direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elim, deelplan Carstensdijk 63, 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Stichting de Gemeente des Heeren is eigenaar van gronden en gebouwen gelegen aan de Carstensdijk 63 en 65 en Prieswijk 74. Op deze percelen staan naast de kerk een aantal bouwwerken die ooit gebouwd zijn als dienstwoning van de kerk maar nu (clandestien) in gebruik zijn als woning. Regulier woongebruik is echter in strijd met het geldend bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemming voorziet in legaliseren van de bewoning van de voormalige dienstwoningen en tevens het realiseren van een nieuwe woning op de open plek tussen Priestwijk nummer 70 en de bestaande parkeerplaats van de kerk.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan beoogt te voorzien in het juridisch vastleggen van de gewenste woonbestemming van de voormalige dienstwoningen (Carstensdijk 63-69 en Prieswijk 74) en het mogelijk maken van een nieuwe woning door het toevoegen van een woonbestemming met bouwvlak.

1.3 Opbouw toelichting

Het bestemmingsplan 'Elim, Carstensdijk 65-69, Prieswijk 74 en Prieswijk naast 70' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken:

  • verbeelding (NL.IMRO.0118.2017BP8018004), schaal 1:1000 en een legenda;
  • regels.


Op de verbeelding is de bestemming van het terrein aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten.

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt het huidige planologische regime;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de duurzaamheidsaspecten;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan;
  • in hoofdstuk 10 is weergave gedaan van alle bij het bestemmingsplan behorende bijlagen.


Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied van het bestemmingsplan is globaal gelegen aan de noordkant van de kern Elim en bevindt zich tussen de Carstensdijk en Prieswijk. Aan de westkant en zuidkant van het plangebied zijn voornamelijk woningen (woongebied) gelegen. Ten oosten van het plangebied aan de Carstensdijk en Dorpsstraat zijn naast woningen ook overige voorzieningen zoals winkels aanwezig met bijbehorende parkeerplaatsen.

Hieronder een weergave van de ligging van het plangebied op dorps- en straatniveau.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0001.png"

figuur 1: De globale ligging van het plangebied in de kern Elim (gele aanduiding)

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0002.png"

figuur 2: indicatie begrenzing en ligging van het plangebied.

2.2 Vigerend recht

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Elim, zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Hoogeveen op 30 september 2011 en onherroepelijk op 23 november 2011. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Tevens is zichtbaar een bouwaanduiding 'bouwklasse 5'. Binnen de bestemming is een bouwvlak aanwezig.

Onderstaand de relevante uitsnede van de verbeelding met daarop zichtbaar de genoemde bestemmingen en aanduidingen. In het zwarte kader is het plangebied zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0003.png"

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen;
  • bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  • dienstwoning;
  • bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van de dienstwoning;
  • wegen en paden;
  • parkeervoorzieningen;
  • groenvoorzieningen;
  • nutsdoeleinden;
  • geluidwerende voorzieningen;
  • speelvoorzieningen;
  • water;
  • tuinen, erven en terreinen

De beoogde plannen van de Stichting passen niet binnen het geldend bestemmingsplan, immers de gronden zijn niet nader aangeduid met 'wonen' en ook niet met 'woondoeleinden'. Daarnaast heeft de beoogde woningbouwlocatie aan de Prieswijk geen bouwvlak om bouwen van bouwwerken mogelijk te maken.

Een en ander betekent dat een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk is. Het voorliggende plan voorziet hierin.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen. De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten. De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.1.2 Wet natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuw Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Voor Elim zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

3.2.2 Ladder van de Duurzame Verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft een handreiking beschikbaar gesteld als hulpmiddel bij de toepassing van de ladder.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Het bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van een drietal woonbestemmingen aan de bestaande woningenvoorraad in Elim. Daarvan zijn feitelijk twee woningen aanwezig. De voormalige dienstwoningen van de kerk zijn al geruime tijd bewoond. Het herbestemmen betreft een juridisch-planologische functiewijziging waarmee een strijdige situatie wordt weggenomen. Per saldo is er sprake van een toename van één woning aan de woningvoorraad.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De vraag is dan of in dit geval sprak is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Jurisprudentie heeft uitgewezen dat één nieuwe woning en herbestemming van bestaande bebouwing niet aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve kan een verdere motivatie aan de hand van de ladder achterwege blijven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe 2014

De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0004.png"

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe. Even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid.

De provincie wil met haar beleid voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van Drenthe. Daarbij wordt rekening houden met de economische en demografische ontwikkeling. De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag.

Vanuit de doelstelling om zorgvuldig en doelmatig om te gaan met de ruimte in Drenthe, hanteert de provincie het uitgangspunt ‘inbreiding gaat voor uitbreiding’. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden.

In dit geval is er sprake van inbreiding voor uitbreiding en van transformatie van bestaand vastgoed naar wonen toe. Het verzoek is in overeenstemming met provinciaal beleid.

Verder is het zo dat vanuit de kernkwaliteiten-analyse is gebleken dat er geen sprake is van provinciale kernkwaliteiten waarmee in dit plan rekening moet worden gehouden.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie 2030

In juni 2000 is de Toekomstvisie voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. De Toekomstvisie strekt zich uit tot 2030 en gaat over de ontwikkeling van Hoogeveen in brede zin. Voor de dorpen van Hoogeveen ligt de nadruk op wonen in het groene Drenthe dichtbij alle voorzieningen van de stad. De Toekomstvisie verkiest kwaliteit boven kwantiteit en het versterken van het bestaande boven groei. In de Toekomstvisie wordt ingezet op beheerste groei om in de toekomst de aanwezige voorzieningen in stand te kunnen houden. Deze doelstelling kan alleen worden gehaald, indien een kwaliteitsimpuls wordt bewerkstelligd. Deze kwaliteitsimpuls heeft vooral betrekking op het wonen, de voorzieningen en het landschap. Dit betekent het aanbieden van hoogwaardiger woonmilieus, verbeteren van de kwaliteit van de winkels en sportaccommodaties en het behoud en versterken van de cultuurlandschappen.

3.4.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Als vervolg op de Toekomstvisie is op 23 december 2014 door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie is eigenlijk de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.4.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met "Structuurvisie Hoogeveen 2.0" op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag. Voor het landelijk wonen zijn er kansen in de landgoederenzone en de kanalenzone.

Het initiatief voldoet aan het gestelde in de Structuurvisie 2.0. In de structuurvisie is betreffende wonen aangegeven dat Hoogeveen kiest voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied, passend bij de vraag. In dit geval sluit het plan aan bij de individuele behoefte.

3.4.4 Woonvisie 2017-2020

In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De nieuwe Woonvisie 2017-2020 is vastgesteld in maart 2017. Deze vervangt het gelijknamige beleidskader dat werd vastgesteld in 2011 en zet de ingezette koers door naar 2025. In de woonvisie is wonen in Hoogeveen in een breed perspectief geplaatst. Het gaat dan niet alleen om voldoende beschikbare woningen. Maar ook om de betaalbaarheid en duurzaamheid, de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving, de toegankelijkheid daarvan en de zelfredzaamheid van haar inwoners.

Daartoe heeft de gemeente een viertal ambities geformuleerd;

  • behoud van kwaliteit en gewildheid
  • toevoegen wat gevraagd wordt
  • voor iedereen betaalbaar
  • ouderdom of zorg; ook dan goed wonen

Deze ambities zijn in de woonvisie verder uitgewerkt.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een particulier initiatief in een van de dorpen. Binnen de ambitie "toevoegen wat gevraagd wordt" staat aangegeven dat "wat in de bestaande woningvoorraad en woonomgeving niet aangeboden wordt, moet worden toegevoegd, door nieuwbouw, op de juiste plek, op het juiste moment, tegen een redelijke prijs. In stedelijk gebied gebeurt dat op alle schaalniveaus, van individueel tot projectmatige bouw. In dorpen is er vaak sprake van maatwerk. Rode draad van dit thema is: vrijheid bieden, zodat ieders vraag te bedienen is"

Het positief bestemmen van bestaand woongebruik in voormalige bedrijfswoningen en het toevoegen van een enkele woning middels inbreiding is het soort maatwerk waar de woonvisie op doelt. Het bestemmingsplan past binnen het actuele woonbeleid.

3.4.5 Welstandsnota

In de welstandsnota heeft de gemeenteraad procedure en criteria betreffende de welstandbeoordeling vastgesteld. De nota bevat gebiedsgerichte gebiedskenmerken welke gehanteerd worden om te beoordelen hoe het bouwwerk zich in zijn omgeving voegt. Daarnaast bevat de nota algemene welstandscriteria die bij elke welstandsbeoordeling gelden, welke zijn te beschouwen als een checklist van onderdelen waarop een bouwwerk wordt beoordeeld. Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als 'dorp op kruising van land- en waterwegen' (gebied 29).

Gebiedsomschrijving

Het dorp Elim ligt in het veenontginningslandschap dat vanaf het begin van de zeventiende eeuw ten oosten van Hoogeveen is ontstaan. Elk dorp kent door zijn oorsprong een orthogonale structuur. Dit kenmerk maakt ook dat sommige dorpen in opbouw erg op elkaar lijken. Hollandscheveld, Noordscheschut en Elim (en Hoogeveen) zijn duidelijk ontstaan op een kruispunt van wegen of kanalen en in deze dorpen is de orthogonale structuur duidelijk herkenbaar.

Welstandsniveau 

Regulier: Onder regulier welstandsniveau wordt verstaan dat de aanwezige kwaliteit ten minste wordt gehandhaafd. Ontwerpen die afwijken van de aanwezige structuur maar op zich van bijzondere kwaliteit zijn en een impuls zijn voor de kwaliteit van de bebouwde omgeving worden gestimuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0005.png"

3.4.6 Conclusie

Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Voor dit bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met het geldende provinciale- en gemeentelijke beleid. In de volgende hoofdstukken worden de ruimtelijke- en landschappelijke inpassing van het plan en de milieubeoordeling met bijbehorende onderzoeken beschreven.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Het plan voorziet enerzijds in het legaliseren van het reguliere woongebruik in de voormalige dienstwoningen van de Carstensdijk 65-69 en Prieswijk 74 te Elim. De bestaande dienstwoningen worden niet verbouwd of gewijzigd. Met dit bestemmingsplan wordt beoogd een juridisch-planologische functiewijziging naar een woonbestemming met bouwvlak voor de bestaande woningen te reguleren en vast te leggen.

Aan de andere kant van de kerk, aan Prieswijk, is een nieuwe woning gewenst. De open plek is gelegen tussen het parkeerterrein van de kerk en de woning, Prieswijk 70. Het plan omvat een woonbestemming met bouwvlak voor de nieuw te bouwen woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0006.png"

Fig. 4.1: Bestaande (te legaliseren) dienstwoning aan de Carstensdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0007.png"

Fig. 4.2: Bestaande (te legaliseren) dienstwoningen aan de Carstensdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0008.png"

Fig. 4.3: Bestaande (te legaliseren) dienstwoning Prieswijk 74

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0009.png"

Fig. 4.4: De 'open plek' waar de nieuwe woning beoogd is, rechts van de parkeerplaatsen aan Prieswijk

De nieuw te realiseren woning wordt passend bij de omgeving uitgevoerd. De nieuwe woning zal worden ontsloten via een uitrit op de Prieswijk. De nutsvoorzieningen zijn gelegen langs de Prieswijk waardoor de aansluitingen volgens de gebruikelijke procedures zijn te bewerkstelligen. De ontsluiting van de kavel, over gemeentegrond zal in overleg met de gemeente gerealiseerd worden. Ook het mogelijk kappen van de boom in de groenstrook en het verplaatsen van een lantaarnpaal worden besproken met de gemeente. Afspraken kunnen met een anterieure overeenkomst worden vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Er is door Sigma Bouw & Milieu verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar mogelijke bodemverontreinigingen in het plangebied. Het onderzoek is bijgesloten in de bijlage I

De gevonden lichte verontreinigingen in grond (en grondwater) vormen geen belemmering voor de voorgenomen realisatie (en legalisatie) van de woning(en) op de locatie.Vanuit milieu-hygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bouwplannen/bestemmingswijziging.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt.

Melden

Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

  • Schone grond < 50 m3
  • particulieren (werk zonder aannemer)
  • landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas
  • verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel


Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop staan monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven.

Volgens het geldend bestemmingsplan heeft het perceel geen dubbelbestemming voor archeologie. Op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart (2015) heeft het gebied/perceel een aanduiding "Waarde – Archeologie 5"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0010.png"

De legenda-eenheid 'Archeologische Waarde – 5' wordt gevormd door de zones met een lage archeologische verwachting. Daarom wordt voor deze categorie geen dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Archeologie vormt geen beperking voor de ruimtelijke ontwikkeling, nader onderzoek is niet nodig.

5.2.1 Archeologische monumenten

Binnen het plangebied liggen geen (beschermde) archeologisch monumenten.

5.2.2 Cultuurhistorie

Monumenten

Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.

Het plangebied kent geen monumenten

5.2.3 Conclusie

Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor uitvoering van het gewenste plannen. Wel blijft de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet van kracht. Dit houdt in dat mochten er tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de gemeentelijke archeoloog.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.

5.3.1 beleidskader

In het waterbeheer zijn drie grote beleidsthema's:

Voor het dagelijkse waterbeheer is dat het Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR). Doel daarvan is gedurende een heel groot deel van het jaar die wateromstandigheden te realiseren die het beste passen bij de functie zoals de provincies die hebben vastgesteld.

Om in extreem natte en extreem droge omstandigheden de schade als gevolg van wateroverlast of watertekort te beperken is het WB21 opgesteld. Hierin zit de trits vasthouden-bergen-afvoeren als voorkeursvolgorde en afwegingskader en het principe van niet afwentelen. Het stedelijk gebied dient dus waterneutraal te zijn. Mocht dit door enige goede redenen - de veiligheid is ernstig in het geding, de kosten zijn te hoog, er spelen nijpende ruimtevraagstukken - niet kunnen, dan komen het waterschap en de gemeente passende afspraken overeen. Doel is het watersysteem zo in te richten dat het in extreme omstandigheden en in de toekomst goed functioneert.

Voor het bereiken van de goede ecologische toestand van het water zijn er de Europese richtlijnen voor ecologie en waterkwaliteit. Dit thema bestaat uit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijnen (vertaald in de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet). Doel daarvan is dat alle Europese wateren, zowel oppervlaktewater als grondwater, zich in 2015 in een goede ecologische en goede chemische toestand bevinden. Met goede argumenten is uitstel mogelijk tot uiterlijk 2027. Voor de Natura 2000- gebieden is geen uitstel mogelijk.

Deze drie thema's hangen zo met elkaar samen dat het niet mogelijk is ze afzonderlijk van elkaar te realiseren. Er wordt gezorgd dat het watersysteem tijdig op orde is, duurzaam is ingericht, voldoet aan de landelijke normen voor het voorkomen van wateroverlast, bijdraagt aan het bereiken van grond- en oppervlaktewaterpeilen in relatie tot de functies van die wateren en gebieden, verdroging tegengaat en rekening houdt met de eisen vanuit de KRW.

Om aan deze punten te voldoen is in december 2009 de Waterwet in werking getreden. Deze Waterwet vervangt acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert deze wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Hierdoor zijn waterschappen, gemeenten en provincies beter in staat wateroverlast, waterschaarste en watervervuiling tegen te gaan. Ook voorziet de Waterwet in het toekennen van functies voor het gebruik van water zoals scheepvaart, drinkwatervoorziening, natuur, landbouw, industrie en recreatie. Op basis van deze functies worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water. De instrumenten vanuit de Waterwet zijn Waterplannen (rijk en provincie), waterbeheerplannen (waterbeheerder) en vergunningen.

5.3.2 Riolering

Binnen Elim is zowel een gemengd als een gescheiden rioolstelsel aanwezig. In de Prieswijk ligt een gemeentelijk gescheiden rioolstelsel en in de Carstensdijk een gemengd rioolstelsel. Vanuit de gemeente is aangegeven met de initiatiefnemer in gesprek te gaan voor een maatwerkoplossing, nadat deze de terreinrioleringen in kaart hebben gebracht.

5.3.3 Waterkwaliteit

Om de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater te waarborgen, dient bij nieuwbouwprojecten geen gebruik gemaakt te worden van milieubezwaarlijke bouwmaterialen, die de kwaliteit van het water in het stelsel en de bodem negatief kunnen beïnvloeden. Uitlogende materialen zoals zink, lood en dakmastiek behoren tot deze categorie. Hiermee zal rekening worden gehouden.

Vanuit de gemeente Hoogeveen geldt het volgende beleid ten aanzien van watercompensatie als gevolg van toename verhard oppervlakte.

Voor nieuwe bestemmingsplannen (binnen bestaand stedelijk gebied) gaat het gemeentelijk beleid Hoogeveen uit van een gescheiden afvoer van afvalwater en regenwater en een waterberging van 25mm t.o.v. al het verharde oppervlak binnen het plangebied (bijv per 1000m2 dak- en terreinoppervlak is er 25m3 waterberging nodig).

Het gemeentelijk beleid speelt in op het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DRA) om stedelijk gebied beter klimaatrobuust te maken. Dat betekent dat het regenwater niet zonder meer geloosd mag worden op de regenwaterriolering.

Ten aanzien van het perceel geldt dat er circa 300 m2 aan toename verharding zal zijn. Dat betekent een watercompensatie-opgave van circa 7,5 m3. Initiatiefnemer wenst dit vorm te gaan geven door middel van het aanbrengen van infiltratiekatten onder de aan te leggen buitenverharding. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis ten aanzien van watercompensatie.

5.3.4 Watertoetsproces

De gemeente heeft het waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.

Standaard waterparagraaf

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

5.3.5 Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationale wetgeving en beleid ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) - voorheen Ecologische Hoofdstructuur - is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten.

Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);

  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.
5.4.1 Natuurwaarden in het terrein

Gebiedsbescherming

Het perceel ligt niet binnen een gebied dat is aangemerkt als ecologische hoofdstructuur (EHS). Op circa 200 meter bevindt zich in noordelijke richting van het plangebied onderdelen van de EHS. Aangezien het plangebied niet in deze EHS ligt is er geen onderzoek vanuit de zogeheten 'gebiedsbescherming' nodig is.

Soortenbescherming

Op basis van locatiebezoek augustus 2017 blijkt dat het perceel bestaat als een beheerde tuin. Houtopstanden, zoals die op luchtfoto zichtbaar zijn, zijn reeds gekapt. De ecologische kwaliteit van het perceel is laag. Onderstaande foto visualiseert hetgeen hiervoor is beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0011.png"

Algemene zorgplicht

Bij de bouw dient wel rekening gehouden te worden met het broedseizoen van bijvoorbeeld weidevogels en andere broedvogels. Er is geen vaste periode aan te geven voor het broedseizoen. Als vuistregel wordt gehanteerd een periode van half maart - half juli. Maar ook nesten die nog in gebruik zijn en die aanwezig zijn buiten het broedseizoen mogen niet worden verstoord of vernietigd.

5.4.2 conclusie

Het bestemmingsplan wordt op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (hierna Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.

In directe omgeving van het plangebied (binnen 50 meter) zijn geen veehouderijen aanwezig. Geur vormt geen belemmering voor de beoogde woonfuncties.

5.6 Geluid

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

5.6.1 Wegverkeerslawaai in relatie tot de nieuwe woningen

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Uitzondering hierop zijn wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt en wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied. De woningen worden aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Het plangebied grenst aan Carstensdijk en Prieswijk waar ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In dat geval is er geen sprake van een geluidszone en is een akoestisch onderzoek niet nodig.

5.6.2 Overige bronnen

Er zijn geen overige geluidbronnen, zoals railverkeer of industrielawaai die een rol spelen. De afstand tussen de bestaande en de nieuwe woning en het kerkgebouw is dermate groot dat aan de gestelde richtafstanden uit de VNG richtlijn wordt voldaan.

5.6.3 Conclusie

Geluid vormt geen beperking voor de ruimtelijke ontwikkeling.

5.7 Milieuzonering bedrijven

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt het inpassen van nieuwe functies in het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Binnen het plangebied is sprake van juridisch-planologisch functiewijziging naar wonen en het realiseren van een nieuwe woning. Van belang is na te gaan welke functies/bedrijven zich in de nabijheid van het plangebied bevinden.

5.7.1 Vanuit de woningen naar de omgeving

Voor de voormalige dienstwoningen en nieuwe woning gelden geen normafstanden op basis van de VNG-lijst naar andere woningen toe en deze zijn niet van invloed op de milieuhinder voor de omgeving.

5.7.2 Vanuit de omgeving naar de woningen

Ten opzichte van de woningen in het plangebied is het in het plangebied gelegen kerkgebouw van invloed. Op basis van de VNG-lijst valt een kerkgebouw onder de categorie 'kerkgebouw'. Deze categorie kent volgens de VNG-reeks voor bedrijven- en milieuzonering een grootste normafstanden van 30 meter op het gebied van geluid (bij een omgevingstype 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied'). Ter plaatse is echter sprake van een gemengd gebied, waardoor de normafstand voor geluid naar 10 meter kan worden bijgesteld.

De dichtstbijzijnde voormalige dienstwoning is op 10 meter van het kerkgebouw gelegen. De nieuw te bouwen woning wordt op meer dan 10 meter gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de genoemde normafstanden en is er geen sprake van te verwachten milieuhinder.

De op de verbeelding aanwezige en direct aan het plangebied grenzende gemengde bestemmingen aan de Carstensdijk blijken feitelijk woningen te zijn en zijn daarmee buiten beschouwing gelaten

5.7.3 Conclusie

Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen in werking zijnde bedrijven of instellingen die gehinderd worden door de beoogde plannen. Er is geen hinder te verwachten vanuit het kerkgebouw naar omringende (nieuwe) woningen. Hierdoor is ook voor dit aspect geen verder onderzoek naar milieuhinder nodig.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

In voorliggend bestemmingsplan komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterrein indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer als 2000 woningen omvat. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) que omvang hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

5.9 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is. In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

In het plangebied is sprake van het fysiek toevoegen van één woning, de andere woningen in het plangebied zijn reeds bestaande (voormalige) dienstwoningen. Aangezien dit aantal ruimschoots onder de kwantitatieve grens voor woningbouwlocaties ligt, zoals opgenomen in de Regeling NIMB, mag er vanuit worden gegaan dat het project naar verwachting geen significante bijdrage heeft op de luchtkwaliteit. Een verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit hoeft niet plaats te vinden.

Er vindt geen significante verslechtering van de luchtkwaliteit plaats als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling.

5.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.10.1 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen een woongebied. Ten noorden en ten zuiden van het dorp liggen hogedruk aardgasleidingen die in het kader van externe veiligheid van belang kunnen zijn. In de omgeving zijn verder geen risicobronnen aanwezig die op het plan van invloed zijn. Daarnaast is in de structuurvisie buisleidingen ten noorden van Elim een reserveringsstrook opgenomen van 45 meter. Dit tracé ligt echter buiten het plangebied en hoeft hier verder niet meegnomen te worden.

5.10.1.1 Buisleidingen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten.

In de afbeelding hieronder is de ligging van de buisleidingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0012.png"

Figuur X. Ligging plangebied t.o.v. de buisleidingen

Het gaat om de volgende hoge druk aardgasleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0013.png"

Belemmeringenstrook

Op grond van artikel 14 van het Bevb moet in het bestemmingsplan de buisleiding en de zogenaamde belemmeringenstrook van de hoge druk aardgasleidingen worden weergegeven. De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten uit het hart van de leiding. De belemmeringenstrook bedraagt 4 meter voor buisleidingen met een druk van maximaal 40 bar.

De planlocatie ligt buiten de belemmeringenstrook van de buisleidingen en is verder voor dit plan niet relevant.

Risicoberekening buisleidingen

Omdat het invloedsgebied van de hoge druk aardgasleidingen van de van de Gasunie nabij het plangebied ligt, moet op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aan het plaatsgebonden risico worden getoetst en moet het groepsrisico worden berekend en worden verantwoord.

De grootte van het maatgevende invloedsgebied bedraagt circa 240 meter vanaf de buisleiding met kenmerk A-594-03. In onderstaande figuur is de ligging van de invloedsgebieden van alle 3 buisleidingen weergegeven. In deze figuur is te zien dat het plangebied binnen het invloedsgebied van de buisleidingen ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0014.png"

Binnen het invloedsgebied, zoals hiervoor vermeld, is tevens de 100% letaliteitszone van belang. Deze zone bedraagt circa 80 meter vanaf de maatgevende buisleiding met kenmerk A-580. In de figuur hieronder is te zien dat de planlocatie buiten de 100% letaliteitszone van alle drie buisleidingen ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0015.png"

Plaatsgebonden risico 10-6 per jaar (buisleidingen)

Op basis van de buisleidingdata blijkt dat van de buisleidingen ter hoogte van Elim geen PR10-6 is berekend die groter is dan de belemmeringenstrook. Het plan voldoet hiermee dus aan de grenswaarde PR10-6 per jaar.

Groepsrisico

De berekening van het groepsrisico levert geen overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico op (Zie Bijlage II Rapport Externe Veiligheid). Ook de toevoeging van de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij 12 personen worden geprojecteerd levert geen wijziging van het groepsrisico op. Omdat het plangebied buiten de 100% letaliteitszone ligt was een wijziging van het groepsrisico ook niet te verwachten.

De hoogte van het groepsrisico bedraagt minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. In dit geval kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Dat houdt in dat geen onderzoek naar maatregelen die leiden tot een lager groepsrisico noodzakelijk is. Ook onderzoek naar een alternatieve locatie die leidt tot een lager groepsrisico zijn niet noodzakelijk.

In verband met de zelfredzaamheid en hulpverlening dient advies te worden gevraagd bij de VRD. Het door de VRD gegeven advies dient gemotiveerd te worden meegewogen in de verantwoording.

Reactie VRD

De Veiligheidsregio Drenthe geeft aan dat zij geen maatregelen kunnen adviseren die of de zelfredzaamheid of de bestrijdbaarheid kunnen verbeteren. Dit komt doordat een aantal grote hogedruk aardgastransportleidingen op korte afstand langs de planlocatie lopen, die er voor zorgt dat de locatie binnen de 1% letaliteitsgrens valt.

5.10.1.2 Transportroutes voor gevaarlijke stoffen

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van dergelijke routes. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

5.10.2 Conclusie

Vastgesteld kan worden dat externe veiligheid geen obstakel vormt voor dit bestemmingsplan.

5.11 Verkeer en vervoer

Nieuwe functies betekenen meestal ook dat er sprake is of zal zijn van een toename van verkeersbewegingen, alsmede ontstaat er een parkeerbehoefte. Uitgangspunt is dat nieuwe functies geen onevenredige extra hinder veroorzaken voor reeds aanwezige functies in de omgeving.

Het perceel van de bestaande woningen wordt ontsloten aan de Carstensdijk. De nieuwe woning aan de Prieswijk (zie ook hoofdstuk 4). Op eigen terrein is voldoende ruimte voor parkeren voor ten minste 2 auto's.

Hoofdstuk 6 Duurzaamheid

6.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

6.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen, gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8018004-VG01_0016.png"

Hoofdstuk 7 Planbeschrijving

7.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

7.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot. In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd.

Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 7.3 nader uitgewerkt. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduiding regels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

7.3 Verklaring van de bestemmingen

Tuin

De gronden met de bestemming Tuin worden onder andere gebruikt als erf, oprit en parkeren. Binnen deze bestemming mogen bij recht enkel andere bouwwerken worden gebouwd. Een uitzondering daarop is de bouw van erkers bij woningen. Via een afwijkingsmogelijkheid is de bouw van een carport toegestaan.

Maatschappelijk

Onder deze bestemming vallen doorgaans de niet-commerciële openbare voorzieningen of nutsvoorzieningen. In het plangebied is met deze bestemming het terrein rond de kerk aangeduid zoals dat ook het geval is in het oude bestemmingsplan voor Elim.

Wonen

Op de gronden met de bestemming Wonen is het realiseren van een woning met bijbehorende bijgebouwen en andere bouwwerken mogelijk. Tevens is op de gronden een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, mantelzorg, e-commerce en productiegebonden detailhandel mogelijk. Daarnaast is het gebruik als tuin en erf met inbegrip van oprit en parkeren mogelijk. Voor de situering van de woning is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Buiten het bouwvlak zijn nog aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogelijk. Voor het hoofdgebouw en de bijbehorende gebouwen zijn in de regels maatvoeringseisen aangegeven. Binnen de bestemming wonen is het mogelijk om een woning te realiseren van maximaal 150 m2.. Voor bijgebouwen dient de parapluherziening aan en bijgebouwregeling gevolgd te worden die voor geheel Elim van toepassing is.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

8.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad van Hoogeveen heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. De gemeenschappelijke handhavings- en gedoogstrategie fysieke leefomgeving provincie Drenthe behandelt alle Wabo-taken in de gemeente Hoogeveen. De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het Wabo-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

8.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Per januari 2014 is de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) van start gegaan. De RUD is de uitvoeringsorganisatie op het gebied van handhaving voor de gehele provincie. De RUD werkt op basis van de Drentse handhavings- en gedoogstrategie.

Hoofdstuk 9 Uitvoerbaarheid

9.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept bestemmingsplan is ingevolge artikel 3.1.1 Bro aan diverse overleginstanties toegezonden, zoals de provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en de Veiligheidsregio Drenthe. Deze hebben het bestemmingsplan voor kennisgeving aangenomen en hadden geen opmerkingen op de plannen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 juni 2018 tot en met 8 augustus 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn er geen zienswijzen binnengekomen. Het plan is ongewijzigd vastgesteld.

9.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de gewenste afspraken opgenomen. De uitvoering is voor rekening van de initiatiefnemer. Daarom hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld en wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.