacht.