direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Elim, deelplan Carstensdijk 148, 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2016BP8018003-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de gemeente is het verzoek binnengekomen om de woonbestemming van het perceel Carstensdijk 148 te wijzigen naar de bestemming 'gemengd'. Dit verzoek is gedaan om de huidige gebruiksmogelijkheden op het perceel te verruimen.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan dient goed aan te sluiten bij de ruimtelijk-functionele gewenste invulling voor dit plangebied.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

  • hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;
  • hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;
  • hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;
  • hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;
  • hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;
  • hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;
  • hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

De locatie Carstensdijk 148 is gelegen aan één van de hoofdinvalswegen van de kern Elim. Het pand dient als woning en atelierruimte. Op de onderstaande figuur wordt de ligging van het plangebied, in het noorden van de kern Elim, aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2016BP8018003-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: ligging plangebied

2.2 Vigerend recht

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Elim, welke door de gemeenteraad van Hoogeveen is vastgesteld op 22 november 2007 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe is goedgekeurd op 28 januari 2008. Het perceel is bestemd als Landelijk gebied II, zonder verdere aanduiding. Woningbouw is binnen deze bestemming niet toegestaan.

2.3 Ruimtelijke en functionele structuur plangebied

Het pand is gelegen aan één van de hoofdwegen van het dorp Elim. Langs de Carstensdijk zijn van oudsher verschillende functies gevestigd. Naast woningen zijn hier detailhandel, dienstverlening en maatschappelijke functies aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn getoetst aan de archeologische wet- en regelgeving.

3.1.2 Vogel- en habitatrichtlijn

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij herzieningen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. Hiervoor dient als basis de Flora- en faunawet van 1 april 2002; deze wet regelt de bescherming van soorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten zijn in principe verboden. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een ontheffing of een vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.

De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen.

Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat bestemmingplan Elim, deelplan Carstensdijk 148, 2016 geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

3.2.3 Ladder van duurzame verstedelijking

De SVIR en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) omvatten tevens de ladder voor duurzame verstedelijking. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als procesvereiste opgenomen in het Bro. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient ten aanzien van een nieuwe stedelijke ontwikkeling een afweging plaats te vinden in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

In deze situatie gaat het om het wijzigen van de bestemming van de bestaande bebouwing op een perceel. Daarmee kan gesteld worden dat er in dit geval geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie rijksbeleid
Het plan treft door de beperkte omvang geen belangen van nationaal niveau.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inmiddels in werking getreden. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De ambitie is de ruimtelijke identiteit van Drenthe te versterken. Dit wordt gedaan door nieuwe ontwikkelingen te bezien in samenhang met de kernkwaliteiten: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, noaberschap, menselijke maat en veiligheid.

Wonen
Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. De provincie verwacht dat gemeenten een gemeentelijke woonvisie opstellen en dat de lokale visies in een bovenlokale strategie, een regionale woonvisie wordt vervat. Hoogeveen maakt samen met De Wolden, Meppel en Westerveld deel uit van de woonregio Zuidwest Drenthe. Het proces om te komen tot een regionale woonvisie is doorlopen en vervolgens is op 30 oktober 2012 de Regionale Woonvisie door de diverse colleges van de betrokken gemeenten vastgesteld.

Bedrijvigheid
Om werkgelegenheid te behouden en nieuwe te creëren streeft de provincie Drenthe naar de ontwikkeling van een dynamische, vitale en zichzelf vernieuwende regionale economie. Een belangrijke voorwaarde daarvoor is het kunnen bieden van voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties. Ook wil de provincie Drenthe voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor de landbouw, recreatie en toerisme en andere niet-agrarische bedrijvigheid.

Omgevingsaspecten
Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.

In dat hoofdstuk is eveneens nader uitgewerkt hoe de gemeente toepassing geeft aan het aspect duurzame woon- en leefomgevingkwaliteit. In de paragraaf gemeentelijk beleid gaan wij nader in op de gelaagde kernenstructuur in Hoogeveen. De gekozen toedeling past binnen de Omgevingvisie Drenthe. Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt.

3.4 Regionaal beleid

Op het onderhavig planvoornemen en plangebied is geen specifiek regionaal beleid van toepassing.

3.5 Gemeentelijk beleid

Het plan heeft betrekking op een wijziging van de bestemming 'Wonen' naar 'Gemengd'. In het plangebied wordt vooralsnog geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en betreft het reeds een bestaande woning met atelier/galerie. Om die reden is er geen specifiek gemeentelijk beleid van toepassing.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

Het verzoek voorziet in het wijzigen van de bestemming van het perceel Carstensdijk 148 te Elim. Om aan de vraag, verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het pand te kunnen voldoen wordt de bestemming 'wonen' gewijzigd in 'gemengd'. Deze nieuwe bestemming past in de structuur van de Carstensdijk. Langs de weg zijn voldoende parkeervoorzieningen voor bezoekers aanwezig. Er wordt geen bebouwing toegevoegd.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Bodem

Het plan heeft betrekking op een wijziging van de bestemming 'Wonen' naar 'Gemengd'. In het plangebied wordt vooralsnog geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt en betreft het reeds een bestaande woning met atelier/galerie. Er zijn geen recente gegevens over de bodemkwaliteit bekend bij de gemeente Hoogeveen. De zuidzijde van het plangebied grenst aan een zogenaamde 'Nazorg voormalige stortlocatie' aan de Carstenswijk. Deze locatie heeft betrekking op de demping van de wijk, in het verleden, met verontreinigd materiaal.

Conclusie
Op basis van de huidige situatie, gebruik en historische informatie, kan geconcludeerd worden dat er potentieel bodemverontreinigingen te verwachten zijn, die een belemmering kunnen gaan vormen voor een eventuele toekomstige herontwikkeling van (een deel van) het plangebied. Gezien het feit dat de situatie in het plangebied conserverend van aard is, is onderzoek naar de bodemkwaliteit in dit geval achterwege gebleven. Het is gebruikelijk dat bij toekomstige bouwactiviteiten de kwaliteit van de bodem wordt onderzocht.

Grondverzet
Bij grondverzet dient men te streven naar een gesloten grondbalans. In situaties, waar grond vrij gaat komen, wordt sterk aanbevolen om de kwaliteit van de vrijkomende bodem chemisch analytisch vast te stellen. Uiteraard dient het onderzoek representatief te zijn voor de hele vrijkomende partij. Voor het toepassen van grond gelden de spelregels voor grondverzet die zijn vastgesteld in het Besluit bodemkwaliteit. Informatie over het toepassen van grond kan worden verkregen bij afdeling Economie en Leefomgeving van de samenwerkingsorganisatie De Wolden Hoogeveen, RUD Drenthe en Rijkswaterstaat Leefomgeving.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

In het verdrag van Malta wordt de veiligstelling van het Europese erfgoed geregeld. De uitgangspunten van dit verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). De regionale uitwerking heeft plaatsgevonden in de Omgevingsvisie Drenthe. Hierin is ten eerste de Archeologische Monumentenkaart (AMK) opgenomen. Hierop staan monumenten en bekende archeologische vindplaatsen weergegeven. Ten tweede is in de Omgevingsvisie Drenthe de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) opgenomen. Op de kaart staat voor de gehele provincie de verwachtingswaarde voor archeologische vindplaatsen.

Het archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef heeft in 2008 een inventarisatie gemaakt van eventuele archeologisch belangrijke en interessante locaties binnen de bebouwde kom van Elim. Hiervan is verslag gedaan in rapport nummer 2008-12/5.

Fysisch-geografisch is de bebouwde kom van het dorp Elim, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, niet gekarteerd en daarom is ook op de IKAW geen waarde voor dit gebied aangegeven. Het gebied ten oosten en zuidwesten van Elim heeft op basis van de IKAW een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het gebied ten noordwesten heeft een hoge waarde. Ten noorden en zuiden liggen gebieden met een lage trefkans. Gezien de waarden uit de directe omgeving zal het centrum van Elim een zone met lage trefkans voor archeologische waarden hebben, met aan de randen zones met middelhoge tot hoge trefkans. De begrenzingen van deze zones zijn echter niet te achterhalen en hoewel er binnen Elim geen meldingen van archeologische vondsten bekend zijn, is er zowel ten oosten als ten westen van het dorp bewerkt vuursteen uit het mesolithicum gevonden. Een deels intact bodemprofiel kan niet worden uitgesloten in het plangebied.

Conclusie
Bij bodemingrepen binnen het plangebied waarbij het te verstoren bodemoppervlak groter is dan 500 m2 en die dieper gaan dan 30 cm beneden maaiveld is het derhalve van belang de gaafheid van de bodem vast te stellen. Indien uit de voorgeschiedenis van het terrein niet blijkt dat eerdere bodemingrepen hebben plaatsgevonden - waarmee vaststaat dat de gaafheid van de bodem is verstoord - dient een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dat onderzoek kan worden besloten of een uitgebreid onderzoek noodzakelijk is.

Als het te verstoren bodemoppervlak kleiner is dan 500 m2, kan vrijstelling worden verleend. Het gaat hierbij om dermate kleine ingrepen dat de kans op archeologische vondsten vrijwel nihil is. Dit sluit aan bij het provinciaal archeologiebeleid.

5.3 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is uitgevoerd voor het bestemmingsplan Elim. Het plangebied heeft onderdeel uitgemaakt van het bestemmingsplan Elim.

Het onderhavige plangebied heeft geen invloed op de waterhuishouding, omdat het alleen een functieverandering betreft van bestaande bebouwing. Naast de woning wordt ook kleinschalige bedrijvigheid mogelijk gemaakt in de bestaande bebouwing. Er is geen sprake van een waterschapsbelang. Het proces van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III.

5.4 Natuur en Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met Europese en nationaal beleid en wetgeving ten aanzien van de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming geldt dat het plangebied niet in een gebied ligt dat beschermd is onder de Natuurbeschermingswet. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 3 kilometer van het plangebied. Het plangebied ligt ook niet in de ecologische hoofdstructuur (EHS), dat nu onderdeel uitmaakt van het Nationaal Natuur Netwerk (NNN).

Bij de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van belang en eventueel het provinciaal soortenbeleid. In de Flora- en faunawet wet is bepaald dat beschermde dieren die in de wet zijn of worden aangewezen, niet gedood, gevangen of opzettelijk verontrust mogen worden, dat planten niet geplukt of verzameld mogen worden en dat het niet is toegestaan om nesten, holen of andere vaste rust- verblijfplaatsen van dieren te beschadigen, vernietigen of te verstoren. Het bevoegd gezag kan onder voorwaarden een ontheffing van de verbodsbepalingen verlenen.

Uit een natuurtoets 2009 die is uitgevoerd voor het dorp Elim kwam naar voren dat de ecologische kwaliteiten van het dorp beperkt waren. Er waren - met uitzondering van broedvogels - geen juridisch zwaarder beschermde soorten van Flora- en faunawet Tabel 2/3 of ´bedreigde´ of ´ernstig bedreigde´ soorten van Rode lijsten bekend. Dit beeld wordt ook bevestigd door de waarnemingen die zijn opgenomen in de Nationale databank flora en fauna (NDFF). Op basis van de aanwezige biotopen kunnen echter wel vleermuizen verwacht worden in bomen of bebouwing.

Conclusie
Bij ruimtelijke ingrepen en activiteiten in het plangebied dient altijd rekening gehouden te worden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten uit de Flora- en faunawet. Voor elk voornemen waarvan niet met zekerheid is uit te sluiten dat er effecten op beschermde soorten optreden is een toetsing aan de Flora- en faunawet noodzakelijk. Omdat sprake is van een conserverende feitelijke situatie wordt het bestemmingsplan op het punt van vigerende natuurwet- en regelgeving uitvoerbaar geacht.

5.5 Geluid

In het plangebied worden geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Het betreft een bestaande situatie. Voor bestaande geluidgevoelige objecten hoeft geen toetsing aan de geluidnormen uit de Wet geluidhinder plaats te vinden.

Conclusie
Geluid vormt geen belemmering voor de bestemmingswijziging.

5.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Hierin zijn grenswaarden opgenomen voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. Bij ieder besluit dat de kwaliteit van de lucht kan beïnvloeden moet worden gekeken naar de verwachte luchtkwaliteit en moet worden bepaald of kan worden voldaan aan de grenswaarden die in de Wet luchtkwaliteit zijn opgenomen. Bij bestemmingsplannen is het van belang te bezien hoe de luchtkwaliteit zich gedraagt gedurende de planperiode. Hierbij worden de volgende stoffen beoordeeld: benzeen, kool(stof)monoxide (CO), lood, stikstofdioxide (NO2), zwaveldioxide (SO2) en zwevende deeltjes (PM10; ook wel fijn stof genoemd).

De kritische parameters in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De overige verontreinigende stoffen waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofmonoxide bevinden zich in Nederland ruim onder de grenswaarden. De verwachting is dat dit ook in de toekomst zo zal blijven waardoor berekening van deze waarden niet relevant is.

In het Besluit Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) (hierna: Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft de functie 'wonen' zijn locaties die niet meer dan respectievelijk 1500 (één ontsluitingsweg) of 3000 nieuwe woningen (twee ontsluitingswegen) omvatten, aangemerkt als gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.

Conclusie
In het plangebied is sprake van bestaande bebouwing en is geen sprake van toevoeging van woningen. Het plan levert dan ook geen significante bijdrage aan de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet nodig en er hoeft geen verdere toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit plaats te vinden.

5.7 Externe veiligheid

Het aspect Externe Veiligheid heeft te maken met de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de bescherming hiertegen. De veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie Externe Veiligheid van de gemeente Hoogeveen is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied. Dit onderzoek bestaat uit het in beeld brengen van alle relevante risicofactoren met de bijbehorende risico's alsmede het vaststellen van de invloed hiervan op het plangebied.

Stationaire bronnen
Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle bedrijven aanwezig. Er hoeft niet getoetst te worden aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Transportroutes voor gevaarlijke stoffen
Voor het transport van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor en het water is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vanaf 1 april 2015 van kracht geworden. De dichtstbijzijnde transportroute voor gevaarlijke stoffen, de A37, ligt op ruim 3 kilometer van het plangebied. De ruimtelijke ontwikkeling ligt niet binnen een plaatsgebonden risico (PR10-6)-contour. Daarnaast ligt het plangebied ook buiten het invloedsgebied van 110 meter van de A37 waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden. Een toetsing aan veiligheidsafstanden op basis van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico, zoals verwoord in het Bevt is dan ook niet nodig.

Buisleidingen
Ten noorden van het plangebied loopt een leidingtracé van 3 hoge druk aardgasleidingen en ten zuiden van het plangebied ligt één hoge druk aardgasleidingen. Deze aardgasleidingen zijn eigendom van de Gasunie.
Op basis van de leidinggegevens van de Gasunie en op basis van de risicokaart zijn van deze vier leidingen geen plaatsgebonden risico (PR10-6)-contouren berekend. Ook ligt het plangebied niet binnen de belemmeringenzone (5 m aan weerszijden van de noordelijke leidingen en 4 meter voor de zuidelijke leiding) en het invloedsgebied waarin het groepsrisico verantwoord moet worden. Een verder toetsing op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is dan ook niet nodig.

Conclusie
Externe veiligheid vormt geen beperking voor de bestemmingswijziging.

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

ls opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van het gebied passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd.

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de nieuwste Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.3 nader uitgewerkt.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen. In dit bestemmingsplan zijn geen algemene aanduidingen aanwezig.


In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.3 Verklaring van de bestemmingen

Binnen de gemengde bestemming is een woning met atelier/galerie toestaan.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2011-2014, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.

De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.

De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).

Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Met dit bestemmingsplan worden de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied vastgelegd. Het bestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners. Hierop is door de Brandweer, Rendo N.V. Provincie Drenthe en WAC Hoogeveeen op het plan gereageerd. Door de diverse partijen is aangegeven dat het plan geen aanleiding geeft toe en nadere reactie. De binnenkomen reacties zijn als bijlage aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Het plan heeft van 14 april 2016 tot en met 25 mei 2016 als ontwerp ter inzage gelegen. Een ieder heeft de mogelijkheid gekregen om op het bestemmingsplan te reageren. Hiervan is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen tegen het bestemmingplan ingediend.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan behelst het wijzigen van een (woon)bestemming naar een gemengde bestemming. Aan het bestemmingsplan zijn, behoudens de ambtelijke kosten van het opstellen van het plan, geen kosten verbonden voor de gemeente.

De wijzigingen in de planregels die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, leiden niet tot een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het is daarom niet nodig om een exploitatieplan ingevolge de Wet ruimtelijke ordening op te stellen.

Hiermee wordt geacht dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond.