direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wolfsbos, deelplan scholenlocatie 2017
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

De gebouwen van twee scholen (OBS de Goudvink en PCBS de Krullevaar) worden vervangen door één nieuw gebouw waar ook kinderopvang Spelerwijs een plek krijgt. Dit vindt plaats in de wijk Wolfsbos nabij winkelcentrum de Wielewaal. De oude gebouwen die er staan worden gesloopt, behalve het gebouw van Odd Fellows. De plannen zijn niet passend binnen het huidige bestemmingsplan, waardoor er een nieuw planologisch regime nodig is om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Wolfsbos in Hoogeveen. Specifiek in het gebied tussen de straten De Vink, Koekoeklaan en Sperwerlaan. Hieronder ziet u de ligging in de plaats Hoogeveen en wat specifieker in de wijk Wolfsbos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0001.png"

2.2 Vigerend recht

Het plangebied is gelegen in het huidige bestemmingsplan Wolfsbos 2006 (vastgesteld op 21/08/2008 en goedgekeurd op 7/11/2008) en had grotendeels de bestemming "Maatschappelijk". Hierbinnen waren een school, een buurthuis, een verenigingsgebouw en een kerkgebouw gelegen.

De rest van het plangebied bestond uit de bestemmingen "Verkeer", "Water", "Speelterrein" en "Groen". Hieronder een uittreksel van de plankaart van dat bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0002.png"

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

Onderstaand is Wolfsbos weergegeven in een ruimtelijke overzichtsschets. In het midden van een grote omringende schil planmatige woningbouw zijn een winkelcentrum en diverse maatschappelijke voorzieningen geconcentreerd.

Het noordelijke deel hiervan is het huidige plangebied. Functies blijven gelijk en de overkoepelende ruimtelijke structuur wordt niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0003.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • 1. een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • 3. ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • 4. efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 5. een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • 6. betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • 7. het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 8. verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 9. ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • 10. ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 11. ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 12. ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • 13. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (de artikelen worden later aan het Barro toegevoegd) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens treden regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden op een nader te bepalen tijdstip in werking.

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ("ladder duurzame verstedelijking").

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Allereerst komen we dan toe aan de vraag of dit plannieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Aangezien dat niet het geval is (herhuisvesting op zelfde locatie/perceel waarbij minder bebouwing terug komt) kan verdere motivatie aan de hand van de ladder dan ook achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (POV) bevat het provinciaal beleid voor de fysieke leefomgeving van de provincie. De verordening legt randvoorwaarden vast waaraan gemeenten bij ruimtelijke planontwikkeling gehouden zijn. Het is een belangrijk instrument om het omgevingsbeleid, zoals dat is opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe, uit te voeren. Omdat de Omgevingsvisie in 2014 is geactualiseerd, was het ook noodzakelijk de POV te actualiseren (2015).

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In voorliggend geval is artikel 3.15 (Zorgvuldig ruimtegebruik) met name van belang. Hierna worden deze behandeld.

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in Drenthe. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik.

Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Inbreiding gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.

De provincie Drenthe zet in op de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De ladder is tevens rijksbeleid en eind 2012 als motiveringseis opgenomen in het Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro). In de nieuwe Omgevingsvisie wordt de ladder als procesvereiste bij de afweging voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen nader uitgewerkt.

De doelen bij het toepassen van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking in Drenthe zijn als volgt:

  • zorgvuldig omgaan met de ruimte in Drenthe;
  • tegengaan van overaanbod, met kwaliteitsverlies, leegstand en soms ook verloedering met als gevolg binnen de bestaande voorraad woningen, kantoren, bedrijventerreinen en verblijfsrecreatie;
  • de juiste discussie voeren over nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zonder sterke, gewenste plannen onnodig te vertragen of belemmeren;
  • bevorderen van vraaggericht programmeren voor bewoners, bezoekers en bedrijven in Drenthe;
  • Ruimte voor initiatieven die kwaliteit toevoegen aan Drenthe : ‘pareltjes’ laten groeien en bloeien;
  • Begeleiden van het veranderingsproces van groei en nieuwbouw naar beheer en verversing en vernieuwing van het bestaand stedelijk gebied;
  • Focus op bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking;
  • Doorontwikkeling, hergebruik en transformatie van bestaand vastgoed;
  • Betere benutting van multimodale knopen en meer aandacht voor passende ontsluiting;
  • Zorgvuldige, transparante en overtuigende motivering.

Het is niet de bedoeling Drenthe ‘op slot’ te zetten, maar wel samen het 'goede gesprek' te voeren over nut, noodzaak, kwaliteit en toegevoegde waarde van een plan of initiatief. Plus de samenhang met bestaand stedelijk gebied. Duurzame structuurversterking wordt dat genoemd door de provincie.

De ladder is ook 'cyclisch iteratief': slim schakelen tussen de stappen om te komen tot een optimum, zo vroeg mogelijk in het plantraject.

In paragraaf 3.2.3 is ingegaan op de landelijke ‘Ladder voor Duurzame Verstedelijking’. De provinciale ladder beoogt hetzelfde doel.

3.3 Gemeentelijk beleid

De gemeente Hoogeveen ziet onderwijshuisvesting als middel om bij te dragen aan diverse maatschappelijke doelen. Het gaat vooral om het faciliteren van een kansrijke toekomst voor onze kinderen en jongeren, met aandacht voor toekomstbestendig onderwijs, talentontwikkeling, meedoen, armoedepreventie en arbeidsparticipatie.

In de recente Toekomstvisie Hoogeveen (2018) is 'Een kindvriendelijk Hoogeveen is goed voor iedereen' een speerpunt. We hebben speciale aandacht voor kinderen en jongeren. Als het met hen goed gaat, heeft alles en iedereen daar voordeel van.

De gemeente Hoogeveen staat daarom achter de ontwikkeling van Kindcentrum Wolfsbos. Kinderen krijgen hier kansen dankzij de twee scholen, maar zeker ook door het aanbod van kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) in een wijk met ook sociaal-economische problematiek. Ook samenwerking met de wijk biedt kansen voor kinderen, maar ook voor wijkbewoners. De partijen staan open voor 'de wijk in de school' (vrijwilligerswerk, schoolmaatschappelijk werk, avondgebruik) en hebben plannen voor 'de school in de wijk' ('contextleren').

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling

4.1 Ruimtelijke structuur en stedebouwkundige randvoorwaarden

De gewenste ruimtelijke structuur en stedebouwkundige randvoorwaarden zijn zorgvuldig tot stand gekomen. Onderstaande drie figuren laten stapsgewijs zien hoe één en ander uitgekristalliseerd is. Dit heeft geresulteerd in een groene, ruime opzet van het geheel, dat een grote opwaardering voor het hele gebied zal zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0008.png"

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het vervangen van twee scholen in een nieuw integraal kindcentrum.

5.1 Bodem

Bodemkwaliteit

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik

Onderzoek

Op de locatie Wolfsbos op de hoek Sperwerlaan en Koekkoeklaan bestaat het voornemen om een nieuwe school te realiseren ter vervanging van twee bestaande scholen. Voor de locatie zijn geen recente bodemgegevens bekend. In de nabije omgeving is door adviesbureau EcoReest in 2000 een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de grond en grondwater. Hierbij zijn in de bovengrond lichte verontreinigingen aangetroffen. In de ondergrond zijn geen van de geanalyseerde parameters boven de streefwaarde gemeten. In het grondwater is chroom boven de streefwaarde gemeten. Voor geen van de gemeten parameters wordt de interventiewaarde overschreden. Vanuit milieuhygienisch oogpunt is op deze locatie nieuwbouw mogelijk.

Binnen de bebouwde kom van Hoogeveen zijn veel voormalige watergangen gedempt met gebiedseigen grond. Het is echter niet uit te sluiten dat demping met andere (verontreinigd) materiaal is uitgevoerd. In afbeelding figuur 1 staan de dempingen met blauw weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0009.png"figuur 1.

Zoals aangegeven zijn van de locatie geen recente bodemgegevens bekend. Het onderzoeken van de gehele locatie is in deze fase ook niet mogelijk, omdat de bestaande schoolgebouwen nog in gebruik zijn en terzijnertijd worden gesloopt. Een bodemonderzoek conform NEN5725/NEN5740 wordt daarom uitgevoerd ten behoeve van de aanvraag omgevingsvergunning. Er bestaat in het kader van de bestemmingsplan procedure ook geen rechtstreekse verplichting voor het uitvoeren van een bodemonderzoek of –sanering (art. 3.1.6. Bro). Wel moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse i.v.m. de beoogde functie en financiële haalbaarheid van het plan. Op basis van de beoordeling van de beschikbare bodeminformatie acht de gemeente Hoogeveen dit aanvaardbaar.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de locatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Wanneer bij bouwwerkzaamheden op de locatie grond vrijkomt die elders zal worden hergebruikt, is het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Ten aanzien van het Besluit bodemkwaliteit is de gemeente of het waterschap het bevoegd gezag. Aanbevolen wordt om de vrijkomende grond binnen het perceel zelf her te gebruiken. Indien dit niet mogelijk is kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Wanneer de vrijkomende grond niet binnen de bodemkwaliteitskaart kan worden hergebruikt dient mogelijk de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden volgens het Besluit bodemkwaliteit. Anderzijds kan op basis van de onderzoeksresultaten eventueel vrijkomende grond worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

- Schone grond < 50 m3

- Particulieren (werk zonder aannemer)

- Landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas

- Verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. 

Aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden. Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 5, lage archeologische verwachting, waarvoor geen archeologisch (voor)onderzoek moet worden uitgevoerd. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet blijft voor bodemverstoringen wel de meldplicht van kracht. Als tijdens graafwerkzaamheden alsnog archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

Cultuurhistorie

Er zijn geen cultuurhistorische aspecten aanwezig in het plangebied waar rekening mee gehouden dient te worden.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect archeologie en cultuurhistorie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.3 Water

Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water

- Verwerken van afvalwater en benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

- Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

- Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

- Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

Watertoetsproces

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast in verband met de geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De standaard waterparagraaf is opgenomen.

- Waterhuishouding

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.

- Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:

• niet wordt aangesloten op een gescheiden rioolstelsel; of

• niet wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel,

is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

- Oppervlaktewater

Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk. In het aangegeven plangebied ligt een primaire watergang van het waterschap. Hier geldt een beschermingszone van 5 meter aan beide zijden.

- Het gebruik van materialen

Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen adviseert het waterschap om materialen zoals lood, koper en zink niet te gebruiken als het hemelwater vrij afstroomt naar het watersysteem.

- Aanleghoogte van de bebouwing

Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

- Wetgeving lozen in oppervlaktewater

In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Indien u grondwater gaat onttrekken tijdens de aanleg en u wilt dat lozen in oppervlaktewater dan gelden er specifieke regels. Neem hierover contact op met het waterschap.

- Wetgeving grondwateronttrekking

Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat u voor grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig bent. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Neem contact op met het waterschap.

Conclusie

De gemeente heeft het waterschap geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Het onderhavige plan heeft geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".

Conform gemeentelijke intentie wordt de vijver aan de Sperwerlaan uitgebreid om extra waterberging te creëren.

Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak zal in 2017 verder worden uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe.

Door ecologisch onderzoeksbureau Ecogroen is een inventariserende natuurtoets uitgevoerd naar de natuurwaarden in het plangebied. De resultaten zijn vastgelegd in het onderzoeksrapport van 14 augustus 2017, kenmerk 17-415 en onderstaand kort samengevat.

Gebiedsbescherming

  • Het project heeft geen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden tot gevolg;
  • Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en in het kader van goede ruimtelijke ordening kan geconcludeerd worden dat geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Soortenbescherming

  • In het plangebied zijn potentiele vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in bebouwing. Door de sloop van de gebouwen gaan potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Schade aan onmisbare vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen is niet te verwachten;
  • In het plangebied of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bos en struweel aangetroffen en of te verwachten;
  • In het plangebied zijn geen flora, amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten waarvoor niet automatisch vrijstelling geldt binnen de Provincie Drenthe.

Aanvullend vleermuizenonderzoek

Op basis van de uitgevoerde natuurtoets kwam naar voren dat in het beoogde plangebied potentiele verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bebouwing aanwezig kunnen zijn. Ecogroen heeft in opdracht van de gemeente een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd in september 2017 en in mei en juni 2018. Het onderzoek naar de vleermuizen heeft zich met name gericht op het vaststellen van verblijfplaatsen en vliegroutes. Volgens protocol zijn 4 nachtelijke bezoeken verspreid over het jaar uitgevoerd; bezoeken gericht op baltslocaties en paar-/winterverblijfplaatsen en bezoeken gericht op kraamkolonies en zomerverblijfplaatsen. In de aanwezige bebouwing zijn geen in- en uitvliegende of zwermende vleermuizen waargenomen. Tevens is geen vliegroute aangetroffen tijdens het onderzoek. Een nadere toelichting en de uitkomsten van het onderzoek zijn vastgelegd in rapportage van Ecogroen, (definitief 10 juli 2018) met kenmerk 17-415a, welke als bijlage is toegevoegd.

Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebieds- en soortenbescherming. Belemmering ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan kunnen zijn op de mogelijke aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geluid

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • Wegverkeerslawaai;
  • Industrielawaai;
  • Luchtvaartverkeerlawaai;
  • Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

- woningen;

- andere geluidsgevoelige gebouwen;

- geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waar de grenswaarden uit het besluit voor gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Onderzoek

De situatie is akoestisch beschouwd voor de onderdelen stemgeluid en wegverkeerslawaai. In de nieuwe situatie worden de bestaande functie gewisseld. Daarom is door de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) geluidberekeningen gemaakt om de geluidbelasting voor de nieuwe situatie te bepalen.

- Stemgeluid

Voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot stemgeluid is een model gemaakt met het akoestisch rekenpakket Geomilieu 4.30 van DGMR. In deze berekening is gerekend met 30 spelende kinderen in zowel de bestaande als de nieuwe situatie. Voor het geluidvermogen van het menselijk stemgeluid is aansluiting gezocht bij het NAG (Nederlands akoestisch genootschap)journaal van 1994. De geluidcontouren voor de dagperiode van zowel bestaande als de nieuwe situatie zijn weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2017BP8008003-VG01_0010.png"

figuur 1

De uitkomsten van de berekening zijn vervolgens met elkaar vergeleken. Geconcludeerd kan worden dat door het centraliseren van het schoolplein een afname van het stemgeluid gaat optreden aan de oostzijde en een toename van het stemgeluid aan de westzijde van het plangebied. Indien aan de oostzijde nog een speeltuintje wordt gerealiseerd zal het geluid nog enigszins verspreiden en akoestisch een nog betere situatie ontstaan. Akoestisch gezien is er geen belemmering om de bestaande situatie naar de toekomstige situatie te wijzigen. Met de berekende geluidniveaus van ten hoogste 45 dB(A) ter plaatse van de bestaande woningen is er sprake van een goed won- en leefklimaat.

- Wegverkeerslawaai

Er is geen berekening uitgevoerd naar wegverkeerslawaai afkomstig van de omliggende wegen, omdat deze onder het regime van 30km/u vallen. Op deze wegen is de Wet geluidhinder namelijk niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de wegverkeersgegevens in relatie tot de planontwikkeling wel beoordeeld. Van De Vink zijn geen gegevens bekend. De invloed van de Sperwerlaan blijft gelijk omdat het verkeersbeeld daar niet verandert. Ter plaatse van de Koekoekslaan kan het drukker worden door de aanleg van een parkeerterrein en een Kiss&Ride- gebied. Met als gevolg dat de afstand tot de omliggende woningen groter wordt en de geluidbelasting op de woningen aan De Vink afneemt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.6 Milieuzonering bedrijven

Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die de nieuwbouw belemmeringen. Anderzijds worden bedrijven ook niet beperkt in hun ontwikkelingen door de voorgenomen ontwikkeling. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.7 Luchtkwaliteit

Wettelijk toetsingskader

Ten aanzien van de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2)en fijn stof (PM10). Indien een voornemen 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging, hoeft geen verdere beoordeling ten aanzien van luchtkwaliteit plaats te vinden.

Beoordeling

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voorliggende plan betreft vervangende nieuwbouw van een twee bestaande scholen. Er is geen sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Er is derhalve sprake van een 'NIBM'-situatie waardoor nader onderzoek achterwege kan blijven.

Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat om het zoveel mogelijk beperken van de kans op het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

  • het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (buisleidingen, wegen en spoorwegen).

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Onderzoek

Op basis van de professionele risicokaart blijken er in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bronnen, buisleidingen of transportroutes aanwezig te zijn. Toetsing aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en Besluit externe veiligheid transportroutes is niet noodzakelijk voor de bestemmingsplanprocedure.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.9 Duurzaamheid

Waar mogelijk wordt gestreefd naar duurzame oplossingen, zowel qua gebouw als buitenruimte. vanzelfsprekend komt er geen gasaansluiting. Verder wordt gedacht aan een all-electricsysteem, duurzame materialen, energieneutrale toepassingen, klimaatrobuuste inrichting parkeerterrein en een (groen) schoolplein. Eén en ander zal in het vergunningentraject nader worden uitgewerkt.

5.10 Verkeer en vervoer

Algemeen

Met de komst van de nieuwe school langs de Koekoeklaan, in de nabijheid van de school de Carrousel en het winkelcentrum De Wielewaal, verandert het verkeersbeeld aldaar. In de nieuwe school worden de Goudvink en de Krullevaar gevestigd.

De Goudvink en de Krullevaar zijn allebei lagere scholen waarvan met name bij de Goudvink de meeste kinderen uit de wijk afkomstig zijn. De verwachting is dat de meeste kinderen lopend of per fiets naar de school gaan en dat een minderheid met de auto wordt gebracht. Eerder onderzoek bevestigt dat. De nadruk in het ontwerp van de schoolomgeving ligt dan ook vooral op veilige routes voor fiets en voetganger in de nabijheid van de school. Fiets en auto worden vlakbij de school dan ook fysiek van elkaar gescheiden.

De Carrousel heeft meer een regionale functie, hier komen veel kinderen met een busje of worden door de ouders gebracht met de auto. De school gaat in om 08.45 uur. Op een gemiddelde dag komen er ca. 40 busjes/auto's.

De tijden van in- en uitgaan van de drie scholen variëren zodat de drukte zich spreidt.

Parkeren

Het nieuwe parkeerterrein is primair bedoeld voor het halen en brengen, ook zal het personeel waar nodig daar parkeren. Er wordt naast voldoende parkeerplaatsen, een zogenaamde 'kiss & ride strook' aangelegd.

Koekoeklaan

Langs de Koekoeklaan ligt ook de ingang van het winkelcentrum De Wielewaal. Op de Koekoeklaan rijden nu ongeveer 1500 motorvoertuigen per etmaal. Door de nieuwe school neemt de verkeersdrukte naar verwachting met ongeveer 20% toe. Zolang dat enigszins gespreid is, zal dit niet tot extra verkeersonveilige situaties leiden.

Een veilige route voor fietsers en voetgangers is belangrijk. Door de routes voor fiets en auto te scheiden wordt hier aan voldaan. Ook wordt hiermee een eventueel risico door het (soms) laden en lossen bij het winkelcentrum zoveel mogelijk beperkt.

5.11 Overig

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

Het project (vervangende nieuwbouw) valt echter niet onder de definitie van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gebruik van het plangebied wordt niet gewijzigd. Tevens gaat de nieuwbouw niet gepaard met een uitbreiding van het bebouwde oppervlak. Er is dus geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit mer. Toetsing aan het Besluit mer kan verder achterwege blijven.

Voor dit bestemmingsplan is geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan wordt opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de laatste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Deze standaard is verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen).

6.2 Regels

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruik- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende gebruiksregels en de algemeen geldende afwijkingsregels.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

De bestemming "Groen" ligt meestal op de terreinen die als openbaar groen, beplanting en/of afscheidende groenstrook ingericht zijn. Hierbinnen zijn ook paden, water en speelvoorzieningen togestaan. In ondergeschiktheid is er ook plaats voor onder andere verhardingen en parkeren. Ook is er een aparte aanduiding waar de fietsenstallingen gerealiseerd worden.

Onder de bestemming "Maatschappelijk" vallen in dit geval de scholen en de kinderopvang. Maar ook andere functies zoals gezondheidszorg, sociaal-medische, religieuze, levensbeschouwelijke, educatieve, culturele voorzieningen kunnen er gevestigd worden.

Verder zijn er binnen dit plan de bestemmingen "Verkeer", "Verkeer-Verblijfsgebied" en "Water". Vanzelfsprekend dekken deze bestemmingen o.a. de wegen, (fiets)paden, pleinen en het hoofdparkeren en de watergangen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De plannen zijn al meermaals in de buurt, met betrokken partijen e.a. besproken (nieuwsbrieven, informatieavonden, etc.). Hierdoor is iedereen de afgelopen jaren doorlopend geïnformeerd en betrokken bij de planvorming.

Het vooroverleg (o.a. provincie, waterschap) is positief verlopen, er zijn geen opmerkingen gemaakt.

Ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is zorgvuldig behandeld en door de gemeenteraad ongegrond verklaard.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het plan voor het kindcentrum Wolfsbos is voortgekomen uit de 'prioriteitenlijst schoolgebouwen' die op 21 april 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. Op 30 juni 2016 heeft de gemeenteraad de programmabegroting 2017-2020 vastgesteld inclusief de investering voor het kindcentrum.